Rappelabele toezeggingen Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Vooruitblik juli 2017 tot januari 2018)



Dit is het rappel vanaf 09-07-17 tot 02-01-18.

 




Toezegging Omvorming visitatiecommissies (33.182) (T01777)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Hoekstra, toe dat de visitatiecommissies na 3 jaar omgevormd dienen te zijn in raden van toezicht.


Kerngegevens

Nummer T01777
Status voldaan
Datum toezegging 9 juli 2013
Deadline 1 januari 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Mr. W.B. Hoekstra (CDA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen pensioenfondsen
raden van toezicht
visitatiecommissies
Kamerstukken Wet versterking bestuur pensioenfondsen (33.182)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 35-16- p.64-65

Staatssecretaris Klijnsma:

Als er wordt gekozen voor een visitatiecommissie, zal de visitatie jaarlijks moeten plaatsvinden in plaats van één keer per drie jaar, zoals nu het geval is. Bovendien is het de bedoeling dat op termijn alle pensioenfondsen overgaan naar een raad van toezicht. Ik hecht eraan om dit nog eens flink te onderstrepen. De heer Hoekstra heeft hierover ook opmerkingen gemaakt. Ik vind dat wij over drie jaar heel goed moeten evalueren hoe de visitatiecommissies nu werken, en erop uit moeten zijn, en meer dan dat, dat de visitatiecommissies worden omgevormd in raden van toezicht, zodat voor alle pensioenfondsen dan de raden van toezicht aan de orde zijn.

De heer Hoekstra (CDA):

Voor de precisie stel ik toch nog even de volgende vraag. Zegt de staatssecretaris hiermee toe dat over drie jaar deze visitatiecommissies weer zijn verdwenen en zijn omgezet in raden van toezicht?

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik heb zojuist gezegd dat ik over drie jaar evalueer hoe de visitatiecommissies hebben gefunctioneerd, maar dat ik tegenover de visitatiecommissies evenals tegenover de betreffende pensioenfondsen die van een visitatiecommissie gebruikmaken, heel helder zal zijn dat het wijs is om na die drie jaar, of zoveel eerder als mogelijk is, naar een raad van toezicht over te stappen.

De heer Hoekstra (CDA):

Het spijt me wel, maar dat is toch min of meer wat er nu in de toelichting op het wetsvoorstel staat. Daartegen heeft een aantal fracties grote bezwaren geuit. In die toelichting staat namelijk precies dat wij drie jaar gaan wachten, dan gaan evalueren en dan gaan bepalen, niet dat maar óf wij van die visitatiecommissies af moeten. Precies dat verschil tussen "dat" en "of" zou mijn fractie, maar ik denk ook andere fracties, graag van tafel willen hebben.

Staatssecretaris Klijnsma:

Dat kan ik me voorstellen, maar de heer Hoekstra begrijpt ook, naar ik aanneem, dat wij de fondsen in de consultatie de visitatiecommissie als een instrument voor drie jaar of minder hebben aangeboden. Ik wil hier best toezeggen dat ik tegen de pensioenfondsen zal stipuleren dat zij erop gericht dienen te zijn dat na die drie jaar de raad van toezicht een gegeven is.

Handelingen I 2012-2013, nr. 35-16- p.67

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik onderstreep dat ik er zeer op uit ben om het fenomeen visitatiecommissie geen lang leven beschoren te laten zijn.

Handelingen I 2012-2013, nr. 35-16- p.72

De heer Hoekstra (CDA):

De staatssecretaris heeft net op een heel charmante manier over de visitatiecommissie toegezegd dat ze haar best gaat doen. Dat is eerlijk gezegd wel het vertrekpunt van het vertrekpunt voor iedere bewindspersoon. Ik nodig haar nadrukkelijk uit dit aan te scherpen, niet in de termijn van drie jaar die ze de sector wil gunnen – daar kan mijn fractie zich zeer in vinden – maar wel in wat daarna komt, namelijk het verschil tussen "dat" en "of". Ik denk dat de staatssecretaris begrijpt wat ik met die wat cryptische omschrijving bedoel.

Handelingen I 2012-2013, nr. 35-16- p.72

Staatssecretaris Klijnsma:

De heer Hoekstra zei dat hij eraan hecht dat de staatssecretaris nog even neerzet of het "dat" of "of" is als het gaat om de visitatiecommissie en uiteindelijk een raad van toezicht. Ik wil hier wel heel stevig zeggen dat het gewoon "dat" is. Dan is het ook helder voor de pensioenwereld als zodanig. Dan kan er geen misverstand over bestaan. Dat lijkt mij duidelijk.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Monitoren bestuursmodellen (33.182) (T01780)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Postema, toe om het gebruik van de modellen te monitoren en de Eerste Kamer van de resultaten op de hoogte te stellen.


Kerngegevens

Nummer T01780
Status voldaan
Datum toezegging 9 juli 2013
Deadline 1 april 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Drs. A. Postema (PvdA)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen bestuur
bestuursmodellen
monitoring
pensioenfondsen
Kamerstukken Wet versterking bestuur pensioenfondsen (33.182)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 35-16-blz. 70

Staatssecretaris Klijnsma:

De heer Postema heeft gezegd: van mij of van ons hadden die drie one-tiermodellen niet per se opgenomen hoeven worden. Ik heb al geduid hoe ze in het wetsvoorstel terecht zijn gekomen. Hij vraagt ook wat mijn inschatting is over het gebruik van die modellen. Ik ben zeer van plan om dat te gaan monitoren. Ik zal van de resultaten daarvan uiteraard ook de Eerste Kamer in kennis stellen. Ik ga dit dus nauwlettend volgen.

Handelingen I 2012-2013, nr. 35-16-blz. 74

De heer Postema (PvdA):

Ook dank ik haar voor de toezegging om het gebruik van de modellen, ook van de modellen waar wij onze zorgen over hebben, nauwgezet te monitoren en onze Kamer daarover te informeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie Wet aanpassing financieel toetsingskader (33.972) (T02107)

De Staatssecretaris van SZW ondersteunt de motie-Ester om de wet over drie jaar te evalueren.


Kerngegevens

Nummer T02107
Status voldaan
Datum toezegging 16 december 2014
Deadline 1 april 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen evaluaties
pensioenfondsen
pensioenstelsel
Kamerstukken Wet aanpassing financieel toetsingskader (33.972)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 13, item 5 - blz.5

De heer Ester (ChristenUnie)

Het wetsvoorstel kent geen evaluatiebepaling. Gezien het grote belang van de nieuwe spelregels voor de pensioenfondsen, voor een goed pensioen voorde huidige en toekomstige generatie van gepensioneerden en voor de intergenerationele rechtvaardigheid, verzoekt mijn fractie om een degelijke en brede evaluatie van dit wetsvoorstel. Kan de staatssecretaris die toezeggen?

Handelingen I 2014-2015, nr. 14, item 12 - blz. 22

Staatssecretaris Klijnsma:

De motie op letter L van het lid Ester verzoekt om binnen drie jaar na de inwerkingtreding een breed en gedegen onderzoek te doen. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer, want ook ik vind het een goed idee om over drie jaar de thermometer er eens in te steken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Mogelijke verdringingseffecten (34.073) (T02148)

De minister van SZW streeft ernaar om, met de evaluatie van de werking van de wet over de eerste twee jaar na inwerkingtreding, de nodige kwantitatieve gegevens te vergaren om de mogelijke verdringingseffecten te kunnen nagaan en zal het CBS, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Elzinga, Ester en Lintmeijer, verzoeken om daarbij in het bijzonder aandacht te besteden aan de verdringingseffecten voor de groep kwetsbare oudere werkzoekenden. De uitkomsten van de evaluatie zullen met de Kamer worden gedeeld.


Kerngegevens

Nummer T02148
Status voldaan
Datum toezegging 22 september 2015
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden A. Elzinga (SP)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen AOW-leeftijd
arbeidsmarkt
verdringing
werkzoekenden
Kamerstukken Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd (34.073)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 1, item 10, blz. 3

De heer Elzinga (SP):

Het CPB geeft aan dat het op de lange termijn niet waarschijnlijk is dat verdringing plaatsvindt, maar dat die op de korte termijn waarschijnlijk wel zal plaatsvinden, zij het niet op heel grote schaal. Dat zei de minister ook al. Is het daarom niet des te belangrijker om dat inzicht gekwantificeerd in beeld te krijgen? Ik snap niet helemaal, hoewel we daarover veel vragen hebben gesteld, dat er niet meer gepoogd is om dit te kwantificeren, om het risico precies in beeld te hebben.

Minister Asscher:

Die behoefte voel ik met de heer Elzinga, want dat maakt heel veel uit voor hoe je uiteindelijk zult oordelen over de effecten van het wetsvoorstel. Ik kom daar zo even op terug, ook aan de hand van het amendement dat ziet op de evaluatie. Dat amendement is met het oog daarop ingediend. Van te voren lukt het niet, moet ik eerlijk bekennen. Het lukt mij niet en het lukt het Centraal Planbureau niet. We hebben ze daarover echt enorm aan de jas getrokken: kunnen jullie niet enige indicatie geven in kwantitatieve zin? Dat is niet gelukt. Ik kom zo nog even terug op de vraag hoe je toch de vinger aan de pols zou kunnen houden.

Handelingen I 2015-2016, nr. 1, item 10, blz. 5

Minister Asscher:

De heer Lintmeijer en de heer Ester vroegen mij of en hoe ik de uitwerking van het wetsvoorstel zal monitoren en evalueren. Bij amendement is een artikel opgenomen dat bepaalt dat de werking van de wet over de eerste twee jaar na inwerkingtreding geëvalueerd moet worden. Een belangrijk aandachtspunt bij die evaluatie is uiteraard de vraag of er sprake is van verdringing. Dat zei ik net al tegen de heer Elzinga. De reguliere cijfers van het CBS kunnen inzicht geven in de ontwikkeling van de participatiegraad van werknemers in verschillende categorieën van leeftijden in verschillende contractvormen van werkende AOW'ers. Als dat nodig is, kan het CBS maatwerk leveren waardoor wij gegevens op een lager aggregatieniveau kunnen verzamelen. Verder zal verdiepend onderzoek onder werkgevers en werknemers moeten uitwijzen welke effecten de maatregelen uit dit wetsvoorstel concreet hebben op het al dan niet laten werken van de AOW-plussers. Ik vat het heel kort samen. De evaluatie is voor mij een belangrijk middel om de kwantitatieve inschatting te maken, die je vooraf niet krijgt, en deze te kunnen toetsen aan wat er in de werkelijkheid zal gebeuren. Ik zal de uitkomsten van die evaluatie vanzelfsprekend met beide Kamers delen. [...]

Ik wil wel proberen om de kwantitatieve gegevens naar boven te krijgen. Ik zal het CBS expliciet vragen wat voor veranderingen er zijn en wat voor overloop er is. Ook zal ik het CBS vragen of het als gevolg van deze wet mogelijk een causaal verband in dezen ziet. Bovendien zal ik meer in het bijzonder vragen of er effecten van verdringing op de groep meer kwetsbare werkzoekenden net daaronder te zien zijn


Brondocumenten


Historie







Toezegging Risicogestuurd toezicht (34.053) (T02172)

De minister van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Jorritsma-Lebbink en Rinnooy Kan, toe om het risicogestuurd toezicht te betrekken bij de wetsevaluatie, die drie jaar na inwerkingtreding zal plaatsvinden, en dan te bekijken of op deze vorm van toezicht kan worden overgegaan.


Kerngegevens

Nummer T02172
Status voldaan
Datum toezegging 2 februari 2016
Deadline 1 oktober 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden A. Jorritsma-Lebbink (VVD)
Prof.dr. A.H.G. Rinnooy Kan (D66)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen internaten
jeugdigen
toezicht
Kamerstukken Wet op de jeugdverblijven (34.053)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 18 - item 3 - blz. 3

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

Mijn fractie is er verbaasd over dat ook in dit wetsvoorstel wederom operationele elementen van het toezicht zijn opgenomen. Dat geldt met name voor artikel 8, waarin is opgenomen dat de toezichthouder verplicht is om eenmaal per jaar een bezoek aan het jeugdverblijf te brengen. Ligt het niet voor de hand om het toezicht risicogestuurd te maken? Dat had ik liever in de wet opgenomen gezien. In sommige gevallen zal men dan vier of vijf keer per jaar gaan, omdat het jeugdverblijf nog onbekend is of omdat dingen zijn fout gegaan, terwijl men gezien de afspraken en de transparantie wellicht slechts af en toe naar een ander hoeft toe te gaan. Kan de minister hier nog eens op ingaan? Misschien heeft het enige betekenis voor het in werkingstellen van dat artikel.

Handelingen I 2015-2016, nr. 18 - item 3 - blz. 10

De heer Rinnooy Kan (D66):

Ik deel de voorkeur van mevrouw Jorritsma voor risicogebaseerd toezicht. Dat lijkt mij de juiste formule voor deze sector en ik zou graag van de minister willen weten of hij dat bij nader inzien misschien ook vindt.

Handelingen I 2015-2016, nr. 18 - item 3 - blz.11-12

Minister Asscher:

Er werd gevraagd naar de jaarlijkse controle: is dat niet een beetje kinderachtig en ouderwets? Inderdaad bestaat in de kinderopvang een risicogebaseerd toezicht. Daar is vaak overigens wel al een jarenlange relatie en toezichtervaring. Daar zouden we naartoe kunnen werken. In het begin zullen er nulmetingen nodig zijn en zal een relatie moeten worden opgebouwd tussen de internaten en de gemeenten. Ik wil toezeggen dat hier bij de wetsevaluatie, die drie jaar na de inwerkingtreding zal plaatsvinden, expliciet naar wordt gekeken. Als er dan inderdaad zo'n relatie is opgebouwd, ben ik bereid om dan over te gaan op risicogestuurd toezicht. Op dit moment zal die toezichtrelatie in ieder geval minimaal één keer per jaar moeten worden opgebouwd. Daar is, denk ik, ook niet zo veel op tegen. Op termijn zal het efficiënt en effectief zijn om, als we dat ook terugzien bij de evaluatie, over te gaan op risicogestuurd toezicht. Als ik met die toezegging eventuele ongerustheid zou kunnen wegnemen, hoop ik dat te vernemen van mevrouw Jorritsma en de heer Rinnooy Kan, die beiden dat punt aanstipten.

Handelingen I 2015-2016, nr. 18 - item 3 - blz.15-16

Minister Asscher:

Wat het risicogestuurd toezicht betreft, begrijp ik heel goedde opvatting van mevrouw Jorritsma. Ik ben bezig met een verbetering van het toezichtskader rondom de kinderopvangen ik hoop dat hier later, misschien nog dit jaar te mogen verdedigen in deze Kamer. De afvinklijstjes voor de temperatuur van de pindakaas doen weinig recht aan de expertise van de kinderdagverblijven zelf en ook weinig recht aan de expertise van de toezichthouders. Er is trouwens een wereld aan verbeteringen mogelijk. Daar zou ik tegenover willenstellen dat ook gemeenten met een heel goede relatie met de jeugdverblijven niet zo heel veel in de weg staat om één keer per jaar dat toezicht op die manier uit te oefenen. Daarmee heb je dan wel geborgd dat bij alle gemeenten, ook potentieel onwillige gemeenten, dit in ieder geval gebeurt en dat men zich niet verschuilt achter de stelling "wij zien geen risico; dus wij doen niets". Ik stel voor om de waarheid wat dat betreft even in het midden te laten en af te spreken dat we bij de evaluatie over drie jaar bekijken of het tijd is om over te gaan naar een meer risicogestuurd toezicht.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek taakafbakening pensioenfondsen en verzekeraars (34.255) (T02342)

De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Oomen-Ruijten en Van Rooijen, toe om te onderzoeken in hoeverre de taakafbakeningseisen belemmerend kunnen zijn voor een goede uitvoering van variabele pensioenuitkeringen in de vorm van vrijwillige pensioenvoorzieningen die door pensioenfondsen worden aangeboden. Mocht dit leiden tot een herziening van de taakafbakening tussen fondsen en verzekeraars, dan zou dit, indien dit past in de tijd, kunnen worden meegenomen in de veegwet.


Kerngegevens

Nummer T02342
Status voldaan
Datum toezegging 14 juni 2016
Deadline 1 januari 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen pensioenfondsen
variabel pensioen
verzekeraars
werkgeversbijdrage
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Lodders Wet verbeterde premieregeling (34.255)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 28

Staatssecretaris Klijnsma:

Mevrouw Oomen stelde, net als overigens de heer Van Rooijen, de vraag waarom een pensioenfonds alleen een variabel nettopensioen kan uitvoeren met een werkgeversbijdrage van 10%. Pensioenfondsen hebben de mogelijkheid om hun deelnemers individuele pensioenproducten aan te bieden als aanvulling op hun basispensioenregeling. Het nettopensioen voor mensen met inkomens boven een ton is daarvan een voorbeeld. Fondsen begeven zich met deze producten op de verzekeringsmarkt voor individuele oudedagsvoorzieningen. Omdat fondsen een verplicht aangesloten deelnemersbestand en daarmee eigenlijk een concurrentievoordeel hebben, moeten hun individuele pensioenproducten voldoende kenmerken van solidariteit en collectiviteit bevatten. Omdat verplichte inkoop in de basispensioenregeling niet mogelijk is bij een variabel pensioen blijft de eis van een werkgeversbijdrage van minimaal 10% over. Het schrappen van deze eis zou betekenen dat pensioenfondsen zich zonder nadere voorwaarden op de markt voor variabele pensioenen kunnen begeven. Dat is een fundamentele stap, die een aparte zorgvuldige afweging in het kader van de taakafbakening tussen fondsen en verzekeraars vergt. Ik vind dat we dit mee moeten nemen in de discussie over het stelsel.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 32

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Dan artikel 120 over de taakafbakening. Ik begrijp de stelling niet waarop de staatssecretaris baseert dat er geen sprake zou mogen zijn van concurrentie tussen nettopensioenuitkeringen en variabele uitkeringen van fondsen met verzekeraars. Ik begrijp dat echt niet. De staatssecretaris weet toch ook dat de pensioenfondsen zich pas op die markt hebben begeven op het moment dat de fiscaliteit op die 100.000 is gemaximeerd. Waarom zou men zich dan nu, vanwege die concurrentiepositie met verzekeraars, daarop niet mogen begeven? We kunnen het ook omkeren. Waarom brengt de staatssecretaris verzekeraars in een voordeligere positie dan de pensioenfondsen?

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 35

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ten slotte. We hebben vanmiddag uitvoerig stilgestaan bij de actualisering van de taakafbakeningsafspraken in relatie tot de eventuele aanpassing van artikel 120 van de Pensioenwet. Samen met mevrouw Oomen heb ik daarover een motie.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 41

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Mij valt op dat er bij de vorige motie, mede door de nadere verduidelijking door de heer Rinnooy Kan, alle ruimte bleef om te bekijken wat er na verder onderzoek uitkomt, terwijl de staatssecretaris bij deze motie heel kort door de bocht gaat: ontraden. In de motie wordt echter aangegeven dat door nieuwe ontwikkelingen vanwege het feit dat er nu een nettopensioen is, je zou kunnen bekijken of je niet een actualisatie van de situatie zou moeten onderzoeken. Mijn vraag is of de staatssecretaris deze motie zo kan verstaan— misschien moeten we daarvoor de motie aanpassen; dat kunnen we dan nog overwegen — dat ze, net als bij de vorige motie, in ieder geval bereid is om te onderzoeken of hier openingen mogelijk zijn. Het verzoek is dus om het voordeel en nadeel ervan eerst in kaart te brengen. Dan komt eventueel de vraag aan de staatssecretaris of ze ermee uit de voeten kan of niet — dat zal dan blijken — en of ze dan alsnog tot een standpunt komt zoals ze de heer Rinnooy Kan in een negatief scenario schetste.

Staatssecretaris Klijnsma:

We zijn aan het eind van ons debat gekomen, althans bijna, denk ik. Maar even serieus: ik vind dat de indieners dan wel heel goed moeten kijken naar de tekst van de motie. Misschien kan de motie worden aangepast in de richting van "wil onderzoeken" … Nu moet ik bijna zelf de pen hanteren. Kijk, hier staat heel stellig: de regering wordt verzocht om voor 1 januari een aantal zaken te realiseren. Dit ontraad ik uiteraard. Nou ja, "uiteraard", ik ontraad dit. Ik kan me voorstellen dat wordt gevraagd om nog eens heel goed te kijken naar met name de werkgeversbijdrage — dat is dan natuurlijk het pièce de résistance — maar dan zou het dictum van de motie echt moeten veranderen. Hier staat namelijk wel heel stevig wat er staat. Het dictum dat er nu staat, moet ik dus echt ontraden.

Brief 30 mei 2016 (34255, L), blz. 7  

Staatssecretaris Klijnsma:

Zonder de taakafbakeningseisen zouden pensioenfondsen zich vrijelijk op de markt voor vrijwillige pensioenproducten kunnen begeven, terwijl zij het concurrentievoordeel hebben van een verplicht aangesloten deelnemersbestand.

Voor vrijwillige premieregelingen, die door pensioenfondsen worden uitgevoerd, geldt in het kader van de taakafbakening de eis dat het kapitaal wordt gebruikt voor een verplichte inkoop in de basispensioenregeling, tenzij het pensioenfondsen een werkgeversbijdrage van ten minste 10% heft.

Met de motie van senator Van Rooyen (50PLUS) c.s. wordt de regering verzocht om te realiseren dat pensioenfondsen – zonder de belemmering van een verplichte werkgeversbijdrage – hun deelnemers een variabele pensioenuitkering kunnen aanbieden. Het wijzigen of volledig schrappen van de eisen voor taakafbakening is een fundamentele ingreep in de marktverhouding tussen pensioenfondsen en verzekeraars. Ik acht het niet verstandig om daar in het kader van dit wetsvoorstel wijzigingen in aan te brengen. Wel zal ik op korte termijn in overleg met het pensioenveld onderzoeken in hoeverre de taakafbakeningseisen belemmerend kunnen zijn voor een goede uitvoering van variabele uitkeringen in de vorm van vrijwillige pensioenvoorzieningen die door pensioenfondsen worden aangeboden, waarbij eerlijke concurrentieverhoudingen tussen pensioenfondsen en verzekeraars uiteraard een belangrijk aandachtspunt zullen blijven.

Brief 10 juni 2016 (34255, M), blz. 3     

Staatssecretaris Klijnsma:

In het gesprek met vertegenwoordigers van de Pensioenfederatie zijn ook de wettelijke eisen voor de taakafbakening tussen fondsen en verzekeraars aan de orde gesteld. De motie van senator Van Rooijen c.s. verzoekt de regering vóór 1 januari 2017 te realiseren dat pensioenfondsen in geval van vrijwillige pensioenregelingen een variabele uitkering kunnen aanbieden, waarbij de eis van een werkgeversbijdrage niet belemmerend werkt. In het gesprek is gewezen op mijn toezegging in de brief van 30 mei jl. om op korte termijn in overleg met het pensioenveld te onderzoeken in hoeverre de taakafbakeningseisen belemmerend kunnen zijn voor een goede uitvoering van variabele pensioenuitkeringen in de vorm van vrijwillige pensioenvoorzieningen door pensioenfondsen. Eerlijke concurrentieverhoudingen blijven hierbij het uitgangspunt. Ik heb begrip voor de behoefte om de taakafbakeningseisen in het licht van de introductie van een variabel pensioen opnieuw tegen het licht te houden. Met een heroverweging en eventuele herziening van de wettelijke taakafbakeningseisen is echter enige tijd gemoeid. Het wetsvoorstel verbeterde premieregeling dient primair het belang van de deelnemer. Voor de deelnemer met een premie- of kapitaalovereenkomst is van belang dat de keuzemogelijkheid tussen een vast en een variabel pensioen zo snel als redelijkerwijs mogelijk is tot stand komt.

Handelingen I 2015-16, nr. 34, item 7, blz. 1

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Mijn vierde punt gaat over de interessante opmerkingen over de taakafbakening tussen verzekeraars en pensioenfondsen. Die wil de staatssecretaris tegen het licht houden, maar daar is tijd mee gemoeid. Hoeveel tijd is er nodig volgens de inschatting van de staatssecretaris? Zonder wijziging betekent dat dat deelnemers die niet bij een verzekeraar of een werkgever die ten minste 10% bijstort zitten, maar gewoon deelnemer zijn van een pensioenfonds meteen premieregeling, dus niet kunnen profiteren van de geneugten die de staatssecretaris voor de rest wel ziet. Voor deze groep is er dus een omgekeerde, negatieve, concurrentie en dus een bijna gedwongen winkelnering bij degenen die het wel mogen. De toezegging van de staatssecretaris op dat punt is voor de CDA-fractie niet hard genoeg. Ga het gewoon regelen, zeggen wij tegen de staatssecretaris. Heel concreet zou ik haar graag zo willen interpreteren dat zij de intentie heeft om dit najaar met een concreet voorstel te komen zodat in de eerder aangekondigde veegwet een en ander gerealiseerd kan worden.

Handelingen I 2015-16, nr. 34, item 7, blz. 5-6

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Dan de motie die ik de vorige keer met mevrouw Oomen heb ingediend. De staatssecretaris antwoordt dat zij begrip heeft voor de behoefte om de taakafbakeningseisen tussenverzekeraars en pensioenfondsen in het licht van de introductie van een variabel pensioen opnieuw tegen het lichtte houden. Met een heroverweging en een eventuele herziening van die wettelijke eisen is enige tijd gemoeid. Maar hoe lang duurt dat? Wij merken op dat de taakafbakening een spel is tussen verzekeraars en pensioenfondsen, waarvan de deelnemers niet de dupe mogen worden. Wij vragen de staatssecretaris dit nu te regelen. Ik verwijs naar het betoog van mevrouw Oomen, die sprak over een bijna gedwongen winkelnering bij de verzekeraars. Ik heb de eer een gewijzigde motie te mogen indienen, mede namens mevrouw Oomen en nu ook de heer Ten Hoeve.

Handelingen I 2015-16, nr. 34, item 7, blz. 10

Staatssecretaris Klijnsma:

Mevrouw Oomen vroeg hoelang het onderzoek naar de taakafbakening duurt. Dit onderwerp gaat fondsen en verzekeraars aan het hart. Het is niet eenvoudig. Het is heel principieel. Het gaat om marktordening. Ik denk dat het een halfjaar zal duren, maar zeg toe dat wij het zo spoedig mogelijk van start laten gaan.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

U zegt dat onderzoek toe, maar als de uitslag positief is, bent u dan ook bereid om dit mee te nemen in de veegwet?

Staatssecretaris Klijnsma:

Ja, als dat tenminste in de tijd past. Dat moet ik er wel bijzeggen, want wij willen de veegwet natuurlijk ter hand nemen. Als het onderzoek op tijd klaar is en het resultaat zou zijn dat wij de veegwet hiervoor kunnen gebruiken, dan vind ik dat prima.

Handelingen I 2015-16, nr. 34, item 7, blz. 12

Staatssecretaris Klijnsma:

De heer Van Rooijen heeft aan het eind van de rit — dat vind ik eigenlijk heel mooi — zijn motie aangepast en wederom ingediend. Nu die motie vraagt om een onderzoek, kan ik het oordeel erover aan de Kamer laten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Verruiming AMvB (33.623) (T02429)

De Minister van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Rinnooy Kan, toe een AMvB voor te bereiden, waarin geregeld wordt dat het verrichten van betaalde arbeid op grond van een andere overeenkomst dan de overeenkomst van opdracht ook onder de werkingssfeer van de wet komt te vallen.


Kerngegevens

Nummer T02429
Status voldaan
Datum toezegging 21 maart 2017
Deadline 1 januari 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden Prof.dr. A.H.G. Rinnooy Kan (D66)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen Algemene Maatregel van Bestuur
arbeidsovereenkomsten
betaalde arbeid
minimumloon
overeenkomsten van opdracht
Kamerstukken Van toepassing verklaring van de Wet minimumloon op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht (33.623)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 21- item 8 - blz. 2

De heer Rinnooy Kan (D66):

Allereerst kom ik op de kwaliteit van het voorstel. De fractie van D66 vroeg zich al eerder af waarom de bescherming op minimumloonniveau in dit voorstel alleen geboden werd aan diegenen die werkzaam zijn op basis van een overeenkomst van opdracht, om zodoende bijvoorbeeld aannemingsovereenkomsten of vervoersovereenkomsten als basis uit te sluiten, terwijl er alle reden is te veronderstellen dat ook daar deze bescherming meer dan welkom zou zijn: in de bouw, in de post-, de maaltijd- en de pakketbezorging, in het transport en wie weet nog wel elders ook.

In zijn reactie wijst de minister erop dat andere categorieën dan de overeenkomst van opdracht bij AMvB desgewenst alsnog onder de werking van de wet gebracht zouden kunnen worden. Ik wil de minister nadrukkelijk vragen daarmee niet te wachten totdat feitelijke misstanden worden gerapporteerd, want dan is het voor een aantal onfortuinlijke slachtoffers alweer te laat. Voorkomen is beter dan genezen, en hier zou dat heel gemakkelijk kunnen.

Handelingen I 2016-2017, nr. 21- item 8 - blz. 10/ 11

Minister Asscher:

Waarom komen alleen de mensen die onder een ovo vallen onder de WML en bijvoorbeeld niet degenen die onder een aanneemovereenkomst of een vervoersovereenkomst vallen? Als ik de tijd zou kunnen terugdraaien tot voordat ik aantrad, en het wetsvoorstel opnieuw zou kunnen maken, dan was het misschien inderdaad eenvoudiger geweest om het voor alle overeenkomsten te laten gelden. Daar is destijds door mijn voorganger Henk Kamp niet voor gekozen. Daar was op zich ook een argumentatie voor, want de problemen spitsten zich toe op de ovo-gebruikers. Desalniettemin is toen een AMvB-mogelijkheid opgenomen voor het geval dat de problematiek zich zou uitbreiden naar andere overeenkomsten. Ik ben het dus met de vraagsteller eens dat het eenvoudiger had gekund. Zoals het is, denk ik wel dat de problematiek inderdaad is geconcentreerd rond de ovo, en met name bij de bezorgers. Ik sta er helemaal niet negatief tegenover om inderdaad aan zo'n AMvB te werken en andere overeenkomsten onder de werking te brengen. Ik denk dat niemand in deze Kamer wil dat het zich zou verplaatsen. Over het algemeen wordt in de aannemerij veel meer betaald dan het minimumloon, dus we kennen er weinig voorbeelden van, maar als ik de aankondiging van een vijfde termijn van D66 zo mag opvatten dat als een uitspraak van de Kamer hierover positief zou uitvallen, er hopelijk een meerderheid zal volgen, dan zou dat mooi zijn. Ik ben in ieder geval bereid om te onderzoeken of er zo'n AMvB gemaakt zou moeten worden, zodat deze klaarligt als men de behoefte zou voelen om andere overeenkomsten toe te voegen.

Minister Asscher:

Allereerst wordt er verzocht te bewerkstelligen dat het niet alleen gaat om de ovo maar om de hele groep. Op zichzelf heb ik daar geen bezwaar tegen. Het is eigenlijk een soort backstop, een reservepositie die al in de wet is gegeven door de mogelijkheid van een AMvB. Eigenlijk wordt er dus verzocht om zo'n AMvB te maken.

Brief  minister van SZW van 27 maart 2017 over de motie-Rinnooy Kan c.s. (33623, O), blz. 1/2

Minister Asscher:

Tijdens het debat heb ik aangegeven dat ik de motie in deze vorm niet kan omarmen. Tevens dat ik, voor zover het betreft onderdeel a van de motie, de zorgen die tijdens het debat zijn geuit, kan billijken. Zorgen die zich richten op het risico van onderbetaling van werkenden die de arbeid niet verrichten op basis van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht, maar bijvoorbeeld op basis van een vervoersovereenkomst of op basis van een aanneemovereenkomst. Bovendien bestaat het gevaar van ontwijking. Daar waar geen sprake is van een arbeidsovereenkomst kan door gebruik te maken van een andere overeenkomst dan de overeenkomst van opdracht, de verplichting die volgt uit de WML worden ontweken. Mede daarom zal ik een AMvB voorbereiden (waar de wet de mogelijkheid toe biedt) waarin geregeld wordt dat het verrichten van betaalde arbeid op grond van een andere overeenkomst dan de overeenkomst van opdracht ook onder de werkingssfeer van de wet komt te vallen.


Brondocumenten


Historie