Rappelabele toezeggingen Justitie en Veiligheid (Vooruitblik voor juli 2018 tot januari 2019)



Dit is het rappel vanaf 02-07-18 tot 02-01-19.

 




Toezegging Nieuwe definities (26.671/30.036) (T00476)

Minister Donner zegt toe bij de herziening van het Wetboek van Strafvordering te zullen bekijken of daar definities in moeten worden opgenomen voor termen als “gegevens” en “geautomatiseerd werk”.


Kerngegevens

Nummer T00476
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2006_7
Status voldaan
Datum toezegging 30 mei 2006
Deadline 1 januari 2023
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen computercriminaliteit
strafvordering
Kamerstukken Goedkeuring Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (30.036 (R1784))
Computercriminaliteit II (26.671)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2005 – 2006, 30 – 1346

Blz. 1348

(…)

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): (…) In het voorlopig verslag is door mijn fractie de vraag gesteld of de definities van ’’gegevens’’ (artikel 80quinquies van het Wetboek van Strafrecht) en ’’geautomatiseerd werk’’ (artikel 80sexies van het Wetboek van Strafrecht) niet ook in de betekenissentitel van het Wetboek van Strafvordering zouden moeten worden opgenomen. De minister antwoordt daarop op pagina 6 van de memorie van antwoord dat hem uit de praktijk niet bekend is dat er problemen ontstaan doordat een aparte definitiebepaling in het Wetboek van Strafvordering ontbreekt. Dat moge zo zijn, maar zou het uit een oogpunt van wetsystematiek geen aanbeveling verdienen om de definities bij een eerstvolgende wijziging van het Wetboek van Strafvordering toch in dat wetboek op te nemen? Graag een reactie van de minister.

(…)

Blz. 1351

Minister Donner: (…) Mevrouw Broekers, u vroeg allereerst naar de wenselijkheid om termen als ’’gegevens’’ en ’’geautomatiseerd werk’’, gedefinieerd in het Wetboek van Strafrecht, ook in het Wetboek van Strafvordering te definiëren. Welnu, de oorzaak van de discrepantie is het feit dat de begrippen indertijd bij amendement in het Wetboek van Strafrecht zijn opgenomen, zonder dat het Wetboek van Strafvordering aan de orde was. Het hoeft evenwel geen problemen op te leveren. In de stukken gaf ik al aan dat het mij niet bekend is dat er problemen zijn ontstaan door het ontbreken van een aparte definitiebepaling in het Wetboek van Strafvordering. De begrippen worden kennelijk gehanteerd in de betekenis zoals die in het Wetboek van Strafrecht wordt gegeven. Tegelijkertijd ben ik het met u eens dat wij met oog op de systematiek moeten bezien of het nodig is om een gelijkluidende definitie op te nemen in het Wetboek van Strafvordering. Mag ik u toezeggen dat wij bij de algemene herziening van het Wetboek van Strafvordering zullen bezien of hiervoor aanleiding is en, zo ja, hoe het opgelost kan worden?


Brondocumenten


Historie







Toezegging Codering gegevens (30.164/30.327) (T00498)

De minister van Justitie zegt toe in discussie te gaan over de manier waarbij het inzicht in de waarde van de gegevens wordt vergroot door het daaraan toekennen van een kwalificatie, een codering.


Kerngegevens

Nummer T00498
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_27
Status afgevoerd
Datum toezegging 3 juli 2007
Deadline 1 oktober 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof.dr. U. Rosenthal (VVD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Wet politiegegevens
Kamerstukken Wet politiegegevens (30.327)
Verruiming mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven (30.164)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, [36] – 1120

De heer Rosenthal (VVD):

Ik kom dan toe aan mijn tweede punt. Ik wil de minister dankzeggen voor wat ik beschouw als een toezegging. Daarmee probeer ik mij zorgvuldig uit te drukken en uit te gaan van betrouwbaarheid. Ik ga er namelijk vanuit dat de minister met een welwillende houding met Binnenlandse Zaken, de korpsbeheerders, justitie en politie in discussie wil gaan, ja, dat hij zelfs tot een gedachtewisseling wil komen over de waarde van politiegegevens en vooral over het expliciteren van de waarde daarvan door middel van codering. Voor de goede orde herhaal ik dat het wat mij betreft vooral gaat om de problematiek van het veredelen van de zogenaamde zachte gegevens voor het handhaven van de openbare orde en het bestrijden van criminaliteit en terrorisme.

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 36-1123

De minister van Justitie Hirsch Ballin:

Over de opmerkingen van de heer Rosenthal kan ik kort zijn. Ik dank hem voor zijn instemmende opmerkingen over het zojuist besproken uitgangspunt. Hij heeft inderdaad goed begrepen dat ik toezeg dat wij de discussie over het punt dat hij naar voren heeft gebracht, zullen aangaan. Dan doel ik op de manier waarbij het inzicht in de waarde van de gegevens wordt vergroot door het daaraan toekennen van een kwalificatie, een codering. Ik gebruik nog maar even de woorden die de heer Rosenthal gebruikt bij deze toezegging. Inderdaad ging het om het aangaan van de discussie. Het leek er even op dat de toezegging geleidelijk aan groeide. Hij gebruikte ook nog het woord ’’welwillend’’ erbij, noemde de minister van Binnenlandse Zaken en andere betrokkenen. Dat zijn allemaal ingrediënten, want een discussie aangaan is uiteraard van mijn kant heel serieus bedoeld, zonder dat ik op dit moment kan toezeggen dat, na dit allemaal bekeken te hebben, de conclusie wordt dat dit het best mogelijke idee is. Ik vind het de moeite waard, zeker in het perspectief dat ook door anderen werd geschetst in het kader van het belang van de gegevensverwerking.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Rubricering politiegegevens (30.164/30.327) (T00499)

De minister van Justitie zegt toe de Kamer te informeren over de toepassing van de wet op de punten waar in het debat sprake van was. De minister van Justitie zegt de Kamer bovendien een brief toe waarin hij zal ingaan op de rubricering.


Kerngegevens

Nummer T00499
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_28
Status afgevoerd
Datum toezegging 3 juli 2007
Deadline 1 oktober 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Wet politiegegevens
Kamerstukken Wet politiegegevens (30.327)
Verruiming mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven (30.164)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 36 – 1123

Minister Hirsch Ballin:

Als wij ervan uitgaan dat het kalenderjaar 2008 het eerste jaar is dat deze wet al werkt, zeg ik graag toe dat wij na ommekomst daarvan – in verband met het jaarverslag van het College van procureurs-generaal – een bericht zullen geven over de toepassing van deze wet op de punten waarop onze gedachtewisseling van zo-even betrekking had. Op de rubricering zal ik nog specifiek in een brief ingaan.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gebruik ontlastende informatie (29.743) (T00501)

Bij de toetsing van de wet zal worden nagegaan hoe wordt omgegaan met de kwestie van de ontlastende informatie als er geen corrigerend ambtsbericht is uitgebracht.


Kerngegevens

Nummer T00501
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_3
Status voldaan
Datum toezegging 12 september 2006
Deadline 1 januari 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. R.H. van de Beeten (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen afgeschermde getuigen
informatie
Kamerstukken Afgeschermde getuigen (29.743)


Uit de stukken

blz. 1831-1832

De heer Van de Beeten (CDA): Ik kom nog even te spreken over de kwestie van de ontlastende informatie. Dat is een lastig punt waarop de minister zeer uitvoerig en verhelderend is ingegaan. Hij heeft mij echter nog niet geheel overtuigd met zijn betoog. Hij heeft erop gewezen dat AIVD-medewerkers, zodra vastgesteld wordt dat de informatie in een ambtsbericht niet juist is, een corrigerend ambtsbericht uitbrengen. Het zou ook vreemd zijn als zij dat niet deden. Dit neemt echter niet weg dat zich een situatie kan voordoen waarin dat niet gebeurt en de rechtercommissaris vaststelt dat het niet gebeurt. De rechtercommissaris wordt dan wel met een probleem geconfronteerd waarvoor hij de verantwoordelijkheid op zich moet nemen.

blz. 1834

Minister Donner: De heer Van de Beeten noemde de bewijskracht ten aanzien van de verdachte. Hij zei dat ontlastende informatie wellicht de positie van andere verdachten kon betreffen, maar het gaat om het ambtsbericht en niet om de informatie die daarachter zit. Het ambtsbericht speelt nu juist een rol in de zaak tegen de ene verdachte. Het heeft geen gewicht in een proces tegen andere verdachten. Bovendien zal een betrokkene zich de ontlastende elementen die de heer Van de Beeten noemt, ook wel herinneren. Een getuige kan zeggen: dit tapverslag kan volstrekt geen betrekking hebben op mij omdat ik toen en toen daar niet was. Als dat gebeurt, kan de rechtercommissaris die stelling onderzoeken. Het doet er niet toe of de ene of de andere verdachte dat zegt. In een dergelijke situatie kan men met de mededeling terugkomen dat de stelling niet kan worden geverifieerd. In het andere geval heeft dat net zo’n effect. In hoeverre dergelijke informatie daadwerkelijk een rol speelt, moet juist blijken uit de bevindingen van de commissie van toezicht op dit terrein. Ik ben bereid om toe te zeggen dat wij de wet, zo die wordt gebruikt, over een aantal jaar zullen toetsen om na te gaan of dit punt is voorgekomen. Daar kan uw uitleg van de wettelijke bepalingen in meespelen. Ik heb mijn uitleg daarvan gegeven. Ook die is primair. Het gaat in dezen om wetgeving. Wij hebben daarop de toelichting gegeven. Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen in hoeverre de ruimte die er volgens u in zit, echt in zit. Mij lijkt dat die er niet in zit.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Themaverwerking (30.164/30.327) (T00502)

De minister van Justitie zegt toe de Kamer inzicht te geven in de mate waarin de themaverwerking wordt toegepast. De minister zal nog nader bepalen in welk onderdeel van de verantwoordingsstukken dit een plaats krijgt.


Kerngegevens

Nummer T00502
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_30
Status afgevoerd
Datum toezegging 3 juli 2007
Deadline 1 oktober 2018
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. I.Y. Tan (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Wet politiegegevens
Kamerstukken Wet politiegegevens (30.327)
Verruiming mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven (30.164)


Opmerking

31200 VI, D. De Wet is per 1 januari 2008 in werking getreden. Aan het College van procureurs-generaal zal worden gevraagd om in het eerste kwartaal 2009 inzicht te geven over de mate waarin de themaverwerking in 2008 heeft plaatsgevonden.

Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 36 – 1122

Mevrouw Tan (PvdA):

Het hete hangijzer is en blijft de themaverwerking. Wij hebben grote twijfels bij de noodzaak van deze themaverwerking gelet op de andere mogelijkheden die de overheid heeft. De minister heeft gezegd dat deze noodzaak er naar zijn mening wel is. Dan blijven wij dus ook steken op een welles-nietesdiscussie. Het punt is dan ook hoe wij de afweging verder moeten maken. Onder andere de heer Franken heeft namens het CDA verzocht om de waarborgen voor de audits en de externe toetsing gericht op de themaverwerkingen toe te passen. Kan dit een toezegging zijn? Wanneer krijgen wij daarover rapportages, zodat wij deze bij de begrotingsbehandeling kunnen bespreken om te bezien hoe de themaverwerkingen in de praktijk uitpakken? Ik denk dat wij dan een heel eind kunnen komen. Wij horen heel graag wat de minister daarover in tweede termijn te melden heeft.

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 36 – 1123 / 4

Minister Hirsch Ballin:

De themaverwerking zal aan de orde kunnen komen, al dan niet in relatie tot het veld van de bijzondere opsporingsbevoegdheden en de wijze waarop het Openbaar Ministerie daarmee werkt. Ik moet echter bezien wat het goede kader is voor een rapportage over de aantallen verwerking van de politie in verband met de wat gecompliceerde beheersstructuur van de politie. De vraag van mevrouw Tan is duidelijk en het is ook duidelijk dat ik de Kamer op een gegeven moment inzicht moet geven in de mate waarin dit wordt toegepast. Dit zeg ik graag toe, met de aantekening dat ik zal nagaan in welk onderdeel van onze verantwoordingsstukken dit een goede plaats kan krijgen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Meerwaarde regeling afgeschermde getuigen (29.743) (T00508)

Bij de toetsing van de regeling inzake het verhoor van afgeschermde getuigen zal gekeken worden wat de meerwaarde van deze regeling ten opzichte van andere methoden is.


Kerngegevens

Nummer T00508
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_4
Status voldaan
Datum toezegging 12 september 2006
Deadline 1 januari 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. D.J.B. de Wolff (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen afgeschermde getuigen
getuigen
Kamerstukken Afgeschermde getuigen (29.743)


Uit de stukken

blz. 1830

Mevrouw De Wolff (GroenLinks): Uit de 5 septemberarresten van de Hoge Raad valt niet op te maken dat er behoefte bestaat aan een afgeschermde procedure voor het horen van AIVD-getuigen. Dat wil overigens niet zeggen dat die behoefte er niet is. In ieder geval lijkt die in die arresten niet gedetecteerd te zijn. Veel meer kunnen wij over die arresten op dit moment niet zeggen. Met het wetsvoorstel wil de minister de mogelijkheid scheppen om achter een ambtsbericht van de AIVD te kijken en dat in een bijzondere procedure voor een bijzondere rechter-commissaris. De bedoeling hiervan is d betrouwbaarheid van de ambtsberichten beter te unnen onderzoeken. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat het ambtsbericht door deze procedure een zwaardere status zal krijgen. Uiteraard krijgt het geen dwingende bewijskracht, zelfs niet als het door de centrifuge van de afgeschermde procedure is gegaan, maar onwillekeurig krijgt het wel een zwaardere status als de rechter-commissaris de gelegenheid heeft gekregen om achter dit ambtsbericht te kijken en de betrouwbaarheid daarvan te onderzoeken.

blz. 1833

Minister Donner: Mevrouw De Wolff stelde dat de uitspraak van de Hoge Raad juist onderstreept dat er geen behoefte is aan de regeling. Dat de rechter heeft gezegd dat er eventueel achter het ambtsbericht moet worden gekeken, bevestigt het nut van deze regeling. Ik ben gaarne bereid om de Kamer toe te zeggen dat, als deze regeling wordt aanvaard, over een aantal jaren zal worden bezien in hoeverre die wordt toegepast en of deze meerwaarde heeft. Er kan dan ook worden onderzocht of in de praktijk vanwege de moeilijkheden van deze regeling vooral gebruik wordt gemaakt van andere methoden


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij de evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur zullen het stellen van eisen aan nevenfuncties voor functionarissen van instellingen op het gebied van rechtspleging en het gebruik van expertise van Nederlandse inspecties betrokken worden (31.568) (T01223)

De Minister van Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Bijsterveld (CDA), toe om bij de eerder toegezegde evaluatie van de nieuwe staatkundige structuur (T01031) het stellen van eisen aan nevenfuncties voor functionarissen van instellingen op het gebied van rechtspleging en het gebruikmaken van expertise van Nederlandse inspecties te betrekken.


Kerngegevens

Nummer T01223
Status voldaan
Datum toezegging 6 juli 2010
Deadline 1 januari 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie (Hoofdverantwoordelijke)
Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Nederlandse expertise
nevenfuncties
staatkundige vernieuwing
Kamerstukken Staatkundige vernieuwing van het Koninkrijk (31.568)


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1583

Van Bijsterveld (CDA):

Een van de uitdagingen bij het ontwerpen van de voorstellen van de voorliggende consensusrijkswet op het gebied van rechtspleging is zonder twijfel het vinden van de echt passende institutionele structuur. Een structuur die aan de ene kant aansluit bij wat gangbaar is op de betreffende gebieden en aan de andere kant rekening houdt met de bijzondere omstandigheden van de gebieden waarvoor die wetgeving moet gelden. Daar komt de uiteenlopende staatkundige positie nog eens bij. Het is in onze ogen daarom goed dat wordt voorzien in een evaluatie op de termijn van vijf jaar. Onze vragen spitsen zich dan ook toe op die evaluatie.

De CDA-fractie leest in de wetsontwerpen aan de ene kant een bewuste poging om extra compensatie te bieden voor factoren die vanwege de kleinschaligheid juist nadelig kunnen zijn voor het goed functioneren van de betreffende instellingen. Aan de andere kant ziet zij een bewuste poging om de lokale inbedding te bevorderen en sterker te maken. Het gaat dan om het creëren van onverenigbaarheden van functies, of juist niet, het stellen van opleidingseisen, of juist niet, de caribisering of juist de inzet van Nederlandse functionarissen. Of daarin een goede balans is gevonden of zal worden gevonden, valt nu nog moeilijk te zeggen. Dit lijkt de CDA-fractie bij uitstek een zaak die in de evaluatie aan de orde zou moeten komen. Is de regering van plan deze zaken mee te nemen in de evaluatie?

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1602

Minister Hirsch Ballin:

Dan kom ik bij een vraag van mevrouw Van Bijsterveld: worden bij de evaluatie van de wetgeving over vijf jaar ook de wettelijke eisen betrokken die gesteld zijn met het oog op een goed functioneren van de instellingen? Als ik haar goed begrepen heb, doelde mevrouw Van Bijsterveld met name op de eisen die tot doel hebben een zeker evenwicht te brengen in de Caribische en, voor zover ik begrepen heb, westerse werkwijze. Heb ik dat goed genoteerd, mevrouw Van Bijsterveld?

Van Bijsterveld (CDA):

Nederlandse werkwijze.

Minister Hirsch Ballin:

Het was genoteerd als ″westerse werkwijze″. Dan had ik willen opmerken dat de Caribische delen van het Koninkrijk ten westen van Nederland liggen, zij het dat sommigen dan misschien bezorgd zullen kijken als ik de werkwijze in ons land als ″oosterse werkwijze″ aanduid. In ieder geval zijn er bepaalde verschillen in gewoonte bij het stellen van eisen aan nevenfuncties. Voor een deel hebben die te maken met de andere schaal van de samenleving. Wij zijn in ieder geval voornemens om elementen als het stellen van eisen aan nevenfuncties en het gebruikmaken van de expertise van Nederlandse inspecties bij de evaluatie te betrekken. Deze elementen hebben tot doel de kwaliteit van de wijze van werken te verhogen en er een soort peer-reviewelement in te brengen door te kijken hoe het aan de ene kant gaat en hoe aan de andere kant. Daarom is het belangrijk om zulke elementen bij de evaluatie mee te nemen. Ik denk dat het precies die vergelijking van criteria is waarop mevrouw Van Bijsterveld doelde. Dan zeg ik dat graag toe, inclusief het aspect van de opleidingseisen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie wetsvoorstel DNA-verwantschaponderzoek (32.168) (T01437)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Schrijver (PvdA), toe dat hij het wetsvoorstel over vier jaar zal evalueren.


Kerngegevens

Nummer T01437
Status voldaan
Datum toezegging 15 november 2011
Deadline 1 juli 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
Prof.mr. N.J. Schrijver (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen DNA-verwantschapsonderzoek
evaluaties
Kamerstukken DNA-verwantschapsonderzoek in het strafrecht (32.168)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2011/12, 32168, C, p. 7

"In verband met de grote mate van gevoeligheid van het verwantschapsonderzoek en de onzekerheid over de precieze effecten daarvan in de praktijk, achten de leden van de PvdA-fractie het van groot belang om over een evaluatie te kunnen beschikken na drie jaren ervaring met deze wet. Zij vragen of de regering bereid is een dergelijke evaluatie toe te zeggen. Deze vraag beantwoord ik positief. Wel wil ik de evaluatie van de introductie van dit nieuwe type DNA-onderzoek één jaar later laten uitvoeren dan de leden van de PvdA-fractie voorstellen. Na vier jaar zullen er meer strafzaken zijn waarin dit instrument als opsporingsmiddel zal zijn gebruikt en kan als gevolg daarvan een grondiger beeld van de doeltreffendheid en de effecten van dit instrument worden gegeven dan na drie jaar. De termijn van vier jaar sluit ook meer aan bij de termijn van vijf jaar die volgens de Aanwijzingen voor de regelgeving het meest in de rede ligt voor het houden van een evaluatieonderzoek."

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 47

De heer Schrijver (PvdA):

"Mijn fractie acht het, in verband met de grote mate van gevoeligheid van het verwantschapsonderzoek en de onzekerheid over de precieze effecten daarvan in de praktijk, van groot belang om over een evaluatie te kunnen beschikken na drie jaar ervaring met deze wet. Wij hebben daar schriftelijke vragen over gesteld. Weliswaar heeft de minister een dergelijke evaluatie niet na drie jaar toegezegd maar wel na vier jaar. Wij kunnen dit billijken om de redenen die hij heeft gegeven en danken de minister voor deze toezegging."

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 65-66

Minister Opstelten:

"De heer Schrijver heeft gevraagd om te evalueren. Ik heb gezegd dat wij dit graag zullen doen, maar op een termijn waarna wij echt iets te evalueren hebben. Misschien is dit een punt waarop je zowel in de toepassing als in de jurisprudentie kunt toetsten en in de evaluatie meenemen."

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 69

De heer Schrijver (PvdA):

"Wij waren er ook op uit om een toezegging te krijgen dat de wet grondig geëvalueerd zal worden. De minister heeft inderdaad toegezegd om dat na vier jaar te ondernemen en die evaluatie ook breed in te zetten. "


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar overzichtelijkheid en toepasbaarheid van openbare orderecht (33.112) (T01924)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Knip (VVD) en Witteveen (PvdA), toe dat hij een onderzoek laat starten naar het openbare orderecht, waarbij de overzichtelijkheid en de toepasbaarheid daarvan zullen worden onderzocht. De minister zal de Kamer informeren zodra het onderzoek van start gaat en zal de Kamer ook informeren over de resultaten en over het standpunt van het kabinet daaromtrent.


Kerngegevens

Nummer T01924
Status voldaan
Datum toezegging 13 mei 2014
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Drs. M.A.J. Knip (VVD)
prof.dr. W.J. Witteveen (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen onderzoek
openbare orde
Kamerstukken Verruiming fouilleerbevoegdheden (33.112)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 2

De heer Witteveen (PvdA):

Onze tweede vraag is van een wat andere aard en van een heel ander soort gewicht. We lazen interessante vragen van de VVD over de wenselijkheid van een grondige revisie van de openbare-ordewetgeving, omdat het zowel voor de overheidsfunctionarissen als voor de burgers onduidelijk is geworden wat precies de regels zijn voor welke situaties. De rechtszekerheid is in het geding. De antwoorden van de regering op deze vragen zijn zeer interessant. De wetgeving is kennelijk reeds dusver versnipperd geraakt over vele wetten met betrekking tot uiteenlopende organen en diensten, dat het niet meer mogelijk is alle bepalingen bijeen te brengen zonder in andere wetgeving gaten te schieten en daardoor weer nieuwe vragen op te werpen over de rechtszekerheid. Ik citeer de minister: "Al met al zal een integrale herziening van de openbare-ordewetgeving niet leiden tot een toegankelijker openbare-orderecht, terwijl een bundeling van bevoegdheden in een speciale wet, elders tot versnippering leidt."

Er is dus een impasse ontstaan. Enerzijds gaat het bij de handhaving van de openbare orde om bevoegdheden die altijd inbreuken betekenen op de vrijheden van burgers en die daarom kenbaar en voorzienbaar moeten zijn. Anderzijds is de ordehandhaving zelf door telkens weer andere aanpassingen dusdanig complex geworden dat zelfs de overheidsdienaren soms niet weten wat wel en niet mag. Van dat laatste zien we deze weken een voorbeeld bij de aankondiging van de gemeente Tilburg om op basis van onduidelijke bevoegdheden op te treden tegen motorclubs — het gaat dan om een samenscholingsverbod en een kledingverbod — waarbij achteraf heel wat gas werd teruggenomen, toen bleek dat wat de burgemeester wilde, juridisch niet kon. Ik verwijs voor de details naar het artikel van de heer Leenknecht in het Brabants Dagblad van 3 mei 2014.

Voor burgemeesters is er gelukkig soelaas dankzij het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, dat een zakboek openbare orde en veiligheid uitgeeft en via de website ook juridische ondersteuning biedt. Dan moet je wel even je naam als burgemeester intypen en dan kun je doorvragen hoe het zit. Mijn vraag aan de minister is wat er kan gebeuren om ook de burgers van hun juridische situatie op de hoogte te stellen. Daar hebben zij als het gaat om de uitoefening van bevoegdheden die tot een (tijdelijke) inperking van grondrechten kan leiden, toch ook recht op? Alleen als de regels in de samenleving zelf duidelijk zijn, kan er van die regels een ordenende en beschermende werking uitgaan, waarbij burgers en politiemensen over en weer weten waaraan ze gehouden zijn. Het gaat dus om de reciprociteit in verwachtingen die een element zijn van de rechtsstaat. Is de minister van plan initiatieven te ondernemen om het door hemzelf zo helder geanalyseerde tekort aan rechtszekerheid van de openbare-ordewetgeving voor de burgers op een of andere manier te compenseren?

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 4

De heer Knip (VVD):

Ik kom nu bij het onderwerp integrale herziening van het openbare-orderecht, voor mij eigenlijk het belangrijkste vandaag. Ook hier heeft de minister de zienswijze en vragen van de fractie van de VVD beantwoord met uitvoerige beschouwingen, waarvoor welgemeende dank. Het is echter jammer dat hij bij zijn stelling blijft, die kort gezegd hierop neerkomt dat herziening en stroomlijning van het wetgevingscomplex inzake de openbare orde zal leiden tot ontwrichting van wetgeving elders. Ook is hij van mening dat de bestaande onoverzichtelijkheid van de lokale bevoegdheden niet zo erg is, omdat er goede handleidingen bestaan voor de burgemeesters die de wettelijke instrumenten moeten gebruiken.

Allereerst wil ik het misverstand wegnemen dat ik van mening zou zijn dat alle wettelijke bepalingen over openbare orde bij elkaar zouden moeten worden gezet. Dat is niet het geval. Het alleen bij elkaar zetten lost inderdaad weinig op en leidt weer tot ongewenste effecten elders. Maar wat wel zou moeten — en dat wordt naar het oordeel van de VVD-fractie steeds dringender— is het opnieuw doordenken van het systeem van de openbare orde met als beoogd doel het scheppen van een overzichtelijk en helder toepasbaar wettelijk stelsel. Dat doordenken zou in ieder geval moeten gebeuren vanuit het besef dat het bij handhaving van de openbare orde in wezen voor alles gaat om snel te kunnen handelen in dreigende of in al ontstane situaties die tot ernstige maatschappelijke ontwrichting kunnen leiden. Die situaties kunnen zeer uiteenlopend van aard zijn, onverwacht en ook nauwelijks te voorzien en vragen daarom niet alleen om wetten en beleid, maar vooral om operationele slagvaardigheid van het bestuur.

De functie van wet- en regelgeving is het bieden van een goed en eenduidig raamwerk voor een adequaat bestuursoptreden. Als mijn fractie spreekt over het opnieuw doordenken van het systeem, zou het vertrekpunt daarbij dit besef moeten zijn, namelijk een goed onderscheid tussen raamwerk en optreden.

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 10-11

Minister Opstelten:

Ik kom nu op een punt dat door de heer Knip heel scherp is ingezet, ook in de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel. Wij raakten elkaar daarbij niet direct. Daar ben ik heel open in. Er is natuurlijk de commissie-Bandell geweest en er is 2007 geweest. De vorige minister van Binnenlandse Zaken heeft daar ook een helder en duidelijk standpunt over ingenomen. In 2010 was er een voorstel om in de Gemeentewet te kijken naar de mogelijkheden voor een overkoepelende bevoegdheid van de burgemeester op het terrein van de sociale veiligheid in brede zin. Er is ook gesproken, door de heer Knip en ook anderen, over instrumenten die er als zodanig zijn. Mij heeft niet het signaal bereikt dat dit punt enorm leeft onder de burgemeesters, de VNG of het Nederlands Genootschap van Burgemeesters. Men dringt er bij mij niet op aan.

Er zijn twee dingen waar men niet op aandringt. Het eerste is extra instrumentarium. Dat kan natuurlijk wel eens aan de orde zijn in een reflexreactie. Ik kijk hierbij naar mevrouw Scholten. Je moet dan rustig met elkaar spreken over de vraag of het echt nodig is. Dat heeft zich afgelopen vrijdag voorgedaan.

Het tweede is dat de ordening als zodanig geen actueel thema is. Ik heb daar een focus in gelegd. Ik hoor natuurlijk wel — daar voeren wij ook een debat voor — wat hier in de senaat aan de orde komt en ben bereid om daarnaar te luisteren. Dat doe ik niet alleen omdat ook andere fracties dit ondersteunen. Ik hoorde de heer Witteveen dat doen en ook anderen hebben hiernaar verwezen. Ik doe dat ook omdat het me dan ook verstandig lijkt om iets in te zetten en om te bekijken waar we dan uit zullen kunnen komen. Ik zeg de senaat dus toe — ik zeg dit tegen de heer Knip en met name tegen de heer Witteveen — dat ik binnen afzienbare termijn een onderzoek zal laten starten waarbij de mogelijkheden worden geïnventariseerd ten aanzien van het openbare-orderecht, en waarbij de overzichtelijkheid en de toepasbaarheid daarvan zal worden onderzocht.

Ik denk dat ik dat op een onafhankelijke manier door het WODC zal laten doen. Zoals gebruikelijk zal ik daarbij externe deskundigen betrekken, bijvoorbeeld wetenschappers, maar ook natuurlijk burgemeesters, de VNG en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters. Ik denk dat we dat ook gepaard zullen laten gaan met expertmeetings. De onderzoekers zouden bijvoorbeeld die expertmeetings kunnen organiseren. Ik zal de Kamer hierover informeren zodra het onderzoek van start gaat en ik zal haar uiteraard ook informeren over de resultaten en over het standpunt van het kabinet daarover, dat daarna volgt. Dat zeg ik de heer Knip en de heer Witteveen toe.

Handelingen I 2014-2014, nr. 29, item 5 - blz. 17

Minister Opstelten:

Over de stapeling van de bevoegdheden van burgemeesters kun je verschillend denken. Ik voel mij totaal niet aangesproken door de term "sheriff" voor de burgemeester. Het is een bestuursorgaan in de gemeente met zijn taken, die zeer divers zijn. Wij hebben een ontzettend goed burgemeesterscorps en dat willen wij ook zo houden. Zij geven de instrumenten die nodig zijn ten aanzien van de ordening. Een en ander moet goed tegen het licht worden gehouden en daarbij valt natuurlijk niet te vergeten wat er al uit het verleden ligt. Dat zullen we aan het WODC en degenen die het gaan doen, ook meegeven. Dan komt eruit wat ik de heren Knip en Witteveen heb toegezegd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging toezending brief over de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie van drie protocollen (34.000 VI) (T02051)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe de Kamer een brief te sturen over de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie van een drietal facultatieve protocollen bij het VN-Verdrag voor Economische, Sociale en Culturele Rechten, het VN-Kinderrechtenverdrag en het VN-Verdrag voor de rechten van mensen met een beperking.


Kerngegevens

Nummer T02051
Status afgevoerd
Datum toezegging 13 januari 2015
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen facultatieve protocollen
ratificatie
Verdrag voor Economische, Sociale en Culturele Rechten
VN-Kinderrechtenverdrag
Kamerstukken Begrotingsstaten Veiligheid en Justitie 2015 (34.000 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 16, item 3 - blz. 14

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Mijn laatste punt markeert de geloofwaardigheid van de rechtsstaat. Als wij staan voor onze handtekening onder mensenrechtenverdragen, moeten wij juist willen dat burgers deze rechten kunnen inroepen tegenover hun regering. Dat was ook de intentie van het kabinet toen het Facultatief Protocol werd getekend bij de VN-verdragen voor economische sociale en culturele rechten, voor gehandicapten en voor kinderen. Al jaren wacht het parlement op de mogelijkheid deze protocollen te kunnen ratificeren, maar het kabinet draalt. Bijna een jaar geleden heeft deze Kamer via een motie opgeroepen tot snelheid. Wij hebben vaak gerappelleerd, maar wij krijgen geen voorstel tot ratificatie te zien, zelfs geen argumenten op grond waarvan daartoe niet zou kunnen worden overgegaan. Ook krijgen wij er geen inzicht in wanneer dat wel zal gebeuren. Daarom doen wij nu opnieuw een dringende oproep aan de regering om de motie onverkort uit te voeren en de ratificatievoorstellen zo snel mogelijk voor te leggen. Graag ontvangen wij een duidelijke reactie. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 16, item 3 - blz. 35

Staatssecretaris Teeven:

Mevrouw Strik heeft mij nog eens gevraagd of het kabinet haast maakt met het ratificeren van de facultatieve VN-protocollen bij het Europees Sociaal Handvest; overigens niet alleen bij het Europees Sociaal handvest. Het ging om meer. Het ging ook om het VN-verdrag voor de economische, sociale en culturele rechten. Het ging om het VN-Kinderverdrag en het VN-Gehandicaptenverdrag. Om die drie verdragen gaat het. Ik heb al eerder aangegeven dat nog moet worden bezien wat de gevolgen van ratificatie zijn voor Nederland. Dat proces is gaande. Tijdens de eerste debatten over de staat van de rechtsstaat met deze Kamer is de desbetreffende motie ingediend. In de motie wordt de regering verzocht om de Kamer te informeren over het tijdpad van ondertekening. Als wij een standpunt hebben bepaald, zal de Kamer hierover worden geïnformeerd door de minister van Buitenlandse Zaken. Er is geen sprake — ik hecht eraan om dat hier te zeggen — van traineren, uitstellen, vertragen of filibusteren. Dat speelt allemaal niet. Dat wilde ik hier nog even nadrukkelijk zeggen. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 16, item 3 - blz. 42

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik vond de staatssecretaris aan het eind wel heel erg vaag over dat facultatieve protocol. Feitelijk was zijn boodschap: u hoort het wel wanneer we eruit zijn. Ik zou toch iets preciezer willen horen, of een toezegging voor een brief daarover van de minister willen krijgen, wanneer de Kamer de voorstellen voor de ratificatie kan verwachten. 

Handelingen I 2014-2015, nr. 16, item 3 - blz. 45

Staatssecretaris Teeven:

Ik zeg de Kamer toe dat ik haar en de Tweede Kamer een brief zal sturen over de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie van het handicapverdrag, het kinderverdrag en de economische sociale rechten. Ik zal daarvoor informeren bij mijn collega van Buitenlandse Zaken en de andere relevante ministers. Dat was eigenlijk een taak van de minister. Hij had dat mee moeten nemen, maar was dat vergeten. Ik knap dat klusje dus even voor hem op. 


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over het beoogde tijdpad van ratificatie protocol (34.485 VI) (T02355)

De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe dat de Kamer geïnformeerd zal worden over het beoogde tijdpad van ratificatie van het facultatief protocol bij het International Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van de Verenigde Naties.


Kerngegevens

Nummer T02355
Status afgevoerd
Datum toezegging 5 juli 2016
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen economische rechten
protocollen
ratificatie
Kamerstukken Wijziging begrotingsstaten Veiligheid en Justitie 2016 (voorjaarsnota) (34.485 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 37, item 14, blz. 4-16

Mevrouw Strik (GroenLinks):

(...)

Ik kom op mijn laatste punt. Tijdens de begrotingsbehandeling hebben de minister en ik gesproken over het individuele klachtrecht bij de verschillende mensenrechtenverdragen. De minister beloofde toen, ervoor te zorgen dat in elk geval het facultatief protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van de VN dit jaar zou worden ingediend bij de Tweede Kamer en dat hij zich zou inspannen voor een breed draagvlak aldaar. Wat hebben die inspanningen tot nu toe opgeleverd? Ligt er een adviesaanvraag bij de Raad van State? Op welke termijn is de indiening bij de Tweede Kamer te verwachten? De minister weet dat er na het reces in het parlementaire jaar nog minder dan vier maanden resten. Bovendien zou de minister met een nadere reactie komen op het individuele klachtrecht bij het kinderrechtenverdrag en het gehandicaptenverdrag. Wat betreft dit laatste verdrag heeft de minister vast al van zijn collega Van Rijn vernomen dat deze de Eerste Kamer heeft beloofd om nog voor het zomerreces hierover een brief te sturen. Daarvoor heeft deze staatssecretaris nog precies één week over. Daar moet en zal inhoudelijk over zijn gesproken binnen het kabinet. Graag krijg ik hierop een reactie.

(...)

Minister Van der Steur:

(...)

Mevrouw Strik vroeg naar de ratificatie van de drie protocollen. Dat is een belangrijk onderwerp, zeker in het kader van de begroting, zeg ik met een glimlach. Ik zeg dat vaker, maar we kijken serieus naar de implicaties van ratificatie. Dit duurt inderdaad wel erg lang. Ik ben voornemens om haar in ieder geval ten aanzien van het protocol waarover wij het eerder hadden — het protocol inzake burgerlijke en economische rechten, dat al ondertekend is — snel te informeren over het beoogde tijdpad.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik had het idee dat we de vorige keer tijdens de begrotingsbehandeling al een stapje verder waren gekomen. Toen gaf u aan dat u ervoor zou zorgen dat het wetsvoorstel nog dit jaar zou worden ingediend bij de Tweede Kamer. Vandaar mijn vraag of er al een adviesaanvraag ligt. Nu vertelt u mij dat u op termijn deze Kamer zult informeren over het tijdpad. Dat klinkt toch een beetje als het zetten van een paar stappen terug in de tijd.

Minister Van der Steur:

Het is hetzelfde, want ik weet wat ik heb toegezegd. Maar ik vind ook dat mevrouw Strik moet weten wat daarvan de planning is. Die ben ik nu aan het ophalen. Zij weet misschien dat ik 360 wetsvoorstellen in behandeling heb, met een relatief kleine afdeling. We moeten goed bekijken wanneer we dat kunnen inpassen. Dat gaan we ook doen. Daar zal ik de Kamer over informeren. Mijn insteek is om dat dit jaar naar de Kamer te sturen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Wanneer krijgen we die brief?

Minister Van der Steur:

Dat lukt me niet meer voor het reces, dus dat wordt in of na het reces.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Legale wietteelt (34.775) (T02490)

De Minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Graaf (D66) en Schalk (SGP), toe dat de resultaten van de proeven met legale wietteelt naar de Kamer worden gestuurd. Bij het opzetten van de proeven wordt gekeken naar de suggestie om aan gedifferentieerde experimenten te doen.


Kerngegevens

Nummer T02490
Status deels voldaan
Datum toezegging 5 december 2017
Deadline 1 januari 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
P. Schalk (SGP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen drugsbeleid
experimenten
wietteelt
Kamerstukken Miljoenennota 2018 (34.775)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 3 - blz. 19

Minister Rutte: Tegelijkertijd is ook niet met zekerheid vast te stellen dat je er helemaal vanaf komt als je het helemaal verbiedt, zoals andere partijen suggereren. We hebben hier lang over gesproken en dit alles afwegend, hebben we gezegd: laten we nu in ieder geval kijken hoe je heel specifiek alles rondom de coffeeshop kunt decriminaliseren. Kan dat? Laten we daar eens een aantal proeven en testen mee doen. Dat wordt nu vormgegeven door de ministers Bruins en Grapperhaus, om hier informatie uit te halen en inzichten op te doen. Dit is een lastig dossier, want mijn conclusie na vijftien jaar in de politiek is dat dit geen dossier is waarin de ene of de andere school per definitie gelijk heeft. Dit is zo ingewikkeld en heeft zo veel aspecten! Voor de aanhangers van de theorie "waar een vraag is, is een markt" heeft het ook wel een soort inherente logica dat je er niet zomaar helemaal vanaf komt. Daarom denk ik dat het zin heeft om deze proeven te doen.

De voorzitter: Tot slot, meneer Schalk, want het punt is wel duidelijk.

De heer Schalk (SGP): Heel kort. Zeker, het is heel duidelijk. Zodra die onderzoeken of die testen gedaan zijn, lijkt het me heel goed dat die in ieder geval ook volledig naar deze Kamer komen, zodat we ons ervan kunnen vergewissen wat er precies onderzocht is.

Minister Rutte: Dat lijkt mij inderdaad logisch. Ik zie geen reden waarom we dat niet zouden doen, want dit is juist bedoeld om inzichten op te doen. Dat moeten we dan niet geheim gaan houden.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 7

De heer De Graaf (D66): Tot slot nog een vraag over de wietteeltexperimenten. In mijn eerste termijn heb ik er zelf niet over gesproken. Wij wachten graag de wetgeving af, maar ik heb nog wel een vraag. Een aantal burgemeesters heeft gevraagd om gedifferentieerde experimenten — niet uniform, maar gedifferentieerd, zodat ook echt kan worden uitgetest wat het beste werkt. Dat kan in de ene stad anders zijn dan in de andere. Ik wil de minister-president vragen om daar niet bij voorbaat afwijzend tegenover te staan, maar juist te kijken of in overleg met de burgemeesters tot een verantwoord pakket aan experimenten kan worden gekomen.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 13

Minister Rutte: Dan de vraag van de heer De Graaf van D66 over de gedifferentieerde aanpak experimentele wietteelt. De minister van Justitie en Veiligheid en de minister voor medische zorg zijn momenteel bezig met het vormgeven van die wietteeltexperimenten. Ze bereiden de wet- en regelgeving voor en zijn in gesprek met medeoverheden zoals burgemeesters. Mag ik vaststellen dat we de suggestie van de heer De Graaf daarbij betrekken en ook bezien hoe zich dat verhoudt tot de precieze afspraken die zijn gemaakt in de formatie? Dat kan ik nu niet helemaal overzien maar dat zullen we daar dan bij betrekken. Dus ik kan niet nu toezeggen dat we dat doen maar wel toezeggen dat we dit betrekken bij de afwegingen en dat we dan even de uitkomst van die gesprekken afwachten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het tijdig informeren van de Kamer over uitbreiding van het mandaat van het Europees Openbaar Ministerie (33.709) (T02568)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt, naar aanleiding van de vragen van de leden Duthler (VVD) en Postema (PvdA), toe de Kamer tijdig te informeren wanneer zich de situatie gaat voordoen dat er een voorstel tot uitbreiding van het mandaat van het EOM op de JBZ-agenda gaat komen.


Kerngegevens

Nummer T02568
Status openstaand
Datum toezegging 3 april 2018
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler)
Drs. A. Postema (PvdA)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen EOM
Kamerstukken EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM(2013)534 (33.709)


Uit de stukken

Handelingen I, 2017-2018, nr. 25, item 7, blz. 19-21.

Mevrouw Duthler (VVD):

Wat betreft de uitbreiding van bevoegdheden, zegt de minister heel stellig: dat kan alleen maar als daar unanimiteit over is. Wat is volgens de minister de rol van het parlement? U heeft het over een goed gesprek tussen de regering en het parlement, maar tot nu toe heeft deze Kamer steeds heel erg het initiatief moeten nemen om überhaupt met de regering over dit onderwerp te praten. Dus de vanzelfsprekendheid waarmee er een gesprek tussen regering en parlement zal komen, deel ik niet. Wil de minister daar eens op reageren?

[...]

De heer Postema (PvdA):

Om in het verlengde van collega Duthler dat nu zo specifiek mogelijk te krijgen, niet zozeer als er een roep uit de samenleving is of iets anders, het volgende. Mogen we er nu van uitgaan dat als een van de deelnemers aan het EOM gaat voorstellen om bijvoorbeeld tot mandaatuitbreiding te komen en de regering voornemens is daar iets mee te doen, u deze Kamer eerst consulteert?

Minister Grapperhaus:

Ik ga echt — ik moet het natuurlijk in het Nederlands zeggen — van ganser harte, en mijn ambtsopvolgers zullen dat zeker ook doen, uw Kamer en de Tweede Kamer informeren wanneer zich de situatie gaat voordoen dat er een voorstel tot uitbreiding van het mandaat van het EOM op de agenda gaat komen. Dat heb ik, zoals u hebt gezien, ook in de brief aan u gemeld.

[...]

Mevrouw Duthler (VVD):

Ik wil nog even doorgaan op de woorden "informeren" en "op de hoogte stellen". U geeft aan dat u op het moment dat het op de agenda gaat komen de Kamer gaat informeren, dat u haar van ganser harte op de hoogte gaat stellen. Hoe ziet u de rol van deze Kamer in de besluitvorming over al dan niet uitbreiding van het mandaat? Stel dat deze Kamer op zo'n moment unaniem of met een gewone meerderheid zegt "nee, wij zijn niet voor een dergelijke uitbreiding van het mandaat", wat gaat u dan doen? Gaat u uw steun dan onthouden aan uitbreiding van het mandaat of niet?

Minister Grapperhaus:

Laat ik het even zo zeggen. Ik vind dat het zodra dat aan de orde komt aan uw beide Kamers moet worden voorgelegd. Punt. Vervolgens is het aan uw beide Kamers om dat te agenderen en daarover in gesprek te gaan. En wat daarna gebeurt ... Ik moet u zeggen — ik hoop dat u mij dat niet kwalijk neemt — dat ik in een vorig beroep altijd tegen mijn leerlingen heb gezegd: met een als-danredenering winnen we niets, als de appelen pompoenen waren geweest dan was de wet van de zwaartekracht nooit uitgevonden. Ik wil daar dus heel duidelijk over zijn: ik ga hier niet speculeren op wat er dan uit uw parlement komt. Dat zou ik ook onjuist vinden, maar ik wil u zeggen dat ik u op de hoogte ga stellen en dan kunnen we, als uw Kamers dat willen, daar ook onmiddellijk het gesprek over aangaan. Punt.

Mevrouw Duthler (VVD):

Mijn vraag is of u als deze Kamer tot het standpunt komt dat uitbreiding van het mandaat niet moet gebeuren, teruggaat naar Brussel en daar gaat zeggen dat Nederland tegen uitbreiding van het mandaat is. Uw antwoord hierop is, ook al is het een als-dankwestie, voor mijn fractie bepalend voor de steun aan deelname aan het EOM.

Minister Grapperhaus:

Het is wel lang geleden dat ik afstudeerde in het staatsrecht, echt lang geleden, maar ik zie mijzelf echt niet tegen een wens van de parlementaire meerderheid ingaan.

Handelingen I, 2017-2018, nr. 27, item 6 - blz. 3

Minister Grapperhaus:

[...]

Ik moet wel zeggen dat het in de eerste plaats sinds jaar en dag een goed gebruik is dat beide Kamers van de Staten-Generaal tijdig worden geïnformeerd over vergaderingen in EU-verband waaraan leden van het kabinet deelnemen. Ik wil dat hier nog eens luid en duidelijk gezegd hebben. Dat geldt zeker voor raadsvergaderingen over JBZ-aangelegenheden. Tijdens het debat van twee weken geleden heb ik ook aangegeven dat ik vind dat dat met de kwestie rondom het mandaat van het EOM zeker aan de orde is. Dat staat zelfs los van de extra verzekering die mijn voorvoorganger in 2016 op dat punt heeft gegeven. U mag er dus van uitgaan dat ik de kalender heel goed zal bijhouden of ik op JBZ-Raden ga praten over het EOM en dat ik ervoor zorg dat beide Kamers tijdig daarvan kennisnemen, zodat we met elkaar een goed debat daarover kunnen voeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informeren over de verwachte opbrengsten en kosten van de Nederlandse deelname aan het EOM (33.709) (T02569)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt, naar aanleiding van de vraag van het lid Van Hattem (PVV) toe de Kamer te informeren over de verwachte opbrengsten en kosten van de Nederlandse deelname aan het EOM.


Kerngegevens

Nummer T02569
Status voldaan
Datum toezegging 3 april 2018
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden A.W.J.A. van Hattem (PVV)
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen EOM
Kamerstukken EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM(2013)534 (33.709)


Uit de stukken

Handelingen I, 2017-2018, nr. 25, item 7, blz. 1, 22.

De heer Van Hattem (PVV):

Ook over veel andere essentiële zaken is nog veel onduidelijkheid, zoals over de impactanalyse op het OM en de FIOD. Wat gaat het EOM betekenen voor de capaciteitsverdeling binnen het OM voor de EOM-taken? In hoeverre kan dat ten koste gaan van onze nationale OM-taken? Het kabinet spreekt in de brief over praktische consequenties, maar onduidelijk is hoe groot die concreet zullen zijn, evenals de daadwerkelijke financiële implicaties. Waarom dan toch al zo ver voor de fanfare uitlopen?

Minister Grapperhaus:

Dan heb ik nog de vraag over de operationele financiële consequenties voor OM en Nederlandse opsporingsinstanties. Zoals ik in de brief al schreef, zitten die implicaties vooral in de verwachting bij het OM en bij de FIOD. Die brengen op dit moment de gevolgen van Nederlandse deelname aan het EOM in kaart door middel van een impactanalyse. De uitkomsten daarvan worden uiteraard betrokken bij de implementatie van de EOM-verordening, die in dat kader ook nog wat wijziging van wetgeving zal meebrengen, zoals ook in de brief van 23 februari staat. Dat geldt ook voor de analyse van het deel van de opbrengsten van het EOM — btw-ontvangsten, boetes en schikkingen — dat uiteindelijk ten gunste komt van de rijksbegroting. Zodra er meer bekend is over de verwachte opbrengsten en kosten van de Nederlandse deelname aan het EOM bericht ik uw Kamer en de Tweede Kamer daar nader over.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Op de hoogte houden van de voortgang van de voorbereidingen voor de oprichting van het EOM (33.709) (T02573)

De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer schriftelijk toe deze regelmatig op de hoogte te houden van de voortgang van de voorbereidingen voor de oprichting van het EOM.


Kerngegevens

Nummer T02573
Status voldaan
Datum toezegging 23 februari 2018
Deadline 1 juli 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Commissie commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ)
commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Brief
Categorie brief/nota
Onderwerpen EOM
EPPO
Kamerstukken EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM(2013)534 (33.709)


Uit de stukken

Kamerstukken I, 2017-2018, 33 709, AE, p. 4-5.

"Ik zeg u in dit verband graag toe dat ik u regelmatig op de hoogte zal houden van de voortgang van de voorbereidingen voor de oprichting van het EOM. Ik zal dat in eerste aanleg zoveel mogelijk doen op de reguliere informatiemomenten in relatie tot bijeenkomsten van de JBZ-Raad, maar indien daar toe aanleiding toe is zeker ook ad hoc."


Brondocumenten


Historie







Toezegging Indiening wetsvoorstel screening ambtenaren van politie en politie-externen (34.775 VI) (T02599)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dercksen, toe het wetsvoorstel screening ambtenaren van politie en politie-externen dit jaar bij de Kamer in te dienen.


Kerngegevens

Nummer T02599
Status voldaan
Datum toezegging 22 mei 2018
Deadline 1 januari 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden R.G.J. Dercksen (PVV)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen politie
politie-externen
screeningsbevoegdheden
screeningsonderzoeken
Staat van de rechtsstaat
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2018 (34.775 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2017/2018, nr. 30, item 3, pg. 4

De heer Dercksen (PVV):

Wij hebben de kerk en de Staat gescheiden in dit land en toch zeker ook het paard van Troje en de Staat, want er is een Marokkaans netwerk bij de Amsterdamse politie? Is er ook nog een Antilliaans of een Nederlands netwerk? Dat Marokkaanse netwerk lekte informatie naar terreurmoskee Arrayan, daarmee een terreuronderzoek verstorend. Wat heeft de minister daaraan gedaan? Zijn er maatregelen getroffen of wordt onze veiligheid geofferd op het altaar van de diversiteit?

Handelingen I 2017/2018, nr. 30, item 6, pg. 16-17

Minister Grapperhaus:

Ik was bij een ander punt van de heer Dercksen: zijn er maatregelen tegen Marokkaanse en Antilliaanse netwerken die informatie lekken bij de politie? De politie neemt veel preventieve en repressieve maatregelen op het terrein van integriteitsbeleid, informatiebeveiligingsbeleid en screeningsbeleid, met als doel integriteitsschendingen zo veel mogelijk te voorkomen. Vaststaat dat blijvende aandacht voor integriteit nodig is. Elke integriteitsschending binnen de politie is er één te veel, al kun je integriteitsschendingen nooit 100% voorkomen. Het blijft dus belangrijk om medewerkers van de politie weerbaarder te maken en te houden, bijvoorbeeld door bewustwordingsmaatregelen, zoals het bespreekbaar maken van integriteit en het trainen daarop. Verder bereid ik een wetsvoorstel voor om de screeningsbevoegdheden van de politie verder uit te breiden. Dat wetsvoorstel is al in consultatie gebracht. Ik verwacht dit jaar dat wetsvoorstel ook bij uw Kamer te kunnen indienen. Het biedt meer wettelijke mogelijkheden om ook de omgeving van kandidaat-ambtenaren te onderzoeken. Er zal ook een doorlopende screening worden ingevoerd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Visie op het forensisch onderzoek (34.775 VI) (T02600)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Bijsterveld, toe dat de visie op het forensisch onderzoek na het zomerreces gereed zal zijn en dat deze visie een antwoord zal geven op de ontwikkelingen rond forensisch onderzoek, met name op het punt van de rol van private partijen.


Kerngegevens

Nummer T02600
Status voldaan
Datum toezegging 22 mei 2018
Deadline 1 oktober 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen forensisch onderzoek
Nederlands Forensisch Instituut
Staat van de rechtsstaat
visie
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2018 (34.775 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2017/2018, nr. 30, item 6, pg. 2

Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):

Voorzitter. Wij moeten aan het begin van de keten beginnen. Dat betekent in de ogen van mijn fractie ook dat het NFI, het Nederlands Forensisch Instituut, volledig geoutilleerd moet zijn om zijn taken uit te voeren. Want wanneer het NFI niet op tijd kan leveren, stokt het hele proces, met zelfs als risico dat vervolging of veroordeling geheel achterwege blijft. De berichten luiden dat het NFI de taken niet aankan en daardoor niet vlot kan leveren. Het belang van forensisch-technisch bewijs in strafzaken is groot en wordt ook steeds groter. De inzet bij nieuwe wettelijke mogelijkheden, zoals DNA-verwantschapsonderzoek, doet een extra beroep op het NFI. Mijn fractie acht het in het voetspoor van Fijnaut noodzakelijk om te verzekeren dat het budget van het NFI blijft meegroeien met de verwachte taakuitoefening. Het onderzoek moet voorts niet worden uitbesteed aan externe, private partijen. Het gaat hier om een publieke functie, waarbij ook de terugkoppeling naar de politie op een adequate manier verzekerd moet blijven. Is de minister bereid dit te verzekeren? Is de minister bereid extra geld te reserveren voor het NFI?

Handelingen I 2017/2018, nr. 30, item 6, pg. 18

Minister Grapperhaus:

Ik heb de vraag van mevrouw Van Bijsterveld om een reactie op de kwestie van het budget van het NFI. Naar aanleiding van de problemen bij het NFI van een jaar geleden werk ik aan een visie op het forensisch onderzoek. Na het zomerreces zal die gereed zijn. Die visie zal een antwoord geven op de ontwikkelingen rond forensisch onderzoek, met name op het punt van de rol van private partijen. Het uitbesteden van forensisch werk aan private partijen gebeurt overigens al jarenlang naar tevredenheid. Wat betreft het geld: het regeerakkoord geeft extra middelen voor de strafrechtketen, waaronder het NFI. De precieze verdeling gaat straks blijken bij de Voorjaarsnota en bij Prinsjesdag.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar ambtshalve kennisgeving van de intrekking van het Nederlanderschap van jihadisten (34.775 VI) (T02602)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Dijk, toe ter uitvoering van de motie-Van Dijk c.s. (Kamerstukken I, 2016/2017, 34356, H) het WODC binnenkort opdracht te geven onderzoek te verrichten naar alternatieven voor het verplichte ambtshalve beroep tegen het intrekkingsbesluit in de situatie dat de belanghebbende zelf geen beroep instelt. Dat onderzoek moet dan binnen enkele maanden kunnen worden voltooid.


Kerngegevens

Nummer T02602
Status voldaan
Datum toezegging 22 mei 2018
Deadline 1 januari 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. D.J.H. van Dijk (SGP)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen intrekking Nederlanderschap
Jihadisme
onderzoek
Staat van de rechtsstaat
WODC
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2018 (34.775 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2017/2018, nr. 30, item 3, pg. 15

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Tot slot. Al meer dan een jaar geleden sprak deze Kamer met de minister over intrekking van het Nederlanderschap van terroristen. Toen heeft deze Kamer ook een motie aanvaard, de motie op stuk nr. 34356 H, waarin het kabinet is opgeroepen om te komen met alternatieven voor de tamelijk bizarre constructie dat de minister ambtshalve zijn eigen intrekkingsbesluit moet gaan aanvechten, zelfs als dat tegen de zin van betrokkene is.

De Kamer heeft hierover naar mijn weten nimmer meer iets gehoord. Hoe is deze motie uitgevoerd?

Handelingen I 2017/2018, nr. 30, item 6, pg. 22

Minister Grapperhaus:

Oké. De uitvoering van de motie van de heer Van Dijk, die vorig jaar is aangenomen bij de behandeling van het wetsvoorstel dat onder strikte voorwaarden intrekking van het Nederlanderschap mogelijk maakt van, kort gezegd, uitgereisde jihadisten. Omdat betrokkenen niet in alle gevallen op de hoogte kunnen worden gebracht van het intrekkingsbesluit, voorziet de wet erin dat de minister zelf de bestuursrechter daarvan in kennis stelt. De motie heeft gevraagd naar een eventueel alternatief voor die bijzondere constructie dat de rechter de zaak behandelt alsof betrokkene zelf beroep heeft ingesteld. Maar goed, een dergelijk onderzoek wint aan waarde als we enige ervaring hebben opgedaan met die nieuwe procedure. Vorige week hebben de eerste zaken gediend bij de rechtbank Den Haag. De uitspraak komt eind juni en dan zal ik binnenkort het WODC opdracht geven om een door uw Kamer gevraagd onderzoek uit te voeren. Dat moet dan binnen enkele maanden kunnen worden voltooid.

Handelingen I 2017/2018, nr. 30, item 6, pg. 47

De heer Van Dijk (SGP):

Tot slot dank ik de minister voor zijn update rond mijn motie inzake de intrekking van het Nederlanderschap van terroristen. Ik zie uit naar het onderzoek van het WODC en veronderstel dat de minister ons op de hoogte houdt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Individueel klachtrecht bij internationale mensenrechtenverdragen (34.775 VI) (T02604)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik, toe dat het kabinet na de zomer zal terugkomen op het individueel klachtrecht bij internationale mensenrechtenverdragen.


Kerngegevens

Nummer T02604
Status voldaan
Datum toezegging 22 mei 2018
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen facultatieve protocollen
individueel klachtenrecht
mensenrechtenverdragen
ratificatie
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2018 (34.775 VI)


Opmerking

Zie ook T02355, T02290 en T02051

Uit de stukken

Handelingen I 2017/2018, nr. 30, item 3, pg. 10

Mevrouw Strik (Groenlinks):

Voorzitter. In een democratische rechtsstaat staat een zelfbewuste overheid voor haar burgers en biedt ze hun de rechtszekerheid en de mogelijkheden om voor zichzelf op te komen, ook tegen de overheid zelf. Daar hoort bij dat mensenrechten niet alleen werken als een instructienorm aan de overheid, maar dat ze ook kunnen worden ingeroepen door burgers als zij vinden dat de overheid haar verplichtingen niet nakomt. De Nederlandse regering zou haar burgers daarom ook toegang moeten geven tot individueel klachtrecht bij internationale verdragen. Deze Kamer heeft de regering daar al jaren geleden in een motie toe opgeroepen. Dat gold wat ons betreft in elk geval voor het facultatief protocol bij het Kinderrechtenverdrag, het Gehandicaptenverdrag en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Jarenlang heeft de regering zich hierover in stilte gehuld en de herhaalde oproepen van deze Kamer genegeerd. Uw voorganger heeft uiteindelijk vorig jaar toegezegd om alvast een goedkeuringswet voor de ratificatie van het facultatief protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten in te dienen. Daarbij zou de Raad van State meteen ook worden gevraagd om een advies ten aanzien van het individueel klachtrecht bij de twee andere verdragen. Tot op heden hebben wij nog geen beweging bespeurd, maar een nieuw kabinet geeft nieuwe kansen op het nakomen van toezeggingen. Kan de minister aangeven hoever het met dit wetsvoorstel staat?

Handelingen I 2017/2018, nr. 30, item 6, pg. 22

Minister Grapperhaus:

De allerlaatste vraag was van mevrouw Strik en ging over het individueel klachtrecht bij internationale mensenrechtenrechtenverdragen. Ik geef toe: een heel ander onderwerp dan de vorige twee, maar toch. De minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben het wetsvoorstel tot goedkeuring van het zogenaamde ESC-protocol voorgelegd aan de Raad van State. Dat betreft het in 2009 door Nederland ondertekende klachtrechtprotocol bij het IVESCR. Aan de Raad van State is gevraagd om daarbij met name aandacht te besteden aan de mogelijke gevolgen van dat protocol voor de Nederlandse rechtsorde. Dat advies is inmiddels door mijn collega's ontvangen en het kabinet zal daar na de zomer verder op terugkomen.

Dit was mijn laatste punt.

De voorzitter:

Mevrouw Strik, als een kleine haas?

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Een kleine, snelle haas. Begreep ik het nu goed? Ik hoorde de minister niet goed toen hij zei wat er "met name" was gevraagd aan de Raad van State. Ik weet wel dat hier met de Kamer is overeengekomen dat de Raad van State ook zou worden gevraagd hoe het met die andere twee protocollen zat. Was dat wat u zei?

Minister Grapperhaus:

Nee, ik zei "met name aandacht te besteden aan de mogelijke gevolgen van het protocol voor de Nederlandse rechtsorde", maar ik kan u zeggen dat u dan na de zomer ook nader gaat horen hoe het verdergaat met de twee andere protocollen, als men ook hierop terugkomt.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Oké, prima.


Brondocumenten


Historie