Rappelabele toezeggingen Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Halfjaarlijks rappel (februari 2017))



Dit is het rappel tot 02-01-17.

 




Toezegging Ontwikkelen van normen voor cultuurhistorisch onderzoek en monitoren omgangswijze gemeenten met cultuurhistorie in bestemmingsplannen (32.433) (T01412)

De staatssecretaris van OCW zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Meindertsma (PvdA), toe om met alle betrokken partijen normen te ontwikkelen waaraan cultuurhistorisch onderzoek moet voldoen en dat hij deze normen een zodanige plaats in het bestel zal geven dat deze het meest effectief zijn. Zodra deze normen gereed zijn, zal de staatssecretaris beide Kamers informeren. Tevens zegt de staatssecretaris toe dat hij zal monitoren op welke wijze gemeenten omgaan met de cultuurhistorie in bestemmingsplannen. De Kamer zal drie jaar na het verschijnen van de nulmeting 'Verantwoord moderniseren', worden geïnformeerd over het effect van het beleid en of er verbeteringen nodig zijn.


Kerngegevens

Nummer T01412
Status voldaan
Datum toezegging 24 mei 2011
Deadline 31 december 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Brief
Categorie overig
Onderwerpen cultuurhistorie
monumentenzorg
Kamerstukken Wijziging Monumentenwet 1988 en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht inzake modernisering monumentenzorg (32.433)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2010/11, 32 433, G, p. 2-3

"Wat betreft normen waar cultuurhistorisch onderzoek aan moet voldoen, bevestig ik in deze brief wat ik in uw Kamer toezegde, namelijk om met alle betrokken partijen in overleg te gaan om te komen tot breed in de beroepsgroep gedragen normen voor cultuurhistorisch en bouwhistorisch onderzoek. Voor de bouwhistorie zijn overigens de afgelopen jaren al belangrijke stappen gezet. Op deze manier realiseren we een bruikbaar instrument voor overheden, opdrachtgevers en belanghebbenden bij het opstellen van of reageren op bestemmingsplannen. Dit is in lijn met de geest van de motie van mevrouw Meindertsma.

(...)

Tijdens het debat met uw Kamer heb ik, in reactie op het voorstel van mevrouw Meindertsma om de normen via de Amvb Ruimte te borgen, aangegeven dat ik terughoudend ben met het introduceren van nieuwe wettelijke voorschriften. Een wettelijke verankering van minimale normen hoeft niet de beste aanpak te zijn. Ik wijs op de Kwaliteitsnormen Archeologie (KNA). (...) Ik ben er daarom geen voorstander van dat borging van normen voor cultuurhistorisch onderzoek via de Amvb Ruimte plaatsvindt, zeker nu ik die normen nog niet ken. Maar ik zeg wel toe, in lijn met de geest van de motie Meindertsma c.s. dat de normen zo in het bestel een plaats moeten krijgen dat ze het meest effectief zijn. En dat de normen snel aangepast moeten kunnen worden aan nieuwe inzichten.

Monitor

Met het opnemen van cultuurhistorie in het Besluit ruimtelijke ordening slaat de monumentenzorg een nieuwe weg in. In voorbereiding daarop heeft de Erfgoedinspectie het afgelopen jaar onderzoek gedaan of en hoe cultuurhistorisch onderzoek door gemeenten wordt verricht. Het is een 0-meting die vaststelt hoe op dit moment, vóór de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening, wordt omgegaan met cultuurhistorie in bestemmingsplannen. Het rapport met de titel «Verantwoord moderniseren, bouw- en cultuurhistorisch onderzoek bij gemeenten» komt in juni beschikbaar en zal aan beide Kamers worden gezonden. Na drie jaar zal de Erfgoedinspectie het onderzoek herhalen, zodat wordt gemonitord wat het effect van het beleid is en of verbeteringen nodig zijn. Zodra de normen gereed zijn, zal ik beide Kamers hierover informeren en daarbij aangeven op welke wijze de normen in het bestel zullen functioneren."

Handelingen I 2010/11, 29, p. 7

Mevrouw Meindertsma (PvdA) : "Voorzitter. Bij de behandeling van dit wetsvoorstel vorige week hebben wij gevraagd om normen op te stellen waaraan cultuurhistorisch en bouwhistorisch onderzoek zou moeten voldoen en deze waar mogelijk te verankeren in juridische en financiële regelingen. De discussie aan het eind van het debat de vorige week ging over de vraag op welke wijze deze juridische verankering zou moeten plaatsvinden. Daarover heeft de minister een brief geschreven, gedateerd 27 mei 2011, waarin hij aangeeft dat hij, zoals in het debat toegezegd, met alle betrokken partijen normen wil gaan ontwikkelen waaraan cultuurhistorisch onderzoek moet voldoen, en dat deze normen zowel in de advisering over vergunningverlening als bij de subsidieverlening door het Rijk zullen worden toegepast. In lijn met de geest van mijn aangehouden motie wil hij de normen een zodanige plaats in het bestel geven dat deze het meest effectief zijn. Daarnaast wordt gemonitord op welke wijze gemeenten omgaan met de cultuurhistorie in bestemmingsplannen na het opnemen van de cultuurhistorie in het Besluit ruimtelijke ordening. De beide Kamers zullen worden geïnformeerd over de normen en over de wijze waarop deze in het bestel zullen functioneren. Wij zijn verheugd met deze uitleg van de staatssecretaris over de inhoud van onze motie (32433,letter E) en wij kunnen op grond daarvan instemmen met het wetsvoorstel. Wij trekken de aangehouden motie in als overbodig."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Budget entree-opleidingen (33.187) (T01757)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Backer (D66) en Linthorst (PvdA), toe de aantallen inschrijvingen bij de entreeopleidingen te monitoren en te bezien of herijking van het budget noodzakelijk is.


Kerngegevens

Nummer T01757
Status deels voldaan
Datum toezegging 17 april 2013
Deadline 1 januari 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
drs. M.Y. Linthorst (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen budget
entree-opleidingen
Kamerstukken Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het bevorderen van meer doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs (33.187)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2012/13, 33187, C, p. 13

De leden van PvdA-fractie en de D66-fractie vragen of de regering kan onderbouwen dat het budget voor de entreeopleidingen voldoende is om alle daarvoor in aanmerking komende leerlingen te bedienen. Bij de initiële vaststelling van het budget voor de entreeopleidingen wordt uitgegaan van het aantal voor de mbo 1-opleiding ingeschreven studenten in BRON. De komende jaren zal ik de inschrijvingen bij de entreeopleidingen goed monitoren. Indien er een substantiële toe- of afname van het aantal studenten in entreeopleidingen plaatsvindt, zal ik nagaan wat de oorzaak van deze substantiële wijziging is. Op basis van het voorgaande zal ik bezien of een herijking van het budget voor de entreeopleidingen noodzakelijk is.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 52

Mevrouw Linthorst (PvdA): In de schriftelijke voorbereiding hebben wij gevraagd naar de risico's van een negatief bindend studieadvies bij de entree-opleidingen. Mijn fractie heeft zorgen geuit dat het budget voor de entree-opleidingen wellicht niet toereikend is, waardoor instellingen geneigd zullen zijn – collega Sörensen zei het ook al: er is concurrentie – om leerlingen die meer begeleiding nodig hebben van de opleiding te verwijderen. Dat is een hier breed gedeelde zorg. Naar het oordeel van mijn fractie heeft de minister hier adequaat op geantwoord. Zij zal zorgvuldig monitoren of zich substantiële wijzigingen voordoen in het aantal studenten dat de entree-opleiding volgt en zij zal eveneens nauwlettend monitoren of het budget voldoende is. Zo nodig neemt zij aanvullende maatregelen. Dat stelt mijn fractie gerust.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gelijkschakeling titulatuur (33.519) (T01763)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Essers (CDA) en Engels (D66), toe over twee studiejaren te bezien of de voorlichting en communicatie over de gelijkschakeling van titulatuur voor hbo en wo helder genoeg zijn. Tevens zegt zij toe over dit onderwerp te praten met andere partijen, waaronder werkgevers, teneinde verwarring te voorkomen.


Kerngegevens

Nummer T01763
Status voldaan
Datum toezegging 9 juli 2013
Deadline 1 juni 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Hoger Beroepsonderwijs
titulatuur
WO
Kamerstukken Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs (33.519)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 8

De heer Essers (CDA): Ik begin met de gelijkschakeling van de hbo- en wo-titulatuur. Ofschoon de minister het onderscheid tussen hbo en wo, het binaire stelsel, uitdrukkelijk wil handhaven, stelt zij wel voor om de titulatuur voor hbo en wo zowel op bachelor- als op masterniveau gelijk te trekken, althans bij die opleidingen waarvoor de toevoegingen "Arts" dan wel "Science" gebruikelijk zijn. Met dit voorstel wil de minister aansluiten bij de wijze waarop Angelsaksische landen en Duitsland omgaan met de titulatuur. Wel blijft het onderscheid tussen hbo en wo zichtbaar op de getuigschriften en het diplomasupplement. De bedoeling van deze gelijkschakeling is om de last weg te nemen die hbo-afgestudeerden thans kennelijk ondervinden op de internationale arbeidsmarkt. Ofschoon wij dit punt zeker niet willen bagatelliseren, betwijfelen wij ernstig of de gekozen weg van gelijkschakeling van de titulatuur wel de juiste oplossing voor dit probleem is. Die creëert namelijk een ander probleem en dat is dat er nieuwe verwarring zal ontstaan over de wo-titulatuur en dat er mogelijk verwatering optreedt van de academische graden met als gevolg een devaluatie van de wo-titulatuur. Hoe kan het dat de VSNU hiermee akkoord is gegaan? Wij zijn nog steeds van mening dat de opmerking van de minister dat uit de getuigschriften en het diplomasupplement duidelijk wordt of men hbo of wo heeft gedaan, ook kan worden omgedraaid: waarom zou het dan nodig zijn om de titulatuur gelijk te schakelen, als nu ook al uit de getuigschriften en het diplomasupplement duidelijk is of je hbo dan wel wo hebt gedaan? Wordt met het zetten van deze principiële stap niet het internationale prestige van de Nederlandse wo-titulatuur in de waagschaal gezet in ruil voor het in de toekomst voorkomen van vooral praktische problemen om in het buitenland de Nederlandse hbo-titulatuur duidelijk te maken? Daar moeten toch andere oplossingen voor kunnen worden bedacht dan deze drastische stap? Mijn vraag aan de minister is dan ook wat zij kan doen om onze zorgen op dit punt weg te nemen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 13

Minister Bussemaker: Ik blijf de binariteit op alle mogelijke manieren benadrukken. Ik vind het van groot belang dat het wo en het hbo laten zien waar zij zelf sterk in zijn ten opzichte van elkaar, en daarvoor een duidelijk profiel maken. Ik kan het volgende toezeggen. Dit weer voor ons uitschuiven, lost niets op. Ik denk echt dat het wenselijk is dat wij het als volgt doen: de wettelijke bescherming van de bachelor- en mastertitel blijft de kwaliteit garanderen; en de toevoeging aan de titel en de diplomasupplementen houden een nadere duiding in van de oriëntatie van de opleiding, waarmee ook duidelijk wordt of het wo of hbo is. Met alles wat ik net heb genoemd, denk ik dat we daarmee voldoende garanties hebben ingebouwd. Overigens stel ik ook vast dat die nieuwe titels voor de nieuwe bachelor- en masteropleidingen niet tot veel maatschappelijke verwarring hebben geleid, ook niet bij werkgevers. Ik denk dus dat wij hier vrij gemakkelijk aan kunnen wennen. Het is misschien wel wenselijk als we over twee studiejaren de balans opmaken en bekijken of de voorlichting en communicatie helder genoeg zijn. Dat wil ik de Kamer wel toezeggen, om de zorg over de titulatuur, die zoals ik heb gezien in deze Kamer toch bestaat, hopelijk te kunnen wegnemen. Zo kunnen we in navolging van alle ons omliggende landen die stap, waarop wij zo lang hebben gewacht en die we zo lang voor ons uit hebben geschoven, ook eens zetten.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 14

De heer Essers (CDA): Tot slot de titulatuur. Ik heb goed geluisterd naar wat de minister daarover heeft gezegd, maar dat stelde mij nog niet gerust. Wij zijn er nog steeds bezorgd over dat het gelijkstellen van die titulatuur op het terrein van arts en science zal leiden tot verwarring met betrekking tot de wo-titulatuur. Wij begrijpen de redenering erachter, maar bij mij blijft toch de gedachte overheersen dat het vooral gaat om een uitlegproblematiek, dus om een praktische problematiek. Wij hebben met ons binaire stelsel nu eenmaal een heel bijzonder stelsel, maar wij hebben ook een buitengewoon goede reputatie in het buitenland. Als de minister de Nuffic nu een lijst laat opstellen waarin duidelijk wordt gemaakt hoe ons systeem eruitziet, hoe die titulatuur bij de hbo's tot stand komt en wat daarvan de betekenis is, lijkt het mij onwaarschijnlijk dat men die in het buitenland niet zou accepteren. Ik blijf daarom van mening dat dit een heel principiële oplossing is voor een praktisch probleem. Maar ik heb dus goed naar de minister geluisterd. Zij zal haar best doen om dit heel duidelijk te maken in het buitenland, voornamelijk met betrekking tot de wo-titulatuur. Na twee jaar zal de zaak worden geëvalueerd, al ga ik er niet van uit dat we de zaak dan wéér gaan veranderen. Alles van waarde is weerloos. Ik blijf het jammer vinden dat de wo-titulatuur nu gelijk wordt getrokken met de hbo-titulatuur, omdat dit naar mijn mening weer tot vragen zal leiden in gevallen waarin men tegelijkertijd wordt geconfronteerd met sollicitaties van hbo- en wo-afgestudeerden met dezelfde titulatuur. Dan zullen er dus vragen ontstaan. Ik denk dat dit te relateren blijft aan onze heel bijzondere positie, met ons binaire stelsel. Ik bevestig wat de minister zei, namelijk dat het absoluut nodig is om dit zeer goed in het buitenland uit te leggen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 16

De heer Engels (D66): Over de titulatuur zou ik nog heel veel willen zeggen. Mijn zorg is niet weggenomen door hetgeen de minister erover heeft gezegd. Ik denk dat de verwarring zal blijven. Ik bemerk in de hbo-wereld, nadrukkelijk niet bij de Vereniging Hogescholen maar bij hbo-instellingen zelf, een vrij structurele onderstroom om toch aan te willen haken bij dat universitaire niveau, om allerlei redenen. Dat zou op een gegeven moment de druk op het wegnemen van het binaire stelsel kunnen vergroten. Die kant moeten wij echter zeer zeker niet op. De aarzelingen die hier zijn geuit, kan ik volmondig hier alleenstaand – er is niemand aanwezig van mijn fractie – bevestigen.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 18

Minister Bussemaker: Voorzitter. Ik heb goed geluisterd naar de woorden van de heer Essers en de heer Engels over de titulatuur. Ik zeg tot beide heren dat ik het heel belangrijk vind dat deze maatregel over titulatuur er niet toe leidt dat het binaire stelsel onderuit wordt gehaald. Dat hoeft ook niet. Er zijn andere landen die deze titels hebben en ook een duidelijk onderscheid blijven maken tussen hbo en wo. Ik wil per se niet dat er in het hbo te dicht tegen de universiteit aan wordt geschurkt. Ik zie weleens hbo-instellingen die eigenlijk het liefste universiteit willen spelen. Dat zouden we niet moeten willen. We moeten juist willen profiteren van die heel bijzondere beroepspraktijk die het hbo biedt, alsmede van het beroepsonderzoek. Daarvan kan ook het wo soms leren, net zoals het hbo kan leren van het academische onderwijs. Die scherpte moeten we er wel in houden. Ik zie het als een opdracht aan mezelf om daarop toe te zien.

Ik ben graag bereid om met de Kamer een uitgebreider beleidsdebat over het hoger onderwijs te voeren. Dit zijn allemaal thema's om uitgebreid met elkaar te blijven bespreken, maar ook de instellingen zelf moeten er scherp op blijven. Ik let daar heel nauwlettend op in de gesprekken die ik voer met de Vereniging Hogescholen en met de universiteiten. Ik voel me door de Kamer weer aangemoedigd om dit ook in lezingen en publieke debatten naar voren te blijven brengen. Ik hoop dus dat we de verwarring met de titulatuur waarvoor de heer Essers bang is, zo veel mogelijk kunnen terugbrengen. Ik zal daarover praten met andere partijen, zoals de werkgevers, zodat zij ook weten wat er nu aankomt. Ook kunnen we het misschien nog meenemen in de informatie die we aan studenten en ouders geven bij de inschrijving van studenten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Ervaringen docenten betrekken bij evaluatie (33.519) (T01767)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Koole (PvdA), toe dat bij de evaluatie in 2016 en bij de doorwerking van de prestatieafspraken de docent op de werkvloer wordt betrokken en dat zij tussendoor hierover met de VSNU en de Vereniging Hogescholen zal spreken.


Kerngegevens

Nummer T01767
Status voldaan
Datum toezegging 9 juli 2013
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen docenten
evaluaties
Kamerstukken Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs (33.519)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 20

De heer Koole (PvdA): Tot slot, de evaluatie die is voorzien voor 2016 zal vele elementen bevatten. Kan de minister toezeggen dat bij deze evaluatie, behalve de ervaringen van studenten en besturen, ook die van docenten op de werkvloer zullen worden gewogen?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 4-5

Minister Bussemaker: De heer Koole vroeg of ook docenten op de werkvloer bij de prestatieafspraken betrokken worden. Jazeker, maar ook dat is aan de instellingen. De bedoeling was dat instellingen zowel de studenten als de docenten betrekken bij het maken van de prestatieafspraken, al dan niet via de medezeggenschap. Uit de non-verbale uitingen van sommigen blijkt dat dit niet overal heel uitgebreid is gebeurd. Ik zeg dat bij de evaluatie en bij de doorwerking van de prestatieafspraken de docent op de werkvloer absoluut wordt betrokken.

De heer Koole (PvdA): Ik zal mijn non-verbale uiting even verbaal maken. Misschien kan de minister bij de instellingen hierop aandringen. Wellicht kunnen instellingen overtuigend aantonen dat de docenten op de werkvloer daadwerkelijk zijn betrokken bij het maken van plannen. Dat wordt wel gerapporteerd, maar dat betreft zeer formele gremia waar de meeste mensen op de werkvloer helemaal niets mee te maken hebben. Dat geldt voor veel universiteiten. Ik vraag de minister om zich door de universiteiten te laten overtuigen dat de docenten op de werkvloer daadwerkelijk bij het vormgeven van de plannen worden betrokken. Het is niet voldoende dat er even naar verwezen wordt.

Minister Bussemaker: Ik wil daar best naar kijken. Bij de prestatieafspraken die de instellingen hebben ingeleverd, is echter gevraagd hoe het proces is verlopen en met wie daarover is gesproken. Ik vind het natuurlijk zelf wenselijk dat iedereen, ook de docent op de werkvloer, daarbij betrokken wordt. Dat moet echter allereerst door een instelling worden gedaan. Als docenten en hoogleraren vinden dat dat niet gebeurt, dan moeten zij hun instelling daarop inspreken. Ik wil niet van bovenaf allerlei procedurele eisen vastpinnen. Ik wil wel met de VSNU en de Vereniging Hogescholen tussendoor bespreken hoe zij ervoor zorgen dat de aandacht voor dit soort thema's levend blijft in een organisatie. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Instroommomenten masteropleidingen (33.519) (T01768)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe het beleid van instellingen met betrekking tot instroommomenten te monitoren en daarover met de instellingen te spreken.


Kerngegevens

Nummer T01768
Status voldaan
Datum toezegging 9 juli 2013
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen instroommoment
masteropleidingen
Kamerstukken Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs (33.519)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 34, item 3 - blz. 13

De heer Ganzevoort (GroenLinks): de doorstroming naar de master is al belemmerd door de harde knip, nu weer door extra instroomeisen, en dat alles onder dreiging van de invoering van een leenstelsel. Dat zijn allemaal beperkende factoren. Daar zal onder meer tegenover staan dat masteropleidingen meerdere instroommomenten per jaar krijgen. Inmiddels blijkt uit de brief van de minister, waarvoor dank, dat dat bij slechts 54% van de opleidingen is gerealiseerd. Wat vindt de minister daarvan? Wat zijn de gevolgen daarvan voor de studievertraging van studenten? Ik weet van universiteiten dat studenten hun bachelor al voor de zomer moeten afronden om zich op tijd te kunnen inschrijven voor de master, die in september begint. Dat is niet omdat die tijd ergens voor nodig is, behalve dan voor de administratieve verwerking. Met slechts één instroommoment per jaar zijn studenten dan al gauw voor een jaar gedupeerd. Dat is geen harde knip meer, maar een onnodig struikelblok. Hoeveel studenten kunnen door de harde knip niet direct doorstuderen? Was dat de bedoeling? Wat gaat de minister doen om de doorstudeerbaarheid te verbeteren?

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 35, item 2 - blz. 6-7

Minister Bussemaker: De heer Ganzevoort heeft gevraagd naar de instroommomenten bij de masteropleidingen. 54% van de masteropleidingen kent meerdere instroommomenten. Dat is een verbetering ten opzichte van een paar jaar geleden. Ik zie echter graag dat dat percentage stijgt. Ik teken daarbij aan dat het voor mij niet hoeft te stijgen tot 100% want bij sommige masteropleidingen zijn meerdere instroommomenten echt evident onmogelijk. Daarnaast kan een universiteit principieel kiezen voor één instroommoment als sluitstuk van beleid dat gericht is op nominaal studeren. Ook dit is echt een kwestie waar instellingen zelf beleid voor moeten formuleren. Ik ben graag bereid om dat te volgen, om te kijken hoe zij daarmee op instellingsniveau omgaan en om dat te monitoren voor de komende jaren zodat dat percentage in elk geval niet zakt.

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Heb ik het dan verkeerd begrepen? Het idee van de meerdere instroommomenten was toch dat de verstrakking, de harde knip en alle dingen die ik genoemd heb niet tot onevenredige vertraging bij studenten zouden leiden? Het was toch de bedoeling dat studenten die in september klaar waren met hun bachelor niet hoefden te wachten tot september in het jaar daarna voordat zij konden beginnen met hun master? Dat is naar mijn mening een onevenredigheid in het systeem. Als het de bedoeling is om dat te voorkomen, dan verwacht ik dat de minister niet alleen zegt "ik hoop dat het wat meer wordt" maar ook dat zij zegt: als compensatie voor het nominaal studeren, de strakke regels, de harde knip en al die dingen meer, en om doorstuderen mogelijk te maken, moeten studenten zo vlot mogelijk erna kunnen instromen. Dat betekent meer instroommomenten per jaar, tenzij er heel dringende redenen zijn om die niet te hebben.

Minister Bussemaker: Op dat punt is er een relatie met de vormgeving van het onderwijs en hoe strak dat wordt vormgegeven. Een voorbeeld van nominaal studeren is de Universiteit Leiden die daaraan heel strak de hand houdt en veel inschrijfmomenten heeft. Er is dus sprake van een correlatie. Volgens mij verschillen wij niet zo erg van mening. Ik vind het ook van belang dat het aantal instroommomenten omhooggaat, hoger dan 54%. Daarbij geef ik echter aan dat er ook opleidingen zijn waarvan de kennis zo precies moet worden opgebouwd dat er niet meer instroommomenten dan één keer per jaar mogelijk zijn. Daarmee moeten wij ook rekening houden. In het algemeen geldt evenwel dat hoe meer de instelling van de student verwacht, hoe gemakkelijker het aanbieden van studeerbare programma's moet zijn, ook in de overgang van bachelor naar master.

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Ik denk dat wij de wens delen. De minister is in de gelegenheid om er wat aan te doen. Ik ben benieuwd wat zij daaraan gaat doen, in plaats van alleen maar wensen.

Minister Bussemaker: Ik heb al gezegd dat mijn eerste stap is om dit met de instellingen te bespreken. Aan de instellingen die veel vragen aan studenten in het kader van nominaal studeren, zal ik vragen wat zij doen om ervoor te zorgen dat het studeerbaar blijft.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoren invulling wettelijke burgerschapstaak (33.740) (T01974)

De Staatssecretaris zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Ganzevoort (GroenLinks), Vlietstra (PvdA) en Bruijn (VVD), toe de inspectie de komende twee schooljaren te laten monitoren hoe door scholen invulling wordt gegeven aan de wettelijke burgerschapstaak. Daarbij wordt mede gekeken naar door de Kamer genoemde elementen als eventuele onderscheidende effecten, ontwikkelingen met betrekking tot de maatschappelijke stage, financiële ruimte en het behalen van de leerdoelen.


Kerngegevens

Nummer T01974
Status voldaan
Datum toezegging 10 juni 2014
Deadline 1 januari 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. dr. J.A. Bruijn (VVD)
Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
J.G. Vlietstra (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen burgerschap
maatschappelijke stage
monitoring
Kamerstukken Afschaffing van de verplichte maatschappelijke stage (33.740)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 33, item 3 - blz. 3

De heer Bruijn (VVD): Naar inschatting van het Kenniscentrum Maatschappelijke stage blijft een kwart van de scholen de stage aanbieden, een kwart van de scholen zal hiermee stoppen en de helft zal op zoek gaan naar alternatieven om een maatschappelijke stage vorm te geven. De vraag die mijn fractie de staatssecretaris ten slotte wel zou willen stellen is in hoeverre de wetswijziging kan leiden tot het afschaffen van de stage op plaatsen waar dat niet gewenst is of waar geen alternatief voorhanden is. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen de zorgen die hierover zijn geuit door de Besturenraad? Gaat de regering dit monitoren en, zo ja, op welke wijze? Is de staatssecretaris bereid de resultaten van een dergelijke monitoring, als die zal plaatsvinden, ook voor te leggen aan deze Kamer?

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 33, item 3 - blz. 5

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Is de regering ten eerste bereid, te monitoren hoe de maatschappelijke stage en andere vormen van maatschappelijke betrokkenheid van het voortgezet onderwijs zich in de komende jaren ontwikkelen? Wil de regering daarbij ook inzicht geven in de kenmerken van scholen en leerlingenpopulaties waar de maatschappelijke stage en dergelijke bloeien of verdorren? Concreet: blijken bijvoorbeeld sociaal-economische klasse en opleidingsniveau van invloed op de beschikbaarheid van maatschappelijke stages en dergelijke en vindt de regering dat wenselijk? En wil de regering deze Kamer daarover informeren?

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 33, item 3 - blz. 8

Mevrouw Vlietstra (PvdA): Het kabinet benadrukt dat de maatschappelijke stage gehandhaafd kan worden als scholen dat willen. Onderzoek van het Kenniscentrum voor Maatschappelijke Stage laat zien dat dit voor een kwart van de scholen geldt en dat de helft van de scholen dit afhankelijk maakt van het vinden van alternatieve financiering. Een kwart van de scholen heeft aangegeven te zullen stoppen met de maatschappelijke stage. Kortom, als scholen de maatschappelijke stage vanaf volgend jaar zelf moeten financieren, is het nog maar de vraag hoeveel scholen daar prioriteit aan willen en kunnen geven. Hoe beoordeelt de staatssecretaris dit gegeven? Is hij bereid de effecten van het afschaffen van het wettelijk verplichte karakter van de maatschappelijke stage nauwgezet te monitoren en deze Kamer daarover te informeren? Meerdere fracties hebben daarnaar gevraagd. Met name de heer Ganzevoort heeft daar een aantal behartigenswaardige suggesties voor gedaan.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 33, item 13 - blz. 3-4

Staatssecretaris Dekker: De heer Ganzevoort vroeg: wij gaan nu iets doen en bieden meer ruimte, maar hoe wordt daar dan vervolgens gebruik van gemaakt? Kunnen wij de vinger aan de pols houden en kunnen wij in ieder geval nagaan hoe zich dat ontwikkelt? Het zou zonde zijn als de stage verdween op plaatsen waar dat wellicht ongewenst is, of dat een en ander ertoe zou leiden dat straks misschien helemaal geen invulling meer wordt gegeven aan de wettelijke burgerschapstaak. Ook mevrouw Vlietstra en de heer Bruijn hadden het daarover. Ik vind dit een relevant punt. Mijn voorstel zou zijn om niet alleen maar te bezien hoe er na dit jaar inhoud wordt gegeven aan de maatschappelijke stage, maar een en ander iets breder te trekken. Laten wij bezien hoe invulling wordt gegeven aan de wettelijke burgerschapstaak. Ik vind het ook een taak voor de inspectie om toe te zien op de manier waarop scholen dat doen. Net zo goed als dat er wordt gekeken naar taal en rekenen en dat erop wordt toegezien hoe scholen het doen op de vaste examenvakken, kunnen wij natuurlijk ook vragen hoe scholen invulling geven aan hun burgerschapstaak. Mijn voorstel zou zijn dat het onderzoek wordt uitgevoerd in het volgende schooljaar, wanneer eigenlijk voor het eerst de plicht niet meer geldt, maar ook in het schooljaar daarna, omdat dan ook de financiering algemener wordt. Dan wordt de financiering niet meer specifiek gekoppeld aan de maatschappelijke stage, maar gaat het geld in de algemene middelen van de school. Eind 2016 hebben wij dan twee jaar gehad, één jaar nog met de financiering en één jaar zonder de financiering. Dan weten wij in ieder geval hoe zich dit ontwikkelt en of er wellicht andere vormen voor in de plaats komen.

De voorzitter: De heer Ganzevoort komt nu spoorslags naar de microfoon.

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Wij zijn bezig om de tweede termijn in te korten. Ik dank voor de beantwoording ook op dit punt. De vraag die ik daarbij heb gesteld, was om met name te monitoren of er onderscheidende effecten zijn, bijvoorbeeld als je kijkt naar sociaal-economische klasse, achtergrond, bepaalde gebieden in het land enzovoort. Kan dat worden meegenomen?

Staatssecretaris Dekker: Ik zal de inspectie vragen om als men veranderingen ziet, te bezien wat de verklarende factoren zijn. Waarom kiezen sommige scholen er wel voor en andere niet? Heeft dit te maken met een bewuste keuze op grond van de identiteit van een school? Ik denk dat wij het er dan snel met elkaar over eens zijn dat dit een gerechtvaardigde keuze is, omdat je dan naar andere manieren zoekt om inhoud te geven aan de burgerschapstaak. Of er wordt bijvoorbeeld gezegd: wij kunnen dit niet doen vanwege de populatie op onze school of vanwege de achtergrond van de ouders et cetera. Dit is een iets langere toelichting op uw vraag, maar het antwoord is ja.

Mevrouw Vlietstra (PvdA): Even heel scherp. Op zichzelf genomen ben ik blij met deze toezegging. Ik heb ook geen probleem met de verbreding als scholen invulling geven aan hun burgerschapstaak. Maar ik zou het wel prettig vinden als daarbinnen ook goed werd nagegaan welke scholen nog gebruikmaken van de maatschappelijke stage en waarom zij dat wel of niet doen. Die informatie zou ik in dat kader over de komende twee schooljaren wel graag beschikbaar willen hebben.

Staatssecretaris Dekker: Ja.

(...)

Staatssecretaris Dekker: Mevrouw Vlietstra vroeg specifiek of de maatschappelijke stage in het onderzoek van de inspectie terugkomt. Wat mij betreft, gebeurt dat, maar dan wel in het bredere kader. We zouden af moeten van de maatschappelijke stage als een doel op zichzelf en ons afvragen hoe invulling wordt gegeven aan de uitvoering van de wettelijke burgerschapstaken. Daar is de maatschappelijke stage een vorm van, maar dat kan ook anders. Ik zal de inspectie specifiek vragen of zij daar wat ontwikkelingen in kan aangeven, bijvoorbeeld het aantal scholen dat ermee doorgaat, het aantal scholen dat er anders vorm aan geeft, hoeveel scholen ermee stoppen en wat de eventuele alternatieven zijn die ervoor in de plaats kunnen komen.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 33, item 13 - blz. 6

De heer Bruijn (VVD): Ik heb nog één vraag aan de staatssecretaris over het monitoren van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de wettelijke burgerschapstaken, het "wat" eigenlijk. Het gaat om de vraag of die leerdoelen in de toetsing worden meegenomen. Als je gaat monitoren hoe dat onderwijs wordt gegeven, ga je je meer met het "hoe" bemoeien. Als je consequent bent, zou je dat juist aan de scholen moeten overlaten. Als het in de leerdoelen zit en goed getoetst wordt, voldoe je eigenlijk aan de afspraak en aan de aanbevelingen van de commissie-Dijsselbloem. Mijn concrete vraag is of de staatssecretaris in ieder geval zou willen overwegen om bij het monitoren op zijn minst de toetsing mee te nemen en na te gaan of die burgerschapstaken daar in zitten.

Staatssecretaris Dekker: Het onderwerp dat de heer Bruijn hier aankaart, is uitermate interessant. Ik denk dat het lastig is om het bij het onderzoek mee te nemen. Er is nu niets dat dit op de een of andere manier toetst. Het zal ingewikkeld zijn om dat in te voeren voordat het onderzoek is afgerond. Met andere woorden: de inspectie zal moeten roeien met de riemen die zij heeft om hier straks iets zinnigs over te kunnen zeggen. Diezelfde inspectie heeft in "De staat van het onderwijs", het onderwijsverslag dat zij eerder dit jaar publiceerde, hier wel iets over gezegd. De exacte doelen die scholen zichzelf opleggen als het gaat om dat burgerschapsonderwijs kunnen nog wel wat concreter zijn. Scholen zouden voor zichzelf meer moeten nagaan of zij met hun onderwijs uiteindelijk de ontwikkeling bij kinderen bewerkstelligen die zij voor ogen hebben. Ik vind dat belangrijk bij al het onderwijs dat wordt gegeven. Het gaat uiteindelijk niet om het geven van onderwijs, maar om wat kinderen leren. Ook scholen hebben de verantwoordelijkheid om dat goed na te gaan, of dat nu gaat met een toets of met observaties of op een andere manier. Er zijn vele manieren om de ontwikkeling van kinderen bij te houden. In die zin kan ik een eind meegaan met de heer Bruijn. Aan dit punt moet de komende tijd extra aandacht worden gegeven.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 33, item 13 - blz. 8

De heer Bruijn (VVD): Daarom is het zo goed dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat hij gaat monitoren of de leerdoelen van de maatschappelijke stage behaald blijven worden, wat mij betreft in de meest brede zin, zoals de staatssecretaris ook heeft toegezegd. Als dat niet het geval is, spreken wij elkaar weer. Dat geldt natuurlijk voor het gehele onderwijs. Waar een school de vastgestelde leerdoelen niet haalt, krijgt zij een uitdaging.

(...)

De heer Bruijn (VVD): Dat is een heel belangrijk punt, maar ik heb de staatssecretaris duidelijk horen toezeggen dat hij de leerdoelen, ook die van de maatschappelijke stage, in de breedste zin zal monitoren. Hij monitort dus de vraag of die leerdoelen worden gehaald. Dat stelt mijn fractie gerust. Dat is een zeer belangrijke randvoorwaarde voor haar. Overigens gold dat voor alle partijen die instemden met het rapport-Dijsselbloem en de daaruit getrokken conclusies. Een tweede belangrijke randvoorwaarde is natuurlijk dat de middelen beschikbaar blijven. De middelen die hiervoor beschikbaar komen in plaats van de financiering van de maatschappelijke stage overtreffen ruimschoots het bedrag dat nu met de maatschappelijke stage gemoeid is, dus ook dat geeft mij vertrouwen. Ik neem wel aan dat de staatssecretaris de vraag bij zijn monitoring betrekt of financiën een rol gaan spelen als scholen leerdoelen niet halen. Ik kan het mij haast niet voorstellen, want de scholen gaan er eerder op vooruit dan achteruit. Wil hij hierover nog iets zeggen?

Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezegging om te gaan monitoren.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 33, item 13 - blz. 8

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Tegen collega Bruijn zeg ik dat mij het toetsen van vorming erg ingewikkeld lijkt, in ieder geval als je een te harde vorm van toetsing wil uitvoeren. Naar de manier waarop een school vormgeeft aan de vormings- en leerdoelen kan wel degelijk worden gekeken. Dat lijkt mij ook van groot belang.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 33, item 13 - blz. 10

Mevrouw Vlietstra (PvdA): De staatssecretaris heeft de toezegging gedaan om te gaan monitoren.

(...)

Mevrouw Vlietstra (PvdA): Dan kom ik op mijn punt van de monitoring, een punt dat ik uitermate belangrijk vind. Ik stel het nog maar even zoals ik het heb begrepen. De inspectie gaat de komende twee schooljaren de wijze waarop de scholen invulling geven aan de burgerschapstaak in ruime zin monitoren. Maar daarbinnen, heb ik begrepen van de staatssecretaris — ik hoor graag of ik dat goed begrepen heb — wordt ook gemonitord waar wel en waar niet, en om welke reden wordt gekozen voor doorgaan met de maatschappelijke stage of voor niet-doorgaan, of waar juist voor alternatieven wordt gekozen. Als ik die toezegging zo mag uitleggen, ben ik daar tevreden over.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 33, item 13 - blz. 12

Staatssecretaris Dekker: Er zullen scholen zijn die het op een heel andere manier doen. Er zullen scholen zijn die het misschien niet voor 30 uur doen maar voor meer uren, of die het voor iets minder uren doen met nog iets eromheen. Sommige scholen zullen er heel iets anders van maken. Ik zie dat niet onmiddellijk als een probleem, zolang maar goed aan de burgerschapsopdracht wordt voldaan. Ik heb toegezegd dat we dat goed in de gaten houden.

(...)

Staatssecretaris Dekker: Ik kom daarmee direct bij het punt dat de heer Bruijn aankaartte over de financiën en dat mevrouw Vlietstra heel nadrukkelijk in haar betoog aanhaalde: hoe zit het met de financiële ruimte? Dat wil ik in ieder geval meenemen in het onderzoek: wat is precies de reden als scholen ermee stoppen en in hoeverre hangt dat samen met de financiën? Ik heb al wat gezegd over de financiële ruimte die er gaat ontstaan in de komende jaren. Bij scholen klotst het geld niet tegen de plinten aan. Scholen krijgen een sobere financiering, die in de komende jaren iets wordt verruimd. Dat noopt ze nog steeds tot kritische keuzes. Ook als ze door willen gaan met een maatschappelijke stage, zal er steeds gekeken moeten worden hoe dat op een verstandige manier kan worden gedaan zonder dat er geld over de balk wordt gesmeten. Ik denk dat dit kan. Ik zou daarbij niet onmiddellijk de weg van partnerschappen willen afsnijden, omdat het interessant kan zijn dat gemeenten meedoen. Bovendien kan het voor maatschappelijke organisaties interessant zijn om hier iets in te betekenen. Daar moet het niet onmiddellijk van afhankelijk zijn, maar soms kan de financiële bijdrage wel iets zeggen over het commitment van andere partijen om daaraan deel te nemen.

Mevrouw Vlietstra stelde een vraag over de onderzoeksopdracht. Ik ga die niet herhalen, want zij vatte die opdracht heel erg goed samen. Mijn antwoord daarop is volmondig "ja, dat gaan we doen".


Brondocumenten


Historie







Toezegging Sturing extra investeringen (34.035) (T02066)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe te borgen dat de extra investeringen inhoudelijk gestuurd worden en dat de studenten daarin een belangrijke stem hebben. De relevante concept-AMvB wordt, na overleg met VSNU, de Vereniging Hogescholen en de studentenorganisaties, naar beide Kamers gestuurd.


Kerngegevens

Nummer T02066
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen investeringen
kwaliteitsafspraken
studievoorschot
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 4

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Ik vraag de minister niet om nu te vertellen wat die criteria zijn. Ik vraag wel hoe ze er procesmatig voor gaat zorgen dat de extra investeringen inhoudelijk gestuurd worden en hoe de studenten in dat proces een belangrijke stem krijgen, niet alleen door medezeggenschap in de instelling, maar ook bij het ontwikkelen van de criteria voor kwaliteit.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 46

Minister Bussemaker: De heer Ganzevoort vroeg om, als we er vervolgens in 2017 concrete invulling aan geven, te borgen dat die extra investeringen ook inhoudelijk worden gestuurd en dat de studenten daarin een belangrijke stem hebben. Dat zeg ik van harte toe. Voor het daadwerkelijk koppelen van de investeringen aan de kwaliteitsafspraken moet inderdaad een — daar komt hij — Algemene Maatregel van Bestuur worden gemaakt, die zowel bij de Tweede Kamer als bij de Eerste Kamer zal worden ingediend. Over het concept van die AMvB zal overleg plaatsvinden met de VSNU, de Vereniging Hogescholen en de studentenorganisaties. Daarbij — ik zeg het nogmaals — speelt het instemmingsrecht een belangrijke rol. Als die AMvB wordt voorgelegd, zo zeg ik ook tegen de heer Engels, zal blijken hoe de medezeggenschap op instellingsniveau betrokken moet worden, want daarover worden dan concrete afspraken gemaakt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Versterken Aankoopfonds (34.109) (T02201)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Schnabel (D66), toe het museaal Aankoopfonds binnen vijf jaar te versterken en de Kamer daarover jaarlijks te informeren in het jaarverslag van haar ministerie.


Kerngegevens

Nummer T02201
Status voldaan
Datum toezegging 8 december 2015
Deadline 1 januari 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. P. Schnabel (D66)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen aankoopfonds
erfgoedwet
kunst
Kamerstukken Erfgoedwet (34.109)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 11, item 7 - blz. 2-3

De heer Schnabel (D66): Maar zou het zeker met het oog op de kunstwerken die op grond van artikel 3 lid 7 als beschermd cultuurgoed zijn aangewezen niet aanbeveling verdienen een fonds op te bouwen waaruit geput kan worden op het moment dat het bruikleen beëindigd dreigt te worden? Echt belangrijke kunstwerken voor de Collectie Nederland, al museaal in de vorm van bruiklenen te zien of uit particulier bezit op de markt komend, zijn vrijwel altijd zeer kostbaar en vragen juist in geval van een veiling om de mogelijkheid op zeer korte termijn te kunnen beslissen. In het geval van Maerten Soolmans en Oopje Coppit was een herziening van de begroting van het ministerie van OCW nodig om de koop mogelijk te maken. Ziet de minister in het kader van hoofdstuk 7 van het wetsvoorstel, het hoofdstuk dat betrekking heeft op de financiële aspecten, mogelijkheden om opnieuw —want het is er wel geweest— een substantieel nationaal fonds voor het cultureel erfgoed in te richten?

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 11, item 7 - blz. 10

Minister Bussemaker: De heer Schnabel heeft gevraagd naar het opnieuw instellen van een substantieel fonds voor erfgoed. We hebben het Aankoopfonds. Dat is ingesteld in 1994. Het doel ervan is om aangewezen beschermde cultuurgoederen aan te kunnen kopen op het moment dat deze dreigen te verdwijnen naar het buitenland. Nadat het fonds is ingesteld, is het met instemming van de Tweede Kamer ook gebruikt om belangrijke museale aankopen te ondersteunen, waaronder de aankoop van de twee net genoemde schilderijen van Rembrandt. Hierdoor zit er thans nog ruim 4 miljoen in het fonds. Er zitten dus nog middelen in voor het geval dat er iets heel bijzonders zou gebeuren. Vanzelfsprekend hecht ik eraan dat het museaal Aankoopfonds weer wordt aangevuld. Ik hoop dat ik dat binnen vijf jaar kan doen. Ik zal u daar jaarlijks over informeren in het jaarverslag van mijn ministerie.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 11, item 7 - blz. 11

De heer Schnabel (D66): Ik wil wel graag zeggen dat ik blij ben met de toezegging van de minister over versterking van het nationaal fonds om belangrijk cultuurgoed te redden, over of binnen vijf jaar, ook al is die termijn wat lang. Zoals bekend speelt dat bij sommige musea echt rond een aantal bruiklenen. Dat heeft bijna altijd te maken met de waarde van die bruiklenen op de markt. Dat is de afgelopen jaren sterk gaan spelen. Het is dus echt wel iets met een zekere acuutheid.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 11, item 7 - blz. 12

Minister Bussemaker: Wij gaan aan de slag met het versterken van het Aankoopfonds.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Niet in werking laten treden onderdelen landelijke publieke omroep (34.264) (T02206)

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de heer Dekker, zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Schnabel (D66), Gerkens (SP), Sent (PvdA), Lintmeijer (GroenLinks) en Bikker (ChristenUnie), toe de onderdelen van het wetsvoorstel over de landelijke publieke omroep niet in werking te laten treden totdat het aanvullende wetsvoorstel door de Eerste Kamer is aanvaard. De staatssecretaris stelt alles in het werk om het aanvullende wetsvoorstel voor het zomerreces in de Eerste Kamer te kunnen laten behandelen. Wordt het aanvullende wetsvoorstel niet aangenomen, dan treden de genoemde onderdelen nooit in werking.


Kerngegevens

Nummer T02206
Status voldaan
Datum toezegging 1 maart 2016
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
A.M.V. Gerkens (SP)
Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Prof.dr. P. Schnabel (D66)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen aanvullend wetsvoorstel
inwerkingtreding
publieke omroepen
Kamerstukken Toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (34.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13, blz. 4

Staatssecretaris Dekker: Ik hoor steun in deze Kamer voor de uitgangspunten van het wetsvoorstel dat wij vandaag hebben besproken. Tegelijkertijd constateer ik dat er bij verschillende fracties nog zorgen leven. De voorgestelde aanpassingen van de Mediawet kan ik regelen via een aanvullend wetsvoorstel, dat ik voor het zomerreces in deze Kamer hoop te behandelen. Ik streef er in elk geval naar om het nog deze maand in de ministerraad te behandelen. Bij de aanvaarding van dit wetsvoorstel — ik maak het even af — zullen op korte termijn alleen de artikelen in werking treden die betrekking hebben op de regionale omroep, zodat we daar tempo mee kunnen maken. De overige artikelen, de artikelen die betrekking hebben op de landelijke publieke omroep, zullen pas in werking treden nadat de Eerste Kamer heeft ingestemd met de aanvullende wet die zij voor het zomerreces kan verwachten. Zo vinden we volgens mij een balans tussen de noodzakelijkheid die er nu is voor de regionale omroepen om met deze wet verder te gaan en het respecteren van de wens van de Kamer om de Mediawet pas in zijn geheel in te laten gaan zodra de aanvullingen per wet zijn geregeld.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13, blz. 4-6

Staatssecretaris Dekker: Ik heb zojuist toegezegd dat ik de wet niet in werking zal laten treden, althans de onderdelen die betrekking hebben op de landelijke publieke omroep, alvorens die verduidelijkingen en aanpassingen door de Eerste Kamer zijn gegaan. We moeten dat traject dus wel netjes doorlopen, van ministerraad, Raad van State, Tweede Kamer en Eerste Kamer. Dat kan met grote spoed, net zo goed als dat het met een novelle altijd heel erg snel kan. Dit is in mijn ogen een elegante manier om ervoor te zorgen dat we met het onderdeel dat voor de regio echt nodig is snel tempo kunnen maken.

(...)

Mevrouw Gerkens (SP): Een elegante manier voor de Eerste Kamer is een novelle. Dit is geen elegante manier. Ik begrijp echter van de staatssecretaris dat hij er alle vertrouwen in heeft dat het goed gaat komen en dat hij in de tussentijd die onderdelen van de wet buiten werking stelt. Stel nu dat het niet goed komt. Wat gebeurt er dan?

Staatssecretaris Dekker: Als het niet goed komt, treden die onderdelen niet in werking. Ik kan dat zwart-op-wit in het inwerkingtredingsbesluit laten meenemen.

(...)

De heer Schnabel (D66): De staatssecretaris maakte net een heel belangrijke opmerking. Die heb ik graag wat scherper. Eigenlijk ging de staatssecretaris er eerst vanuit dat het in de Eerste Kamer terug zou komen nadat het in de Tweede Kamer goed zou zijn geregeld, zodat de Eerste Kamer zou krijgen wat zij graag heeft. Tegelijkertijd is het punt van mevrouw Gerkens natuurlijk heel belangrijk. Eigenlijk moet ik dat andersom formuleren. Stel dat het de staatssecretaris niet lukt om in de Tweede Kamer geregeld te krijgen wat hier in de Eerste Kamer voorgesteld wordt, blijft er dan in feite van de wet alleen een wet op de RPO over? Maakt de staatssecretaris dan toch van zijn macht gebruik om het deel over de NPO alsnog zonder veranderingen in te voeren, hoe jammer ook voor de Eerste Kamer? Het lijkt mij belangrijk dat de staatssecretaris nog even heel klip-en-klaar duidelijk maakt dat dat niet het geval is en dat hij alleen een soort rompwet voor de RPO overhoudt. Klopt dat?

Staatssecretaris Dekker: Daar mag de heer Schnabel mij aan houden, al gaan we dan uit van het worstcasescenario dat de Tweede Kamer zich hierin niet zou kunnen vinden. U kunt zich ook voorstellen dat ik mij de afgelopen dagen heb kunnen beraden en mij heb verstaan met een aantal woordvoerders in de Tweede Kamer over de vraag of dit soort dingen bij de Tweede Kamer in goede aarde vallen. Ik heb er het vertrouwen in dat we dat voor de zomer hier ook in de Eerste Kamer kunnen krijgen, wat impliceert dat het ook al door de Tweede Kamer is. Natuurlijk moet dat daar nog zorgvuldig gebeuren. Mocht het onverhoopt niet goed gaan, dan vallen we terug op het scenario van de heer Schnabel. Ik heb er wel vertrouwen in.

De heer Schnabel (D66): Dat staat genoteerd. Dank u wel.

(...)

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): De heer Schnabel liet net een worstcasescenario passeren: de Tweede Kamer gaat niet akkoord. De staatssecretaris heeft gezegd dat in dat geval alleen het gedeelte van de RPO blijft staan en dat de rest afvalt. Er is ook een ander scenario dat de staatssecretaris en misschien meer mensen hier niet prettig vinden: het kabinet valt. Ook dan hebben we de situatie dat er een stukje wet ligt, om het zo maar te zeggen. Ik hecht er zeer aan dat de staatssecretaris zwart-op-wit zet dat de hele Mediawet voor het stuk dat vervalt echt alleen van toepassing wordt op het moment van aanvaarding en inwerkingtreding van de aanpassingen die hij voorstelt. Kan hij dat zwart-op wit-zetten? Ik heb zo nog een tweede vraag.

Staatssecretaris Dekker: Ik zal dat zwart-op-wit zetten. Ook dit is een worstcasescenario. Mocht het zich voordoen en vertrekt het kabinet, dan is deze Eerste Kamer nog niet vertrokken. De toezegging die ik gedaan heb, is dan ook geen persoonlijke toezegging, maar een toezegging gedaan in functie. Daaraan kunt u mijn opvolger ook houden.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Dat is scherp.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, O, p. 2-3

Om die reden heb ik tijdens de plenaire behandeling op 1 maart het volgende voorgesteld: in het inwerkingtredingsbesluit van het huidige wetsvoorstel wordt vastgelegd dat alleen de onderdelen die betrekking hebben op de regionale publieke omroep in werking treden. Dat maakt het mogelijk dat de RPO de voorbereidingen kan treffen die nodig zijn om de bezuinigingen per 1 januari 2017 zo goed mogelijk vorm te geven. Dat betekent dat voor de RPO een raad van toezicht en een raad van bestuur worden benoemd.

Alle andere onderdelen van het wetsvoorstel, dus de onderdelen die over de landelijke publieke omroep gaan, treden pas in werking op het moment dat ook het aanvullende wetsvoorstel is aanvaard door de Eerste Kamer. Deze onderdelen gaan onder meer over de gewijzigde taak van de NPO, de aanscherping van de publieke mediaopdracht en de grotere toegang van externen tot het bestel.

(...)

Als er omstandigheden zijn waardoor het aanvullende wetsvoorstel niet wordt aangenomen, bijvoorbeeld omdat de Tweede Kamer of de Eerste Kamer het aanvullende wetsvoorstel niet aanvaardt, dan treden de bepalingen over de landelijke publieke omroep niet in werking.

(...)

Het streven is om het aanvullende wetsvoorstel op de kortst mogelijke termijn af te ronden. Het wordt zo snel mogelijk voor advies aan de Raad van State voorgelegd en ingediend bij de Tweede Kamer. Ik stel alles in het werk om het aanvullende wetsvoorstel voor het zomerreces in uw Kamer te kunnen laten behandelen. Pas als uw Kamer het aanvullende wetsvoorstel heeft aanvaard, treden ook de onderdelen uit het huidige wetsvoorstel over de landelijke publieke omroep in werking.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Benoeming raad van bestuur NPO en RPO (34.264) (T02207)

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Sent (PvdA) en Lintmeijer (GroenLinks), toe de rol van de minister bij benoeming, schorsing en ontslag van de leden van de raad van bestuur van de NPO en de RPO uit de wet te schrappen door middel van het aanvullende wetsvoorstel. Tot die tijd stemt hij in met ieder besluit van de raad van toezicht inzake benoeming, schorsing of ontslag.


Kerngegevens

Nummer T02207
Status voldaan
Datum toezegging 1 maart 2016
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen NPO
Raad van Bestuur
RPO
Kamerstukken Toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (34.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 12

Mevrouw Sent (PvdA): Mijn fractie constateert dat de raad van bestuur van de NPO een grotere sturende bevoegdheid krijgt als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel. Belangrijk in dit kader is de aangenomen motie-Mohandis/Segers (34264, nr. 42) over de benoeming van leden van de raad van bestuur van de NPO, waarin wordt voorgesteld dat deze voortaan benoemd worden door de raad van toezicht en niet langer met instemming van de minister. De indieners vinden het onwenselijk dat de benoeming van toekomstige en nieuwe bestuurders van de NPO een politieke aangelegenheid kan zijn en achten het daarom wenselijk dat benoemingen rechtstreeks en alleen gedaan worden door de raad van toezicht, zonder tussenkomst van de minister. Mijn fractie steunt dit. Echter, in de motie wordt de regering slechts verzocht om te onderzoeken hoe de benoemingen van nieuwe NPO-bestuurders het meest onafhankelijk kunnen plaatsvinden. Dit gaat ons niet ver genoeg. Wij wensen een harde toezegging van de staatssecretaris dat de raad van bestuur van de NPO voortaan benoemd wordt door de raad van toezicht en niet langer met instemming van de minister.

(...)

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Mijn fractie wil de banden tussen politiek, NPO en taakorganisaties in toezicht en bestuur helemaal doorknippen. Het door de staatssecretaris voorgestelde onderzoek is een goede stap, maar nog niet een voldoende stap, in de goede richting. Wij vragen van het kabinet een toezegging voor concrete stappen om deze benoemingen onafhankelijk te maken. Laat ik duidelijk zijn: het standpunt van de staatsecretaris in deze kwestie zal een grote rol spelen bij ons eindoordeel.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 45

Staatssecretaris Dekker: Een aantal leden vraagt hoe dit zich verhoudt tot de betrokkenheid van de bewindspersoon bij de benoeming van de bestuurder van die club. Ik ben niet degene die benoemt, want dat is uiteindelijk de raad van toezicht, maar in de huidige wet moet ik wel instemmen met de benoeming. Ik ben bereid om concreet toe te zeggen dat dit een onderdeel is dat wij laten varen, waar wij bij wijze van spreken een knip plaatsen. Als je betrokken bent bij de samenstelling van de raad van toezicht, hoeft dat niet een-op-een ook nog eens te gebeuren bij de raad van bestuur. Ik vergelijk dat met de situatie bij de Openbare Universiteit. Daar benoemt de minister wel de raad van toezicht, ook vanuit de stelselverantwoordelijkheid, ook om uiteindelijk, als het niet goed gaat met zo'n organisatie, toch in te kunnen grijpen, maar hij zit er minder dicht bovenop dan wanneer hij ook het bestuur benoemt. Dat is bij de universiteit ook niet het geval.

(...)

Mevrouw Sent (PvdA): Ik wil zeker zijn dat ik de staatssecretaris goed begrijp. Zegt hij nu al toe dat de leden van de raad van bestuur van de NPO voortaan worden benoemd door de raad van toezicht en niet langer met instemming van de minister?

Staatssecretaris Dekker: Dat heeft mevrouw Sent goed begrepen, maar dat vergt een wetswijziging omdat ik nu wel degelijk een rol heb en ermee moet instemmen. Ik ben bereid om bij de eerste de beste mogelijkheid die zich voordoet — dat is in ieder geval bij de regiowet die later dit jaar naar de Tweede Kamer gaat — de wet op dit punt te wijzigen.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, H, p. 2

Ten eerste wordt de rol van de Minister bij benoeming, schorsing en ontslag van de leden van de raad van bestuur van de NPO in het eerstvolgende wetsvoorstel uit de Mediawet 2008 verwijderd. De leden van de raad van bestuur worden in het vervolg direct benoemd, geschorst en ontslagen door de raad van toezicht van de NPO. Instemming van de Minister met deze besluiten verdwijnt. Hetzelfde geldt voor het instemmingsrecht van de Minister bij de benoeming van de raad van bestuur van de RPO.

Het instemmingsrecht van de Minister bij de raden van bestuur van de NPO en de RPO wordt geschrapt in het wetsvoorstel over de regionale omroep. Ik streef ernaar dat dat wetsvoorstel voor het zomerreces aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. De beoogde inwerkingtredingsdatum van dit wetsvoorstel is 1 januari 2017. Ik zeg u verder toe dat ik, totdat deze wetswijziging in werking treedt, in de geest van deze wijziging handel en zal instemmen met alle besluiten tot benoemingen, ontslagen en schorsingen die de raden van toezicht van de NPO en de RPO nemen en ter instemming aan mij voorleggen.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13 - blz. 1

Staatssecretaris Dekker: De aanpassingen die ik echter op dit moment al voorstel, zijn als volgt. Voor de benoeming van de raad van bestuur van de NPO en de RPO betekenen de aanpassingen kortgezegd dat het instemmingsrecht van de minister bij benoeming, schorsing en ontslag verdwijnt. Ik heb dit al toegezegd in de eerste termijn. De leden van de raad van bestuur worden direct benoemd, geschorst en ontslagen door de raad van toezicht van de NPO en de RPO. Het kan zijn dat de raden van toezicht al een benoemingsbesluit moeten nemen voordat de wijziging in werking is getreden. Ik zeg toe dat ik het voorstel van de raad van toezicht integraal zal overnemen in alle gevallen, waardoor ik de facto al uitvoering geef aan deze nieuwe werkwijze.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, O, p. 3

De rol van de Minister bij benoeming, schorsing en ontslag van de leden van de raad van bestuur van de NPO en de RPO wordt in het aanvullende wetsvoorstel uit de Mediawet 2008 verwijderd. De leden van de raad van bestuur worden direct benoemd, geschorst en ontslagen door de raden van toezicht van de NPO en de RPO.

Als de raden van toezicht van de NPO en de RPO leden van de raad van bestuur willen benoemen, schorsen of ontslaan voordat het aanvullende wetsvoorstel in werking is getreden, dan zeg ik toe dat ik met elk besluit van de raad van toezicht hieromtrent zal instemmen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Benoeming raad van toezicht NPO en RPO (34.264) (T02208)

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Schnabel (D66), Lintmeijer (GroenLinks) en Bikker (ChristenUnie), toe de procedure voor benoeming van de leden van de raad van toezicht van de NPO en de RPO te wijzigen in het aanvullende wetsvoorstel. Een onafhankelijke benoemingsadviescommissie geeft een bindend advies aan de minister, die daarop alleen een marginale toets kan uitvoeren. Als de minister een voorgestelde benoeming niet overneemt, informeert hij de Tweede Kamer schriftelijk. In dat geval moet er een nieuw benoemingsadvies komen en kan de minister niet zelfstandig een andere kandidaat voorstellen.


Kerngegevens

Nummer T02208
Status voldaan
Datum toezegging 1 maart 2016
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Prof.dr. P. Schnabel (D66)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen NPO
Raad van Toezicht
RPO
Kamerstukken Toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (34.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 24-25

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Een echt structureel probleem zit volgens mijn fractie bij de formele benoeming van toezichthouders en bestuurders bij de publieke omroep. Ook dat is niet nieuw. Na de Wet herziening organisatiestructuur van de landelijke publieke omroep in november 1997 benoemde D66-staatssecretaris Nuis D66'er Wolffensperger tot voorzitter van de NOS. In 2003 stemde CDA-minister Van der Hoeven in met de benoeming van CDA-er Harm Bruins Slot tot voorzitter van het inmiddels gevormde college van bestuur van de NPO. De gelukkige uitzondering in het rijtje is de instemming met de benoeming van de huidige bestuursvoorzitter in 2008. Hoezeer dat de uitzondering is, zien we als we nog wat verder teruggaan in de tijd. Onder een voorgaande Mediawet in 1994 — de structuur was toen nog anders — werd PvdA-bestuurder Van der Louw voorzitter van de NOS; dat was in een periode dat het ministerie van OCW louter uit PvdA-bewindslieden bestond.

(...)

De heer Lintmeijer (GroenLinks): De nieuwe Mediawet is een goed moment om aan deze formele praktijk van benoemingen een einde te maken. Mijn fractie wil de banden tussen politiek, NPO en taakorganisaties in toezicht en bestuur helemaal doorknippen. Het door de staatssecretaris voorgestelde onderzoek is een goede stap, maar nog niet een voldoende stap, in de goede richting. Wij vragen van het kabinet een toezegging voor concrete stappen om deze benoemingen onafhankelijk te maken.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13 - blz. 1-2

Staatssecretaris Dekker: Voor de benoemingsprocedure voor de raad van toezicht van de NPO is mijn voorstel dat het wervings- en selectieproces volledig buiten de minister wordt gelegd. Dat betekent onder meer het volgende. De raad van toezicht benoemt zelf een onafhankelijke benoemingsadviescommissie en schakelt een wervingsadviesbureau in. De raad van toezicht stelt de functieprofielen voor de nieuwe leden op en vraagt daarover de zienswijze van onder andere de raad van bestuur, het College van Omroepen en de centrale ondernemingsraad. De raad van toezicht is daarmee ook verantwoordelijk voor een open, transparante werving. Denk daarbij aan openbare bekendmaking van vacatures in landelijke kranten, zodat iedereen er kennis van kan nemen en kan solliciteren.

Vervolgens selecteert de benoemingsadviescommissie een of meerdere kandidaten, afhankelijk van het aantal vacatures, en geeft een bindend advies aan de minister. De minister doet alleen een marginale toets vanwege zijn ministeriële verantwoordelijkheid, voordat hij de kandidaat voordraagt voor een benoeming bij Koninklijk Besluit. Zo'n marginale toets houdt in feite in dat alleen van de voordracht wordt afgeweken bij strijdigheid met de wet, het niet naleven van de eisen van zorgvuldigheid, of andere zwaarwegende belangen. Ik vind het belangrijk dat dit vervolgens schriftelijk wordt vastgelegd, zodat er volledige openheid over bestaat.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): De staatssecretaris spreekt over een marginale toets en noemt drie aspecten. Het laatste aspect is zwaarwegende belangen. Kan hij dat iets toelichten, want zwaarwegende belangen kun je in van alles vinden. Ik ben benieuwd hoe hij dat duidt.

Staatssecretaris Dekker: Mevrouw Bikker heeft gelijk. Als het gaat om zwaarwegende belangen, kunnen dat geen lichte redenen zijn. Het gaat om onvoorziene omstandigheden die dermate zwaar wegen, waarvan we niet van te voren precies weten hoe ze uitwerken, maar die een goede benoeming in de weg staan. In combinatie met de schriftelijke motivatie, waardoor er dus altijd een discussie met de Kamer mogelijk is, wordt voorkomen dat daar licht over gedacht wordt. Er wordt in ieder geval politieke verantwoordelijkheid over afgelegd.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): De staatssecretaris zegt dus toe dat hij het schriftelijk toelicht aan de Tweede Kamer als uit de marginale toets ook bij de andere twee zou komen dat het niet kan doorgaan?

Staatssecretaris Dekker: Exact.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13 - blz. 2

De heer Schnabel (D66): Stel dat het misgaat. Stel dat er zwaarwegende belangen zijn, waarvan de staatssecretaris of zijn opvolger zegt dat dit echt niet kan. Wat gebeurt er dan? Ik zei vanmorgen dat het mij belangrijk lijkt dat dit helder is. Mijn voorstel was dat de commissie dan opnieuw aan het werk moet. Het is best een punt hoor, als blijkt dat er zulke zwaarwegende belangen zijn die niet van tevoren gezien zijn. Het lijkt bijna een theoretische situatie. Laten we er echter vanuit gaan dat elke theoretische situatie een keer in de praktijk voorkomt en dat er dan een oplossing moet zijn. Mijn voorstel was vanmorgen dat de commissie in dat geval opnieuw aan het werk gaat. Het moet niet zo zijn dat de staatssecretaris of de minister nog wel een aardig iemand weet voor wie geen zwaarwegende belangen gelden om niet benoemd te worden. Ik chargeer het een beetje, maar ik wil graag helderheid hierover.

Staatssecretaris Dekker: De heer Schnabel noemt een heel terecht punt. Het zou in dat geval te gemakkelijk worden om iemand af te wijzen, zodat de bewindspersoon toch iemand van zijn of haar gading naar voren kan schuiven. Eigenlijk moet de gehele procedure opnieuw doorlopen worden. Waarschijnlijk zal de raad van toezicht zich ook achter de oren krabben en zich afvragen hoe hij ervoor kan zorgen dat het de tweede keer wel goed verloopt.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, O, p. 3-4

De procedure van benoeming voor de leden van de raden van toezicht van de NPO en RPO wordt in het aanvullende wetsvoorstel als volgt aangepast. Functieprofielen worden opgesteld door de raad van toezicht. De raad van toezicht van de NPO vraagt hierover zienswijzen aan de raad van bestuur, het college van omroepen en de centrale ondernemingsraad. De fractie van GroenLinks benadrukte het belang van de betrokkenheid van het publiek. Daarom moet de raad van toezicht van de NPO ook zienswijzen vragen aan een representatieve maatschappelijke publieksraad (zie ook het onderdeel publieksbetrokkenheid in deze brief). De raad van toezicht van de RPO vraagt zienswijzen over de functieprofielen aan de raad van bestuur en de ondernemingsraden van de regionale publieke media-instellingen.

Na het betrekken van de zienswijzen stelt de raad van toezicht het functieprofiel vast en maakt dit openbaar, bijvoorbeeld via publicatie in landelijke dagbladen. Voor de selectie van kandidaten stelt de raad van toezicht een onafhankelijke benoemingsadviescommissie in. Deze commissie is geheel zelfstandig verantwoordelijk voor de selectie aan de hand van het functieprofiel. De raad van toezicht stelt een wervingsadviesbureau in dat ondersteuning geeft bij het opstellen van het functieprofiel door de raad van toezicht en de selectie van kandidaten door de benoemingsadviescommissie.

De benoemingsadviescommissie geeft zonder tussenkomst van de raad van toezicht een advies aan de Minister. Dit advies is bindend. De Minister doet alleen een marginale toets vanwege zijn ministeriële verantwoordelijkheid, voordat hij de kandidaat voordraagt voor een benoeming bij koninklijk besluit. Een marginale toets houdt in dat alleen van de voordracht wordt afgeweken bij strijdigheid met de wet, het niet naleven van de eisen van zorgvuldigheid, of andere zwaarwegende belangen. De fractie van de ChristenUnie vroeg of in de procedure kan worden opgenomen dat de Minister een schriftelijke toelichting geeft aan de Tweede Kamer indien hij de bindende voordracht om die redenen niet kan overnemen. Ik zeg toe dat in het wetsvoorstel wordt opgenomen dat de Tweede Kamer hierover, al dan niet vertrouwelijk, wordt geïnformeerd. Het is belangrijk dat er transparantie is, maar ook dat de kandidaat niet onnodig wordt geschaad. De D66-fractie stelde voor dat er in dat geval een nieuw advies moet komen en dat de Minister niet zelfstandig een andere kandidaat kan voorstellen. Dit voorstel van de fractie van D66 neem ik over. Bij het niet overnemen van een advies, is het aan de raad van toezicht om te zorgen dat tot een nieuw advies wordt gekomen met toepassing van de hierboven geschetste procedure.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Rooster van aftreden raad van toezicht NPO en RPO (34.264) (T02209)

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Sent (PvdA), toe de raden van toezicht van de NPO en de RPO in het aanvullende wetsvoorstel de opdracht te geven een rooster van aftreden op te stellen, waarbij niet alle leden gelijktijdig aftreden.


Kerngegevens

Nummer T02209
Status voldaan
Datum toezegging 1 maart 2016
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen NPO
Raad van Toezicht
RPO
Kamerstukken Toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (34.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 13

Mevrouw Sent (PvdA): Voorts vragen wij hem daarbij expliciet aandacht te schenken aan de mogelijkheden tot wettelijke verankering van de situatie waarin een of meerdere leden van de raad van toezicht per jaar aftreden in plaats van de huidige, onwenselijke situatie waarin de gehele raad van toezicht in één keer aftreedt.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 40

Staatssecretaris Dekker: De nieuwe raad van toezicht moest volledig worden vervangen. Daar werden wij ook mee geconfronteerd, zo zeg ik tegen mevrouw Sent. Ik vind dat een onwenselijke situatie en ik wil gauw met de nieuwe raad van toezicht om tafel om te praten over een geleidelijker aftredingsschema. Op die manier kun je namelijk veel beter de continuïteit waarborgen. Maar het was nu eenmaal zo; alles was geregeld. Dat had te maken met wettelijke benoemingstermijnen, die allemaal op 1 januari afliepen. Die konden niet worden verlengd, dus moest er een nieuwe raad van toezicht komen.

Mevrouw Sent (PvdA): Ik vraag de staatssecretaris om verder te gaan dan "vragen aan de raad van toezicht" en ervoor te zorgen dat een dergelijke situatie zich in de toekomst niet meer zal voordoen.

Staatssecretaris Dekker: Met "vragen" bedoel ik dat ik dat in goed overleg doe, maar mijn doelstelling is dat dat in de toekomst anders geregeld wordt.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, H, p. 2

De tweede toezegging betreft het rooster van aftreden van de raad van toezicht. De PvdA-fractie zei tijdens het debat het onwenselijk te vinden dat de voltallige raad van toezicht van de NPO nu werd vervangen. Dat ben ik met de fractie van de PvdA eens. Ik ga daarom op korte termijn in overleg met de nieuwe raad van toezicht om ervoor te zorgen dat er een rooster van aftreden komt, waardoor de volgende keer niet alle leden gelijktijdig worden vervangen. Bij de recente herbenoeming van de raad van toezicht van de NOS heb ik deze eis al gesteld en is een rooster van aftreden opgesteld.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 3 - blz. 8

Mevrouw Sent (PvdA): En wat wij graag van de staatssecretaris vernemen is hoe hij kan borgen dat er roosters van aftreden komen waarin niet alle toezichthouders tegelijkertijd aftreden.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13 - blz. 2

Staatssecretaris Dekker: Er is nog een vraag van mevrouw Sent over het rooster van aftreden. Ik gaf al aan dat ik daarmee aan de slag ga. Als we de wet aanpassen op dit punt kan het geen kwaad om ook het rooster van aftreden wettelijk te verankeren.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, O, p. 4

De raden van toezicht van de NPO en de RPO krijgen, zoals gevraagd door de PvdA-fractie, in het aanvullende wetsvoorstel de opdracht om een rooster van aftreden op te stellen. Het doel hiervan is om continuïteit in de raad van toezicht te verzekeren. Daarom is als vereiste opgenomen dat het rooster erin moet voorzien dat niet alle leden gelijktijdig aftreden. Binnen dat vereiste kan de raad van toezicht een geschikt ritme van aftreden vaststellen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Verkenning benoemingen publieke mediasector (34.264) (T02210)

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Schnabel (D66), Sent (PvdA), Lintmeijer (GroenLinks) en Ten Hoeve (OSF), toe een verkenning uit te voeren naar benoemingen in de publieke mediasector (NPO, RPO, NOS, NTR, Ster, Commissariaat voor de Media en Stimuleringsfonds voor de Journalistiek). Hij zal daarbij de mogelijkheid van coöptatie onderzoeken, inzichten van internationale organisaties zoals de Raad van Europa en van domeinexperts betrekken en ook naar incompatibiliteiten te kijken. De verkenning wordt naar de Kamers gestuurd en de aanpassingen die eruit voorvloeien worden zo spoedig mogelijk in een wetsvoorstel opgenomen.


Kerngegevens

Nummer T02210
Status voldaan
Datum toezegging 1 maart 2016
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden drs. H. ten Hoeve (OSF)
Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Prof.dr. P. Schnabel (D66)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen benoemingen
publieke mediasector
verkenning
Kamerstukken Toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (34.264)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, F, p. 41-42

Ondanks het feit dat de procedure rond de benoeming van de Raad van Toezicht van de NPO op een transparante en onafhankelijke wijze is gegaan, geldt voor alle benoemingsprocedures bij organisaties in de publieke mediasector dat het geen kwaad kan om deze tegen het licht te houden. Dat doet recht aan de vragen van uw Kamer en de opmerkingen van professor van Eijk. Ik ben dan ook bereid om een serieuze verkenning te doen naar de procedures voor benoemingen in de mediasector waarbij de Minister betrokken is. Het gaat dan concreet om de NPO, de RPO, de NOS, de NTR, de Ster, het Commissariaat voor de Media en het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek. Ik zal in de verkenning in het bijzonder de wijze van benoeming van de raad van bestuur van de NPO meenemen. Ik denk dat er in de benoemingsprocedures verbeteringen mogelijk zijn. Zo kan de procedure bij de benoemingen bij de NOS en de NTR transparanter en duidelijker gemaakt worden, bijvoorbeeld door open werving en selectie op basis van functieprofielen vast te leggen. Dat geldt ook voor de benoemingen bij de toezichthouder, het Commissariaat voor de Media. Leidende principes zijn openheid en transparantie, waardoor er onafhankelijk opererende toezichthouders en bestuurders worden benoemd die geselecteerd worden op inhoudelijke deskundigheid, competenties en in een zo sterk mogelijk teamverband. Op die manier kan optimaal recht gedaan worden aan zowel de onafhankelijkheid van de publieke mediainstellingen als aan de stelselverantwoordelijkheid van de Minister. Ik zal bij de verkenning ook inzichten betrekken van internationale organisaties zoals de Raad van Europa en bekijken hoe dit in andere landen om ons heen is geregeld. Ik zal u de resultaten van het onderzoek en mijn reactie hierop nog in het voorjaar sturen aan zowel de Tweede Kamer, als aan uw Kamer. Dit doe ik gelijktijdig met de reactie op de motie van de Tweede Kamerleden Mohandis en Segers.32 De motie vraagt mij te onderzoeken hoe de benoemingen van nieuwe NPO-bestuurders het meest onafhankelijk kunnen plaatsvinden. Wijzigingen die voortvloeiende uit deze verkenning en de motie, zal ik zo mogelijk meenemen in het komende wetsvoorstel over de regionale omroep.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 40

Mevrouw Sent (PvdA): Is de staatssecretaris het wel met mij eens dat de procedure die nu is gevolgd, twee zwakke punten bevat? Het eerste is dat de benoemingsadviescommissie door de staatssecretaris is ingesteld, en dus niet formeel onafhankelijk is. Het tweede is dat het advies niet bindend is. Is de staatssecretaris bereid om die twee zwakke punten mee te nemen in de door hem toegezegde serieuze verkenning?

Staatssecretaris Dekker: Het lijkt mij heel goed om deze onderdelen mee te nemen

in die verkenning.

(...)

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Ik snap het dilemma wel waarvoor de staatssecretaris stond. Tegelijkertijd zit daar nu net het probleem. Ik sta een procedure voor waarmee de staatssecretaris nooit voor dat dilemma komt te staan. Dan hoeft hij niet te kiezen, dan hoeft hij zich niet af te vragen wat te doen: een partijgenoot benoemen en dan gedoe over zich heen krijgen of ingrijpen maar dat eigenlijk niet willen. Ik wil de staatssecretaris er juist voor behoeden dat hij voor zo'n dilemma komt te staan. Ik zeg hem dan ook: kom niet meer in die positie en laat die benoeming los. Regel het met een ander systeem, bijvoorbeeld via coöptatie, via een andere, onafhankelijk samengestelde commissie of via invloed van derden. Ik hoor graag allerlei suggesties daarover.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 41

De heer Schnabel (D66): Als de NPO al die zwaardere positie moet gaan bekleden — het is duidelijk dat de staatssecretaris dat heel graag wil en dat hij daarvan veel verwacht — dan moet de staatssecretaris ervoor zorgen dat er geen enkele kans is dat daar een politieke discussie omheen kan ontstaan door ervoor te zorgen dat zowel de raad van toezicht als de raad van bestuur op een zo onafhankelijk mogelijke manier wordt benoemd. Ik doe een beroep op de staatssecretaris om op dit punt echt, letterlijk op zijn schreden terug te keren.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 44

Staatssecretaris Dekker: Dat neemt niet weg — ik kom nu tot het punt dat de heren Lintmeijer en Schnabel hebben aangedragen — dat ik vind dat het geen kwaad kan en misschien ook, gezien de vele vragen in de Kamer, heel zinvol is om alle benoemingsprocedures bij organisaties in de publieke mediasector nog eens goed tegen het licht te houden.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 45

Staatssecretaris Dekker: Ik was bij het grotere geheel en de vraag van de heren Lintmeijer en Schnabel of het niet goed zou zijn om te kijken hoe je naar de toekomst toe een en ander nog opener en transparanter kunt doen, op een manier dat ook de onafhankelijkheid van de organisaties in ons mediabestel is gegarandeerd. Ik gaf zojuist een aantal voorbeelden waarbij het nog beter kan. Ik heb in de schriftelijke beantwoording aangegeven dat ik bereid ben een serieuze verkenning te doen naar de huidige procedures voor benoeming, waarbij de minister betrokken is, en naar verbeteringen die daarin kunnen plaatsvinden. Mijn uitgangspunt daarbij is dat die procedure transparant is, gebruikmaakt van open werving en leidt tot een onafhankelijke voordracht. Ik wil dat graag breed bekijken. In die verkenning betrek ik daarom de NPO, de RPO, de NOS, de NTR, de STER, het Commissariaat voor de Media en het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek. Ik zal de door de Kamer genoemde aandachtspunten meenemen bij de verkenning, zoals de onwenselijkheid van het in één keer vervangen en nog een aantal andere zaken die hierbij de revue hebben gepasseerd.

(...)

Staatssecretaris Dekker: Mevrouw Sent vroeg ook naar het verdere traject. Dit is een toezegging die ik graag vanavond al wil doen. Ik denk dat het mogelijk is om die verkenning in het voorjaar af te ronden. De lessen die wij eruit kunnen leren, nemen wij vervolgens mee in het wetsvoorstel dat nog dit jaar aan de Tweede Kamer wordt voorgelegd. Dat kan parallel lopen aan het wetsvoorstel voor de regio, dat bij wijze van spreken op heel korte termijn kan worden gerealiseerd. Als er sprake is van meer fundamentele zaken, zou dat wellicht in een separaat wetsvoorstel nog dit jaar naar deze Kamer kunnen komen.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 45-46

Staatssecretaris Dekker: De heren Lintmeijer en Schnabel vroegen eigenlijk nog iets meer. Zij vroegen mij om ook fundamenteler te kijken naar de rol van de bewindspersoon bij de samenstelling van bijvoorbeeld de raden van toezicht. Ik ben bereid om dat serieus te onderzoeken, maar dat is wel een meer fundamentele vraag. Dan doet zich namelijk ook de vraag voor wie die raden van toezicht gaat benoemen en hoe die tot stand komen. Doe je dat door middel van coöptatie? Dat was een suggestie van mevrouw Sent in haar schriftelijke vragen. Ik ben daar geen groot voorstander van. We zien juist in het bedrijfsleven en in alle discussies rond governance dat een en ander zich weg beweegt van coöptatie. Kan het op een andere manier? Ja. Ik heb er ook wat ideeën over. Je zou bijvoorbeeld kunnen zeggen: de benoeming van leden van de raad van toezicht gebeurt niet door de minister, maar door het voltallig kabinet. Je kunt er ook op andere manieren procedures over afspreken, bijvoorbeeld over een voordracht van de raad van toezicht zelf, hoewel daar altijd het risico van coöptatie inzit. Je zou kunnen nadenken over de rol van het parlement, zoals dat in België gebeurt. Overigens is dat ook geen garantie als het gaat om het voorkomen van politieke sturing. Ik ga er graag het debat met de Kamer over aan. Ik wil er ook serieus naar kijken, maar de Kamer kan op dit onderdeel vanavond van mij redelijkerwijs nog geen oplossing vragen, want dit vergt nadere studie en een serieuze doordenking. Laten wij het, als wij het doen, in een keer goed doen.

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Ik gun de staatssecretaris zijn brede verkenning, maar ik nodig hem toch van harte uit om ons hier te verklappen dat de uitkomst van die verkenning niet is dat de politiek in directe zin nog betrokken blijft bij de benoeming van de raad van toezicht. Anders kan zo'n verkenning weer alle kanten opgaan en dan hebben wij in het voorjaar dezelfde discussie, maar wel de gelegenheid gemist om het nu goed te regelen. Ik snap dat de staatssecretaris nu geen precies voorbeeld heeft, al stelt het mij niet helemaal gerust dat ik hem vooral belemmeringen hoor noemen bij alternatieven, in plaats van kansen, maar ik wil duidelijk van de staatssecretaris horen dat de directe benoeming van een voorzitter van de raad van toezicht echt van de baan is.

Staatssecretaris Dekker: Dat is een toezegging die ik kan doen als ik weet wat het alternatief is. De heer Lintmeijer komt ook nog niet met een onmiddellijke oplossing over hoe het wel op een goede manier zou kunnen, een oplossing die een aantal van de problemen die ik aandraag zou ondervangen. Ik wil er serieus naar kijken, maar dan moet er een beter alternatief zijn.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 54

De heer Ten Hoeve (OSF): Nog een concrete vraag daarachteraan. Het IPO heeft gesuggereerd om het IPO zelf in de toekomst een lid van het college van toezicht te laten benoemen. Nu er toch moet worden nagedacht over een nieuwe benoemingsprocedure voor de raad van toezicht van de NPO zou dat ook kunnen en misschien wel moeten gebeuren voor deze raad van toezicht. Is de staatssecretaris bereid, dat soort alternatieve benoemingswegen te overwegen, om het zo weg te nemen van de landelijke overheden en elders te deponeren?

Staatssecretaris Dekker: Ik wil dat allemaal heel graag meenemen, ook in de verkenning die we gaan doen. Maar ook hieraan kleven weer allerlei bezwaren. Want wat je krijgt, is dat het vervolgens geen onafhankelijke raad van toezicht wordt, maar dat de verschillende belangen mensen gaan benoemen in zo'n raad van toezicht, terwijl we juist willen dat het onafhankelijk als geheel functioneert. Ik wil dat graag in kaart brengen, maar dan met de voor- en de nadelen.

Mevrouw Sent (PvdA): Ik wil eigenlijk hetzelfde punt noemen dat ik eerder aan de orde stelde bij de benoeming van de raad van toezicht van de NPO en de bemoeienis van de staatssecretaris daarmee. Want ook hier zijn er weer twee zwaktes: de benoemingsadviescommissie wordt samengesteld en benoemd door de minister en het advies is niet-bindend. Zal ook hier specifieke aandacht aan deze twee zwaktes worden geschonken bij de brede verkenning die de staatssecretaris heeft toegezegd?

Staatssecretaris Dekker: Dat lijkt me evident.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, H, p. 2-3

Ten derde heb ik een serieuze verkenning toegezegd naar de procedures voor benoemingen in de gehele publieke mediasector. Ik ga op korte termijn verkennen hoe de rol van de Minister daarin kan worden beperkt. Hierbij worden de benoemingsprocedures tegen het licht gehouden van de raden van toezicht van de NPO, de RPO en van de andere publieke mediaorganisaties (de NOS, NTR, Ster, het Commissariaat voor de Media en het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek). Bij het wijzigen van de rol van de Minister bij de benoemingsprocedures van de raad van toezicht van de NPO, moet rekening worden gehouden met de stelselverantwoordelijkheid van de Minister voor de NPO als zelfstandig bestuursorgaan. Het uitgangspunt bij deze wijziging is een open en transparante procedure, zonder directe benoeming van de leden van de raad van toezicht door de Minister.

Ik betrek in de verkenning de aandachtspunten die de PvdA-fractie in het debat noemde, te weten de onafhankelijkheid en samenstelling van de benoemingsadviescommissie en het gegeven dat het advies van deze commissie op dit moment niet bindend is. Ook betrek ik bij de verkenning suggesties die de leden van uw Kamer deden, zoals de mogelijkheid van

coöptatie die de PvdA en GroenLinks-fracties suggereerden.

De resultaten van de verkenning leg ik dit voorjaar voor aan de leden van uw Kamer en de leden van de Tweede Kamer. Ik zal de aanpassingen die volgen uit de verkenning zo snel mogelijk in een wetsvoorstel opnemen, dus in het eerder genoemde wetsvoorstel over de regionale omroep of in een apart wetsvoorstel dat ik nog dit jaar aan de Tweede Kamer stuur.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 3 - blz. 7

Mevrouw Sent (PvdA): Wij kijken uit naar de toegezegde serieuze verkenning, waarbij wij aandacht hebben gevraagd voor de domeinexpertise bij de verkenning. Wij hebben een aantal specifieke zwakten benoemd.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 3 - blz. 8

Mevrouw Sent (PvdA): Wat wij missen in de toezegging is ons verzoek om domeinexpertise, bijvoorbeeld in de vorm van een deskundigencommissie, expliciet bij de verkenning te betrekken.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13 - blz. 1

Staatssecretaris Dekker: Uiteraard zal ik de eerder toegezegde verkenning naar het geheel van de benoemingen in het medialandschap, de mediasector, dit voorjaar starten. Ik zal daarbij ook de eerdere aandachtspunten van deze Kamer betrekken. De wijzigingen van de procedure voor de NPO en de RPO zullen daarbij als uitgangspunt aan de onderzoekers worden meegegeven. Tegen mevrouw Sent van de PvdA zeg ik dat ik daarbij ook onafhankelijke deskundigen — of zoals zij dat noemt "domeinexpertise" — zal betrekken.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, O, p. 4

Eerder heb ik al een verkenning toegezegd naar benoemingen in de publieke mediasector waarbij de Minister een rol heeft. De wijzigingen van de procedure voor de NPO en de RPO zullen daarbij als uitgangspunt aan de onderzoekers worden meegegeven. In de tweede termijn heb ik, op verzoek van de PvdA-fractie toegezegd dat ik onafhankelijke deskundigen (ook wel domeinexperts genoemd) zal betrekken bij de verkenning. In de verkenning wordt ook onderzocht op welke wijze de juridische kaders rondom incompatibiliteiten kunnen worden verhelderd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Verhouding NPO en omroeporganisaties (34.264) (T02211)

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Atsma (CDA), Schnabel (D66), Gerkens (SP), Sent (PvdA), Lintmeijer (GroenLinks), Bikker (ChristenUnie) en Schalk (SGP), toe in het aanvullende wetsvoorstel de sturende rol van de NPO ten opzichte van de omroepen duidelijker vast te leggen. Ook wordt vastgelegd dat de NPO artikel 2.88 Mediawet in acht moet nemen en moet toetsen aan concessiebeleidsplan, prestatieovereenkomst, profielen van de aanbodkanalen, de begroting, afspraken met de omroeporganisaties en het coördinatiereglement.


Kerngegevens

Nummer T02211
Status voldaan
Datum toezegging 1 maart 2016
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden J.J. Atsma (CDA)
Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
A.M.V. Gerkens (SP)
Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
P. Schalk (SGP)
Prof.dr. P. Schnabel (D66)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen coördinatie
NPO
sturing
Kamerstukken Toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (34.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 2

De heer Atsma (CDA): We hebben dus veel vragen over de invloed van de NPO. Daar hebben we het over. Ledenorganisaties moeten zich van elkaar kunnen onderscheiden door ook zelf te produceren. Ook dat is een van de uitgangspunten van ons mediabestel. Ze moeten zelf programma's kunnen maken. Ook dat blijkt door het snijden in en het schuiven met budgetten opnieuw onder druk te komen staan, voor de zoveelste keer. De staatssecretaris zegt dat het wat hem betreft de laatste keer is dat dit type wetgeving aan de orde is. Nu zou het klaar zijn. Hij voegt daar echter fijntjes aan toe: "in deze concessieperiode". Hoezo geeft dat zekerheid en duidelijkheid voor de lange termijn?

Bovendien is dat voorafgaand toezicht, dat door vele voorbeelden uit verschillende omroephuizen in Hilversum wordt geïllustreerd, wat ons betreft een brug te ver, misschien wel twee of drie bruggen. Dat zeg ik naar aanleiding van wat ik zojuist al heb gezegd: wat kan wel en wat kan niet worden geplaatst? Overigens vinden we ook het weigeren van presentatoren, met het argument dat ze niet in het zenderprofiel zouden passen, absoluut niet kunnen. Dan kunnen we net zo goed artikel 2.88 van de Mediawet onmiddellijk schrappen. Kortom, ook hier is toch de hand van de wetgeving, vertaald via de NPO, nadrukkelijk te voelen.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 10

Mevrouw Sent (PvdA): De verhouding tussen de NPO en omroepen roept de nodige vragen op, vooral gezien de indruk dat de bemoeienis van de NPO zich als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel steeds meer richting de inhoud lijkt te bewegen. Dat geldt zeker wanneer omroepen, samen met een externe partij, wijzigingen willen aanbrengen, maar dit alleen mogen indien ze meteen teruggaan naar de NPO voor goedkeuring. De verantwoordelijkheid voor coördineren en programmeren hoort bij de NPO en de verantwoordelijkheid voor vorm en inhoud bij de omroepen, zo meent mijn fractie. Wij hebben de regering dan ook gevraagd om de toezegging te respecteren dat omroepen de vrijheid hebben om vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod te bepalen en dat hierbij geen plaats is voor bindende, inhoudelijke kaders.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 21

De heer Schalk (SGP): De SGP ziet dit als een uitholling van het systeem en een directe beïnvloeding vanuit de Staat via de NPO naar het publieke bestel, of in ieder geval als een groot risico waar zelfs de Raad van State tegen waarschuwt. Die waarschuwing klinkt ook bij andere onderdelen zoals het vervallen van zendtijdgaranties en bij de taak van de NPO om initiatieven van externe partijen toe te laten. Daarbij zijn de omroeporganisaties verantwoordelijk voor de redactionele vorm en inhoud van een programma, maar dat moet binnen de kaders die de NPO heeft gesteld, bijvoorbeeld over budget, format, inhoudelijke kaders en rechten. Zo kan de NPO sturen op de pluriformiteit van de programmering en ontstaat een sterke machtspositie voor de NPO, een instituut dat vanuit de Staat wordt benoemd. Waarom kiest de overheid voor de macht bij de NPO in plaats van bij het democratische systeem van de omroeporganisaties? Hoe denkt de regering te voorkomen dat een veel te sterke invloed van de NPO ontstaat door een te sterke regierol? Hoe is dat te rijmen met de roep om participatie door de burger? Hoe ziet de staatssecretaris deze uitschakeling van het maatschappelijk middenveld? Kortom, de SGP is nog wel op zoek naar het juiste evenwicht tussen de verantwoordelijkheid van de overheid, de onafhankelijkheid van de NPO, het functioneren van de omroeporganisaties en het belang van het maatschappelijk middenveld.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 23

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Er klonken voorbeelden van bemoeienis door de NPO met de inhoud. Hoe wordt voorkomen dat het oordeel over de vraag of een programmavoorstel in een genre of netprofiel past, wordt opgerekt tot een oordeel over de inhoud? Welke elementen bepalen of een voorstel voldoet? Hoe verhoudt zich dat dan tot de vrijheid die de omroepen hebben aangaande de vorm en inhoud van het programma? Is het NPO-oordeel bindend? Wat zijn de checks-and-balances? Terughoudendheid en bescheidenheid is de norm, meer dan dat vraagt om uitleg. Dat principe moet het uitgangspunt zijn. Bevestigt de staatssecretaris dat?

De ChristenUnie vindt artikel 2.88 Mediawet hier echt het uitgangspunt. Dat moet geen lege huls worden. Garandeert de staatssecretaris een terughoudende opstelling van de NPO? Hoe blijft artikel 2.88 Mediawet het uitgangspunt? Inhoudelijk heb ik de vraag of buitenproducenten straks beter af zijn. Geeft de huidige situatie van zelf een idee voorleggen bij een omroep inhoudelijk eigenlijk niet meer ruimte? De externe partij kiest zelf, kan nog naar een andere omroep stappen als het inhoudelijk geen goed huwelijk blijkt. Nu is er één loket: de NPO.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 25

De heer Lintmeijer (GroenLinks): In veel van de reacties die wij vanuit de omroepen op dit wetsvoorstel hebben gekregen wordt de sturende rol van de NPO als bestuursorgaan op de inhoud van de programmering als knellend ervaren. Veel fracties hebben daar al op gewezen. Het door Omroep MAX gevraagde juridische advies van Stibbe ziet, in combinatie met het benoemingsrecht van de minister, strijdigheid met artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Wij willen van de staatsecretaris graag heel precies horen waarom Stibbe ongelijk heeft en waarom de omroepen spoken zien. Voor ons is ook dat cruciaal voor de beoordeling van dit wetsvoorstel.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 27-28

Mevrouw Gerkens (SP): De staatssecretaris zegt dat de rol van de NPO niet wezenlijk verandert. De NPO zal niet inhoudelijk toetsen en kan alleen maar het initiatief nemen tot het zelf tot stand laten komen van een programma van een externe producent. Dan kan de NPO overigens wél de inhoud medebepalen. Ook wat de financiën betreft, gaat de NPO nu sturen. Daar waar hij voorheen de doelmatigheid moest bevorderen, gaat hij die nu realiseren. Ik probeer dat te begrijpen. De NPO is er dus voor de coördinatie, de invulling van de programmering, het zorgen voor bezuinigen en het zelf initiëren van programma's, maar hij heeft geen inhoudelijke invloed. Ik vraag de staatssecretaris of dit klopt. Doet hij dit alleen omdat de nodige wijzigingen zo kunnen worden doorgevoerd? Ik lees namelijk in de beantwoording van de staatssecretaris de suggestie dat die vernieuwing nooit van de omroepen zal komen. Is dit inderdaad de mening van de staatssecretaris? Zo ja, waarom denkt hij dat de NPO dan wél met verandering zal komen? Graag krijg ik een toelichting daarop.

De staatssecretaris zegt ook dat de NPO alleen een coördinerende rol heeft bij de invulling van een programma, om zo tot een goed afgewogen aanbod te komen. De inhoudelijke invulling komt van de omroepen. Die gaan vervolgens in het dynamische spel met de zendercoördinatoren, de genrecoördinatoren en de NPO aan de slag om tot een goed afgewogen aanbod te komen. De crux van dit verhaal is de vraag wie de doorslaggevende stem heeft. Dat is en blijft toch de NPO? Als die zegt "wel dit programma maar niet die presentator", dan is hij toch per definitie met de inhoud bezig? Datzelfde geldt voor "wel dat interview maar niet met die gast". Dan komt de journalistieke onafhankelijkheid toch in het gedrang? Graag hoor ik de visie van de staatssecretaris hierop.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 29

De heer Schnabel (D66): Het belangrijkste artikel in het wetsvoorstel is dan ook artikel 2.2, dat voorziet in een verandering van de NPO van een samenwerkings- en coördinatieorgaan tot een sturings- en samenwerkingsorgaan. Het is al vele malen geconstateerd: het bestuur van de NPO krijgt in feite de zeggenschap over het hele aanbod van de publieke omroep. De regie ligt daar, de producenten worden daar uitgekozen, de middelen worden voor een groot deel daar toebedeeld, de programmakeuzes worden daar voorbereid en de plaatsing van het media-aanbod op de verschillende kanalen wordt daar bepaald. Het is niet toevallig dat er bij de verandering van de terminologie eerst sprake is van sturing en dan pas van samenwerking, nog versterkt door de toevoegingen: "het geven van sturing" en "het bevorderen van samenwerking". Het betekent dat anderen, vooral de omroeporganisaties, door de raad van bestuur van de NPO worden aangestuurd om met anderen, vooral externe producenten, samen te werken. Hier is niet langer meer sprake van de verdeeldheersenpolitiek van de traditionele omroepverenigingen en zelfs niet meer van de verdeel-en-heerspolitiek die al in de Mediawet van 2008 besloten lag. Het is nu echt heers-en-verdeel geworden: de NPO zendt niet zelf uit — "nog niet", zeg je dan bijna — maar bepaalt wel wie, wat, waar, wanneer en waarom mag uitzenden, en dus ook wie dat niet mag.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 46

Staatssecretaris Dekker: De meeste fracties hebben gesproken over de positie van de omroeporganisaties. Een meer sturende rol van de NPO heeft gevolgen voor de verhouding tussen de NPO en de omroeporganisaties. In dit debat zijn daarover vragen gesteld. Ik zou graag willen benadrukken dat de bevoegdheden van de NPO stevig ingekaderd zijn en wat mij betreft ook blijven. Om dat concreet te maken is het goed om te beginnen met de waarborgen die er in de wet zijn. De eerste waarborg is — een aantal van u heeft daar al op gewezen — artikel 2.88. Mevrouw Bikker vroeg daar bijvoorbeeld naar. Artikel 2.88 verzekert de redactionele autonomie die de omroeporganisaties van oudsher hebben. Daar verandert dit wetsvoorstel niets in. Dit is en blijft vastgelegd in de Mediawet.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13 - blz. 2-3

Staatssecretaris Dekker: Ik wil ingaan op de verhouding tussen de NPO en de omroeporganisaties. Dat is immers een thema dat heel veel woordvoerders tijdens het debat hebben benoemd. De Kamer vroeg om een verduidelijking in de verhoudingen. De regering ziet het versterken van de rol van de NPO, uiteraard met het behoud van de unieke kracht van de omroeporganisaties, als een voorwaarde om meer gemeenschappelijkheid te bereiken. Dat is een belangrijk uitgangspunt in het wetsvoorstel. Ik ben het er tegelijkertijd mee eens dat er geen onduidelijkheid mag zijn over de kaders waarbinnen de NPO zijn sturende taak uitvoert en de verhouding tot de verantwoordelijkheden van de omroepen. Daarom ben ik bereid om dit in de wet te verduidelijken. Ik stel voor om in de wet op te nemen dat de NPO zijn sturende rol verricht op basis van de gezamenlijke afspraken en strategie. Deze worden beschreven in het concessiebeleidsplan, de prestatieovereenkomst, de profielen van de aanbodkanalen en het coördinatiereglement waaronder de jaarplannen vallen. Bij de totstandkoming van al deze kaders en documenten zijn ook de omroeporganisaties betrokken.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): De staatssecretaris zegt dat hij op dat punt een aanpassing van de wet wil. Ik neem aan dat hij die aanpassing doet om te voorkomen dat we steeds weer discussie hebben over de inhoud van het begrip "sturing" en over het feit dat het steeds meer kan worden. Het tweede deel van de discussie is telkens de vraag waar de omroepen over gaan. Hoe borgt de staatssecretaris artikel 2.88, dat gaat over de zelfstandigheid van de omroepen, als het gaat om de inhoud en de vorm? Ook als het begrip "sturing" wordt ingekaderd, waar hij nu een begin mee maakt, kan de kant van de omroepen nog steeds verwateren.

Staatssecretaris Dekker: Mevrouw Bikker noemt een terecht punt. Ik stelde daarnaast voor dat in de wet geëxpliciteerd wordt dat de NPO rekening moet houden met de vrijheid en de verantwoordelijkheid van de omroeporganisaties voor de vorm en de inhoud van het media-aanbod. Dit kan door op te nemen dat de NPO artikel 2.88 van de Mediawet in acht moet nemen. We kaderen de verhoudingen dus eigenlijk wat duidelijker in. We vertellen waar de NPO over gaat, maar ook waar zijn verantwoordelijkheid ophoudt en wanneer hij het stokje moet overdragen aan de omroepen. De NPO gaat over inhoudelijke kaders aan de voorkant, maar als er een goede afspraak over gemaakt is, is het de verantwoordelijkheid van de omroep om er een mooi programma van te maken.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, O, p. 5-6

In het aanvullende wetsvoorstel wordt duidelijker vastgelegd wat de kaders en reikwijdte zijn van de sturende rol die de NPO als sturings- en coördinatieorgaan krijgt. In het aanvullende wetsvoorstel wordt opgenomen dat de sturende taken van de NPO worden verricht op basis van de afspraken en strategie zoals beschreven in concessiebeleidsplan,

prestatieovereenkomst, profielen van de aanbodkanalen, de begroting, afspraken met de omroeporganisaties en het coördinatiereglement (waaronder ook de jaarplannen vallen). Bij de totstandkoming van al deze documenten zijn de omroeporganisaties betrokken.

Tijdens het debat vroeg de ChristenUnie-fractie naar de verantwoordelijkheid van de omroeporganisaties voor de vorm en de inhoud van het media-aanbod. In het aanvullende wetsvoorstel wordt daarom tevens geëxpliciteerd dat de NPO rekening moet houden met de vrijheid en verantwoordelijkheid van omroeporganisaties voor vorm en inhoud van het media-aanbod, door op te nemen dat de NPO artikel 2.88 in acht moet nemen bij de totstandkoming van het media-aanbod.

Bovendien wordt in het aanvullende wetsvoorstel benadrukt dat de NPO bij de uitvoering van zijn specifieke taak van coördinatie en ordening van het media-aanbod op en tussen de aanbodkanalen, moet toetsten aan wat in de bovengenoemde plannen en documenten is vastgelegd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Programmastatuut NPO (34.264) (T02213)

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Sent (PvdA) en Lintmeijer (GroenLinks), toe dat de NPO met een programmastatuut komt, waarover de staatssecretaris ook een afspraak met de NPO maakt in de prestatieovereenkomst. Als het statuut is uitgewerkt, stuurt de staatssecretaris het aan de Kamers.


Kerngegevens

Nummer T02213
Status voldaan
Datum toezegging 1 maart 2016
Deadline 1 januari 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen programmastatuut
publieke media
Kamerstukken Toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (34.264)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, F, p. 27

Ik ben het met de leden van de PvdA-fractie eens dat het belangrijk is dat er goede checks & balances zijn die passen bij de gewijzigde rol van de NPO. Het moet voor alle partijen in het bestel duidelijk zijn wat de bevoegdheden en taken zijn van onder andere de genre- en netcoördinatoren en hoe de toegang van externe partijen gaat werken. De NPO zal beide elementen moeten opnemen in het coördinatiereglement en eventuele andere relevante regelingen. Als een programmastatuut helpt om meer duidelijkheid te scheppen in de werkpraktijk, dan lijkt mij dat een goed voorstel. Ik zeg toe dat ik aan de NPO zal vragen om dit idee uit te werken.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, H, p. 4

Veel fracties, waaronder de PvdA-fractie, benadrukten in het debat het belang van goede, interne checks-and-balances vanwege de grotere rol van de NPO. Ik vind ook dat het voor alle partijen in het bestel duidelijk moet zijn wat de bevoegdheden en taken zijn van onder andere de genre- en netcoördinatoren en hoe de toegang van externe partijen gaat werken. De NPO zal beide elementen moeten opnemen in het coördinatiereglement en eventuele andere relevante regelingen. Als een programmastatuut helpt om meer duidelijkheid te scheppen in de werkpraktijk, dan lijkt mij dat een goed voorstel. Ik heb in de nadere memorie van antwoord toegezegd dat ik aan de NPO zal vragen om dit idee uit te werken.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 3, blz. 7

Mevrouw Sent (PvdA): Voorts vroegen wij de staatssecretaris de NPO te vragen om de ideeën van de Raad voor Cultuur over een programmastatuut en een programma-adviesraad uit te werken met consultatie en instemming van de omroepen. De heer Atsma stelde dit punt ook aan de orde. Daarbij hechten wij eraan dat makers en redacties goed geïnformeerd kunnen worden over de achtergronden bij de programmatische keuzes van de NPO. Een programmastatuut schept duidelijkheid over het verloop van de besluitvormingsprocessen rondom de programmering en de mogelijkheden voor makers en redacties om inzicht te krijgen in besluiten over de plaatsing van individuele programma's.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13, blz. 9

Staatssecretaris Dekker: Dan kom ik tot het programmastatuut. Mevrouw Sent en de heer Lintmeijer hebben daar vragen over gesteld. Ik heb al aangegeven dat de NPO heeft toegezegd met zo'n statuut te komen. Ik zeg de Kamer toe daarover tevens een afspraak te maken met de NPO in de prestatieafspraken. Als de publieke omroep het programmastatuut heeft uitgewerkt, kan ik dat ook aan de Kamer toesturen. Het doel van zo'n statuut is dat er meer duidelijkheid komt over de wijze waarop de rollen, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de NPO in de dagelijkse praktijk zullen uitwerken. Ik kan de Kamer alvast meegeven dat de NPO daar op dit moment mee aan de slag is en dat men ook al gesprekken heeft gevoerd met de Nederlandse Vereniging van Journalisten. Ook gaat men praten met programmamakers en zal men de redactie daarbij betrekken.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, O, p. 6

Tijdens het debat bevestigde ik in de richting van fracties van PvdA en GroenLinks dat de NPO met een programmastatuut komt. Ik heb ook toegezegd aan uw Kamer om daarover een afspraak te maken met de NPO in de prestatieovereenkomst. Als het programmastatuut door de NPO is uitgewerkt, stuur ik het aan de beide Kamers.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Publieksbetrokkenheid (34.264) (T02214)

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Lintmeijer (GroenLinks), toe dat de NPO in het aanvullende wetsvoorstel expliciet de taak krijgt om een representatieve publieksvertegenwoordiging te organiseren en een representatieve maatschappelijke adviesraad in te stellen.


Kerngegevens

Nummer T02214
Status voldaan
Datum toezegging 1 maart 2016
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen adviesraden
NPO
publieksbetrokkenheid
Kamerstukken Toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (34.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 3, blz. 17

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Daarbij willen wij ook een rol voor het door ons voorgestelde klantenpanel, dat het bestuur van de NPO van advies kan dienen over de manier waarop de samenleving gerepresenteerd wordt in het publieke bestel. Dat breed samengestelde panel, dat de samenleving in al zijn veelzijdigheid kan representeren, een soort maatschappelijke adviesraad, willen wij in het leven roepen om ook in de praktijk de diversiteit van het publieke bestel te borgen.

In onze eerste termijn heeft mijn fractie nadrukkelijk stilgestaan bij het belang van diversiteit binnen de NPO in haar kaderstellende rol als ook binnen de organisatie zelf. Zo'n adviesraad kan daar een belangrijke rol in vervullen. Een rol bij het benoemen van toezichthouders en bestuurders is daar wat ons betreft een belangrijk, maar niet uitsluitend onderdeel van. De antwoorden van de staatssecretaris op deze onderdelen vinden wij tot nog toe niet voldoende. We zien graag betekenisvolle stappen in onze richting.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13, blz. 8

Staatssecretaris Dekker: De NPO krijgt in het huidige wetsvoorstel de aanvullende taak om het gehele publiek te betrekken. Niet iedereen is immers lid van een omroep. Het wetsvoorstel laat de manier waarop de NPO invulling geeft aan deze taak geheel vrij. De Kamer uitte de zorg of hiermee wel is verzekerd dat het publiek ook daadwerkelijk wordt betrokken en of er wel wordt gezocht naar een representatieve afspiegeling van de maatschappij. Ik meen dat de heer Lintmeijer dat in zijn betoog het meest pregnant heeft gedaan. Om dit te verzekeren, ben ik bereid om de NPO in de wet expliciet de taak te geven om een representatieve publieksvertegenwoordiging te organiseren. De manier waarop de NPO deze publieksvertegenwoordiging organiseert, kan divers zijn. We moeten de NPO de ruimte bieden om te experimenteren. Te denken valt bijvoorbeeld aan publiekspanels die zorgen voor een directe respons op de programmering en op het beleid. Je kunt ook denken aan publieksenquêtes en sociale media. Daarnaast hoor ik de Kamer zeggen dat het belangrijk is dat er direct contact is tussen kijkers en luisteraars en de NPO. Daarom krijgt de NPO in de Mediawet de taak om een representatieve maatschappelijke adviesraad in te stellen. Het voordeel van zo'n maatschappelijke adviesraad is dat hij ook zijn zienswijze zal geven op de profielen van de toekomstige leden van de raad van toezicht. Daarmee is de cirkel eigenlijk rond.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, O, p. 6

Ik vind het van belang dat de NPO in gesprek gaat met het algehele publiek, in aanvulling op de publieksbetrokkenheid door omroeporganisaties. In het huidige wetsvoorstel krijgt de NPO daarom de wettelijke taak om het publiek te betrekken.

Onder andere de GroenLinks-fractie uitte haar zorg over de vraag of hiermee zeker is dat de NPO daadwerkelijk het publiek betrekt en of de NPO wel zoekt naar een goede afspiegeling in de maatschappij. Om dit te verzekeren krijgt de NPO in het aanvullende wetsvoorstel in aanvulling op de wettelijke taak om het publiek te betrekken expliciet de taak om een publieksvertegenwoordiging te organiseren. Daarnaast benadrukte uw Kamer ook het belang van direct contact tussen kijkers, luisteraars en de NPO. Ik ben dat met uw Kamer eens. Daarom krijgt de NPO in het aanvullende wetsvoorstel de taak een representatieve maatschappelijke adviesraad in te stellen. Deze adviesraad geeft ook zijn zienswijze op de profielen van de toekomstige leden van de raad van toezicht.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Juridische redenering transparantie kosten programmering (34.264) (T02216)

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Sent (PvdA), toe de juridische redenering over transparantie van de kosten van de programmering aan de Kamers te sturen en daarbij onafhankelijke juridische experts te betrekken.


Kerngegevens

Nummer T02216
Status voldaan
Datum toezegging 1 maart 2016
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen kosten
programmering
transparantie
Kamerstukken Toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (34.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 56

Mevrouw Sent (PvdA): Artikel 2.15, dat de staatssecretaris heeft voorgelezen, stelt dat de NPO inlichtingen moet verstrekken met betrekking tot de werkzaamheden van de NPO. Daaruit kan naar mijn mening geen inlichtingenplicht voor gemaakte kosten van programma's van omroeporganisaties worden afgeleid. Artikel 2.178, dat ook door de staatssecretaris is voorgelezen, gaat over iets anders, namelijk een deugdelijke administratie. Ook daarbij spelen de kosten van een programma geen rol, want die staan los van een deugdelijke administratie. Uit die twee artikelen van de Mediawet kan ik dus niet afleiden dat de omroepen gedwongen zouden moeten zijn om kosten van individuele programma's beschikbaar te stellen.

Staatssecretaris Dekker: Het gaat niet alleen om kosten voor individuele programma's maar om alle informatie die de Tweede Kamer vraagt over specifieke gevallen. In de twee voorbeelden die ik nu net noemde, ging het helemaal niet over programmakosten maar over specifieke producties. Daar was maatschappelijke discussie over; de Kamer wilde precies weten hoe het zat. In mijn optiek — we hebben daar natuurlijk ook allerlei juristen naar laten kijken — zijn de NPO en de omroepen verplicht om die informatie te verstrekken. Ik zou het op zich ook goed vinden, want in heel veel van die gevallen kun je het onmiddellijk wegspelen, want dan is er niet zo vreselijk veel aan de hand. Ik zal het volgende doen, zo zeg ik tegen mevrouw Sent. Alvorens ik hier strakke afspraken met de NPO over maak, zal ik de kaders sowieso voorleggen aan de Tweede Kamer. Dan kan ik nog eens bespreken hoe de wenselijkheid van dit construct daar überhaupt wordt gezien. Ook zal ik de juridische redenering, die ik zojuist voorlas, nog eens extra laten checken.

De voorzitter: Mevrouw Sent, kort op dit punt.

Mevrouw Sent (PvdA): Kan de staatssecretaris dit ook aan ons voorleggen? Kan hij het ook met ons delen?

Staatssecretaris Dekker: Ik kan de Eerste Kamer daar zeker een afschrift van sturen.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, H, p. 4

In het debat is transparantie over de kosten van de programmering en de interpretatie van artikel 2.178 Mediawet 2008 onder meer door de fracties van de PvdA en het CDA aan de orde gesteld. In mijn optiek zijn de NPO en de omroeporganisaties, mede op basis van dit artikel, verplicht om informatie aan de Minister te verstrekken over de kosten van de programmering als de Minister door het parlement om die informatie wordt gevraagd. Ik heb toegezegd dat ik de achterliggende redenering nogmaals juridisch zal laten nakijken.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13, blz. 9-10

Staatssecretaris Dekker: Mevrouw Sent vroeg naar de transparantie over kosten. Zij vroeg mij nogmaals of de Mediawet voldoende basis biedt voor transparantie over de kosten van de programmering als de Kamer daarom vraagt. We hebben al van gedachten gewisseld over de interpretatie van de artikelen die zij in de eerste termijn noemde. Ik heb toen toegezegd dat ik in het voorstel dat ik de Tweede Kamer zal doen toekomen, de juridische redenering nog eens zal laten dubbelchecken. Ik kan dat ook laten doen door onafhankelijke juridische experts zodat ik, voordat ik met de NPO afspraken maak over transparantie en deze worden vastgelegd in een protocol, de hele redenering — heb ik de Tweede Kamer nu goed begrepen op dit punt; daar hebben we namelijk ook een discussie over gehad — en de kaders voor de afspraken ook aan beide Kamers kan voorleggen. In die zin kan ik tegen de Partij van de Arbeid zeggen: ja, u kunt mijn toezegging lezen in lijn met het ingetrokken amendement van de leden Heerma en Segers. Ik heb toegezegd om mijn voorstel ook aan de Tweede Kamer te doen toekomen.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, O, p. 6

De leden van de PvdA-fractie vroegen mij nogmaals naar de redenering over transparantie van de kosten van de programmering bij een verzoek van de Kamer. Ik had al toegezegd dat ik de juridische redenering hierachter nog eens zou onderzoeken en deze redenering aan de Eerste en Tweede Kamer zou sturen, voordat ik afspraken maak met de NPO. Ik heb in de tweede termijn op verzoek van de fractie van de PvdA ook toegezegd dat ik hier onafhankelijke juridische experts bij betrek.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kijkwijzer op reclames (34.264) (T02217)

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Schalk (SGP), toe te onderzoeken hoe de Kijkwijzer van het NICAM ook kan worden toegepast op reclame-uitingen op alle platforms (radio, televisie en internet) en de Kamer ruim voor de zomer verder te informeren over de wijze waarop de Ster kan aansluiten bij de Kijkwijzer.


Kerngegevens

Nummer T02217
Status voldaan
Datum toezegging 1 maart 2016
Deadline 1 juli 2016
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden P. Schalk (SGP)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen kijkwijzer
NICAM
reclames
Kamerstukken Toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (34.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 21

De heer Schalk (SGP): Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om zijn hoge doelstellingen voor de programma's van de publieke omroep door te vertalen naar het reclamebeleid van diezelfde publieke omroep? Dat zou toch logisch zijn? Bij veel programma's plaatst de SGP vraagtekens, maar daarin zijn we niet de enige. Er is zelfs het NICAM, coördinator van de Kijkwijzer. Deze Kijkwijzer beoordeelt ieder programma, elke film en documentaire, kortom alles wat op de publieke omroep wordt aangeboden, en plaatst er een leeftijdsaanduiding bij, dus zogenaamd geschikt voor alle leeftijden, of vanaf 6 jaar, 9 jaar, 12 jaar en 16 jaar. Daarnaast zijn er de pictogrammen die de reden van het advies aanduiden: geweld, angst, seks, discriminatie, drugs en/of alcoholmisbruik en grof taalgebruik. Door die pictogrammen worden de burgers gewaarschuwd. Bovendien wordt een aantal programma's niet uitgezonden op tijden dat de kinderen daar normaal gesproken naar zouden kijken. Zou het niet logisch zijn dat deze Kijkwijzer ook wordt gebruikt voor de reclame, die ook op de publieke omroep wordt uitgezonden? Voor de SGP is dit een ijkpunt in het debat vandaag. Met name vanuit het perspectief van het maatschappelijk middenveld heeft de SGP grote aarzelingen. Maar de inhoud telt ook. Is de staatssecretaris bereid en in staat om de verdiepingsslag die hij wil bewerkstelligen in het programma-aanbod door te zetten bij de reclame als onderdeel van het publieke mediabestel? Als daar betekenisvolle stappen gezet kunnen worden, zal mijn fractie dat laten meewegen in haar stemgedrag.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 57

Staatssecretaris Dekker: Tijdens het wetsoverleg over de mediabegroting op 16 november jongstleden heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen op voordracht van de heer Heerma, waarin werd verzocht om tot een modernisering van de wetgeving te komen, zodat de Kijkwijzer van het NICAM voor audiovisuele producten op alle mediaplatforms gaat gelden, dus niet alleen maar voor de televisie maar ook voor internet en radio. Ik heb aangegeven dat te zullen oppakken. In het gesprek met het NICAM en het Commissariaat voor de Media wordt bekeken hoe de Kijkwijzer platformonafhankelijk kan gelden voor audiovisuele producten van in Nederland geregistreerde aanbieders; dat is een beetje naar Noors voorbeeld. In het verlengde daarvan ben ik bereid om te onderzoek hoe de Kijkwijzer ook kan worden toegepast op reclame-uitingen op alle platforms. Daarmee zou dus de lijn worden doorgetrokken van alleen de programma's naar ook de reclame-uitingen.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, H, p. 5

Tijdens het debat met uw Kamer zei ik dat ik het met de SGP-fractie eens ben dat de principes van de Kijkwijzer in principe ook goed toepasbaar zijn op digitale content en reclames. Conform de motie-Heerma ben ik in gesprek met het NICAM en het Commissariaat voor de Media over de manier waarop de Kijkwijzer platformonafhankelijk kan functioneren voor audiovisuele producten van in Nederland geregistreerde aanbieders. Naar aanleiding van vragen over reclames voor Second Love op de publieke omroep, heb ik richting de SGP-fractie in aanvulling daarop toegezegd dat ik bereid ben te onderzoeken hoe de Kijkwijzer ook kan worden toegepast op reclame-uitingen op alle platforms (radio, televisie en internet). Ik zal in ieder geval de Ster verzoeken om zich aan te sluiten bij het NICAM en bevorderen dat de criteria van de Kijkwijzer in het kader van de bescherming van jongeren ook voor reclames worden toegepast.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 3, blz. 14

De heer Schalk (SGP): Tot slot wil in ingaan op de toezegging van de staatssecretaris om de Kijkwijzer toe te passen op reclame-uitingen op alle platforms, dus op radio, televisie en internet. In het debat in eerste termijn heeft de staatssecretaris toegezegd dat hij dit zal onderzoeken, sterker nog, dat hij zich hiervoor hard zal maken. In zijn brief van 12 februari schrijft hij zelfs dat hij zal bevorderen dat de criteria van de Kijkwijzer in het kader van de bescherming van jongeren, ook worden toegepast bij reclame. Dat is een heldere toezegging. Een eerste stap zou zijn dat de Ster zich bij het NICAM aansluit. Heeft de staatssecretaris aanwijzingen dat de Ster dit ook zal doen? Er zijn inmiddels een paar weken verstreken en dit zou zomaar al aan de orde kunnen zijn.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13, blz. 10

Staatssecretaris Dekker: Ik kom op de inbreng van de heer Schalk. Hij vroeg nogmaals hoe het zit met de Kijkwijzer die je ook zou kunnen toepassen op reclames. Er is overleg tussen de Ster en het NICAM gestart om te onderzoeken op welke wijze de Ster kan aansluiten bij de Kijkwijzer van het NICAM. Ik verwacht de Kamer ruim voor de zomer hierover verder te kunnen informeren. Het is in mijn ogen in ieder geval volledig helder wat de bedoeling is.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, O, p . 7

De SGP-fractie vroeg mij naar een mogelijke toepassing van de Kijkwijzer op reclames. In de eerste termijn van het debat over het huidige wetsvoorstel zei ik al dat ik het met de SGP-fractie eens ben dat de principes van de Kijkwijzer in principe ook goed toepasbaar zijn op digitale content en reclames. Inmiddels is er overleg gaande tussen Ster en NICAM om te onderzoeken op welke wijze de Ster kan aansluiten bij de Kijkwijzer van het NICAM. Ik verwacht uw Kamer hier ruim voor de zomer verder over te kunnen informeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Levensbeschouwelijke programmering (34.264) (T02218)

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Atsma (CDA), Lintmeijer (GroenLinks), Bikker (ChristenUnie) en Schalk (SGP), toe dat levensbeschouwelijke programmering onderdeel is en blijft van de taak van de publieke omroep. Hij zegt tevens toe zich te kunnen vinden in de motie-Bikker c.s. over een prestatieafspraak over de oormerking van het bedrag van minimaal € 12 miljoen per jaar voor programmering die voorheen verzorgd werd door de 2.42-omroepen en over een prestatieafspraak over het vrijmaken van ruimte en budget voor brede levensbeschouwelijke programmering.


Kerngegevens

Nummer T02218
Status voldaan
Datum toezegging 1 maart 2016
Deadline 1 januari 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden J.J. Atsma (CDA)
Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
P. Schalk (SGP)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen levensbeschouwing
motie
programmering
Kamerstukken Toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (34.264)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, H, p. 4

Ik heb onder andere richting de fracties van de ChristenUnie, de SGP en het CDA dan ook nogmaals benadrukt dat levensbeschouwelijke programmering onderdeel is en blijft van de taak van de publieke omroep. De wet geeft de publieke omroep de opdracht om in zijn media-aanbod de onder de bevolking levende overtuigingen, opvattingen en interesses op levensbeschouwelijk gebied te weerspiegelen. Ik zal er voor zorgen dat levensbeschouwing uitdrukkelijk terugkomt in de prestatieovereenkomst met de NPO.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13, blz. 9

Staatssecretaris Dekker: Dan kom ik op het punt "levensbeschouwing". Ik ben het met de Kamer eens dat levensbeschouwelijk media-aanbod bij de landelijke publieke omroep van groot belang is en blijft. Heel expliciet heb ik daar de heer Schalk, de heer Lintmeijer, maar vooral ook mevrouw Bikker over gehoord in hun bijdragen in de tweede termijn. Het aanbod geeft mede invulling aan de opdracht om de pluriformiteit in onze samenleving te weerspiegelen. Het is belangrijk dat er ruimte en budget blijven voor die programmering. Dat geldt niet alleen voor het aanbod dat eerst door de zogeheten 2.42-omroepen werd gemaakt, maar wat mij betreft geldt dat ook voor de bredere levensbeschouwelijke programmering. We hebben al afgesproken dat de NPO 12 miljoen oormerkt voor levensbeschouwelijke programmering; dat leggen we vast in een prestatieovereenkomst. De motie die mevrouw Bikker heeft ingediend, gaat nog wat verder, want die gaat ook over de bredere programmering op het vlak van levensbeschouwing. Ik heb daar geen problemen mee en ik wil het oordeel over de motie dan ook aan de Kamer laten.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Ik dank de staatssecretaris voor die toezeggingen. We hebben in dit huis als goed gebruik dat als de staatssecretaris zegt dit te gaan doen, je met een motie aangeeft op welke wijze je daarmee omgaat. Ik wil ook aan de andere collega's toelichten waarom ik twee verzoeken doe, ook ten aanzien van die 12 miljoen. Daarover blijft in Hilversum gedoe. De staatssecretaris heeft het weliswaar een aantal keren toegezegd, maar ik zou er erg aan hechten als dat ook in een motie wordt uitgesproken. Ik dank hem dus voor zijn toezegging, maar ik hoop ook dat dit voortaan in de praktijk geen gedoe meer oplevert en dat er weer gewoon programma's worden gemaakt.

Staatssecretaris Dekker: Dat hoop ik ook. Ik heb ook niet de indruk dat het gedoe in Hilversum nu komt vanuit de Staten-Generaal of de discussies die we hebben gehad in de Tweede Kamer of hier in de Eerste Kamer. Misschien is er onduidelijkheid geweest in Hilversum. Met deze motie kunnen we die onduidelijkheid wegnemen. Beide elementen kan ik ook goed opnemen in de prestatieovereenkomst.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, O, p . 7

Uw Kamer, en met name de fracties van ChristenUnie, SGP en GroenLinks, vroeg aandacht voor levensbeschouwelijke programmering. Ik ben het met uw Kamer eens dat levensbeschouwelijk media-aanbod bij de landelijke publieke omroep van groot belang is en blijft voor de pluriformiteit van de publieke omroep. Er moet ruimte en budget blijven voor deze programmering.

Er ligt al een afspraak met de NPO om € 12 miljoen te oormerken voor levensbeschouwelijke programmering en dit vast te leggen in de prestatieovereenkomst. Tijdens het debat diende de ChristenUnie-fractie een motie in die vroeg om een prestatieafspraak over de oormerking van het bedrag van minimaal € 12 miljoen per jaar voor programmering die voorheen verzorgd werd door de 2.42-omroepen. Daarnaast vroeg de motie om een prestatieafspraak over het vrijmaken van ruimte en budget voor brede levensbeschouwelijke programmering. Ik kan mij vinden in de motie, zoals ik ook in het debat heb gezegd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Frictiekosten regionale publieke omroep (34.264) (T02220)

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Atsma (CDA), Gerkens (SP), Sent (PvdA), Lintmeijer (GroenLinks), Bikker (ChristenUnie), Teunissen (PvdD) en Ten Hoeve (OSF) toe bij te willen dragen aan een ruimhartige frictiekostenregeling voor de regionale publieke omroepen en te garanderen dat de frictiekostenregeling in ieder geval het effect van zes maanden vertraging (€ 8,5 miljoen) compenseert, bovenop de reguliere frictiekosten. Mochten zich verder onvoorziene omstandigheden voordoen dan heeft de staatssecretaris overleg over de compensatie daarvan.


Kerngegevens

Nummer T02220
Status voldaan
Datum toezegging 1 maart 2016
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden J.J. Atsma (CDA)
Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
A.M.V. Gerkens (SP)
drs. H. ten Hoeve (OSF)
Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Drs. C. Teunissen (PvdD)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen frictiekosten
RPO
Kamerstukken Toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (34.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 25

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Allereerst vragen we om een soepele overgangsregeling voor de taakstelling van de regionale omroepen omdat we wat laat in het traject zijn, en een ruimhartige frictiekostenregeling.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 52

De heer Ten Hoeve (OSF): Bij die bezuiniging ligt natuurlijk een groot probleem; dat is duidelijk. Algemeen wordt gezegd dat het niet mogelijk is dat de bezuiniging de journalistieke opgave ongemoeid laat. Dat was oorspronkelijk wel de bedoeling van de staatssecretaris. Het lijkt op het ogenblik bovendien onmogelijk om nog in dit jaar die opgave helemaal te volvoeren. Zelfs is dat onmogelijk als je ook de journalistiek erbij betrekt. Heeft de staatssecretaris de bedoeling om daar een oplossing voor te zoeken? Heeft hij concreet bijvoorbeeld de bedoeling om de regionale omroepen daar wat meer tijd voor te geven? Daarover heb ik nog niks gehoord.

Staatssecretaris Dekker: Ik kan daar wel iets over zeggen. De regionale omroepen weten natuurlijk al heel lang dat deze bezuiniging eraan komt. Er zijn ook allerlei plannen en doorrekeningen gemaakt waaruit blijkt dat door te gaan werken met een vijftal clusters en met shared services, de bezuinigingen voor een heel groot deel kunnen worden opgevangen. Dat zal natuurlijk ook altijd afhangen van hoe dat vorm krijgt in de praktijk. Het enige waardoor er enige vertraging optreedt, is het feit dat beoogd was om dit wetsvoorstel in december ook door de Eerste Kamer te loodsen. Door de vele vragen die er waren en de zorgen die er leefden, hebben we iets meer tijd genomen om tot een zorgvuldige parlementaire behandeling te komen. Ik vind het fair om te zeggen dat de regionale omroepen daar niet het slachtoffer van moeten worden. Wij moeten de regionale omroepen zeggen dat zij niet het slachtoffer mogen worden van het feit dat wij hier twee maanden extra tijd hebben genomen om dit zorgvuldig te doorlopen. Ik heb dus inmiddels met ROOS daarover gesprekken gevoerd. Als dit tot wat meer frictiekosten leidt, ben ik bereid om dat op te vangen.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 53

Mevrouw Gerkens (SP): Ik had nog een tweede vraag gesteld. Hoe wordt de financiering

geregeld?

Staatssecretaris Dekker: Ik heb daarover met ROOS gesproken. Er is een vertraging van twee maanden opgelopen. Misschien is het wel iets meer; daar moeten we ook een beetje soepel in zijn. De kosten daarvan kunnen worden opgevangen met de huidige reserves bij de publieke omroepen. Die reserves hadden echter ook moeten worden aangewend om een aantal frictiekosten op te vangen. Hiermee neemt het budget voor die frictiekosten dus wat toe. Ik heb toegezegd dat OCW die frictiekosten redelijkerwijs zal opvangen. Dat hebben we ook bij de landelijke publieke omroep gedaan. In die zin hoeft de regionale publieke omroep niet het slachtoffer te worden van feit dat wij er hier iets langer over doen.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 53

Mevrouw Teunissen (PvdD): IK hoor de staatssecretaris net zeggen dat de regionale omroepen geen slachtoffer worden van de vertraging. Maar stel dat dit wetsvoorstel niet wordt aangenomen, dan is er nog meer vertraging. Hoe gaat de staatssecretaris er dan voor zorgen dat de regionale omroepen hier niet het slachtoffer van worden?

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, H, p. 5

De regionale omroepen gaan de bezuiniging van € 17 miljoen vanaf 2017 met name realiseren met efficiëntere samenwerking. Omdat het wetsvoorstel nog niet in werking is getreden, is er op dit moment nog geen RPO die de verdergaande samenwerking en de realisatie van de bezuiniging kan voorbereiden. Een groot deel van de fracties vroeg hier aandacht voor. Ik onderschrijf het belang van een zorgvuldige behandeling van het wetsvoorstel en ik wil de regionale omroepen graag tegemoet komen bij de mogelijke effecten van het later in werking treden van de wet. Daarom heb ik toegezegd dat het Ministerie van OCW eventuele extra frictiekosten die voortvloeien uit de enkele maanden vertraging die dit wetsvoorstel oplevert, zal opvangen binnen wat redelijkerwijs mogelijk is.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13, blz. 6

De heer Atsma (CDA): De staatssecretaris heeft toch in eerste termijn toegezegd dat hij de financiële consequenties van het uitstel draagt zolang de wet niet in finale stemming is gebracht? Ik neem aan dat de staatssecretaris nog steeds pal staat voor zijn uitspraak over de regionale omroep en de financiële consequenties. Als hij zegt dat het een maand of twee langer moet duren en dat consequenties heeft, dan staat hij toch ook in voor de financiële gevolgen?

Staatssecretaris Dekker: Ik sta nog steeds voor die woorden. Dat heb ik ook zo gedeeld met de regio. Die heeft natuurlijk al vertraging opgelopen. In mijn ogen moeten we extra vertraging, die in die zin nog meer kosten oplevert, voorkomen. Daarbovenop zie ik dat er sprake is van grote onzekerheid. De regionale omroepen en het personeel dat daarvoor werkt hebben een plan ingediend. Ze hebben gevraagd of ze daarmee door kunnen. Ik hoop dat u net zoals ik vindt dat de politiek verantwoordelijk is voor het geven van helderheid daarover. Op deze manier kan dat in mijn ogen goed.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13, blz. 11

De heer Ten Hoeve (OSF): Ik wil hier kort nog even op reageren. We zijn dat van plan. Deze bedoeling is op zichzelf niet verkeerd. Natuurlijk moet er een hele hoop aan gebeuren. Er kan ook een hele hoop aan gebeuren. Het gaat mij echter om het volgende, datgene wat in wezen ook mevrouw Sent in eerste instantie vroeg. Als er gaten beginnen te vallen, wat doen we dan? Houden we het in de gaten en repareren we het dan? Of laten we het dan gaan? Maken we daar nu plannen voor of laten we het in eerste instantie open?

Staatssecretaris Dekker: De Eerste Kamer heeft met een vorig wetsvoorstel de bezuinigingen voor de regionale omroep al doorgevoerd. Die zijn overigens verzacht. Na het herfstakkoord zijn die ongeveer gehalveerd, maar er blijft een bezuiniging van 17 miljoen over. Het is nu de taak van de politiek, onze taak, om ervoor te zorgen dat we de regionale omroepen de instrumenten geven om die bezuinigingen op een goede manier op te vangen. Ze hebben daar zelf een heel mooi plan voor gemaakt. Met de berekeningen laten ze zien dat ze daarmee de bezuinigingen voor een heel eind kunnen invullen, maar we moeten hen daarvoor dan wel in de gelegenheid stellen.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Om het scherp te krijgen: die bezuinigingen kunnen pas later ingaan en die zijn dan helemaal naar rato van het moment dat ze ingaan. Er staat nu 17 miljoen. Deze maand gaat het niet lukken. Er gaat dus een kwart vanaf. Heb ik het zo scherp? Ik vraag dit, want anders krijgen we daar weer gesteggel over. Heb ik het zo goed begrepen?

Staatssecretaris Dekker: Ja, dat hebt u goed begrepen. Er was vanochtend een discussie, volgens mij aangezwengeld door mevrouw Sent en de heer Lintmeijer: kun je van "wat redelijkerwijs mogelijk is" niet "wat redelijkerwijs noodzakelijk is" maken? Ja. Bij drie maanden vertraging haal je drie twaalfde van de bezuiniging af. Ik wil hen daar graag in tegemoet komen. Dan is wel de vraag hoe we dat op een goede manier doen. Het zal uiteindelijk leiden tot wat hogere frictiekosten. Mijn vermoeden is dat we daar met de regio heel goed uit kunnen komen.

Mevrouw Sent (PvdA): Het is toch ook onze taak als politici om te monitoren of er onbedoelde gevolgen zijn van besluiten die wij nemen en om consequenties te verbinden aan het optreden van die gevolgen? Is de staatssecretaris dat met mij eens? En welke consequenties verbindt hij daaraan voor de programmering bij de regionale omroep?

Staatssecretaris Dekker: Ik ben het volledig met mevrouw Sent eens dat we de vinger aan de pols moeten houden en moeten bekijken of de bezuinigingen bij de regionale omroep op een goede manier worden gerealiseerd. Ik wil er echter ook voor uitkijken dat we te veel uitstralen dat, als die bezuinigingen niet worden gerealiseerd, de politiek die 17 miljoen wel even oplost. Dat is natuurlijk een verkeerd signaal aan alle regionale omroepen die nu hebben gezegd dat ze meedoen aan dit plan. Die zouden dan kunnen zeggen: nou, we hoeven het plan niet te realiseren, want de politiek lost ons probleem wel op. Daarom leg ik zo nadrukkelijk die verantwoordelijkheid daar neer. Maar natuurlijk houden we de vinger aan de pols.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): De staatssecretaris zei: mijn vermoeden is dat we er heel goed uit komen. Maar de basis is dat hij naar rato minder zal bezuinigingen, dat hij er dus een kwart van af zal halen.

Staatssecretaris Dekker: Ja. Die drie maanden, dat is voor mij helder. Sterker nog: als er nog andere aspecten zijn waardoor het nog iets meer wordt dan dat, dan wil ik daar ook in alle redelijkheid naar kijken. Ik vind het belangrijk dat het plan van de regio's op een goede manier wordt uitgevoerd. Dan heb je het misschien over iets hogere incidentele frictiekosten. Als dat voor de toekomst zeker kan stellen dat er een goede voorziening is, met een goede backbone en onafhankelijke lokale media, dan vind ik het niet erg om er een onsje meer bij te doen. Wat mij betreft gaan we dus minimaal dat kwart oplossen, maar mochten er nog andere dingen zijn, dan ben ik bereid om ook daar met een positieve blik naar te kijken, maar wel zonder dan een soort blanco cheques uit te delen.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, O, p. 8

In uw Kamer stelden de fracties verschillende vragen over de bezuiniging op de regionale publieke omroep (ChristenUnie, PvdA, GroenLinks, CDA, SP, PvdD en de OSF). Ik heb toegezegd dat ik, vanwege de vertraging die het huidige wetsvoorstel heeft opgelopen, wil bijdragen aan een ruimhartige frictiekostenregeling. Bij drie maanden vertraging van het wetsvoorstel, betekent het dat ik minimaal drie twaalfde van de bezuiniging opvang. Sterker nog, als er andere aspecten zijn waardoor het meer wordt dan dat, dan wil ik daar ook in alle redelijkheid naar kijken. Ik zal dus minimaal een kwart opvangen en verder alles wat redelijkerwijs noodzakelijk is. Ik vind het belangrijk dat het plan van de regionale omroep op een goede manier wordt uitgevoerd en ik realiseer me dat er onzekerheid is bij de regionale omroepen en hun personeel. Ik zal er dan ook alles aan doen om de regionale omroep te helpen hun plannen te realiseren en zo de bezuinigingen op een verantwoorde manier te realiseren.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, P, p. 2

Er is sprake van vertraging ten opzichte van de oorspronkelijke planning van de ingangsdatum van de bestuurlijke structuur van de RPO. De benoeming van het bestuur zal later plaatsvinden dan is aangekondigd in de beleidsbrief van september 2015 (beoogde datum was 1 januari 2016). De toezichthouder van de regionale omroepen hebben hierover eerder hun zorgen uitgesproken. In aanvulling op de toezegging die ik al in de Eerste Kamer heb gedaan, garandeer ik dat de frictiekostenregeling in ieder geval het effect van zes maanden vertraging (€ 8,5 miljoen) compenseert, bovenop de reguliere frictiekosten. Mochten zich verder onvoorziene omstandigheden voordoen dan hebben wij overleg over de compensatie daarvan.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Sturen brief inzake de frictiekostenregeling (34.459) (T02371)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de leden Lintmeijer en Sent toe voor het einde van 2016 een brief te sturen inzake de frictiekostenregeling van 8,5 miljoen euro op basis waarvan regionale publieke media-instellingen een financiële bijdrage kunnen aanvragen. 


Kerngegevens

Nummer T02371
Status voldaan
Datum toezegging 11 oktober 2016
Deadline 1 juli 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen regionale omroepen
ROOS
RPO
Kamerstukken Aanvullingen bij het toekomstbestendig maken van de landelijke publieke mediadienst (34.459)


Uit de stukken

Handelingen I, 2016-2017, nr. 3, item 11, pagina 29

Staatssecretaris Dekker:

(...)

Enkele leden vroegen: kan dit nu echt of lopen ze tegen een btw-probleem aan? ROOS schreef dat zelf ook in haar brief. Er zou een btw-probleem zijn omdat in de nieuwe vorm, dus zonder wettelijk kader, de regionale omroepen niet als een fiscale eenheid kunnen worden aangemerkt. Ik ben het daar niet mee eens. Er zijn wel degelijk samenwerkingsvormen te bedenken waarmee deze btw-problematiek kan worden voorkomen. Ik help ROOS en de omroepen graag om dit verder uit te werken en uit te zoeken.

Hoe ziet dat er dan uit? Grofweg zie ik twee varianten waarin de regionale omroepen met elkaar kunnen samenwerken zonder btw-problematiek. Omroepen kunnen elkaar bijvoorbeeld ondersteunende diensten gaan leveren en op basis daarvan een fiscale eenheid vormen, waardoor ze geen btw aan elkaar in rekening hoeven te brengen. Dat betekent dat de ene omroep P&O voor zijn rekening neemt en de andere bijvoorbeeld financiën en control. Daardoor krijg je kruisverbanden waardoor er een fiscale eenheid ontstaat. Een andere manier om dit te regelen, is dat de RPO diensten gaat organiseren en die vervolgens om niet, dus zonder betaling en daarmee ook zonder btw, gaat leveren aan de omroep. Daarvoor is ook een wettelijke titel. Je moet dan afspraken maken over een iets andere verdeling van de middelen, namelijk dat iets meer middelen die anders naar de regio zouden gaan, nu naar de RPO als landelijke eenheid gaan. Op deze manier kun je zonder extra btw-kosten, zonder extra belastingkosten, wel degelijk samenwerken. Ik ben een groot voorstander van die samenwerking en ik zou daarover graag zo snel mogelijk afspraken willen maken.

De heer Lintmeijer (GroenLinks):

Mijn partij is in het algemeen niet een heel groot voorstander van tax dealing. In dit geval zouden we toch iets meer zekerheid moeten hebben over het feit of die btw-constructies gaan werken. Onze informatie is dat als fiscalisten dit toetsen, ze zullen zeggen dat er wel een paar haken en ogen aan zitten. Ze weten niet zeker of zo'n constructie bij de collega's van de Belastingdienst overeind blijft. Kan de staatssecretaris daarover iets meer zekerheid bieden?

(...)

Handelingen I, 2016-2017, nr. 3, item 11, pagina 34

De heer Lintmeijer (GroenLinks):

(...)

Dan kom ik op de RPO. Het dreigde een beetje een beleidsdebat te worden in de Eerste Kamer, terwijl zoiets eigenlijk in de Tweede Kamer thuishoort, vooral ook omdat er nu niet enig stuk of wetsvoorstel voorligt waarover wij vanuit onze rol kunnen praten. Ik wil daar dus niet al te diep op ingaan. Ik spreek wel mijn zorgen uit over het proces van de samenwerking. Heel concreet zou ik wel op papier willen zien hoe de btw-regeling tot stand kan komen. Kan de staatssecretaris daarvoor zorgen? Dan zijn wij namelijk een beetje gerustgesteld omdat daar in ieder geval geen lek in de financiën zit. Wij horen graag ook nog iets meer duiding over de daadwerkelijke benutting van de 8,5 miljoen frictiekosten in de komende tijd.

(...)

Mevrouw Sent (PvdA):

Graag wijs ik de staatssecretaris op de exacte formulering van toezegging T02220, waarin hij aangeeft in ieder geval het effect van zes maanden vertraging, te weten 8,5 miljoen, te compenseren. Mochten zich verder onvoorziene omstandigheden voordoen, dan heeft de staatssecretaris overleg over de compensatie daarvan. Daarin lees ik niet de voorwaarde dat de samenwerking gerealiseerd moet zijn. Daarbij blijf ik het zeer zorgelijk vinden dat schriftelijke uitspraken van de staatssecretaris uit zijn brief van 7 september 2015 aan de Tweede Kamer uiteindelijk juridisch niet uitvoerbaar bleken. Ik sluit mij graag aan bij de vragen die de heer Lintmeijer hierover heeft gesteld.

(...)

Handelingen I, 2016-2017, nr. 3, item 11, pagina 29

Staatssecretaris Dekker:

(...)

De heer Lintmeijer stelde twee heel specifieke vragen, die beide met de RPO te maken hebben en financieel van aard zijn. De ene gaat over een belastingconstructie, de andere over de frictiekostenregeling. Beide moeten worden uitgewerkt en opgesteld. Ik kan toezeggen dat ik ze aan de Kamer zal doen toekomen.

Mevrouw Sent (PvdA):

Kan de staatssecretaris aangeven op welke termijn wij ze mogen ontvangen?

Staatssecretaris Dekker:

Ik vermoed dat het ook in de Tweede Kamer onderwerp van gesprek zal zijn bij de begrotingsbehandeling. Ik hoop het voor die tijd te doen, dus tussen nu en een maand. Ik wil er wat tijd voor nemen, want voor bijvoorbeeld de gedetailleerde uitwerking van de frictiekostenregeling zit ik graag met ROOS om tafel, zodat het niet alleen een decreet van bovenaf is maar men daar ook zegt: als het moet, is dit een redelijke manier om het te doen.

De vraag van mevrouw Sent ging daar volgens mij meer specifiek ook over. Ik verwijs graag naar de brief die ik heb gestuurd over de aanvullende 8,5 miljoen voor de specifieke randvoorwaarden die er destijds al waren om dat geld in te zetten. Ik doe daar nu niets aan af, maar er stond toen nadrukkelijk dat het gaat om aanvullende frictiekosten die verband houden met de vertraging. De RPO is later ingericht. Het kan een aanleiding zijn voor het later tot stand komen van een aantal samenwerkingsplannen. Ik ben bereid om daar iets voor te doen, maar dan wel voor die samenwerkingsplannen en niet ongeclausuleerd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Kamer informeren wanneer De Ster zich heeft aangesloten bij het NICAM (34.459) (T02373)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt het lid Schalk toe de Kamer te informeren wanneer De Ster zich heeft aangesloten bij het NICAM, het instituut dat de Kijkwijzer uitvoert. 


Kerngegevens

Nummer T02373
Status voldaan
Datum toezegging 11 oktober 2016
Deadline 1 januari 2017
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden P. Schalk (SGP)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen NICAM
Kamerstukken Aanvullingen bij het toekomstbestendig maken van de landelijke publieke mediadienst (34.459)


Uit de stukken

Handelingen I, 2016-2017, nr. 3, item 11, pagina 32

Staatssecretaris Dekker:

(...)

De heer Schalk had een vraag over de Kijkwijzer. Ik was in ieder geval blij om te horen dat hij zich kan vinden in de ingezette lijn. De Ster heeft besloten zich op korte termijn aan te sluiten bij het NICAM, het instituut dat de Kijkwijzer uitvoert. Ik zal uw Kamer en de heer Schalk informeren zodra dit is gebeurd.


Brondocumenten


Historie