Rappelabele toezeggingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Vooruitblik februari 2019)



Dit is het rappel vanaf 02-01-19 tot 02-07-19.

 




Toezegging Koninklijk Besluit vervallen rijkswet financieel toezicht zal voorgehangen worden bij de Eerste Kamer (32.026 (R1888)) (T01220)

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ten Horn (SP), toe om een Koninklijk Besluit dat ziet op het vervallen van de rijkswet financieel toezicht ook voor te hangen bij de Eerste Kamer.


Kerngegevens

Nummer T01220
Status openstaand
Datum toezegging 6 juli 2010
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden dr. G.H.M.M. ten Horn (SP)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Caribisch Nederland
financieel toezicht
voorhangbepalingen
Kamerstukken Uitvoering Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (34.269)
Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (32.026 (R1888))


Uit de stukken

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1585

Ten Horn (SP):

Wij vragen de regering verder of zij ter uitvoering van de motie-Van Bochove/Leerdam voornemens is om de voordracht voor het KB zoals bedoeld in artikel 35 van deze wet, tevens bij deze Kamer voor te hangen.

Handelingen I 2009-2010, nr. 36 - blz. 1599

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Mevrouw Ten Horn vroeg: zal de regering een Koninklijk Besluit dat ziet op het vervallen van de rijkswet financieel toezicht ook voorhangen bij de Eerste Kamer? De motie-Van Bochove/Leerdam waarnaar mevrouw Ten Horn verwijst, voorziet in het voorhangen van het bedoelde besluit bij de Staten-Generaal en bij de Staten van Curaçao en Sint-Maarten. Ik lees dit zo dat het besluit ook zal worden voorgehangen bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het in lijn brengen van de Omgevingswet met de aangenomen motie EK 33962, K (33.962) (T02251)

De minister van Infrastructuur en Milieu zegt de Kamer, naar aanleiding van een motie van het lid Meijer (SP), toe dat bij de invoeringswet de Omgevingswet in lijn wordt gebracht met deze motie (EK 33962, K) inzake de aanpassing van de inwerkingtredingstermijn van omgevingsvergunningen, indien de motie wordt aangenomen.

De motie is overigens aangenomen.


Kerngegevens

Nummer T02251
Status voldaan
Datum toezegging 15 maart 2016
Deadline 1 juli 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Milieu
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden M.P. Meijer (SP)
Commissie commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen invoeringswetten
inwerkingtreding
omgevingsvergunningen
Tweewekentermijn
Kamerstukken Omgevingswet (33.962)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 23, item 8, blz. 50-56

Mevrouw Meijer (SP):

(...) Ik denk dat de minister zich vast wel kan voorstellen dat ik nog niet blij ben met de antwoorden over de verkorting van de termijnen. Vooral bij de onomkeerbare besluiten, zoals kap, sloop of het veranderen van een monument vinden wij twee weken echt te kort, want na twee weken is het gewoon gebeurd. Als je dan na drie weken een voorlopige voorziening aanvraagt, ben je dus te laat. Het feit dat er iemand bij de participatie betrokken had kunnen zijn of is geweest, doet daar natuurlijk niets aan af. Dus wil ik toch een motie indienen waarin wij vragen om dit bij de Invoeringswet te repareren en de termijn te verlengen naar vier weken voor omgevingsvergunningen voor onomkeerbare activiteiten.

De voorzitter:

Door de leden Meijer, Vos, Stienen, Teunissen en Bikker wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat rechtzoekende burgers een redelijke termijn nodig hebben om een voorlopige voorziening te vragen bij de rechter om zo te voorkomen dat een vergunning in werking treedt;

overwegende dat dit in het bijzonder geldt voor omgevingsvergunningen voor onomkeerbare activiteiten, zoals het kappen van bomen, het slopen van bouwwerken of het veranderen van monumenten;

roept de regering op om bij invoeringswet de Omgevingswet zodanig aan te passen dat de termijn van inwerkingtreding voor dergelijke omgevingsvergunningen wordt verlengd tot vier weken,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter K (33962).

(...)

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

(...)

Dan kom ik bij de SP. De woordvoerder komt terug op de discussie over de tweewekentermijn en stelt in de motie-Meijer c.s. (letter K) voor om bij de invoeringswet een aanpassing te doen, door de termijn van inwerkingtreding voor omgevingsvergunningen die op onomkeerbare activiteiten betrekking hebben, te verlengen tot vier weken. Ik heb geprobeerd om de Kamer te overtuigen het systeem zoals we dat hadden bedacht, te omarmen. Ik begrijp dat mij dat niet gelukt is. Ik wil mij echter wel het recht voorbehouden om vast te houden aan het verbeterdoel, niet alleen een snellere maar ook een meer inzichtelijke besluitvorming door de procedures te harmoniseren. Dat is de reden dat ik die twee weken had voorgesteld. Daarom ontraad ik ook deze motie. Ik voel echter aan mijn water dat er bredere steun is in deze Kamer voor het voorgestelde. Als de motie wordt aangenomen, zal ik een en ander bij de invoeringswet een plek geven. Dan lijkt het me echter wel belangrijk dat we ook de ruimte nemen om te bekijken of we de andere vergunningen gewoon weer terug kunnen brengen naar de nul weken, zoals ze nu zijn. Mevrouw Jorritsma vroeg hier ook naar. Als je dan toch gaat differentiëren, dus de een gaat verlengen en de ander verkorten, dan zou ik zeggen: als je de ander weer verlengd, kun je misschien ook de een verkorten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het geven van inzicht in de laatste stand van zaken omtrent participatie (33.962) (T02253)

De minister van Infrastructuur en Milieu zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker (ChristenUnie), toe dat bij de behandeling van de invoeringswet de laatste stand van zaken omtrent participatie inzichtelijk wordt gemaakt.


Kerngegevens

Nummer T02253
Status voldaan
Datum toezegging 15 maart 2016
Deadline 1 juli 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Milieu
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen invoeringswetten
participatie
Kamerstukken Omgevingswet (33.962)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 23, item 8, blz. 52-57

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Ten aanzien van de participatie heb ik de minister horen toezeggen dat zij een handreiking zal maken om de participatie te bevorderen en dat ze dit tevens zal monitoren. Ik vraag haar om een kleine aanvulling op die toezegging, namelijk dat ze ook bij de invoeringswet inzicht geeft hoe de vorderingen zijn.

(...)

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

(...)

Mevrouw Bikker vraagt mij niet alleen om een handreiking voor participatie, maar verzoekt mij ook om bij de behandeling van de invoeringswet aan te geven wat de stand van zaken is. Dat zal ik zeker doen. Ik zal daar zeker inzicht in geven. (...)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Overgangsperiode en wegingsanalyses (34.588) (T02470)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van Kappen (VVD) en De Graaf (D66), toe de wegingsanalyses met betrekking tot buitenlandse inlichtingendiensten zo snel mogelijk en in elk geval binnen twee jaar tot stand te brengen.


Kerngegevens

Nummer T02470
Status voldaan
Datum toezegging 11 juli 2017
Deadline 1 juli 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
generaal-majoor der Mariniers (b.d.) F.E. van Kappen (VVD)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen buitenland
overgangsperiode
wegingsanalyse
Kamerstukken Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (34.588)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 35, item 6 - blz. 3-4

De heer Van Kappen (VVD): Dan hebben wij nog een vraag over de zogenaamde wegingsnotities. Om verantwoord te kunnen wegen of een buitenlandse dienst in aanmerking komt voor samenwerking, moeten de diensten een "wegingsnotitie" maken. Als gevolg van de opgelopen achterstand op dit gebied is er in artikel 166 van de wet een stukje overgangsrecht opgenomen waarin wordt gesteld dat de wegingsnotities pas over twee jaar vereist zijn. De termijn van twee jaar bevreemdt ons. De diensten hebben toch in het verleden ook een afweging moeten maken of er wel of niet verantwoord kon worden samengewerkt met een buitenlandse dienst? Die gegevens zijn toch ruim voorhanden? Waarom moet dit allemaal zo lang duren? Dat moet toch veel sneller kunnen? Wat is de reden voor deze wel erg ruime overgangstermijn? Graag een antwoord van de minister op deze vraag.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 35, item 6 - blz. 11

De heer De Graaf (D66): Buitengewoon lastig vind ik het dat het vereiste van de wegingsnotities, waarin aan de criteria van rechtsstatelijkheid, democratie, wettelijk stelsel en waarborgen wordt getoetst, gedurende een overgangsperiode van twee jaar niet geldt. Dat betekent feitelijk dat zonder weging op grond van oude relaties van diensten niet geëvalueerde informatiestromen mogen worden overgedragen aan derde landen, zonder enige waarborg wat daarmee gebeurt. Ik heb drie vragen op dit punt aan de ministers. Waarom niet de werking van in ieder geval dit deel van de wet een of twee jaar uitstellen, zodat die wegingsnotities er gewoon zijn op het moment dat overdracht van internetinformatie aan de orde zou zijn? Waarom moet het überhaupt twee jaar duren? Wat is er dan gebeurd in de jaren hieraan voorafgaand? De wet was immers al enige tijd in voorbereiding. Hoe denken de ministers hun verantwoordelijkheid en die van hun opvolgers te kunnen waarmaken door toestemming te geven voor informatieoverdracht aan buitenlandse diensten, wanneer zijzelf niet een toetsbaar kader in de hand hebben? Zien zij de risico's die niet alleen zij zelf, maar vooral ook onschuldige burgers hierbij kunnen lopen? Graag vraag ik ook hoe juist hier de communicatie van journalisten en wetenschappers voldoende kan worden beschermd. Welke voorzieningen wil en kan de regering treffen om te voorkomen dat bronnen van journalisten en onderzoekers via deze overdracht van informatiestromen in landen van herkomst bekend worden en mogelijk bedreigd worden?

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 35, item 8 - blz. 9

Minister Plasterk: Mijn voorlaatste punt betreft het delen van informatie met het buitenland. Dat is natuurlijk een punt waar we veel aandacht aan hebben besteed. We kunnen nog zo veel garanties en toezicht inbouwen, maar we moeten ook onze gegevens kunnen delen met buurlanden. Eerlijk gezegd is dat ook onvermijdelijk en noodzakelijk. Omdat de meeste bedreigingen die wij tegenover ons gesteld zien ook internationaal zijn, moeten wij dat ook internationaal kunnen aanpakken. We moeten dus over en weer gegevens kunnen delen, maar dat kan niet zomaar. Er zitten een aantal sloten op de deur. Allereerst mogen we alleen maar gegevens delen die rechtmatig vergaard zijn. Daar hebben we zojuist uitgebreid over gesproken. Het zou dus nooit mogen dat een buitenlandse dienst zegt: goh, tap voor ons eens even dit of dat af. Dat zou niet aan de net genoemde drieslag van eisen voldoen. We werken alleen maar samen met betrouwbare partners. Daar wordt van tevoren een wegingsanalyse van gemaakt. Daar kom ik zo nog op terug, want daar werd over doorgevraagd. De minister moet toestemming geven voor het uitwisselen van die gegevens. Dat is nieuw in de wet. Toen ik aantrad, verbaasde ik mij erover dat ik voor elk telefoonnummer dat wordt getapt, een handtekening moet zetten maar dat er voor het delen van grote datasets met een buitenlandse dienst geen ministeriële toestemming nodig is. We hebben nu wel in de wet vastgelegd dat dat nodig is. Ten slotte houdt de CTIVD natuurlijk toezicht op het uitwisselen van die gegevens.

De heer Van Kappen, mevrouw Bikker en de heer De Graaf hebben gevraagd waarom die overgangsperiode nog in de wet staat. Laat ik allereerst zeggen dat er nu ook wegingsnotities zijn en dat die gelden en blijven gelden. Het is dus niet zo dat er een vacuüm ontstaat. De situatie zoals die nu is, ook zonder deze wet, zou zich nog even doorzetten voor een maximale periode van twee jaar. Ik kom zo nog even op dat "maximaal". Ten tweede zal nooit de samenwerking worden aangegaan met een nieuw land of een nieuwe dienst zonder dat er volgens de nieuwe kaders van deze wet een wegingsnotitie tot stand is gekomen. Waarom kan het niet allemaal stante pede? Omdat er een nieuw kader is geschapen in het rapport van de CTIVD van eind 2016. Daarin werden ook een aantal nieuwe criteria toegevoegd, bijvoorbeeld de wettelijke bevoegdheden van de dienst waarmee wordt samengewerkt en het niveau van de gegevensbescherming bij die dienst. Om al die criteria scherp te krijgen, moet die informatie van al die landen worden verkregen. Die kunnen we niet eigenstandig verkrijgen; daarvoor moeten we het gesprek aangaan met de samenwerkingspartners. Dat duurt dus wel even, maar ik zeg de Kamer toe dat we dat zo snel mogelijk doen. We beginnen natuurlijk met de belangrijkste diensten en we zullen ervoor zorgen dat we, zodra dat is afgerond, voortaan ook volgens die werkwijze gaan werken. Daar kan de toezichthouder natuurlijk toezicht op houden. Ten slotte zeg ik de Kamer toe dat het niet de bedoeling is om twee jaar te wachten met al die wegingsanalyses. Het is nadrukkelijk de bedoeling om ze vanaf nu tot stand te gaan brengen en om dus maximaal twee jaar de tijd te nemen om dat voor de laatste diensten te finaliseren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kwartaalrapportages tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius (34.877) (T02532)

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van diverse leden toe, de Kamer ieder kwartaal te informeren over de voorzieningen die bij de Tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius zijn en worden getroffen. De eerste kwartaalrapportage zal uiterlijk 1 juni 2018 met de Kamer worden gedeeld (in het kader van toezegging T02531). Daarbij gaat het onder andere over de voortgang in de criteria en indicatoren die zijn ontwikkeld om de afbouw van het bijzondere regime mogelijk te maken. De resultaten op bestuurlijk vlak, de infrastructuur en op sociaal-economisch terrein, waaronder de bestrijding van armoede. En om de stappen die de regeringscommissaris, de staatssecretaris en het bewindspersonenoverleg Caribisch Nederland zetten of mogelijk maken.


Kerngegevens

Nummer T02532
Status voldaan
Datum toezegging 6 februari 2018
Deadline 1 april 2022
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
J.G. Nagel (50PLUS)
J.G. Vlietstra (PvdA)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Sint Eustatius
taakverwaarlozing
Kamerstukken Tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius (34.877)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 6.

Ganzevoort (GroenLinks)

Zonder dat we de maatschappelijke raad van advies al te strak willen reglementeren — dat zou ook niet werken — hebben we er wel behoefte aan om bijvoorbeeld bij de kwartaalrapportages te horen hoe die inspraak en de ontwikkeling van de lokale democratie vorm krijgt. Daarover sprekend: kan de staatssecretaris toezeggen dat deze kwartaalrapportages, die we vanaf 1 juni mogen verwachten, ook naar onze Kamer worden gestuurd? De kabinetsreactie op het rapport van de commissie van wijzen, waarin dit wordt gezegd, was immers alleen in afschrift naar ons toegestuurd. De Eerste Kamer krijgt de rapportages ook graag rechtstreeks van de staatssecretaris, zodat we de vinger aan de pols kunnen houden. Kan de staatssecretaris ook toezeggen dat in die rapportages ook het functioneren van het bewindsliedenoverleg wordt meegenomen? Dan gaat het niet om hun onderlinge verhoudingen als zodanig, maar veel meer om de vraag of het nou werkt om er op deze manier naar te kijken. En kan de staatssecretaris toezeggen dat we via de rapportages ook te lezen krijgen welke criteria en indicatoren ontwikkeld worden om de afbouw van dit bijzondere regime mogelijk te maken? Laat ik duidelijk zijn: mijn fractie geeft de staatssecretaris graag een stevig mandaat, maar geen blanco cheque. Is de staatssecretaris bereid om die criteria en indicatoren langs de weg van de kwartaalrapportages stap voor stap, zoals ze ontwikkeld worden, inzichtelijk te maken, zodat ze deel worden van het staatsrechtelijk gewenste toezicht op de afbouw van een zo uitzonderlijke interventie als deze?

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 14

Vlietstra (PvdA)

Mijn fractie acht het van belang dat inwoners betrokken worden bij en geïnformeerd worden over de resultaten van zowel de bestuurlijke als de fysieke en sociaaleconomische maatregelen en ook in de gelegenheid worden gesteld mee te denken over de toekomst van het eiland. Als fractie willen wij uiteraard ook zelf graag op de hoogte blijven van de verdere ontwikkeling. De staatssecretaris heeft in de Tweede Kamer toegezegd op 1 juni met een eerste rapportage te komen en daarbij ook mee te nemen het rapport van zijn collega, Van Ark, over armoede. Graag horen wij van de staatssecretaris of hij bereid is die rapportages ook voor te leggen aan deze Kamer.

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 15.

Nagel (50PLUS)

Een terugkeer naar normale democratische verhoudingen met een goed functionerend bestuur moet voorop staan. De staatssecretaris heeft gisteren in de Tweede Kamer gezegd, elk kwartaal informatie over de vorderingen te geven. Wij nemen aan, net als enkele eerdere sprekers, dat deze informatie ook aan de senaat wordt verstrekt. Graag bevestiging.

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 19

Staatssecretaris Knops

De regeringscommissaris rapporteert rechtstreeks aan mij. Ik leg verantwoording af in beide Kamers. De lijnen zijn heel kort. Ik zal de Kamer dan ook in de voortgangsrapportages daarover meenemen.

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 23

Staatssecretaris Knops

Op basis van de kwartaalrapportages, die ik u graag toezeg, kunnen we ook zelf volgen hoe we in dat proces zitten: gaat het de goede kant op of niet en in welk tempo?

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 24

Staatssecretaris Knops:

(..)Die verkiezingen worden bij koninklijk besluit bepaald. Ik zal natuurlijk in het proces dat ik ga doorlopen om elk kwartaal te rapporteren, de Kamer meenemen in de stappen die ik zet en de voornemens die ik daaromtrent heb.

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 25

Ganzevoort (GroenLinks)

(...) We danken de staatssecretaris ook voor zijn toezeggingen om ons structureel te informeren over de ontwikkelingen en criteria en daarin ook onze zorgen mee te nemen, en vooral ook voor zijn daadkrachtige wil om verantwoordelijkheid te nemen voor een werkelijke verbetering van de situatie op Sint-Eustatius en in Caribisch Nederland omwille van de burgers daar.

zie ook T02531: Eerste kwartaalrapportage tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius uiterlijk 1 juni 2018

Kamerstukken II, 34.877, nr 3. p. 9

Mede met het oog op het uitwerken van de te nemen maatregelen, het zo nodig nader bepalen van de criteria voor het beëindigen van de ingreep en het volgen van de voortgang van de uitvoering roept het kabinet een bewindspersonenoverleg Caribisch Nederland in het leven. Doel hiervan is om de thema’s die voor Sint Eustatius en de andere eilanden van belang zijn in samenhang te bespreken. Hierbij zal bijzondere aandacht uitgaan naar de voortgang in Sint Eustatius en de maatregelen die nodig zijn om de ingreep te kunnen beëindigen. Over de voortgang zal de Staatssecretaris van BZK de Kamers periodiek informeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voorlichting Raad van State Caribisch Nederland (34.877) (T02533)

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van diverse leden toe, de Raad van State op korte termijn om voorlichting te vragen over de wijze waarop de Nederlandse regering met Caribisch Nederland omgaat (inclusief de rol van de gezaghebber, het Cft en de Rijksvertegenwoordiger in relatie tot de bewindspersoon) en over de coördinerende rol van de staatssecretaris van BZK ten aanzien van Caribisch Nederland. De voorlichtingsaanvraag zal met de Kamer worden gedeeld.


Kerngegevens

Nummer T02533
Status openstaand
Datum toezegging 6 februari 2018
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Caribisch Nederland
Raad van State
voorlichting van de Raad van State
Kamerstukken Tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius (34.877)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 17

Staatssecretaris Knops

Mijn voorstel is nu om de Raad van State op niet al te lange termijn om advies te vragen ten aanzien van de wijze waarop wij in Nederland omgaan met de BES-eilanden. Dat moeten we ook breder zien: het gaat daarbij ook om de rol van het Cft, de rol van de Rijksvertegenwoordiger, de rol van de gezaghebber in relatie tot de bewindspersoon. We moeten het niet alleen zien in de enge relatie binnen het kabinet. We moeten dus kijken of die sturing versterkt kan worden. Vooralsnog wil ik voorstellen om het pad van de praktische invulling door die hoogambtelijke stuurgroep af te lopen en dat bewindspersonenoverleg goed te laten functioneren.

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 20

Staatssecretaris Knops

Ik heb al iets gezegd over de coördinerende rol van BZK. Ik zal de Kamer op de hoogte houden van de voortgang. Ik zal natuurlijk eerst via het kabinet voorlichting moeten vragen aan de Raad van State, maar ik ben voornemens om dat te doen. Ik heb dat ook aangegeven in de ministerraad.

De heer De Graaf (D66):

(...) We hebben grepen dat u heeft toegezegd dat u voorlichting zult vragen aan de Raad van State over de coördinatiefunctie. Ik neem aan dat u die voorlichting op korte termijn zult vragen in een aparte voorlichtingsaanvraag. Zou u die aanvraag willen delen met deze Kamer?

Staatssecretaris Knops:

Ik zal dat uiteraard eerst aan de ministerraad voorleggen. We zullen het daar erover hebben. Ik zal uw punt daarin meewegen en meenemen, maar het is een besluit van de ministerraad. Ik kan er dus niet op vooruitlopen, maar ik zou er op zichzelf geen bezwaar tegen hebben, juist omdat ik het wat breder wil trekken dan het advies dat de Raad van State nu gegeven heeft. Er is in deze Kamer een motie aangenomen over de positie van de Rijksvertegenwoordiger. Je moet het hele stelsel van aansturing vanuit Europees Nederland nog eens goed tegen het licht houden, ook bijvoorbeeld als het gaat om regelgeving die gewoon wordt uitgerold over de Noordzee heen richting het westen.

Kamerstukken II, 2017/18, 34877, nr. 4, p. 6

Een algemene bepaling over de coördinatie van de Minister (thans Staatssecretaris) van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten aanzien van de Caribische openbare lichamen zoals de Afdeling suggereert, past niet goed in het onderhavige wetsvoorstel. Dat ziet immers alleen op het bestuur van Sint Eustatius en is slechts tijdelijk van aard. Het kabinet zal zich op deze suggestie beraden en er in een later stadium op terugkomen, zoals ook geldt voor een aantal suggesties van de commissie van wijzen om de bestaande vormgeving van de verhouding tussen Europees en Caribisch Nederland te heroverwegen. Het kabinet overweegt om over deze onderwerpen voorlichting aan de Afdeling te vragen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Geleidelijke afbouw taakverwaarlozing Sint Eustatius (34.877) (T02534)

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van diverse leden toe, de Kamer te informeren

over de wenselijkheid van de suggestie van de Raad van State voor een eventuele geleidelijke overgang naar de reguliere situatie op Sint Eustatius en hoe een dergelijk overgangsregime er uit zou moeten zien.


Kerngegevens

Nummer T02534
Status voldaan
Datum toezegging 6 februari 2018
Deadline 1 maart 2020
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA)
Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Mr. Th.C. de Graaf (D66)
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Sint Eustatius
taakverwaarlozing
Kamerstukken Tijdelijke wet taakverwaarlozing Sint Eustatius (34.877)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 5, blz. 23

Staatssecretaris Knops

Een aantal leden — Ganzevoort, Van Bijsterveld en De Graaf— vroegen hoe we omgaan met de suggestie van de Raad van State om de afbouw geleidelijk te doen. Dat is dus eigenlijk een situatie waarin je verkiezingen organiseert en de eilandsraad kiest, maar waarin je de regeringscommissaris bijvoorbeeld nog een tijdje in functie laat en het exe-cutieve deel belegt bij de regeringscommissaris, maar toch het democratisch deficit feitelijk probeert op te heffen. Daarvan kan ik toezeggen dat ik ga bekijken in hoeverre dat wenselijk is en hoe dat ordentelijk geregeld moet worden. Daar heb ik op dit moment nog geen concreet beeld bij. Ik sluit het ook niet uit. Ik vind dat je wat dat betreft alle opties op tafel moet houden, maar volgens mij zijn dit gewoon dingen die de komende maanden concreet bekeken moeten worden.

Kamerstukken II, 34.877, nr. 4, p. 7-8.

  • a. 
    Overgangssituatie

Het voorstel voorziet daarmee niet in de mogelijkheid van een eventuele geleidelijke overgang van de situatie waarin de regeringscommissaris alle taken uitoefent naar de reguliere. Het is echter denkbaar dat zo’n geleidelijke overgang minder disruptief is dan een plotselinge terugkeer naar de reguliere situatie. Hierbij zou bijvoorbeeld kunnen worden gedacht aan een situatie waarin de eilandsraad al wel weer geheel of gedeeltelijk in functie is, maar de regeringscommissaris nog enige tijd de taken en bevoegdheden van de gedeputeerden en/of van de gezaghebber uitoefent. Dit biedt de mogelijkheid om stap voor stap het nieuwe bestuur van Sint Eustatius te introduceren. Daarnaast kan dit zorgen voor een geleidelijke ontwikkeling naar institutionele stabiliteit, wat ook met het oog op de financiële situatie wenselijk zal zijn. De toelichting gaat niet in op de vraag waarom niet is voorzien in de mogelijkheid van een meer graduele overgang naar de reguliere verhoudingen. De Afdeling adviseert hierop alsnog in te gaan en zo nodig het voorstel aan te vullen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Noodknop (34.652) (T02576)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker (ChristenUnie), toe de analyse en eventuele uitwerking van de mogelijkheid van een 'noodknop' om extreme prijsstijgingen tegen te gaan ook aan de Eerste Kamer te sturen. Ze sluit niet uit dat ze met een wetsvoorstel komt.


Kerngegevens

Nummer T02576
Status voldaan
Datum toezegging 29 mei 2018
Deadline 1 juli 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen huurcommissies
huurprijzen
noodknop
Kamerstukken Verdere modernisering van de Huurcommissie en introductie van een verhuurderbijdrage (34.652)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 31, item 5, p. 13

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Mijn tweede vraag is of de minister iets meer kan reflecteren op de noodknop die op dit gebied nodig is op momenten van hoogconjunctuur. Als wij lang genoeg wachten is het probleem vanzelf opgelost, simpelweg omdat hoogconjunctuur niet tot in de eeuwigheid duurt. Is het daarom niet wijs om ook op dat punt een iets effectiever instrumentarium te ontwikkelen dat op die momenten een sturingsmogelijkheid voor de overheid geeft? Daar hoeft de minister van mij niet meteen een panklaar antwoord op te hebben. Ze mag er ook op studeren en er later nog eens op terugkomen, maar ik vind het wel een van de vraagstukken van deze dagen.

Minister Ollongren: Mevrouw Bikker heeft helemaal gelijk: ik ga natuurlijk niet een jaar wachten, want ik ben permanent in gesprek met de sector, de regio's en alle partijen die de woningmarkt in Nederland op orde kunnen krijgen. Daar past het bij om tussentijds te vragen en te informeren of dit punt naar tevredenheid wordt uitgewerkt. Het is inderdaad niet de bedoeling om pas na een jaar te constateren dat dit niet goed is gegaan. Daar heeft mevrouw Bikker helemaal gelijk in.

Over de noodknop heb ik ook in de Tweede Kamer al mogen debatteren. Dat is een initiatief van Van Gijzel. Bij een noodknop is er een acuut probleem in een bepaalde gemeente of regio, dat ze zó acuut vinden dat daardoor de woningmarkt niet goed kan functioneren. De gemeenten en alle partijen die in de gemeente actief zijn, vinden het dan nodig om op tijdelijke basis maatregelen te treffen om die prijsstijgingen tegen te gaan, te beperken of in de hand te houden; hoe je het ook wilt noemen. Ik heb daarvan gezegd dat het mij voor de woningmarkt niet verstandig lijkt om te komen tot een uitbreiding of een nieuw gereguleerd segment dat je nu vaststelt en waar je uiteindelijk aan vastzit. Maar ik kan me wel iets voorstellen bij een tijdelijke uitzondering — hoe je die ook vormgeeft — op basis van een concreet specifiek verzoek van een gemeente of een regio, in samenspraak met de partijen die daar op de woningmarkt actief zijn. Ik heb ook tegen de Tweede Kamer gezegd dat ik daar graag naar wil kijken. Overigens wordt daar vanmiddag ook gestemd over een motie. Ik zou uw Kamer zowel de analyse als de eventuele uitwerking daarvan uiteraard kunnen doen toekomen.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 31, item 5, p. 22

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Dan heb ik voor de lange termijn nog één punt. Ik heb aangegeven dat de oververhitting van de woningmarkt in Nederland eigenlijk iedere keer gebeurt op het moment van hoogconjunctuur. De minister heeft toegezegd dat zij zich kan vinden in een noodknop in lokale situaties als gemeenten daarom vragen. Ik zou de minister ook willen vragen om bij de evaluatie over vijf jaar te bezien of onze wetgeving bestendig is voor de situaties van oververhitting op het moment dat de economie op volle toeren draait, of dat wij dan andere maatregelen nodig hebben. Dan heeft de minister nu so far so good een plan van aanpak, maar over vijf jaar zouden wij dan in alle redelijkheid kunnen kijken of dit inderdaad het maatwerk is dat nodig is. Ik hoor de minister daar graag over.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 31, item 5, p. 26

Minister Ollongren: Wat betreft de cowboys twee dingen. De cowboys, maar dan in negatieve zin, zijn diegenen die echt misbruik maken van de omstandigheden. Als het illegaal is, is het illegaal en dan moet het natuurlijk sowieso aangepakt worden. Als er nu een probleem is door de markt, dan wil ik dus met gemeenten in gesprek over die noodknop. Dat is een maatregel die inderdaad wel in wetgeving zal moeten worden geregeld. Dat kan in de Huisvestingswet of de Wet ruimtelijke ordening, maar dat moet in de wet gebeuren. Daarvoor wil ik met de gemeenten die nu denken dat ze zoiets nodig hebben eerst het gesprek goed aangaan, om het echt in beeld te brengen, want vaak zijn er toch wel mogelijkheden die ingezet kunnen worden waar geen wetswijziging voor nodig is. Maar ik heb wel toegezegd, ook in de Tweede Kamer, dat ik op basis van die gesprekken niet uitsluit dat ik wel met wetgeving kom.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Voorlichtingscampagne (34.652) (T02577)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker (ChristenUnie), toe de voorlichtingscampagne over de taken van de Huurcommissie dit jaar te herhalen en uit te breiden naar andere doelgroepen.


Kerngegevens

Nummer T02577
Status voldaan
Datum toezegging 29 mei 2018
Deadline 1 februari 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen huurcommissies
voorlichtingscampagne
Kamerstukken Verdere modernisering van de Huurcommissie en introductie van een verhuurderbijdrage (34.652)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 31, item 5, p. 16-17

Minister Ollongren: Mevrouw Bikker had ook nog een aantal wat specifiekere vragen over de bekendheid van de Huurcommissie. Ik heb daar al het een en ander over gezegd. Misschien kan ik daaraan toevoegen dat in het najaar van vorig jaar door mijn departement een voorlichtingscampagne is gedaan, gericht op studenten, om ook hen te wijzen op de mogelijkheid om naar de Huurcommissie te gaan. Een toets op de aanvangsprijs is een van de onderdelen die daarbij onder de aandacht zijn gebracht. Die campagne zal dit jaar herhaald worden. Dan gaan we ook kijken hoe we andere doelgroepen van huurders zouden willen bereiken. Het is voor studenten gedaan en we willen het wat verbreden. In een aantal gemeenten zijn er zogenaamde huurteams die voorlichting geven en huurders helpen bij hun gang naar de Huurcommissie.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Goed dat de minister die communicatieinzet gaat plegen. Dank voor de toezegging dat dit verder gestalte gaat krijgen. Ik zou de minister willen vragen om op te trekken met de gemeenten waar de nood het hoogst is, om te zien welke doelgroepen het nodig hebben om hiervan meer kennis te krijgen, zodat we de mensen bereiken waar de pijn zit en zij ook de weg naar de Huurcommissie vinden.

Minister Ollongren: Dat lijkt mij een heel terecht punt. Het is voor een deel op te lossen door wat ik net vertelde, door de campagne die gericht was op studenten uit te breiden naar andere doelgroepen. Omdat er lokaal grote verschillen zijn, denk ik dat het heel belangrijk is dat gemeenten ook heel goed kijken welke doelgroepen relevant zijn. Dat zal ook gebeuren door die huurteams. In de gesprekken die ik heb met de regio, zal ik daar ook aandacht voor hebben.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aansluiten bij verhuurderheffing (34.652) (T02578)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Vries-Leggedoor (CDA), toe bij de evaluatie van de Woningwet aandacht te besteden aan de redelijkheid van de koppeling van de financiering van de Huurcommissie aan verhuurders die de verhuurderheffing betalen.


Kerngegevens

Nummer T02578
Status voldaan
Datum toezegging 29 mei 2018
Deadline 1 juni 2020
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister voor Milieu en Wonen
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden G. de Vries-Leggedoor (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen huurcommissies
verhuurderheffing
verhuurdersbijdrage
Kamerstukken Verdere modernisering van de Huurcommissie en introductie van een verhuurderbijdrage (34.652)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 31, item 5, p. 9

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA): De tweede betreft de redelijkheidsvraag. De financiering van de nieuwe Huurcommissie geschiedt op een soortgelijke wijze als de verhuurderheffing. Dat betekent dat, naast de overheid, enkel verhuurders die de verhuurderheffing betalen, bijdragen aan de financiering van de Huurcommissie. Het betreft dan verhuurders die eigenaar zijn van meer dan 50 huurwoningen. Vindt de minister dit redelijk, aangezien de Huurcommissie openstaat voor alle huurders in het DAEB-segment en terwijl er ook veel klachten komen over verhuurders van minder dan 50 woningen? Bijvoorbeeld — ik vind het een naar woord, maar ik gebruik het toch — een huisjesmelker in een grote stad met 45 woningen kan voor een belangrijk deel meer klachten veroorzaken, maar draagt niet bij aan de financiering. Dit lijkt de CDA-fractie onredelijk. Onderkent de minister dit? Normaal gesproken is het: de veroorzaker betaalt. In dit geval is het dan ook reden tot een nadere verkenning. Ik kan me voorstellen dat u zegt: op dit moment misschien een-twee-drie niet. Maar zou het dan een mogelijkheid zijn om bij te houden hoe het gaat met de klachten die in behandeling genomen zijn en in de toekomst in behandeling genomen worden, en vervolgens te kijken hoe de bijdrage verdeeld moet worden? Ik snap dat de minister zegt dat er een stabiele financiering onder de Huurcommissie moet liggen, maar het tweede is: hoe wil de minister er dan voor zorgen dat op een gegeven moment die bijdrage niet ongecontroleerd stijgt? Want dat zou ook nog een gevolg kunnen zijn.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 31, item 5, p. 18

Minister Ollongren: In mijn ogen is dit een logische en ook wel acceptabele verdeling. Het bedrag dat verhuurders gaan betalen is relatief klein. Bij een verhuurder van 100 woningen is het gemiddeld €0,45 per woning per maand. Het feitelijk tarief moet nog bepaald worden maar het is in die orde van grootte. Bij de vormgeving van de bijdrage is ervoor gekozen om aan te sluiten bij de bestaande gegevens voortvloeiend uit de aangifte van de verhuurderheffing. Dat is ook een praktische manier om ermee om te gaan, want dat beperkt de uitvoeringskosten. Daarnaast bevat het wetsvoorstel een bepaling waarbij hogere leges kunnen worden opgelegd aan verhuurders die vaker in het ongelijk worden gesteld, zoals net besproken is. Kleine verhuurders met minder dan 50 woningen betalen ook geen verhuurderheffing. Dus om die reden, het beperken van administratieve lasten, betalen die ook niet leges, wat enorm scheelt in de uitvoeringskosten voor de Huurcommissie en voor de Belastingdienst. Dus dat is de reden om dit zo te doen. Ik kom nu bij de vraag van mevrouw De Vries.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA): Misschien gaat die over hetzelfde en dan zijn we misschien heel gauw klaar. U zegt dat de reden waarom dit zo wordt gedaan, is dat het makkelijker en veiliger is en dat je weet dat je inkomsten hebt. Mijn vraag was echter of het ook eerlijk is om het op die manier te doen.

Minister Ollongren: Inderdaad, dat is precies het punt waar ik nu op kom. Ik begrijp wel dat mevrouw De Vries zegt dat het in sommige gevallen niet redelijk kan aanvoelen. We stellen ons voor een verhuurder met een beperkt aantal woningen, te weten 45, dus dicht bij de grens maar er net onder. Een verhuurder waarvan we allemaal zeggen dat die zich helemaal niet zo netjes aan de regels houdt en die je misschien zou kunnen bestempelen als een huisjesmelker, wat inderdaad een vervelend woord is. Daar staat tegenover dat er natuurlijk ook verhuurders zijn met minder dan 50 woningen die zich keurig aan alle regels houden. Dus het voelt ook niet helemaal redelijk als je dan zegt: we straffen ze allemaal. Nogmaals, de reden ervoor, hoewel ik het gevoel van mevrouw De Vries begrijp, is uitvoeringstechnisch aansluiten bij de verhuurderheffing bij meer dan 50 woningen. Als er sprake is van huisjesmelkers is het nog belangrijker dat die huurders de gang naar de Huurcommissie ook maken.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA): Heel kort. Wij houden alles bij. De Huurcommissie houdt bij hoeveel zaken zij heeft en waar ze vandaan komen. Mocht nou blijken dat die verhouding echt de spuitgaten uitloopt, is de minister dan bereid om, net zoals ze gezegd heeft bij de evaluatie van de Woningwet, hiernaar te kijken en te bekijken of het nog steeds redelijk en billijk is?

Minister Ollongren: Ik vind het verstandig om dit soort vraagstukken bij de evaluatie te betrekken. Daar ben ik dus toe bereid.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 31, item 5, p. 23

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA): Dank u wel, voorzitter. Allereerst blij met de toezegging dat bij de evaluatie van de Woningwet uit 2015 ook wordt gekeken naar alle ad-hocmaatregelen die in de afgelopen jaren zijn genomen ter verbetering van de woningmarkt, om te kijken of dat allemaal nog past in deze tijd en voor de problemen die zich voordoen. Daar kunnen veel dingen onder vallen. Die zullen dan ongetwijfeld voorbijkomen, dus daar wachten wij op. Dat vinden wij een goede zaak, beter dan nu weer ad hoc dingen te regelen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Reikwijdte wet (34.349) (T02616)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Bikker (ChristenUnie) en Nooren (PvdA), toe zorgvuldig richting de betrokken sectoren en de andere betrokkenen te communiceren over de reikwijdte van het wettelijk verbod.


Kerngegevens

Nummer T02616
Status voldaan
Datum toezegging 12 juni 2018
Deadline 1 juli 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Drs. J.E.A.M. Nooren (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen communicatie
gezichtsbedekkende kleding
reikwijdte
Kamerstukken Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding (34.349)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 49

Mevrouw Nooren (PvdA): De minister noemt het Thomashuis, maar ik heb nog even een vraag over het pgb. Tot nog toe ging ik ervan uit dat het voor instellingen gold. Voorheen koppelde de minister het aan de concrete, fysieke toelating tot een instelling, maar nu verruimt zij het eigenlijk naar alle vormen van zorg, ook die met een persoonsgebonden budget, zoals de zorg die in een Thomashuis wordt geboden. Dat zijn immers andere vormen van zorg. Ik vraag de minister om met het veld aan de gang te gaan en helderheid te geven over de reikwijdte. Hangt het nou van de financiering of van de fysieke locatie af en hoe maakt de minister dat verschil? Misschien kan zij toezeggen dat zij daar in overleg met het veld helderheid over geeft?

Minister Ollongren: Dat wilde ik u sowieso toezeggen. Daar had u ook in uw termijn naar gevraagd. Maar ik zeg nu hier — en dat is ook belangrijk voor de Handelingen — dat het moet gaan over een zorginstelling waar mensen verblijven als ware het hun privédomein, omdat dat hun privésituatie is. Maar de toezegging dat daar met het veld goed over zal worden gesproken, zodat het ook voor hen duidelijk is, doe ik graag.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 33, item 4 - blz. 51

Minister Ollongren: Mevrouw Bikker vroeg ook nog of ik met dragers van gezichtsbedekkende kleding in overleg zou willen treden. Mijn voorganger heeft dat bij de voorbereiding van het wetsvoorstel gedaan. Dat ging over de zorgen die er bij die groep leven.

De voorzitter: Mevrouw Bikker, u wilt interrumperen?

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Excuus, voorzitter, maar de minister heeft mijn vraag net

iets specifieker begrepen dan ik heb bedoeld. Ik bedoelde juist de breedte van de gemeenschap. Ik kreeg eerder signalen dat in de moslimgemeenschap dit verbod wisselend is ontvangen. Het lijkt mij dienstig dat de minister daar zelf over in overleg treedt, niet alleen met de draagsters, maar ook met de net iets bredere gemeenschap die zich geraakt kan voelen door dit wetsvoorstel.

Minister Ollongren: Als mevrouw Bikker het belangrijk vindt dat wij goed communiceren over dit wetsvoorstel en dan ook te communiceren over waar het wetsvoorstel niet op ziet, dan begrijp ik mevrouw Bikker beter. Ik zeg haar toe dat ik de communicatie zorgvuldig zal doen. Ik had haar vraag inderdaad iets specifieker begrepen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Agenda voor democratische vernieuwing (34.854) (T02626)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Engels (D66) en Bikker (ChristenUnie), toe om mede aan de hand van het rapport van de staatscommissie parlementair stelsel een agenda voor democratische vernieuwing te ontwikkelen. Zij zal voortvarendheid betrachten bij het opstellen van de kabinetsreactie op het rapport en daarbij op een of andere manier het publiek betrekken. Tevens zal ze speciaal aandacht besteden aan praktisch geschoolde kiezers.


Kerngegevens

Nummer T02626
Status voldaan
Datum toezegging 3 juli 2018
Deadline 1 juli 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen democratische vernieuwing
referendum
staatscommissies
Kamerstukken Intrekking van de Wet raadgevend referendum (34.854)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 36, item 8 - blz. 16

De heer Engels (D66): Mijn fractie vindt het voorbarig en ook te simpel om nu al vast te stellen dat er in de Tweede Kamer onvoldoende politiek draagvlak zou bestaan voor substantiële vormen van democratische vernieuwing. Wij betwijfelen ook of er voorshands geen uitzicht zou zijn op uiteindelijk een gekwalificeerde meerderheid voor de invoering van een bindend correctief referendum. Het moet toch mogelijk zijn — de heer Schalk vroeg daarnaar — om daarover een juridisch sluitend en inhoudelijk aanvaardbaar wetsvoorstel te ontwikkelen. Het is, met andere woorden, moeilijk te begrijpen dat de regering zich hierbij zo gemakkelijk neerlegt en geen eigen verantwoordelijkheid en urgentie voelt om dit intrekkingsvoorstel gepaard te laten gaan met een perspectief op betere vormen van democratische vernieuwing dan het raadgevend referendum, zoals de regering dat beoordeelt, waaronder bijvoorbeeld een bindend correctief referendum. Dat is de reden dat ik de regering met nadruk vraag om een initiatief te ontplooien om te komen tot een agenda voor democratische vernieuwing. Ik geef de minister mee dat mijn fractie het niet overtuigend zal vinden als de regering alleen maar blijft verwijzen naar het rapport van de staatscommissie en de te vervaardigen kabinetsreactie daarop. De tussenrapportage van de staatscommissie biedt een uitgelezen mogelijkheid om op dit punt reeds nu een zeker perspectief te bieden. Mijn fractie heeft daar uitdrukkelijk behoefte aan. Ik vraag de minister daarop te reageren.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 36, item 8 - blz. 26-27

Minister Ollongren: Nee, het is een kwestie van zekerheid daarover geven aan de kiezer via de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel. Het is goed om te constateren dat als die duidelijkheid er komt, dat vervolgens de ruimte gaat bieden voor een blik op de toekomst. Dat gaat ruimte bieden om hard aan de slag te gaan — ik heb de oproep van mevrouw Bikker, de heer Engels en anderen goed gehoord — met mogelijke verbeteringen van de parlementaire democratie, van onze democratische rechtsstaat. Ik denk dat die altijd onderhoud behoeft en dat die permanente aandacht van ons en zeker ook van mij verdient. Daarom spreken de suggesties voor een agenda voor democratische vernieuwing mij aan. Volgens mij is dat zonet gevraagd. Dat kan je natuurlijk niet los zien van het rapport van de staatscommissie dat eind van dit jaar wordt verwacht.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 36, item 8 - blz. 28-29

De heer Engels (D66): We zijn via de timing en staatscommissie nu bij de agenda voor de democratie gekomen. Dat doet mij deugd. Ik heb van de minister gehoord dat ze daar verder aan wil werken. Het rapport van de staatscommissie dat daarbij van belang is, kan op een warme ontvangst rekenen. Ze zegt dat ze daarmee aan de slag zou willen. Ik heb gevraagd om een perspectief. Ik vraag niet om commentaar te geven op allerlei voorstellen die nu voorliggen. Die hebben ook alleen maar betrekking op de landelijke democratie en het parlementaire stelsel. Alle andere, indrukwekkende werkzaamheden van het ministerie op lokaal niveau en elders zijn natuurlijk prachtig, maar staan hier naar mijn idee een beetje buiten. Ik herken de ambitie van de minister en die geloof ik ook, maar ik heb uit de memorie van toelichting en uit het regeerakkoord de indruk gekregen dat bij de start van het kabinet de ambities voor de democratische agenda bijna nul waren. Er moet dus wel een aanknopingspunt voor de minister zijn om te kunnen zeggen dat zij met de staatscommissie aan de slag wil, dat het rapport een warme ontvangst krijgt en dat het niet in een la verdwijnt zoals andere rapporten. Die ken ik. Ik heb wel behoefte aan een nadere duiding. Denkt de minister dat zij voldoende ruimte heeft binnen het kabinet, gelet op de start die wat minder ambitieus was, om daar echt een slag in te kunnen maken? Ik bedoel dan een slag in de zin van perspectief op nieuwe ontwikkelingen op dit terrein.

Minister Ollongren: Ik denk dat het belangrijk is om daarbij in herinnering te roepen hoe deze staatscommissie is ontstaan. Een motie, in deze Kamer aangenomen, is de start geweest van het nadenken over de toekomst van onze parlementaire democratie. Dat geeft eigenlijk wel veel vertrouwen. Dat is dus niet een wens geweest van een kabinet, of van iemand die daar eens wat langer over had nagedacht. Nee: dat is een politiek tot uitdrukking gebrachte wens in deze Kamer, middels een motie die geleid heeft tot de staatscommissie. Dat staat nog even los van het aantreden van dit kabinet. Bij het aantreden van dit kabinet was ons natuurlijk bekend dat de commissie-Remkes aan het werk was en redelijk vroeg in deze kabinetsperiode met een rapport zou komen, waarvan we op dat moment nog niet precies wisten wat daar in zou kunnen komen te staan. Dus ja: ik zie dat perspectief. Ja: dat is ook voor een deel opgehangen aan de commissie-Remkes. Ik kan de heer Engels toezeggen dat ik er alles aan zal doen en binnen het ministerie voorbereidingen zal treffen om ervoor te zorgen dat op het moment dat het rapport er is we dat zullen voorzien van een kabinetsreactie.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 36, item 8 - blz. 40

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Onze zorg is met name gericht op het punt dat laagopgeleide kiezers echt een afstand tot de politiek ervaren. Daarom doe ik de deur nog niet helemaal dicht voor een eventueel bindend correctief referendum. Ik zou net ietsje meer van de minister willen over hoe zij dat ziet, ook in de omgang met het advies van de staatscommissie. Ik wil daarbij benadrukken dat het er vooral op aankomt om goed te analyseren hoe die kloof er komt en wat die kloof in stand houdt. Daarbij moet gezegd worden dat het springen naar het instrument van een correctief referendum niet per se de oplossing is. Dat weet ik eigenlijk wel zeker. Het is geen wondermiddel om laagopgeleide kiezers in veel betere mate erbij te betrekken. Ik hoop dat de minister, die al enthousiast reageerde, de toezegging wil doen dat ze de analyse in deze ambtstermijn gaat oppakken. Hopelijk komt die van de staatscommissie, maar anders op een andere manier. Op dat punt moet het vertrouwen gewonnen worden, ook in de komende jaren.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 36, item 8 - blz. 47

De heer Engels (D66): Voorzitter. Het laatste punt is de ambities die we hebben in de democratische agenda in het algemeen en met name het element van het bindend correctief referendum. Dat is ingegeven door het gevoel dat we hebben dat het kabinet heel weinig ambities toont op dat punt. We hebben niet veel meer gemerkt dan: we gaan iets niet doen. Ik heb ook gezegd dat dat mijn fractie dwarszit. Dat is ook de reden dat ik heb gezegd: wij vinden dat eigenlijk een te passieve houding. Daarom heb ik de minister gezegd: mede gelet op de instelling van de staatscommissie, die inderdaad voor dit kabinet heeft plaatsgevonden, zou het mooi zijn als het kabinet hier wat actiever in wordt en meer ambitie ontwikkelt. Ik begrijp best dat de minister moet opereren binnen smalle marges. Ze gaat er ook niet alleen over. Er is ook een kabinet. In die zin vond ik het al positief dat de minister zei: ik zal het rapport van de staatscommissie als leidend beschouwen voor het opstellen van een democratische agenda en met warmte ontvangen — haar precieze woorden weet ik niet meer — en ik zal daar met volle inzet een inzet op plegen.

Dat is op zichzelf plezierig omdat ik niet gevraagd heb om nu heel concreet aan te geven welke voorstellen van de staatscommissie zij wel of niet zou willen, maar heb aangegeven dat wij graag een perspectief willen hebben in de zin van: blijft het hierbij deze hele kabinetsperiode als het gaat om ambities voor democratische vernieuwing of mogen wij nog wat van het kabinet verwachten? Wij willen dus ook iets van het kabinet verwachten. Daarover heeft de minister de toezeggingen in de richting van mijn fractie gedaan dat zij aan de slag gaat met een agenda voor democratische vernieuwing. Daar kijken wij uiteraard naar uit, want dat is een perspectief dat wij op zich wel willen omarmen. Vervolgens heeft zij gezegd: ik zal met volle inzet het eindrapport van de staatscommissie gaan bestuderen en daar een serieuze reactie op geven.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 36, item 8 - blz. 50

Minister Ollongren: Mevrouw Bikker van de ChristenUnie zegt: we moeten altijd nadenken over verbetering. Ik hoor dat nadrukkelijk. Dat ben ik helemaal met haar eens. Ook zij vroeg aandacht voor de praktisch geschoolden. Zij vroeg mij ook om nog eens iets meer te zeggen over hoe ik met de staatscommissie wil omgaan. Als mevrouw Bikker het goedvindt, betrek ik die vraag nog bij de vraag van de heer Engels, want die heeft daar ook een vraag over gesteld. Ik kom daar zo dus op terug. Zij heeft een toezegging gevraagd, en die gaat zij zo krijgen. Laat ik dan ook zeggen dat ik haar slot heel mooi vond: ambitie is goed; daden zijn beter. Het klinkt wat Rotterdams voor een Amsterdammer, maar ik ben het wel met haar eens.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 36, item 8 - blz. 51-52

Minister Ollongren: De heer Engels roept mij op om vanuit het kabinet te zorgen voor meer ambitie op dit punt. Ik denk dat die twee dingen goed bij elkaar samenkomen. Ik heb al gezegd dat ik bezig ben met een deel van die agenda. Het gaat dan vooral om de lokale democratie en wat we daar kunnen doen, wat we daar kunnen verbeteren. Maar dit gaat juist over de parlementaire democratie. Het gaat over ons nationaal instrumentarium op dat punt. Wat dat betreft wil het toeval, zou ik bijna zeggen, dat deze Kamer via een motie die staatscommissie tot stand heeft gebracht. Het rapport van die staatscommissie zal mij in staat stellen om de ambitie die de heer Engels verlangt, te gaan tonen. Ik zie daar dus zeer naar uit. Ik ben daar echt gepassioneerd over en ik wil dat heel graag doen. Ik vind het dan wel de goede volgorde om de staatscommissie af te wachten, maar ik zeg de heer Engels en ook mevrouw Bikker toe dat ik dat met vaart ga doen. Ik heb in eerste termijn al geschetst dat ik graag op het departement al in gang zet wat in gang gezet moet worden, zodat we met gezwinde spoed de reactie kunnen afleveren. De heer Engels had het over "innovatief" en "doe het nou niet te klassiek en te stroperig en te traag". Dat spreekt me allemaal heel erg aan, dus dat mag hij van mij verwachten. En mevrouw Bikker ook, want ik meen dat zij daarover dezelfde vraag had gesteld.

De heer Engels (D66): Dank daarvoor. Ik heb nog een element genoemd in de wat snelle afronding die ik moest plegen. Ik vroeg of bij het opstellen van de kabinetsreactie op een of andere manier binnen de innovatieve ambitie een extern, publiek element kan worden ingebouwd. Daarmee kan het kabinet laten zien dat het niet alleen maar voorstellen doet om iets níét te doen. Door de samenleving actief op de een of andere manier ook bij deze discussie te betrekken, laat het kabinet zien dat het daar serieus werk van wil maken. Dat vind ik wel een belangrijk punt.

Minister Ollongren: Ja, ik kan me dat voorstellen. We kunnen constateren dat de commissie-Remkes dat eigenlijk ook al doet. Dat is in ieder geval een mooie opmaat daarnaartoe. Maar ik heb de oproep van de heer Engels heel goed gehoord. Als ik zeg dat ik het snel wil doen en graag op een nieuwe manier, dan zie ik heel veel mogelijkheden om de suggestie van de heer Engels daarin tot uitdrukking te brengen. Ik zie dat eigenlijk als een ondersteuning van de manier waarop ik dit zou willen doen.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Dank voor de toezegging van de minister. Ik heb wel benadrukt dat ik met name de kloof tot de praktisch geschoolde kiezer heel belangrijk vind in de ambities van de minister. Ik hoop dat zij dat ook betrekt bij deze toezegging.

Minister Ollongren: Dat klopt inderdaad. Mevrouw Bikker had dat specifiek gevraagd. Zij had niet alleen in algemene zin gevraagd naar de omgang met de staatscommissie, maar zij noemde heel breed ook die groepen kiezers die op meer afstand lijken te staan. Dat vind ik een belangrijk aandachtspunt, dus ik zeg haar dat graag toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Reflecteren op raadgevend referendum (34.854) (T02627)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Sini (PvdA), toe de staatscommissie parlementair stelsel te zullen vragen op het instrument van het raadgevend referendum te reflecteren.


Kerngegevens

Nummer T02627
Status voldaan
Datum toezegging 3 juli 2018
Deadline 1 juli 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden M. Sini MA (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
referendum
staatscommissies
Kamerstukken Intrekking van de Wet raadgevend referendum (34.854)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 36, item 8 - blz. 37

De heer Sini (PvdA): Daarom dien ik een motie in om onderzoek te doen naar de effecten en de doeltreffendheid van de Wet raadgevend referendum. Daarbij is het ook van belang om de positie van praktisch geletterden daarin mee te nemen. Het zou mooi zijn als dat onderzoek ook meegenomen wordt in de bespreking van het eindrapport van de staatscommissie.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 36, item 8 - blz. 52

Minister Ollongren: De motie met letter L is een motie van de heer Sini. Als ik deze motie goed lees, vragen de heer Sini en de andere ondertekenaars om de Wrr alsnog te evalueren. Ik heb daar in eerste termijn niets over gezegd. Wij hebben gekozen voor het afschaffen van het raadgevend referendum en niet voor het ontwikkelen van het raadgevend referendum. Het is dus niet erg logisch om de doeltreffendheid en de effecten ervan na behandeling van deze intrekkingswet nog te evalueren. Met andere woorden: een wetsevaluatie na stemming over de intrekkingswet vind ik niet logisch. Omdat we in de tussentijd weten dat de staatscommissie er een opmerking over maakt, zou ik me wel kunnen voorstellen dat ik dit nog eens onder de aandacht breng van de staatscommissie naar aanleiding van de behandeling hier vandaag. Dat zou ik wel kunnen zeggen, maar de motie als zodanig zou ik willen ontraden.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 36, item 8 - blz. 53

De heer Sini (PvdA): De minister heeft gezegd dat ze de motie die wij hebben ingediend, als het ware mee zal geven aan de staatscommissie. Minister, kunt u daar iets over vertellen, in die zin dat de staatscommissie hier echt op terugkomt?

Minister Ollongren: Mag ik dit verduidelijken? Ik zei dat ik de motie ontraad. De motie vraagt om enige reflectie op de Wet raadgevend referendum. Maar die zal straks zijn ingetrokken; althans, ik wacht uiteraard de stemming in uw Kamer af. Ik begrijp dat de heer Sini zegt dat hij toch behoefte heeft aan een iets bredere reflectie op dat instrument en wat we daar wellicht van kunnen leren, net zoals ik gezegd heb dat we iets kunnen leren van lokale referenda. Ik ben bereid om dat punt onder de aandacht van de staatscommissie te brengen, voor zover dat nodig is en ze dat zelf nog niet in voldoende mate deed. Dat is de toezegging die ik de heer Sini graag zou willen doen.

De voorzitter: Ik had gezegd: één interruptie. Ik laat deze interruptie toe, maar dat is het dan ook. Klaar ermee!

De heer Sini (PvdA): Kort, voorzitter. Met die toezegging houden we de motie aan.

Minister Ollongren: Dank u.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Functioneren rijksinspecties (35.000) (T02652)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Kuiper (ChristenUnie), toe dat hij in de volgende Jaarrapportage bedrijfsvoering Rijk de laatste stand van zaken met betrekking tot het functioneren van de rijksinspecties zal weergeven. Het debat in de Eerste Kamer wordt daarbij betrokken.


Kerngegevens

Nummer T02652
Status voldaan
Datum toezegging 30 oktober 2018
Deadline 1 juli 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. R. Kuiper (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen bedrijfsvoering
jaarrapportage
rijksinspectie
Kamerstukken Miljoenennota 2019 (35.000)


Uit de stukken

Handelingen I 2018/2019, nr. 5, item 5 - blz. 15

De heer Kuiper (ChristenUnie): In een complexe samenleving met veel grote en kleine belangen is het nodig te reguleren en ook scherp te handhaven. Maar juist bij de diensten die dat moeten doen is er hervormd, bezuinigd en is de werkdruk hoog. De rijksinspecties zijn in aantal verminderd en veel personeel is afgevloeid. Er moest een compacte rijksdienst komen en de toezichtslast voor burgers en bedrijven moest zo minimaal mogelijk zijn. Maar wat schieten we er als samenleving mee op als de capaciteit niet toereikend is, er veel over het hoofd of door de vingers wordt gezien en als steekproefsgewijze controle de normalisering van wetsovertreding in de hand werkt? Wat mijn fractie betreft wordt het tijd voor een andere aanpak en een herbezinning op een nieuwe toezichtvisie die de huidige tekorten in de handhaving oplost — rijksbreed. Welke initiatieven zijn hiertoe van de regering te verwachten? Het vorige kabinet had een rijksbrede aanpak als het ging om het brede toezichtskader, maar dit kabinet hebben we daar eigenlijk tot nu toe niet over gehoord.

(...)

Handelingen I 2018/2019, nr. 5, item 5 - blz. 37

De heer Kuiper (ChristenUnie): Wat onze inbreng vandaag betreft: ik ben blij dat ik iets hoorde over het toezicht en de handhaving en de beweging daarover in dit kabinet. Ik zag de minister van Binnenlandse Zaken zo-even knikken toen ik daar een vraag over stelde, dus de vraag werd herkend. Ik zou het heel fijn vinden als wij de stand van zaken zouden kunnen krijgen van het rijksbrede toezicht op dit moment, met de lessons learned van de afgelopen jaren. We hebben een aantal jaren geleden een kabinetsreactie gezien op het WRR-rapport Toezien op publieke belangen. Daarin werd gezegd: wij gaan evalueren, ook als het gaat om de capaciteit van de inspecties enzovoort. Ik zou heel graag de toezegging willen hebben dat we daarover worden geïnformeerd.

(...)

Handelingen I 2018/2019, nr. 5, item 7 - blz. 41

Minister Rutte: Handhaving en toezicht in Nederland, de rijksbrede visie. Daarnaar werd gevraagd door de heer Kuiper. Op 5 september — daar refereerde de heer Kuiper volgens mij aan — heeft Blok, de toenmalige minister van Wonen en Rijksdienst, een brief gestuurd over het functioneren van de rijksinspecties. Hij heeft toen ook een overall beeld gegeven van de inspecties. Het kabinet heeft in het verleden ingezet op verbetering van de slagvaardigheid en effectiviteit van het toezicht. Daarbij is ook ingezet op clustering van rijksinspecties, versterking en uniformering van de onafhankelijke positionering van de rijksinspecties en de verdergaande samenwerking. Door het kabinet is hierover in de Jaarrapportage bedrijfsvoering Rijk in 2017 gerapporteerd. Ik kan toezeggen dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de volgende Jaarrapportage bedrijfsvoering Rijk de laatste stand van zaken zal weergeven en daarbij ook het debat dat we hier gevoerd hebben zal betrekken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Ondermijning (34.716) (T02657)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Lintmeijer (GroenLinks), toe ook haar te informeren over de reflectie op de voorlichting van de Raad van State over ondermijning en integriteit.


Kerngegevens

Nummer T02657
Status voldaan
Datum toezegging 13 november 2018
Deadline 1 april 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen burgemeesters
ondermijning
Raad van State
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Jetten Deconstitutionalisering benoeming commissaris van de Koning en burgemeester (34.716)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 7, item 4 - blz. 51

Minister Ollongren: In de Tweede Kamer heb ik toegezegd dat ik nader wil reflecteren op die rol van de burgemeesters, omdat we nu af en toe zien dat burgemeesters daarbij in de knel kunnen komen. Er is voorlichting gevraagd aan de Raad van State, onder andere over de aanpak van ondermijning, waarbij ook zal worden ingegaan op de rol van de burgemeesters. Dus ik onderschrijf het onderwerp en het belang ervan. Ik zie het overigens niet direct in relatie tot de aanstellingswijze.

(...)

Handelingen I 2018-2019, nr. 7, item 4 - blz. 53

Minister Ollongren: De heer Lintmeijer vroeg hoe ik de balans zie tussen de bestuurlijke maatregelen en instrumenten en de bestuursdwang. Hij haalde daarbij de burgemeester van Amsterdam aan, die hierover had gesproken. Ik snap dat. Er moet per geval goed worden bekeken aan welk bestuursorgaan van welke overheid een taak of een bevoegdheid wordt toegekend. Ik vind het dus wel een belangrijk vraagstuk. De Raad van State is op dit onderwerp ook bezig met voorlichting. Ik heb in de Tweede Kamer toegezegd dat ik daarop nog zou reflecteren, dus het lijkt mij goed dat ik de opmerking van de heer Lintmeijer daarbij betrek. Ik refereerde er net ook al aan toen ik de heer Kuiper antwoordde over de ondermijning en de noodzaak om de burgemeester op dat punt goed te ondersteunen. Dit heeft dus de aandacht, zou ik tegen de heer Lintmeijer willen zeggen.

(...)

Handelingen I 2018-2019, nr. 7, item 4 - blz. 60

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Maar los daarvan: er is wel wat aan de hand met de positie van met name de burgemeester. Er is geen reden, als het gaat om ondermijning, als het gaat om de kwetsbaarheden die erin zitten, als het gaat om de integriteitsrol, om daarmee dan ook op de handen te blijven zitten. Dat staat los van deconstitutionalisering. Ik ben blij dat de minister daar een aantal ingangen voor heeft genoemd. Ik zou het fijn vinden als ze nog een keertje expliciet zou zeggen dat zij ook deze Kamer betrekt bij de uitkomsten van het proces van de Raad van State en bij de andere stappen die zij daar doet. Het zou heel erg mooi zijn als zij dat in de vorm van een toezegging doet.

(...)

Handelingen I 2018-2019, nr. 7, item 4 - blz. 72

Minister Ollongren: De heer Lintmeijer vroeg mij nog te bevestigen of toe te zeggen dat ik ook deze Kamer zou informeren over de reflectie op de voorlichting van de Raad van State inzake ondermijning en integriteit. Dat zeg ik hem vanzelfsprekend graag toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging In gesprek treden met de ministers van Infrastructuur en Waterstaat en van Economische Zaken en Klimaat teneinde het kostenpeil in Caribisch Nederland te verlagen (35.000 / CXIX) (T02660)

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer toe in gesprek te treden met de ministers van Infrastructuur en Waterstaat en van Economische Zaken en Klimaat teneinde het kostenpeil in Caribisch Nederland te verlagen.


Kerngegevens

Nummer T02660
Status voldaan
Datum toezegging 16 oktober 2018
Deadline 1 juli 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie overig
Onderwerpen bestaanszekerheid
Caribisch Nederland
coördinerende rol
ijkpunt
kostenpeil
sociaal minimum
Kamerstukken Werkbezoek Caribisch deel Koninkrijk april 2016 (CXIX)
Miljoenennota 2019 (35.000)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2018-2019, 35000 IV / CXIX, A, p.13:

Staatssecretaris Knops:

Wat zijn de mogelijkheden om iets aan de kostenkant te doen? Ik heb al toegezegd dat ik in gesprek ga met de collega’s van IenW en EZK. Dat ben ik al maar dat heeft nog niet geleid tot een oplossing waarvan ik denk dat die voldoende is. Daar ga ik voortvarend mee aan de slag. Zo zijn er een aantal initiatieven gekomen, ook vanuit de Regio Envelop, om de landbouw te versterken. De eerlijkheid gebiedt wel te zeggen dat Saba en Sint-Eustatius kleine eilanden zijn, waar de schaal waarop je dingen kunt doen, altijd een probleem is. Dat zorgt altijd voor meer kosten.


Brondocumenten


Historie