Rappelabele toezeggingen Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Totaaloverzicht februari 2022)



Dit is het rappel tot 01-01-50.

 




Toezegging Comprimeren deeltijdstudies mag niet ten koste gaan van de kwaliteit (32.618) (T01480)

De staatssecretaris van OCW zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Koole (PvdA) en Ganzevoort (GL) toe dat het comprimeren van deeltijdstudies niet ten koste mag gaan van de kwaliteit en dat dit aan de onderwijsinstellingen wordt gecommuniceerd. De staatssecretaris heeft deze toezegging tijdens de plenaire beraadslagingen op 12 juni 2012 herhaald en verduidelijkt.


Kerngegevens

Nummer T01480
Status openstaand
Datum toezegging 17 april 2012
Deadline 1 juli 2014
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Prof.dr. R.A. Koole (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie legisprudentie
Onderwerpen comprimeren
deeltijdstudie
kwaliteit
Kamerstukken Wet verhoging collegegeld langstudeerders (32.618)


Uit de stukken

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

[...] Het effect van het comprimeren van opleidingen via vrijstellingen en dergelijke staat haaks op het vasthouden aan het aantal studiepunten en op het vasthouden aan het niveau. Als het de bedoeling is om de deeltijdopleiding in hetzelfde aantal jaren te halen, dan kan dat alleen door het niveau te verlagen. Voor een deel gebeurt dat ook, bijvoorbeeld bij de verkorte bacheloropleidingen die worden vervangen door pre-masters. Dat is inderdaad een snellere route. Op die manier wordt voorkomen dat mensen in de verkorte bacheloropleiding tegen hun loopjaren aanlopen, maar het niveau wordt op die manier wel verlaagd. Vanuit het gezichtspunt van de kwaliteit van opleidingen vind ik dat een buitengewoon ongewenst gevolg van deze wet. [...]

De heer Koole (PvdA):

[...] In debatten in de Kamer heb ik er eerder op gewezen dat comprimeren ertoe kan leiden dat opleidingen versneld worden of instellingen nog meer dan zij nu al doen vrijstelling geven. In de brief zegt de staatssecretaris dat in feite ook. Ik heb in de Kamer gewaarschuwd voor het gevaar van nieuwe diplomafraude. De instellingen geven vrijstellingen. Dat kan voor de instellingen een perverse prikkel zijn. Het scheelt de instellingen werk en ondertussen kunnen studenten eerder afstuderen. Dat is echt kwaliteitsverlagend. Dat moeten wij niet willen. Er wordt veel te gemakkelijk gezegd: comprimeren, de instellingen zijn verantwoordelijk. Dat kan echt desastreuze gevolgen hebben. Ik heb toen aangegeven dat ik mij wel een paar opleidingen voor de geest kan halen waarbij het die kant al op gaat. Ik wil dat niet bevorderen, zeker niet voor deze groep studeerders. Ik zou daarvoor niet snel kiezen. Het risico van kwaliteitsverlaging is echt reëel. [...]

Staatssecretaris Zijlstra: [...] De heer Ganzevoort en de heer Koole vragen in hoeverre comprimeren leidt tot kwaliteitsverlaging. Dat is de stelling die wordt neergelegd. De heer Koole waarschuwde daarbij nog voor diplomafraude of -inflatie. Er zou te gemakkelijk zijn opgeroepen om te comprimeren. Het omgekeerde geldt echter ook: er is veel te gemakkelijk een verlenging van studieduur neergelegd. In het hbo studeert meer dan 80% van de deeltijdstudenten op tijd af.

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Voorzitter. Dat is niet vergelijkbaar. Een van de grote punten is dat in het hbo veel beroepsverdiepende opleidingen worden aangeboden. Mensen komen dus met verschillende ervaringen en kwaliteiten binnen en afhankelijk daarvan kunnen vrijstellingen worden verleend. In het wo is dat voor een deel ook het geval. Voor een deel beginnen mensen echter via de deeltijdroute aan een primaire academische kwalificatie. Zij gaan rechten studeren terwijl zij eerst iets heel anders hebben gedaan. Zij kunnen niet allerlei vrijstellingen krijgen. Zij moeten gewoon die hele route volgen. Daar kan er niet gecomprimeerd worden.

[...]

De heer Koole (PvdA): [...] In aanvulling daarop zeg ik nog dat er bovendien een signaal naar de instellingen moet gaan dat voor degenen die zich hebben ingeschreven voor een studie die zij in beginsel, in algemene zin konden afronden, niet de eisen mogen worden teruggebracht door vrijstellingen te geven. De kwaliteit van de studie moet intact blijven. Studenten die door de organisatie van de studie automatisch meer dan een jaar erover moeten doen, kunnen een beroep doen op het profileringsfonds.

Staatssecretaris Zijlstra: Ik denk dat wij daarop in de praktijk zullen uitkomen. De studenten die al bezig zijn met een deeltijdstudie zijn al een stuk op weg. Comprimeren is voor hen al veel moeilijker. Instellingen zijn nu al bezig om aan studenten die nog gaan beginnen aan een deeltijd-studie opleidingen gecomprimeerd aan te bieden. Ik vind dat overigens gewoon een goede ontwikkeling. Het hoeft niet over een langere tijd te worden uitgesmeerd dan nodig is. Voor de groep die al bezig is, is een opleiding moeilijk nog te comprimeren. Wat al achter de rug ligt, valt immers niet meer te comprimeren. Daarvoor geldt gewoon de generieke regel die de voorzitter net keurig heeft verwoord dat als men er qua studeerbaarheid overheen gaat, men in principe in aanmerking komt voor een tegemoetkoming uit het profileringsonds. Dat moet dan wel komen door de vormgeving van de studie.

De voorzitter: Niet door de vormgeving van het privéleven. Ik noteer graag nog dat deze commissie wel zegt dat het comprimeren van deeltijdstudies niet ten koste van de kwaliteit mag gaan.

Staatssecretaris Zijlstra: Ik kan het daarmee alleen maar eens zijn.


Brondocumenten


Historie

  • 12 juli 2022
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
  • 24 juni 2022
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    documenten:
  • 26 oktober 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 26 oktober 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 7 juni 2016
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
  • 2 juni 2016
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
  • 16 april 2013
    nieuwe deadline: 1 juli 2014
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    Opmerking: Antwoord op rappel is voor kennisgeving aangenomen.
  • 27 september 2012
    nieuwe status: deels voldaan
    Voortgang:
    Opmerking: De in de stand van zaken genoemde brief (32.168, P) is inderdaad ontvangen en de staatssecretaris heeft ook met de onderwijs-instellingen gecommuniceerd over het behoud van de kwaliteit van deeltijdstudies. Dat deel van de toezegging is voldaan. Daarnaast is in algemene zin toegezegd om de kwaliteit van deeltijdstudies te bewaken. Dit deel van de toezegging heeft een langlopend karakter. Toezegging wordt derhalve als 'legisprudentie' geregistreerd.
    documenten:
  • 31 augustus 2012
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    Opmerking: De commissie wenst het kwaliteitsbehoud van de deeltijdstudies te bewaken.
  • 12 juni 2012
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
    Opmerking: Handelingen Eerste Kamer, 32 (12 juni 2012), p. 6.
    Staatssecretaris Zijlstra: Ik kom nu bij de studeerbaarheid. Laat ik ook hierover klip-en-klaar zijn. Het is inderdaad niet zo dat onstudeerbaarheid betekent dat je niet voldoet aan de vereisten van de NVAO. Dat is iets anders. Dat gaat om de vormgevingen niet om de accreditatiekaders. Die moeten inderdaad, dat is helder, niet met elkaar worden vermengd. Het gaat erom dat de vormgeving van de studie of opleiding dusdanig is dat een student feitelijk niet binnen de "C plus 1"-tijdsduur afstuderen kan. Ik noem maar wat: iemand volgt een eenjarige master in deeltijd en de vormgeving van de studie is dat er twee of drie jaar is ingeroosterd. Dan kan de student niet verweten worden dat hij of zij een langstudeerder wordt. De vormgeving van de studie is immers dusdanig dat het voor de student onmogelijk is om het binnen de gestelde tijdsduur te halen. Dat is wat wordt beoogd in de memorie van toelichting. Dat is inderdaad absoluut iets anders dan het accreditatiekader. Het kan niet duidelijk genoeg worden gezegd: er mag geen enkele concessie worden gedaan aan het accreditatiekader of aan de kwaliteit van de opleiding. In het com-primeren van opleidingen zien wij absoluut mogelijkheden. De mogelijkheden moeten echter binnen de gestelde kwaliteitseisen vallen. Comprimeren mag dus niet leiden tot een achteruitgang in kwaliteit. Dat wil ik hier helder hebben gesteld.
    documenten:
  • 17 april 2012
    toezegging gedaan






Toezegging Budget entree-opleidingen (33.187) (T01757)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Backer (D66) en Linthorst (PvdA), toe de aantallen inschrijvingen bij de entreeopleidingen te monitoren en te bezien of herijking van het budget noodzakelijk is.


Kerngegevens

Nummer T01757
Status deels voldaan
Datum toezegging 17 april 2013
Deadline 1 januari 2017
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Jhr.mr. J.P. Backer (D66)
drs. M.Y. Linthorst (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen budget
entree-opleidingen
Kamerstukken Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het bevorderen van meer doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs (33.187)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2012/13, 33187, C, p. 13

De leden van PvdA-fractie en de D66-fractie vragen of de regering kan onderbouwen dat het budget voor de entreeopleidingen voldoende is om alle daarvoor in aanmerking komende leerlingen te bedienen. Bij de initiële vaststelling van het budget voor de entreeopleidingen wordt uitgegaan van het aantal voor de mbo 1-opleiding ingeschreven studenten in BRON. De komende jaren zal ik de inschrijvingen bij de entreeopleidingen goed monitoren. Indien er een substantiële toe- of afname van het aantal studenten in entreeopleidingen plaatsvindt, zal ik nagaan wat de oorzaak van deze substantiële wijziging is. Op basis van het voorgaande zal ik bezien of een herijking van het budget voor de entreeopleidingen noodzakelijk is.

(...)

Handelingen I 2012-2013, nr. 31, item 10 - blz. 52

Mevrouw Linthorst (PvdA): In de schriftelijke voorbereiding hebben wij gevraagd naar de risico's van een negatief bindend studieadvies bij de entree-opleidingen. Mijn fractie heeft zorgen geuit dat het budget voor de entree-opleidingen wellicht niet toereikend is, waardoor instellingen geneigd zullen zijn – collega Sörensen zei het ook al: er is concurrentie – om leerlingen die meer begeleiding nodig hebben van de opleiding te verwijderen. Dat is een hier breed gedeelde zorg. Naar het oordeel van mijn fractie heeft de minister hier adequaat op geantwoord. Zij zal zorgvuldig monitoren of zich substantiële wijzigingen voordoen in het aantal studenten dat de entree-opleiding volgt en zij zal eveneens nauwlettend monitoren of het budget voldoende is. Zo nodig neemt zij aanvullende maatregelen. Dat stelt mijn fractie gerust.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Macro-economische effecten (34.035) (T02067)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bruijn (VVD), toe een ex ante raming van de macro-economische effecten van het wetsvoorstel en de effecten van de maatregelen op arbeid mee te nemen bij de wetsevaluatie.


Kerngegevens

Nummer T02067
Status voldaan
Datum toezegging 20 januari 2015
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. dr. J.A. Bruijn (VVD)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen macro-economische effecten
studievoorschot
Kamerstukken Wet studievoorschot hoger onderwijs (34.035)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 3 - blz. 9

De heer Bruijn (VVD): De leden van mijn fractie vragen zich dan ook af, wat de macro-economische effecten van deze maatregelen zijn en of deze effecten naar verwachting worden gecompenseerd doordat de opbrengst van het wetsvoorstel wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van het hoger onderwijs. Dat komt economische groei en structurele werkgelegenheid immers juist ten goede.

Wat is structurele werkgelegenheid? Het is in het rapport Keuzes in Kaart 2012 gedefinieerd als de werkgelegenheid na bijvoorbeeld 28 jaar. In de memorie van antwoord gaat de regering, naar aanleiding van de vraag van mijn fractie hierover, in op de effecten van het wetsvoorstel op arbeidsparticipatie van studenten zelf tijdens de studie, op studie-uitval en via deze op werkgelegenheid. Het was legitiem, maar onze vraag ziet echter met name op de effecten van de blote maatregelen die ten aanzien van de straks terugbetalende afgestudeerden worden genomen en het al of niet inkomensafhankelijk maken daarvan ten opzichte van het basispad. Met "basispad" wordt in dit geval bedoeld het wetsvoorstel zonder deze inkomensafhankelijke regelingen. Men kan het terugbetalen van de studieschuld en de vrijstelling onder bepaalde grenzen modelmatig zien als een inkomensafhankelijke heffing. Gegeven dat men die schuld heeft, is de terugbetaling geheel afhankelijk van inkomen en beïnvloedt deze direct het nettoloon en dus profijt van arbeid en aanbod. Dit is te ramen als ware het een gewone heffing. Dat zijn de effecten van onderwijsinvesteringen ook, zo weten we uit Keuzes in Kaart 2012, zoals ik zojuist met mevrouw Gerkens heb besproken.

Mijn fractie vraagt de minister om een toezegging dat zij dit zal meenemen bij de eerste wetsevaluatie. Dit betreft dan nog steeds een ex-anteraming ten opzichte van het dan voorliggende basispad en niet een ex-postdoorrekening, zoals nu gesuggereerd in de memorie van antwoord. Dat is inderdaad onmogelijk. De leden van mijn fractie zijn, ongetwijfeld met het kabinet, geïnteresseerd in de effecten van de maatregelen op arbeid. En zoals gezegd, de VVD, de partij voor de arbeid, ziet ook dat er voor inkomensherverdelende maatregelen goede argumenten kunnen zijn. Dat doet echter niet af aan de noodzaak en aan onze verantwoordelijkheid, de effecten van de maatregelen op arbeid inzichtelijk te maken.

(...)

Handelingen I 2014-2015, nr. 17, item 8 - blz. 51

Minister Bussemaker: De heer Bruijn heeft gevraagd naar de macro-economische effecten van dit wetsvoorstel. Daar horen ook de mogelijke effecten van de structurele werkgelegenheid bij. Hij vraagt naar een ex ante raming van de genoemde onderscheiden effecten ten tijde van de wetsevaluatie ten opzichte van het dan vigerende basispad. Met de heer Bruijn en zijn fractie ben ik uiteraard zeer geïnteresseerd in een ex ante raming van de macro-economische effecten en in de effecten van de maatregelen op arbeid. Ik zeg de heer Bruijn toe dit aspect, zoals gevraagd, mee te nemen bij de wetsevaluatie.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Wetsevaluatie (34.109) (T02200)

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een motie van het lid Gerkens (SP), toe de wet formeel na vijf jaar te evalueren, maar als er signalen zijn, die signalen er binnen drie jaar uit te lichten om de Kamer er apart over te informeren.


Kerngegevens

Nummer T02200
Status voldaan
Datum toezegging 8 december 2015
Deadline 1 januari 2023
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Kamerleden A.M.V. Gerkens (SP)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen erfgoedwet
evaluaties
Kamerstukken Erfgoedwet (34.109)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 11, item 7 - blz. 11

Mevrouw Gerkens (SP): Voorzitter. Ik ben eigenlijk een tikje teleurgesteld in de beantwoording door de minister. Ik had haar gevraagd om mij iets tegemoet te komen wat betreft de zorgpunten die er nog zijn over het goed geborgd zijn in de uitvoering. De minister heeft evenwel met verve staan verdedigen dat deze wet echt een verbetering is en dat het beter is dan het was. Uiteindelijk geldt: the proof of the pudding is in the eating. Misschien moeten we die wet dan maar gaan eten, maar dan moeten we achteraf wel beoordelen of de pudding wel lekker was en of we misschien nog iets aan de receptuur moeten veranderen. Daarom vraag ik de minister om deze wet na drie jaar te evalueren, zodat we kunnen bekijken of er nog aanvullingen nodig zijn op de punten waarover vandaag de woordvoerende drie partijen hun zorgen hebben geuit. Daartoe heb ik hier een handgeschreven motie. Ik hoop dat de voorzitter die kan lezen.

De voorzitter: Door de leden Gerkens, Schnabel, Köhler, Meijer en Atsma wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er in het omvattende karakter van de Erfgoedwet nog enige zorgpunten zitten;

overwegende dat in de uitvoering pas geconcludeerd kan worden of de wet de gewenste effecten heeft;

verzoekt de regering, na drie jaar de wet te evalueren en daarover aan de Kamer te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter G (34109).

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 11, item 7 - blz. 12

Minister Bussemaker: Tot slot kom ik bij de motie-Gerkens c.s. op letter G. Daarin wordt de regering verzocht om de wet na drie jaar te evalueren. Aan de ene kant ben ik zeer geneigd om de allerlaatste vragen die mevrouw Gerkens en anderen nog hebben, zo te beantwoorden dat zij met een gerust hart voor deze wet kunnen stemmen, omdat zij weten dat hij goed zal worden uitgevoerd. Aan de andere kant gaat het bij erfgoed vaak over een langere periode in de tijd. Het vraagt namelijk maatschappelijke discussies. Ook kan het om lokale aspecten gaan, waarbij één geval vaak niet genoeg is. Je moet ook verschillende casussen hebben om te kunnen bekijken of een en ander goed functioneert. En gelukkig is vervreemding niet aan de orde van de dag, dus hebben we tijd nodig om te bekijken wat de effecten van bepaalde besluiten zijn. Dan is het dus van belang om de tijd te hebben om het te laten werken, om te bepalen hoe iets functioneert. Daarom ben ik voornemens om de wet na vijf jaar te evalueren. Ik heb wel gezegd dat we op een aantal punten gaan monitoren. Ik hoop dus de Kamer tevreden te stellen als ik zeg dat we de wet formeel na vijf jaar evalueren, maar dat ik, als er signalen zijn, die signalen er in ieder geval binnen drie jaar uit licht om de Kamer er apart over te informeren. Een evaluatie kost namelijk heel veel werk, tijd en geld. Het is een soort risicobenadering: hebben we signalen dat zich bij een bepaald onderdeel van de wet veel zorgen voordoen of er veel aan de hand is, dan bericht ik de Kamer daarover apart. De volledige, uitgebreide evaluatie doe ik echter na vijf jaar. Dat zou ik kunnen toezeggen. De motie zoals zij nu luidt, zou ik dus willen ontraden.

Mevrouw Gerkens (SP): Ik vind de toezegging van de minister fantastisch. Ik ga daar graag mee akkoord. Dat betekent dat ik de motie intrek.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Openbaar maken adviezen (34.109) (T02203)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Schnabel (D66), toe rapporten van deskundigencommissies met betrekking tot de vervreemding van cultuurgoederen door andere publiekrechtelijke rechtspersonen dan gemeenten, provincies en Rijk in principe openbaar te maken als die aan haar toegezonden zijn.


Kerngegevens

Nummer T02203
Status openstaand
Datum toezegging 8 december 2015
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Kamerleden Prof.dr. P. Schnabel (D66)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen adviezen
erfgoedwet
openbaarmaking
Kamerstukken Erfgoedwet (34.109)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 11, item 7 - blz. 10-11

De heer Schnabel (D66): Ik wil toch nog even doorgaan op het punt van wie verantwoording moet afleggen over het vervreemden, dus over die vreemde figuur rond de publiekrechtelijke rechtspersoon. De minister wijst heel sterk op de betekenis van proportionaliteit en haar zorg over eventuele bureaucratisering. Aan de andere kant geeft de minister ook zelf aan dat het niet om veel gevallen zou kunnen gaan. Dan zal het met die bureaucratisering dus ook wel meevallen. Onze zorg was meer gelegen in de inconsistentie die er door de amendementontwikkeling is gekomen, waardoor je een rare figuur krijgt. Een publiekrechtelijke rechtspersoon, bijvoorbeeld een universiteit die wat uit haar museum wil verkopen, is niet verplicht om dat te melden. Dan weet eigenlijk niemand behalve het museum zelf of het college van bestuur van de universiteit dat dat plan er is. Het is ook niet verplicht om een commissie in het leven te roepen, want eerst moet het zelf bepalen of het dat nodig vindt. Het rapport van die commissie wordt alleen aan de minister ter kennis gebracht als dat een negatief advies bevat. De minister is dan echter niet verplicht om dat openbaar te maken. Dat is een weinig effectieve optie, eigenlijk een optie die het mogelijk maakt om alles te vermijden. Onze zorg, die ook een beetje een gevolg is van het aanvaarden van het amendement, is dus dat het nu eigenlijk een beetje half geregeld is.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 11, item 7 - blz. 11-12

Minister Bussemaker: De heer Schnabel vroeg nog naar de publiekrechtelijke organen. Waarom is het daar anders geregeld dan bijvoorbeeld bij gemeenten? Het zal niet over veel gevallen gaan, zegt hij. Ik denk dat het niet in veel gevallen om voorwerpen van bijzonder nationaal belang gaat. Ik denk echter dat er wel degelijk veel voorwerpen kunnen zijn die voor de organisaties zelf grote betekenis hebben. Dan is de vraag of het proportioneel is. Ik ben overigens niet van mening dat er minder bescherming is omdat er alleen een commissie is, er alleen een advies aan mij wordt gevraagd en dat advies niet openbaar gemaakt hoeft te worden. Het kan dus wel openbaar gemaakt worden. Met alles wat wij nu hebben, is dat een enorme stap vooruit. Dat geldt ook voor de stap die de Tweede Kamer met het amendement heeft aangebracht. Vanzelfsprekend zullen we ook dit monitoren en volgen. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan kan er in een volgend stadium altijd nog een verdere aanscherping worden aangebracht. We zouden echter organisaties enorm belasten als we hun vragen om hun cultuurgoed altijd te melden of er een advies over te vragen. Ik heb bijvoorbeeld met universiteiten afspraken gemaakt, om het maar bij een groep organisaties te houden waarover ik zelf ga. We hebben afgesproken dat we proberen om van vertrouwen uit te gaan en niet alles in regels vast te leggen als dat niet hoeft. Ik heb ook het vertrouwen dat de publiekrechtelijke organen hier zorgvuldig mee zullen omgaan en dat het cultureel erfgoed voldoende beschermd is.

De heer Schnabel (D66): Zou ik de minister dan ook mogen vragen of wij er vertrouwen in kunnen hebben dat zo'n advies openbaar gemaakt wordt als het wordt uitgebracht, ook al is zij daartoe wettelijk niet verplicht? Dan hoeft er niet meteen een beroep te worden gedaan op de Wet openbaarheid van bestuur. Het is natuurlijk ook een kwestie van vertrouwen dat dit gebeurt.

Minister Bussemaker: Absoluut. Eens. Dat hoort daar ook bij. Ik ben geneigd om zo transparant mogelijk te zijn. Ik denk ook dat dit een functie kan hebben, ook in het debat tussen instellingen onderling over hoe mijn beoordeling in een bepaald geval uitvalt. Vanzelfsprekend is er transparantie. Het is dus eigenlijk: ja, tenzij er heel bijzondere redenen zijn om niet tot openbaarheid over te gaan.

De heer Schnabel (D66): Daar ging het natuurlijk vaak over. Maar goed, ik ben tevreden als u zegt: in principe is het ja, natuurlijk maken we dat openbaar. Dat is al een belangrijke stap. Dank u wel.

Minister Bussemaker: In principe is het ja, maar ik kan nooit uitsluiten dat zich een situatie voordoet waarin men zegt dat de gevolgen verstrekkend zijn bij openbaarmaking. Dat muizengaatje wil ik dus graag houden, maar ik zeg toe dat de algemene regel is: openbaar maken.


Brondocumenten


Historie

  • 10 januari 2022
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Cultuur en Media
  • 10 januari 2022
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 8 december 2015
    toezegging gedaan






Toezegging Brief NPO en meerderheid omroepen (34.264) (T02212)

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Sent (PvdA), Lintmeijer (GroenLinks) en Bikker (ChristenUnie) toe de afspraken in de gezamenlijke brief van de NPO en een groot deel van de omroeporganisaties van 28 februari 2016 over openstelling van het omroepbestel in relatie tot artikel 2.88 Mediawet volledig te onderschrijven. De brief wordt onderdeel van het wettelijk verplichte coördinatiereglement. De staatssecretaris doet zijn uiterste best om de omroepen die de brief niet hebben getekend te betrekken bij de afspraken.


Kerngegevens

Nummer T02212
Status openstaand
Datum toezegging 1 maart 2016
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen NPO
omroepen
werkafspraken
Kamerstukken Toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (34.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13, blz. 3

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): We hebben afgelopen week allemaal een brief gezien, waarin de NPO en een gedeelte van de omroepen het eens werden en die betrekking heeft op hetgeen wij vandaag wisselen. Zegt de staatssecretaris dat hetgeen is afgesproken een veel sterker wettelijk kader krijgt, maar dat het precies de afspraken raakt zoals die daar liggen? Anders krijgen we de discussie weer opnieuw. Ik wil dat even goed scherp hebben. Het zou me een lief ding waard zijn als we daarna ook klaar zijn met de discussie.

Staatssecretaris Dekker: Ik denk dat we allemaal graag in een fase willen komen waarin we kunnen zeggen: nu is het klaar, nu gaan we aan de slag. Ik ben zelf heel erg blij dat partijen in Hilversum ook zelf actie hebben ondernomen en afspraken hebben gemaakt over de uitwerking van het wetsvoorstel. Dat staat in de brief die de Kamer onlangs heeft ontvangen. Ik onderschrijf die afspraken volledig. Ik vind het goed dat we een stap verder zijn gekomen, ten opzichte van de eerdere brief die zij in september al aan de Kamer hebben geschreven. In mijn ogen sluiten ze goed aan bij de aanpassingen in de wet die ik zojuist heb voorgesteld. Je legt het dan dus eigenlijk op twee plekken vast. Je zou kunnen zeggen: dubbel gestikt houdt beter. Dan weten we in elk geval zeker waar we aan toe zijn.

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Ik wil het toch nog wat scherper krijgen. Het is mooi dat de omroepen en de NPO met elkaar een brief hebben geschreven waarin zij uitleggen hoe zij gaan werken. Dat vind ik allemaal fantastisch, maar het begint met wat er in de wet staat. De staatssecretaris begon zijn beantwoording net met het concessiebeleidsplan en andere producten die omroepen en NPO met elkaar maken. Ik wil dat graag omdraaien en daar geen misverstand over laten bestaan: de kaders worden geschetst door wat er in de wet staat en op basis daarvan gaan CvO en NPO met elkaar aan slag, maar niet in de omgekeerde volgorde. Ik hoop dat de staatssecretaris dat bedoelde. Als dat niet zo is, heb ik een vervolgvraag.

Staatssecretaris Dekker: Dat is volledig wat ik bedoel. Daarom begon ik ook met aangeven wat we in de wet kunnen expliciteren. Ik ben alleen heel erg blij om te zien dat de brief die de NPO en een groot deel van de omroepen nu hebben gestuurd daar eigenlijk heel goed in past en daar op een aantal onderdelen nog weer een verdere operationalisatie van geeft. In die zin begint het bij de wet. Die wet — mevrouw Bikker heeft dat volgens mij goed aangegeven — kon op dit punt duidelijker, om daar geen misvattingen over te laten bestaan. Nu ligt er ook nog een brief waarin wordt aangegeven dat men langs deze lijn verder gaat en dat is alleen maar heel erg mooi.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13, blz. 15

Staatssecretaris Dekker: De tweede vraag was of we in de tussentijd stil gaan zitten. Ik zal uiteraard mijn uiterste best doen om ook de omroepen die niet mee hebben gedaan aan de brief, te betrekken bij de afspraken. De wet geldt straks voor iedereen, of je mee hebt getekend met de brief of niet. Ik wil wel kijken naar de redenen om niet mee te tekenen. Dat hoeft niet te betekenen dat zij tegen de afspraken in die brief zijn. Misschien hebben enkele omroepen de afweging gemaakt om eerst de behandeling van dit wetsvoorstel in de Kamer af te wachten. Wellicht dat ook daar bereidheid is om mee te doen, zodra duidelijk is dat we verdergaan met deze wet.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13, blz. 16

Mevrouw Sent (PvdA): Ik heb de staatssecretaris ogenschijnlijk tegenstrijdige uitspraken horen doen. Ik heb gehoord dat de staatssecretaris de brief van de NPO en de meerderheid van de omroepen van 28 februari omarmt. Ik heb hem echter ook horen zeggen dat de NPO het stokje zal overdragen aan de omroepen, terwijl in de brief juist staat omschreven hoe de NPO en de omroepen op dat punt samenwerken. Ik wil dat de staatssecretaris bevestigt dat hij de inhoud van de brief van de NPO en de meerderheid van de omroepen omarmt.

Staatssecretaris Dekker: Daar kan ik heel kort over zijn: die omarm ik. Ik heb bedoeld te zeggen dat de NPO en de omroepen verschillende verantwoordelijkheden hebben en dat op een gegeven moment de verantwoordelijkheid van de NPO ophoudt zodra het gaat om het echt maken van programma's.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, O, p. 5-6

Tijdens de tweede termijn van de plenaire behandeling is ook de gezamenlijke brief van de NPO en een groot deel van de omroeporganisaties aan de orde gekomen. Het is goed dat de partijen in Hilversum zelf actie hebben ondernomen om tot heldere werkafspraken te komen. De afspraken uit de brief bieden heldere kaders en duidelijke uitgangspunten,

die bovendien geheel in lijn zijn met het aanvullende wetsvoorstel. Ik bevestigde richting de fractie van de PvdA tijdens het debat dat ik de afspraken uit de brief volledig onderschrijf.

De gehele brief van 28 februari jongstleden wordt tevens onderdeel van het coördinatiereglement. Het coördinatiereglement is een formeel en wettelijk verplicht document waarin de taken en bevoegdheden van de NPO staan beschreven. Besluiten die op basis van het coördinatiereglement worden genomen, staan open voor bezwaar en beroep. De genoemde verduidelijkingen uit het aanvullende wetsvoorstel in combinatie met de heldere afspraken en uitgangspunten in de brief van 28 februari bieden naar mijn mening een solide, duidelijke en transparante basis voor de samenwerking tussen NPO en omroeporganisaties. Zoals ik in het debat heb toegezegd, zal ik uiteraard mijn uiterste best doen om ook de omroepen die de brief niet hebben getekend te betrekken bij de afspraken.


Brondocumenten


Historie

  • 10 januari 2022
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Cultuur en Media
  • 10 januari 2022
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 26 oktober 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 26 oktober 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 1 maart 2016
    toezegging gedaan






Toezegging Aantal regionale omroepen per provincie (34.264) (T02222)

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Atsma (CDA), toe dat er per provincie minimaal één regionale omroep blijft bestaan en dat het mogelijk blijft dat er in de provincie Zuid-Holland twee regionale omroepen zijn.


Kerngegevens

Nummer T02222
Status openstaand
Datum toezegging 1 maart 2016
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Kamerleden J.J. Atsma (CDA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen provincies
regionale omroepen
Kamerstukken Toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (34.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8, blz. 3

De heer Atsma (CDA): Het stemt ons tevreden dat de staatssecretaris garandeert dat er in elk geval per provincie minimaal één regionale omroep zal blijven. Nu is dat in vrijwel alle provincies ook het geval, behalve in Zuid-Holland, waar er volgens mij twee zijn. Wellicht dat de staatssecretaris kan aangeven wat hij bedoelt met "in elk geval één per provincie".

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8, blz. 54

Staatssecretaris Dekker: Ik denk dat dit niet het punt is waarop we het kunnen regelen, maar dat dat bij het komende wetsvoorstel is. Daarbij kun je altijd de afspraak maken dat er minimaal op provinciaal niveau altijd een regionale omroep is.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 3, blz. 2

De heer Atsma (CDA): Alle provincies, heeft de staatssecretaris nog eens bevestigd, hebben recht op één regionale omroep. Wat betekent dat bijvoorbeeld voor de situatie in Zuid-Holland, voor de discussie rondom West en Rijnmond?

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 13, blz. 13

Staatssecretaris Dekker: Ik ben het wel met het CDA eens dat iedere provincie een regionale omroep moet hebben. Daarom blijft er per provincie minimaal één regionale redactie bestaan en blijven deze redacties eigen regionale aanbodkanalen voor zowel radio als televisie behouden. Dat is overigens in lijn met de motie-Heerma/Segers, die een meerderheid heeft gehaald in de Tweede Kamer. Daarnaast blijft het mogelijk dat er in de provincie Zuid-Holland twee regionale omroepen zijn.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, O, p. 8

Ik heb naar aanleiding van vragen van de CDA-fractie onder andere toegelicht dat er per provincie minimaal één regionale omroep blijft bestaan. Ieder met hun eigen regionale aanbodkanalen voor zowel radio als televisie. Dit is in lijn met de motie Heerma/Segers die is aangenomen in de Tweede Kamer. Het blijft ook mogelijk dat er in de provincie Zuid-Holland twee regionale omroepen zijn.


Brondocumenten


Historie

  • 10 januari 2022
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Cultuur en Media
  • 10 januari 2022
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 13 maart 2018
    nieuwe status: openstaand
    Voortgang:
  • 26 oktober 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 26 oktober 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 1 maart 2016
    toezegging gedaan






Toezegging Aanscherping publieke mediaopdracht (34.264) (T02227)

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Sent (PvdA), toe dat de NPO geen causaal verband aan hoeft te tonen tussen de inzet van amusement en de kerntaken informatie, cultuur en educatie, maar slechts het verband aannemelijk moet maken door een sterke correlatie te laten zien.


Kerngegevens

Nummer T02227
Status openstaand
Datum toezegging 2 februari 2016
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Kamerleden Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen amusement
causaal verband
kerntaken
Kamerstukken Toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (34.264)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 10

Mevrouw Sent (PvdA): Dan kom ik bij de taakopdracht van de publieke omroep en de rol die amusement daarbij speelt. In de memorie van toelichting bij het voorliggende wetsvoorstel schrijft de regering: "Wel kan amusement worden ingezet als middel om een informatief, cultureel of educatief doel te bereiken of een breed en divers publiek te trekken en te binden, zodat deze doelen onder de aandacht worden gebracht." Dit steunt mijn fractie. Echter, in de memorie van antwoord lezen wij dat de regering van de NPO verwacht dat de NPO per programma aantoont dat dit publiek zonder dat amusementsprogramma niet was bereikt. Naar de mening van de leden van mijn fractie is dit onmogelijk te bewijzen. Derhalve vroegen wij de regering om af te zien van de onmogelijke bewijslast ten aanzien van amusement. In de nadere memorie van antwoord erkent de regering dat de bewijslast niet onmogelijk en wel redelijk moet zijn. Toch wil de regering verder gaan dan hetgeen in de memorie van toelichting staat, blijkens het volgende zinnetje uit de nadere memorie van antwoord: "Dit is niet voldoende, omdat het niet duidelijk maakt of een amusementsprogramma ook daadwerkelijk nodig was voor het bereiken van de kerndoelen."

Naar de mening van mijn fractie is de staatssecretaris op zoek naar een causaliteit die niet uit de cijfers van de Stichting KijkOnderzoek valt te destilleren. Immers, uit regressieanalyse kan nooit een causaal verband blijken. Regressieanalyse veronderstelt causaliteit tussen de variabelen. Middels een experiment kan wel iets over causaliteit worden gezegd, maar het publieke omroepbestel leent zich naar de mening van mijn fractie niet voor dergelijke experimenten.

Mijn fractie heeft het volgende voor ogen. De NPO heeft een inspanningsverplichting om, binnen redelijkheidsgrenzen qua tijd, geld en benodigde menskracht, zo goed mogelijk aannemelijk te maken dat een amusementsprogramma bijdraagt aan de binding van een breed publiek en specifieke groepen aan de kanalen van de NPO en het overige aanbod van de NPO, en daarmee aan het bereik van informatie, educatie en cultuur. Daarmee is volgens mijn fractie voldaan aan de bepalingen in het voorliggende wetsvoorstel en de duiding in de memorie van toelichting. Daarom vragen wij de staatssecretaris om de harde toezegging dat hij deze interpretatie van de bewijslast respecteert.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 18, item 8 - blz. 51

Staatssecretaris Dekker: Mevrouw Sent vroeg: als je dat nou vraagt aan de publieke omroep — ik heb dat vrij stevig gedaan in mijn eerste brief aan de NPO — vraag je dan niet iets aan de publieke omroep wat men niet kan laten zien? Ik vond dat mevrouw Sent een punt had. Ik ben om de tafel gaan zitten met de NPO en heb gezegd: als je dat niet een-op-een in termen van causaliteit kunt bewijzen, hoe kun je dan wel iets meer aantonen dan alleen maar de doorloop van kijkers? Er zijn natuurlijk altijd kijkers die een beetje blijven hangen. Dan kun je zeggen dat ze naar beide programma's hebben gekeken. Als wij dat als toetsingskader gebruiken, dan verandert er helemaal niets. Er moet dus iets meer gebeuren dan alleen dat. Dat kan ook. Er wordt uitgebreid kiezers-, ik bedoel uitgebreid kijkersonderzoek gedaan; ik maak weer dezelfde fout. Daaruit valt heel veel af te leiden. Ik heb er het volste vertrouwen in dat de NPO een uiterste inspanning gaat doen om het zeer aannemelijk te maken — dat is misschien niet causaal — en een stevig correlatieverband aan te brengen tussen de kerntaken van de publieke omroep, te weten informatie, cultuur en educatie, en de inzet van amusement. Mevrouw Sent vroeg daarover een toezegging langs de lijnen die zij zelf verwoordde. Volgens mij heb ik daar geen woord aan toe te voegen.

(...)

Kamerstukken I 2015/16, 34 264, H, p. 4

Het wetsvoorstel wijzigt de publieke mediaopdracht. De publieke omroep krijgt de taak om een breed en divers publiek te voorzien van informatie, cultuur en educatie. Amusementsprogramma’s zijn niet langer een kerntaak, maar kunnen nog wel worden ingezet als middel om de kerndoelen te bereiken. De NPO ontwikkelt een toetsingskader waarmee hij achteraf laat zien dat hij aan de publieke mediaopdracht voldoet. Aan de leden van uw Kamer, en specifiek aan de fractie van de PvdA, heb ik toegezegd dat de NPO daarbij geen causaal verband aan hoeft te tonen tussen de inzet van amusement en de kerntaken informatie, cultuur en educatie. Het is voldoende als de NPO het verband aannemelijk maakt door een sterke correlatie te laten zien. Over de wijze waarop de NPO wel verantwoording kan afleggen, ben ik in goed overleg met de NPO. De NPO heeft mij gemeld dat hij zo goed mogelijk aannemelijk gaat maken dat een amusementsprogramma bijdraagt aan de binding van een breed publiek en specifieke groepen aan de kanalen van de NPO en het overige aanbod van de NPO, en daarmee aan het bereik van informatie, educatie en cultuur. In deze wijze van verantwoording kan ik mij vinden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Openbaarmaking rapport inspectie (33.862) (T02245)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe dat zowel het rapport van de inspectie over de deugdelijkheidseisen als het rapport over de bevindingen (het stimulerende deel) openbare stukken zijn.


Kerngegevens

Nummer T02245
Status openstaand
Datum toezegging 1 maart 2016
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen onderwijsinspectie
openbaarmaking
stimulering
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Bisschop, Van Meenen en Rog Doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht (33.862)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 12 - blz. 16

De heer Ganzevoort (GroenLinks): Het eerste punt betreft de openbaarmaking van het advies over het stimulerende deel. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat er sprake is van voortschrijdend inzicht tussen de oorspronkelijke memorie van toelichting naar aanleiding van het rapport van de Raad van State — op bladzijde 19 staat dat alleen het eerste deel openbaar wordt gemaakt — en de presentatie die vanavond is gegeven, namelijk de opmerking dat beide onderdelen openbaar worden gemaakt. Om dat voortschrijdend inzicht te onderstrepen, vraag ik om een toezegging van de regering. Ik vraag haar om te bevestigen dat het de bedoeling is dat beide rapporten openbaar zullen zijn. Als de regering dat kan toezeggen, is wat ons betreft ook dit voortschrijdend inzicht gemarkeerd.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 12 - blz. 18

Staatssecretaris Dekker: De heer Ganzevoort heeft een vraag gesteld over de rapporten. Die zijn beide openbaar.


Brondocumenten


Historie

  • 26 oktober 2017
    nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 26 oktober 2017
    verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • 1 maart 2016
    toezegging gedaan






Toezegging Voorhangen algemene maatregel van bestuur (34.251) (T02334)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bruijn (VVD), toe de algemene maatregel van bestuur over de hoofdlijnen van de begroting voor het mbo te zijner tijd bij de Eerste Kamer voor te hangen.


Kerngegevens

Nummer T02334
Status openstaand
Datum toezegging 7 juni 2016
Deadline 1 juli 2021
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden prof. dr. J.A. Bruijn (VVD)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen Algemene Maatregel van Bestuur
bestuurskracht
Kamerstukken Versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen (34.251)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 33, item 10 - blz. 7

De heer Bruijn (VVD): Ik kom op de hoofdlijnen van de begroting. Het wetsvoorstel omvat een regeling over het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting in het middelbaar beroepsonderwijs. De minister geeft in de memorie van antwoord aan dat met dit instemmingsrecht wordt aangesloten bij de regeling die nu al geldt in het hoger onderwijs. Uit het ISO-onderzoek, het onderzoek van het Interstedelijk Studenten Overleg, getiteld "Welke hoofdlijnen", uit mei 2016, afgelopen maand dus, blijkt dat in het hoger onderwijs iedere instelling het begrip "hoofdlijn" op eigen wijze interpreteert. Dat hoeft voor ons als liberalen natuurlijk niet onwenselijk te zijn. Maar er is, getuige dat rapport, bij een flink deel, te weten 33% van die raden, kennelijk onduidelijkheid en ontevredenheid over deze regeling. Onder "hoofdlijnen van de begroting", lezen wij, wordt onder meer verstaan: hoofdlijnen van de financiële ruimte voor strategische beleidsprioriteiten en voor investeringen in vastgoed. Dat is inderdaad een onduidelijke, want circulaire, redenering. De beleidsterreinen zijn wel gedefinieerd, maar de hoofdlijnen niet. Kennelijk ziet de regering zelf ook nog ruimte voor verheldering op dit punt, want zij kondigt in de memorie van antwoord aan dat bij AMvB een nadere uitwerking kan worden gegeven van hetgeen moet worden begrepen onder "hoofdlijnen van begroting". Kan de minister al iets meer zeggen over de invulling van die AMvB? Is de regering bereid een toezegging te doen dat deze AMvB te zijner tijd ook aan deze Kamer zal worden voorgehangen?

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 33, item 12 - blz. 7

Minister Bussemaker: Met de partijen in het mbo, JOB, de MBO Raad en personeelsorganisaties ga ik het gesprek aan over de lessen die zij kunnen trekken. Daar zijn we nu immers bezig met bekijken hoe we de AMvB over de hoofdlijnen van de begroting voor het mbo verder kunnen uitwerken. Behalve dat ik graag bereid ben om die lessen voor het mbo mee te nemen, zal ik ook de AMvB te zijner tijd bij deze Kamer voorhangen. Dan moeten we echt nog wel bekijken wat we in dit geval specifiek moet verstaan onder "de hoofdlijnen van de begroting". Dat is namelijk bij het mbo anders dan bij het hoger onderwijs.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onafhankelijk onderzoek naar duurzame versterking (35.554) (T03060)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Veldhoen (GroenLinks), Pijlman (D66) en Vos (PvdA), toe onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar duurzame versterking van de publieke omroep, zowel wettelijk als financieel, en gelet op het internationale krachtenveld. Het onderzoek naar erkenningenhouders maakt hier deel van uit. Over het voornemen tot het doen van onderzoek wordt de Kamer geïnformeerd en zij wordt in de gelegenheid gesteld om een reflectie op de onderzoeksopzet te geven.


Kerngegevens

Nummer T03060
Status deels voldaan
Datum toezegging 8 december 2020
Deadline 1 januari 2022
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Kamerleden Drs. H.J. Pijlman (D66)
mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
dr. M.L. Vos (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen onderzoek
publieke omroepen
versterking
Kamerstukken Versterking van het toekomstperspectief van de publieke omroep (35.554)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 13, item 3 – blz. 2

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks): Voordat ik verderga, wil ik benadrukken dat deze problematiek vraagt om een bredere analyse en breder onderzoek. De vraag die beantwoord moet worden, is hoe de publieke omroep duurzaam kan worden versterkt, zodat hij overeind blijft in het internationale krachtenveld in deze nieuwe tijd. Het vraagt erom dat wij uitzoomen en meer fundamenteel kijken naar het stelsel. De bedreigingen komen namelijk niet uit Hilversum. Het zijn niet de omroepen tegen de NPO en zeker niet Hilversum tegenover Den Haag. Het is de vraag hoe de publieke omroep, gelet op het veranderende kijkgedrag, overeind blijft tussen de grote internationale partijen. Hoe zorgen we ervoor dat de publieke omroep gezamenlijk optrekt en in dit krachtenveld zichtbaar en relevant blijft? Hoe zorgen we ervoor dat onafhankelijke informatievoorziening geborgd is en voor iedereen toegankelijk blijft? Dat vraagt om een onafhankelijk onderzoek naar de wettelijke mogelijkheden en de financiële condities, waaronder de continuïteit van de publieke omroep in dit internationale krachtenveld beter wordt geborgd en duurzaam wordt versterkt. Hoe ziet de minister een dergelijk onderzoek?

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 13, item 3 – blz. 8

De heer Pijlman (D66): Wij suggereerden een nieuw stelsel, gebaseerd op het huidige cultuurstelsel, waarbij een basisinfrastructuur gepaard gaat met prestatieafspraken, die daarin leidend zijn. Immers, alhoewel u daar geen gegevens over heeft, is naar mijn informatie het ledenbestand van de omroepen ook ernstig vergrijsd. U hebt inmiddels toegezegd dat er een proeve van een nieuw stelsel eind 2021 naar de Tweede Kamer wordt gestuurd. Ik zou u overigens willen vragen om ook de suggesties van mevrouw Veldhoen van GroenLinks daarin mee te nemen en dus in de breedte naar de invloed van bijvoorbeeld de techindustrie op ons medialandschap te kijken. Het zou ons, denk ik, helpen om de koers om een open stelsel te houden, te versterken.

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 14, item 3 – blz. 4

Minister Slob: Als we vooruitkijken, zien we dat de ontwikkelingen hard gaan. Dat klopt, het gaat soms razendsnel en met name de technologische ontwikkelingen zijn haast niet te stuiten. Mevrouw Veldhoen vroeg of het dan ook niet belangrijk is om dat goed te blijven volgen en goed onderzoek te blijven doen, zodat we de continuïteit van de publieke omroep kunnen blijven borgen, ook in het internationale krachtenveld, zodat we waar nodig als dat blijkt uit onderzoeken ook weer aanvullend maatregelen kunnen nemen. U sprak breder dan dat daar alleen maar extra geld nodig zou zijn.

De heer Pijlman reageerde daarop dat dat op zich wel verstandig is, maar zou dat dan niet gekoppeld kunnen worden aan een onderzoek dat in de Tweede Kamer al is toegezegd aan de Partij van de Arbeid? Dat klopt. Ik heb aan mevrouw Van den Hul toegezegd dat we ook verder zullen blijven nadenken, ook over mogelijkerwijze andere modaliteiten voor de komende jaren, juist om de grotere vragen en soms ook bedreigingen die op ons afkomen goed te kunnen adresseren. Als uw Kamer dat wil, ben ik zeker bereid om dat ook in de komende tijd verder uit te werken en te zorgen dat dergelijke onafhankelijke onderzoeken worden gedaan.

Weet wel, zeg ik aansluitend nog, dat rond due prominence een onderzoek loopt dat in het volgend kalenderjaar zal worden afgerond. Dat raakt aan de bereikbaarheid en de vindbaarheid van de content en aan de apps van de publieke omroep, waar mevrouw Veldhoen ook naar vroeg. Dus daar hebben we inmiddels onderzoek voor in gang gezet, dat met name in 2021 zal gaan lopen.

Volgend jaar zal er ook weer een beleidstoelichting op het begrotingsartikel 15 zijn van Media. Dat is ook weer informatie die we krijgen; we kunnen eigenlijk niet genoeg informatie krijgen. Die beleidstoelichting staat weer op de rol, want die komt om de zoveel jaar en dat is ook net volgend jaar weer het geval. Dit allemaal bij elkaar maakt dat we goed kunnen volgen wat er gebeurt en dat we ook kunnen kijken of wat we nu doen, wat we hebben afgesproken en wat we wettelijk hebben vastgelegd solide genoeg is, ook als het gaat om de opgaven voor de toekomst.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks): Allereerst dank voor deze toezeggingen. Ik ben heel blij om te horen dat de minister het met mij eens is dat het goed is om een onderzoek te laten verrichten naar dit onderwerp en naar de bredere stutting van de publieke omroep, ook in het internationale kader. Ik had een motie voorbereid op dit punt, maar als de minister zo ruimhartig een toezegging doet, ga ik toch kijken of ik boter bij de vis kan krijgen en of u dan ook kunt meegaan in de manier waarop wij dat onderzoek graag zouden zien. Het dictum ging over het volgende: "verzoekt de regering een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de wettelijke mogelijkheden waarmee en de financiële condities waaronder de publieke omroep duurzaam wordt versterkt en voldoende flexibiliteit verkrijgt om relevant en zichtbaar te blijven in het sterk veranderende krachtenveld, door veranderend kijkgedrag, technologische vernieuwingen en de invloed en de impact van die grote mediabedrijven." Dat is volgens mij ongeveer wat u ook zei, maar voor de Handelingen zou ik het wel heel prettig vinden als we overeenstemming met elkaar kunnen bereiken over de omvang van dat onderzoek, want dat zou betekenen dat ik geen motie hoef in te dienen.

Minister Slob: Het maakt debatteren in de Eerste Kamer zo aangenaam dat dat op deze manier kan. Hier zitten volgens mij de aspecten in die ik net zelf ook noemde. We weten inderdaad niet hoe het zich gaat ontwikkelen, ook als het gaat om kijkgedrag. Daar kom ik straks nog even apart op terug, omdat daar ook vragen over zijn gesteld die raken aan de wettelijke verplichting voor drie netten. Dat is inderdaad een ontwikkeling die heel snel kan gaan, dus dat moet je goed blijven volgen. We zullen ook heel goed moeten blijven volgen of de wijze waarop we het nu hebben ingericht — ik herhaal wat ik net zei, het is een sterk merk — ook echt sterk blijft, of dat er toch verzwakkingen optreden waar we iets aan moeten gaan doen. De aspecten die u noemt, horen daar goed bij. Dus die zal ik meenemen in dat onderzoek. Dat is bij dezen toegezegd.

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 14, item 3 – blz. 18

Minister Slob: Tot slot op dit onderdeel: ik heb de Tweede Kamer beloofd dat we verder gaan onderzoeken — maar niet nu; dat was een motie voor de toekomst — of dat misschien op een andere manier zou kunnen worden ingericht en zo ja, hoe. Maar daar is op dit moment dus geen sprake van.

Mevrouw Vos (PvdA): Het gaat mij om het laatste deel. Er is een motie ingediend door Kirsten van den Hul over erkenningenhouders, waar op dit moment MAX en WNL gebruik van maken. Die hebben eigen merken, een eigen identiteit, maar delen allerlei zaken. U zegt dat u daar helemaal niks mee doet, maar volgens mij is dat wel een oplossing, ook als ik hoor wat u aan het begin zei. Als op een gegeven moment een omroep niet kan aansluiten bij een andere, kan dat verlies van je vergunning betekenen. Dan is het toch juist belangrijk om het te gaan hebben over erkenningenhouders? Waarom wordt dat niet verder onderzocht?

Minister Slob: Ik heb de Tweede Kamer toegezegd — ik heb die motie-Van den Hul ook oordeel Kamer gegeven — dat ik bereid ben om dat in de komende tijd uit te zoeken. We praten nu over de wet die de toelating voor de komende concessieperiode regelt. Daar had die motie geen betrekking op, want die gaat echt over de toekomst en wil dat ik dat verder ga uitzoeken. Daar zit echt veel aan vast. Het lijkt heel makkelijk, van: doe het even, maar daarvoor zal de wetgeving op allerlei fronten aangepast moeten worden. Daar hebben we niet voor gekozen. We hebben aangesloten bij de bepalingen zoals die al in de vorige kabinetsperiode in de wet zijn terechtgekomen. Ik ben wel bereid om dat onderzoek verder uit te voeren en ik koppel dat ook aan de onderzoeken die ik aan uw Kamer heb toegezegd, evenals aan een paar andere onderzoeken die nog lopen. We krijgen dus veel informatie in de komende tijd om te bezien wat er verder in de toekomst voor mogelijkheden zijn.

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 14, item 3 – blz. 21

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks): Zichtbaarheid en vindbaarheid zijn daarbij van essentieel belang, ik zei het gisteren ook al. Een level playing field met de grote internationale mediabedrijven is niet haalbaar als het gaat om de financiële middelen. Dat vraagt dus om een borging van de positie van de publieke omroep in ons wettelijk stelsel, zodanig dat die positie duidelijk afgebakend is en stevig verankerd wordt om op die manier overeind te blijven in dat internationale krachtenveld. Onze publieke omroep moet vindbaar en zichtbaar zijn, ook online en on demand. Daarom zijn we blij met de toezegging van de minister over het starten van een onderzoek naar de onderwerpen die mijn fractie zo belangrijk vindt.

Graag zou ik nog iets horen van de minister over het tijdpad. Gaat hij dit nog zelf oppakken? Dat zou wel onze voorkeur hebben. Misschien een beetje brutaal, maar wellicht mogen leden van deze Kamer meedenken over de formulering van de onderzoeksopdracht, nu de wens voor een onderzoek ook uit deze Kamer komt. Dat aanbod staat in ieder geval van mijn kant.

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 14, item 3 – blz. 22

Mevrouw Vos (PvdA): Ik ben wel blij met de toezegging van de minister over het onderzoek dat door senator Veldhoen naar voren is gebracht. Ik sluit me aan bij de brutale vragen van mevrouw Veldhoen. Ook wij willen wel even kijken naar de opdracht, omdat wij denken dat het erg belangrijk is om juist ook de slagvaardigheid en een alternatieve financiering goed op de kaart te krijgen.

(…)

De heer Pijlman (D66): Dank ook voor de toezegging aan mevrouw Veldhoen om het gevraagde onderzoek in de motie-Van den Hul, ingediend in de Tweede Kamer, uit te breiden met alle aspecten die zij heeft genoemd. Ik had mijn handtekening al onder de motie van mevrouw Veldhoen gezet, maar de toezegging komt daarvoor in de plaats. Dank daarvoor.

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 14, item 3 – blz. 26

Minister Slob: Er zijn bedreigingen. Een aantal van u hebben daaraan gerefereerd, met name aan wat er internationaal allemaal plaatsvindt. Mevrouw Velthoen, mevrouw Vos en de heer Pijlman hadden daar met name gevraagd. Zij hadden hun namen zelfs al aan een motie toevertrouwd. In hun richting zeg ik dat ik zelf al van plan ben om daarmee aan de slag te gaan, want wij gaan uiteraard door tot de laatste dag dat we in functie zijn. Ik zal u informeren over het voornemen dat ik dan heb met betrekking tot het onderzoek dat ik onafhankelijk wil laten uitvoeren. Dat biedt u de mogelijkheid om daar dan nog wat reflectie op te geven, mocht u dat nog aan de orde vinden. Ik hoop dat er dan een heel mooie onderzoeksopdracht zal liggen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Proeve van een nieuw omroepstelsel (35.554) (T03062)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Pijlman (D66) en Bikker (ChristenUnie), toe de proeve van een nieuwe omroepstelsel ook naar de Eerste Kamer te sturen en daarin aandacht te besteden aan objectiveerbare criteria.


Kerngegevens

Nummer T03062
Status openstaand
Datum toezegging 8 december 2020
Deadline 1 juli 2023
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Drs. H.J. Pijlman (D66)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen proeve
publieke omroepen
Kamerstukken Versterking van het toekomstperspectief van de publieke omroep (35.554)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 13, item 3 – blz. 9

De heer Pijlman (D66): Wij suggereerden een nieuw stelsel, gebaseerd op het huidige cultuurstelsel, waarbij een basisinfrastructuur gepaard gaat met prestatieafspraken, die daarin leidend zijn. Immers, alhoewel u daar geen gegevens over heeft, is naar mijn informatie het ledenbestand van de omroepen ook ernstig vergrijsd. U hebt inmiddels toegezegd dat er een proeve van een nieuw stelsel eind 2021 naar de Tweede Kamer wordt gestuurd. Ik zou u overigens willen vragen om ook de suggesties van mevrouw Veldhoen van GroenLinks daarin mee te nemen en dus in de breedte naar de invloed van bijvoorbeeld de techindustrie op ons medialandschap te kijken. Het zou ons, denk ik, helpen om de koers om een open stelsel te houden, te versterken.

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 14, item 3 – blz. 8-9

Minister Slob: In de vorm van een aangenomen motie van D66 is in de Tweede Kamer gezegd: wij zouden het fijn vinden als er al eind volgend jaar een proeve ligt van waaraan gedacht kan worden, zodat we kunnen oordelen of dat echt valide is. Het zal echt nog heel wat vragen om dat goed en precies te doen, maar daar gaan we nu niet te veel hardop over speculeren. Dat geven we in externe handen bij de Raad voor Cultuur. De omroepen en de NPO gaan daarmee aan de slag. De Raad voor Cultuur krijgt daarbij ook een specifieke opdracht. De vraag van de Tweede Kamer was of ik dat aan haar wil voorleggen. Dat is het moment om te kijken of dat echt solide is. Misschien moet er nog wat gebeuren, maar als we het solide vinden, kunnen we alsnog zorgen dat dit in de richting van de nieuwe concessieperiode tijdig in de wet is vastgelegd, zodat dit al als een toegangspoort kan dienen bij de concessieperiode die vanaf 2027 zal ingaan. Zo heb ik het afgesproken, dus zo zal er gewerkt gaan worden. In deze wet vragen we — dat is ook goed — wel aan de omroepen, eigenlijk conform de eerste vraag in de katholieke catechismus: waartoe bent u op aarde; kunt u zich, ook in uw jaarverslagen, gewoon verantwoorden over wat uw missie is en over hoe u uw maatschappelijke binding ziet? Dan is het heel fijn als men daar woorden aan geeft. Dat kan helpen. Dat is nu wel een verplichting die we aan hen stellen, maar dat is nog geen toetssteen voor toelating en voor het definitief beoordelen of omroepen niet alleen naast de ledenaantallen ook op basis van andere criteria bestaansrecht hebben en weer toegang zouden moeten gaan krijgen tot een nieuwe concessieperiode.

(…)

Minister Slob: Nog één opmerking, voorzitter. Ik wil toezeggen dat ook u in de loop van 2021 de informatie ontvangt als we daar meer over weten, want ik begrijp wel heel goed de belangstelling van uw Kamer voor dit onderwerp.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Dank u, dat scheelt een stukje van mijn vraag. Mijn zorg is de volgende. Het is heel goed dat de minister dit goed voorbespreekt met het parlement en zo tot iets komt wat breed gedragen is, maar we hebben eerder gezien dat een lang traject van voorbespreken aan de overkant leidde tot een laat moment van wetgeving aan deze kant. Het concessiebeleidsplan moet dan al bijna weer worden vastgesteld. Ik vraag de minister om daarin het tijdpad te bewaken, zodat straks voor het wetgevingstraject alles niet alleen zorgvuldig is uitgedacht aan de overkant en de Eerste Kamer op een vroeg moment is meegenomen, maar juist ook op dat late moment, zodat ook de Eerste Kamer dan de tijd en de ruimte heeft om hierover haar oordeel te vellen en het met name te toetsen. Mijn tweede vraag kan ik er meteen aan toevoegen; dat scheelt. Kan de minister toezeggen dat er gewerkt wordt aan objectiveerbare criteria?

Minister Slob: Ik heb het laatst in handen gegeven van de Raad voor Cultuur, maar dit is natuurlijk wel de bedoeling. Als je dit mede als beoordelingscriterium gaat gebruiken om te bepalen of men recht heeft op een plekje in het bestel, los van wat we nu altijd doen, namelijk alleen de ledenaantallen, dan moet dat heel zorgvuldig gebeuren. Daarom is het nog geen gelopen race. Het is wel een voornemen dat we hebben, maar ik merk dat het ook een breed gedragen voornemen is, in ieder geval als ik kijk naar hoe er in de Tweede Kamer op gereageerd is. Daar kon men haast niet wachten. Dat is ook de reden dat de motie er kwam met het verzoek om het dan ook toe te passen. Ik zal er uiteraard voor zorgen, zoals ik net al aangaf, dat u daar tijdig de informatie over ontvangt. Bij de agendering van wetsvoorstellen was deze coronatijd natuurlijk een obstakel, want anders had het al veel eerder bij u gelegen. Maar ik begrijp dat u ook de ruimte wil hebben om daarop te kunnen reflecteren.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Alle begrip voor deze keer, maar er was elke keer wat. Daarom was ik er net wat strenger op dan u misschien gemiddeld van mij gewend bent. Bij de Mediawet is de Eerste Kamer bijna altijd in de laatste weken aan zet. Het zou goed zijn, ook voor de versterking van de Mediawet, als de Kamer ruim de tijd heeft als de wetgeving er ligt.

Minister Slob: Ik incasseer deze, al weet u dat ik alleen voor deze wet verantwoordelijkheid draag. Ik besef dat er een historie is op dat vlak. Dat heeft u nog niet helemaal verwerkt, denk ik, maar dat kost soms ook even tijd.

De heer Pijlman (D66): Het is overigens goed dat wij met elkaar mevrouw Bikker eraan zullen herinneren dat zij dit hier heeft gezegd, zodat ze dit later ook in de Tweede Kamer kan herhalen.

Minister, dank voor uw toezegging dat u ons erbij houdt met de aanvullende criteria. Misschien zei u het al in een tussenzin, maar als ik het goed begrijp, streeft u ernaar om ons hybride stelsel nog meer hybride te maken door naast de ledenaantallen de aanvullende criteria te formuleren. Klopt dat?

Minister Slob: Ja, de ledenaantallen blijven overeind. We beseffen dat de aantallen die we in het verleden vroegen niet meer helemaal van deze tijd zijn. Dat is ook de reden dat we die wat hebben teruggeschroefd. We gaan wel kijken of we dat in aanvulling daarop verder kunnen verbreden.

(…)

Handelingen I 2020-2021, nr. 14, item 3 – blz. 10

Minister Slob: Op verzoek van de Tweede Kamer hebben we afgesproken dat we wel proberen eind volgend jaar, dus zo tegen de begrotingsbehandeling, een eerste proeve daarvan te hebben. Ik heb u toegezegd dat ik ook zal zorgen dat die dan naar de Eerste Kamer zal gaan. Daar worden nu door mijn ambtenaren aantekeningen bij gemaakt, en anders houdt u ons wel scherp, als dat niet gebeurt. Dat is dan het moment om heel gericht, op basis van die eerste proeve, met elkaar onder ogen te zien of we dat objectiveerbaar vinden of niet.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aangepaste dienstenprocedure bij de publieke omroep (35.042/35.453) (T03078)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks), toe om de termijnen en doorlooptijden van een aanvraag voor een nieuw of significant gewijzigd aanbodkanaal in de aangepaste dienstenprocedure te monitoren en de Kamer hierover te informeren.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 3 – blz. 1.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel over de toekomst van de publieke omroep, eind vorig jaar, heb ik in mijn bijdrage stilgestaan bij de noodzaak om de publieke omroep financieel en juridisch zodanig te ondersteunen dat de positie van de publieke omroep in het internationale krachtenveld wordt versterkt. Een centraal element daarin is wendbaarheid. Wendbaarheid is nodig om te kunnen concurreren met andere spelers op de mediamarkt. Mijn fractie heeft daarom zorgen over de verzwaarde dienstentoets. Met de voorgestelde procedure voor instemming van de minister met een nieuw of significant gewijzigd aanbodkanaal van de landelijke publieke omroep wordt de flexibiliteit naar het oordeel van mijn fractie eerder geringer dan groter. (…) Er komt een extra moment binnen een termijn van vier weken, waarop belanghebbenden hun zienswijze naar voren kunnen brengen, terwijl ook aan het einde van de procedure een termijn van zes weken wordt gehanteerd. Waarom moet dit op twee momenten? Wat is de ratio hierachter? Of heeft de minister hiermee willen tegemoetkomen aan wensen van andere belanghebbenden in dit veld? Wat maakt dat de minister denkt dat de procedure met deze twee extra stappen in zes maanden kan zijn afgerond, terwijl in de praktijk is gebleken dat het nu al zonder deze verzwaarde stappen minimaal een jaar en in een enkel geval zelfs twee jaar duurt voordat de minister een besluit heeft genomen? Wat maakt dat de minister nu verwacht dat de verzwaarde toets sneller plaatsvindt dan de huidige? Graag een reactie.

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 3.

Minister Slob:

De vraag naar het halfjaar is terecht, kijkend naar hoeveel tijd er in beslag is genomen door wat er de afgelopen jaren allemaal is gebeurd. De wet is er inderdaad duidelijk in dat je dat halfjaar gewoon moet zien te halen. Dat is in ieder geval niet gelukt in de voorbeelden die we op nationaal niveau hebben. Dat klopt. Ik heb dat volgens mij in december al in uw richting geuit over twee voorbeelden, namelijk NPO Kennis en NPO Soul & Jazz. Die laatste was het ergste, trouwens. Die duurde twee jaar qua behandeling, niet qua inhoud. NPO Kennis duurde een jaar. Ik heb u in december ook al gezegd dat we wel nog een ander voorbeeld hebben, namelijk een regionaal aanbodkanaal van L1 met de treffende titel Alaaf. Dan weet u een klein beetje in welke tijd van het jaar die waarschijnlijk veel bekeken zal worden, al zal dat misschien de komende week tegenvallen. Die is wel gewoon in een halfjaar helemaal afgerond en doorlopen. Het spreekt voor zich dat alles erop is gericht om dat gewoon binnen die zes maanden af te ronden, ook als wij deze zaken nu verduidelijken in de wet, wat niet bedoeld is om te vertragen, maar om te verduidelijken, om het helder te hebben. Zienswijzen kunnen aan het begin meegenomen worden, wat aan het eind weer kan helpen. Dat gaan we volgen. Het spreekt voor zich dat we dat gaan volgen. We monitoren dit. We zullen dat overigens ook breder doen, want we willen natuurlijk ook wel breder kijken hoe de aangepaste procedure als geheel werkt. Maar zo hebben we het voorgesteld en zo heeft uiteindelijk de Tweede Kamer daar steun aan gegeven.

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 4.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Ik hoor de minister ook zeggen dat hij de termijnen of doorlooptijden die worden gehanteerd, gaat monitoren. Bent u ook bereid om de Kamer daarover te informeren? Want ik vind het wel belangrijk dat wij daar ook zicht op houden.

Minister Slob:

Daar ben ik zeker toe bereid. Ja, dat is bij dezen toegezegd.

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 11.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

De zorgen die bij mijn fractie leefden over de nieuwe dienstentoets zijn niet geheel weggenomen. Het is goed dat de termijn waarbinnen de aanvraag wordt behandeld, wordt gemonitord. We zijn ook blij met de toezegging dat de minister de Kamer op de hoogte zal houden van de uitkomsten daarvan.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Markteffectanalyse door de ACM in de nieuwe dienstenprocedure (35.042/35.453) (T03079)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Janssen (SP), toe om bij het monitoren van de werkwijze van de ACM ook de nieuwe taak van de ACM in de dienstenprocedure te monitoren, te weten het uitvoeren van een markteffectanalyse bij de aanvraag van een nieuw aanbodkanaal, in het bijzonder ten aanzien van de Wet openbaarheid van bestuur. De Kamer wordt hierover geïnformeerd.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 3 – blz. 4.

De heer Janssen (SP):

Voorzitter, dan de nieuwe dienstenprocedure. De vraag blijft waarom de Autoriteit Consument en Markt is aangewezen om een markteffectanalyse uit te voeren. De minister zei bij de behandeling in de Tweede Kamer het volgende: "De ACM heeft gewoon bevoegdheden, mogelijkheden en instrumenten, ook om informatie goed op te halen en — dat is hun kwaliteit — om hele scherpe analyses te maken." Maar dat geeft mij ook enige zorg, want mijn vraag aan de minister is dan of het doel, te weten de analyse die de minister wenst, een legitimatie is voor de ACM om van de aan de ACM toegekende bevoegdheden gebruik te mogen maken. Is deze gegevensverzameling voor dit beoogde doel wel toegestaan? Dit luistert heel precies omdat dit de hele procedure in gevaar zou kunnen brengen als de ACM hiertoe niet gelegitimeerd zou zijn, dus mijn vraag is hoe juridisch hard deze gegevensverzameling voor dit doel is.

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 3.

Minister Slob:

De ACM is gevraagd om de marktanalyse te geven. Voordat de ACM daarvoor officieel werd gevraagd, werden er al wel marktanalyses gedaan en markteffecten in kaart gebracht. Soms deed het Commissariaat dat. Soms deed de NPO dat ook zelf. Als je het hebt over onafhankelijke adviezen, dan kan dat misschien toch niet helemaal samenvallen met die definitie. Het is op zich geen verkeerde gedachte om de ACM daarvoor te vragen. De ACM is bij uitstek een instantie die analyses kan maken. We hebben het gevraagd en het wordt nu in de wet vastgelegd. Als het een wettelijke taak is, dan komt die taak niet onder op de stapel te liggen. Men zal daar dan inhoud aan moeten geven. Dan kan ook schelen in tijd op het moment dat het wat vrijblijvender is en niet in een wet vastligt. Wij vinden de ACM zeer geschikt om dergelijke analyses te maken. Ze zullen die gelijktijdig maken met de beoordelingen die het Commissariaat en de Raad voor Cultuur zullen geven. Dat loopt dus gelijk op. Dat hoeft niet tot tijdverlies te leiden, want zij zullen daarmee aan de slag gaan in dezelfde periode dat die adviezen gegeven worden. Uiteindelijk komen de adviezen bij de verantwoordelijke bewindspersoon te liggen, die dan een besluit zal moeten nemen.

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 5.

De heer Janssen (SP):

Even een korte check omdat de minister klaar was met de dienstenprocedure. Komt de minister nog apart te spreken over de vragen die ik over de ACM gesteld heb en of het verzamelen van gegevens ...

Minister Slob:

Ik heb daar net antwoord op gegeven. Zij zijn volledig in staat — daar hebben ze de bevoegdheden voor — om deze taak uit te oefenen. Anders hadden we de ACM ook nooit een wettelijke verankering kunnen geven.

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 12-13.

De heer Janssen (SP):

Excuses aan de minister dat ik een gedeelte van zijn antwoord over de ACM had gemist, maar ik zat nog even iets terug te lezen in de Handelingen van de behandeling in de Tweede Kamer. Het ging mij met name om de ACM. De minister zei: de ACM is volledig geëquipeerd en daarom mogen wij dit allemaal doen. Maar de ACM heeft toch een ander primair doel? Dat is namelijk dat zij gegevens verzamelt en onderzoeken doet naar de wetten die zij handhaaft. Het gaat mij om dat onderscheid. Dit is eigenlijk een soort neventaak voor de ACM, waarbij heel helder moet zijn dat, bijvoorbeeld rond Wob-procedures, dit een ander soort gegevens is dan de gegevens die zij verzamelen in het kader van onderzoeken. Als de minister dat nog een keer wil bevestigen, dan is dat dus een stuk helderder. Het is namelijk toch een beetje een buitenbeentje dat nu bij de ACM wordt ondergebracht en niet haar hoofdtaak.

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 17.

Minister Slob:

We proberen de ACM haar werk goed te laten doen. Dat is ook de absolute inzet. Op het moment dat we dit in de wet vastleggen, is het geen neventaak meer. Dan is het onderdeel van het takenpakket van de ACM. Men zal die taak dan moeten invoeren en uitvoeren. Dan is dat gewoon onderdeel van haar wettelijke taak, en niet iets wat er nog even bij komt. We hebben uiteraard met de ACM gesproken over de mogelijkheden die zij hebben om dit uit te voeren. Uit het feit dat we dit in alle vrijmoedigheid hebben voorgesteld, kunt u opmaken dat we daar alle vertrouwen in hebben.

De heer Janssen (SP):

Dan is het misschien formeel geen neventaak, maar een onderdeel voortvloeiend uit de wet. Maar het is wel een ander soort taak dan die de ACM normaal uitvoert, namelijk het toezicht. Het is een ander soort onderzoek dan ze normaal doet vanuit haar toezichthoudende taak. Dat betekent ook dat er een ander soort gegevens wordt verzameld, die ook een andere status hebben. Ik noem bijvoorbeeld de Wob. Dat verschil is toch wel duidelijk, hoop ik?

Minister Slob:

Op het moment dat dit onderdeel wordt van hun wettelijke taak, zullen wij er uiteraard voor moeten zorgen dat zij de expertise en de bevoegdheden in huis hebben om die taak uit te voeren. Die vloeien daar ook uit voort en die zijn er. Zij kunnen dus aan de slag. Uiteraard hoop ik dat ze goed in de pas blijven lopen met de Raad voor Cultuur en het Commissariaat, zodat er geen tijdverlies optreedt. Sommigen van u hadden daar enige vrees voor.

De heer Janssen (SP):

Dat gaat voorbij aan mijn vraag. Mijn vraag gaat over het feit dat dit een ander soort onderzoek is. Het gaat mij erom dat de ACM bij de gewone onderzoeken die zij in het kader van haar handhavende taak doet, kan zeggen dat onderzoeksresultaten bijvoorbeeld niet onder de Wob vallen. Dat is hier niet het geval. Dit is weliswaar een officiële taak, maar het is een ander soort taak, waarbij andersoortige informatie wordt opgehaald. Ze kunnen dan niet alles onder de grote noemer van de ACM-taak brengen, waardoor dit ook onder een ander regime valt dan normaal.

Minister Slob:

Ik weet niet heel specifiek hoe dat Wob-technisch uitwerkt. Er is overigens net ook weer iets veranderd in de open overheid en dergelijke, en hoe dat uitwerkt. Laat ik u dit toezeggen. We hebben aangegeven dat we gaan monitoren op welke wijze de ACM haar werk zal doen. Bij die monitor neem ik ook even dit aspect mee, zodat u daarover geïnformeerd wordt. Op een andere plek in dit huis wordt door mijn ambtenaren goed opgeschreven dat dit een toezegging in uw richting is, zodat u daar t.z.t. informatie over zult krijgen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoek naar desinformatie bij de publieke omroep (35.042/35.453) (T03080)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Pijlman (D66), toe om het onderzoek naar de veiligheid van journalisten uit te breiden met een onderzoek naar nepnieuws en desinformatie bij de publieke omroep.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 3 – blz. 9.

De heer Pijlman (D66):

Wie de ontwikkelingen de afgelopen weken volgde, vielen twee incidenten op rondom de aspiranten die de eerste horde lijken te hebben genomen. De oprichter van Omroep ZWART gedroeg zich zeer onbehoorlijk in de studio van de EO; dat belooft wat. En volgens Pointer, een programma van KRO-NCRV, publiceerde omroep Ongehoord Nederland een videorapportage van 37 minuten met 28 onjuiste en niet-bewezen beweringen over COVID-19. In zijn maidenspeech vorige week wees onze collega Ton Raven van de OSF op het gevaar van desinformatie. Daarom vraag ik ten slotte aan de minister welke garanties het huidige bestel biedt dat er geen desinformatie via de publieke omroep wordt verspreid. Wij hoeven niet een publiek bestel dat trumpiaanse leugens verspreidt en daarmee onbetrouwbaar wordt. Waakzaamheid is ook hier nodig. Welke middelen hebben de NPO en de minister ter beschikking om normen en waarden van de rechtsstaat te waarborgen bij de publieke omroep? Kunnen er bijvoorbeeld boetes worden uitgedeeld wanneer omroepen bewust desinformatie verspreiden? Dienen zij die desinformatie dan ook te corrigeren? De D66-fractie zou het onderzoek naar de veiligheid van journalisten, dat mij in het vorige debat is toegezegd, graag willen verbreden met deze aspecten. Kan de minister ons dat toezeggen? In alle diversiteit die de publieke omroep kenmerkt, is er geen ruimte voor moedwillige leugens. Wij zien dan ook met belangstelling uit naar de antwoorden van de minister.

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 14.

De heer Pijlman (D66):

Dan mijn laatste vraag, waarop u eerder niet bent ingegaan: hoe beschermen wij de publieke omroep, ook als er nieuwe aanbieders bij komen, tegen desinformatie en nepnieuws? Wel nogmaals dank voor wat u over de bescherming van journalisten hebt gezegd. Daar hebben we het in december ook over gehad. U komt daarop terug. Ik zou hierover wel van gedachten willen wisselen. Het gaat om de publieke omroep, met een publieke taak. Informatie moet helder en duidelijk zijn. Dat is ook de kracht van de publieke omroep. Het heeft ook te maken met hoe je onze rechtsstaat beschermt tegen allerlei externe druk, die soms heel sterk wordt. Graag daar nog een reactie op.

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 19.

Minister Slob:

Dan heeft de heer Pijlman nog iets gevraagd over nepnieuws en desinformatie. Volgens mij hebt u gevraagd of dit kan worden meegenomen bij het onderzoek. Dat gaan we doen. Dus bij deze heb ik toegezegd dat wij dit zullen betrekken bij het onderzoek dat ik in december in de richting van mevrouw Veldhoen heb toegezegd.

zie ook T03058 en T03060


Brondocumenten


Historie







Toezegging Betrekken zienswijze belanghebbenden door de ACM (35.042/35.453) (T03081)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Blécourt-Wouterse (VVD), toe om bij elke aanvraag van een nieuw of significant gewijzigd aanbodkanaal de ACM te verzoeken om de zienswijze van belanghebbenden (o.a. commerciële partijen) te betrekken en hierop terug te komen in het advies.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 3 – blz. 5.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

De minister geeft aan dat de eerdere en extra mogelijkheid voor belanghebbenden om hun zienswijzen te geven, ertoe leidt dat deze zienswijzen bij de adviezen en analyse kúnnen worden betrokken. De VVD-fractie vraagt de minister of het daarmee geen wassen neus wordt. Wordt hiermee niet een onnodig bureaucratisch proces ingericht? Als je belanghebbenden al een extra inspraakronde geeft, ligt het dan niet voor de hand dat belanghebbenden ervan verzekerd kunnen zijn dat hun zienswijzen er in ieder geval dan ook bij wórden betrokken?

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 3.

Minister Slob:

De wens was dat er in een eerder stadium ruimte zou zijn om die zienswijzen te delen. Degenen die daarna hun oordelen zouden moeten geven, zouden daarvan dan kennis kunnen nemen en zouden dat kunnen betrekken bij hun uiteindelijke advies. Dat waren in ieder geval het Commissariaat voor de Media en de Raad voor Cultuur, zoals u weet. Mevrouw Adriaansens vroeg ... Neem me niet kwalijk, de geachte afgevaardigde van de VVD vroeg of dat niet "moeten" moest zijn. Kijkend naar de onafhankelijkheid die deze adviesorganen hebben, hebben we bewust "kunnen" gezegd. Het is uiteindelijk aan hen wat ze met dergelijke adviezen doen, maar ze moeten er wel kennis van nemen. Zij kunnen dat dan daarbij betrekken. Nogmaals, wij kunnen dat niet opleggen, omdat zij hun adviezen onafhankelijk moeten kunnen geven. Wij kunnen niet bepalen wat ze daarbij wel of niet moeten betrekken. Het spreekt echter voor zich dat op het moment dat het er tijdig ligt en het helder is, dat ongetwijfeld onderdeel zal zijn van de afweging. Men zal zijn ogen daaroverheen laten gaan.

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 13.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Onder het wetsvoorstel is er een extra mogelijkheid voor de commerciële partijen om hun zienswijzen te uiten. Die zienswijzen zouden kunnen worden betrokken door de ACM. De VVD heeft gevraagd of dat geen "moeten" zou moeten zijn, omdat het anders een wassen neus is. De minister geeft aan dat de ACM een onafhankelijk orgaan is en dat hij de ACM niets kan opleggen, maar de minister zei ook dat de ACM haar oog erover zal laten gaan. De VVD krijgt graag van de minister de toezegging dat er in ieder geval een overweging zal worden gewijd aan de zienswijze, want anders is het wat de VVD-fractie betreft wel een wassen neus.

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 15.

Minister Slob:

Ik begin mijn beantwoording met mevrouw De Blécourt, want enige schaamde overviel mij doordat ik mij in haar naam vergiste. (…) U had nog twee vragen in mijn richting. Een met betrekking tot ACM en "moeten en kunnen". In de wet staat wel dat ze de zienswijze moeten betrekken bij het advies wat ze geven. Wij zullen bij onze aanvragen onder hun aandacht brengen om ook in woorden duidelijk te maken dat dat gebeurd is. Dat kunnen we in de aanvraag van verzoeken gewoon meenemen.

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 19.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Als u het goedvindt, kom ik graag nog even terug op iets wat de minister in het vorige blokje zei. De minister zei dat de zienswijzen van belanghebbenden kunnen worden betrokken. Maar in de tweede termijn zei de minister dat de ACM die zienswijze móet betrekken. De minister zal dit aan de ACM laten weten in een brief. De VVD-fractie wil graag de toezegging van de minister dat hij dit zal doen.

Minister Slob:

Ik heb het woord "moeten" niet gebuikt, maar ik heb gezegd "betrekken zienswijze". Zo staat het volgens mij letterlijk in de wet. U had een verzoek. Eigenlijk wilt u dat daar in het advies woorden aan worden gewijd. Dat zullen wij vragen in het verzoek dat wij bij een aanvraag zullen doen. Het is een toezegging naar uw kant dat we dat dan zullen meenemen.

Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):

Dank u wel.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Totaalbeeld financiering publieke omroep (35.042/35.453) (T03082)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks), toe om de Kamer op de hoogte te brengen indien blijkt dat niet alle inkomsten bij de publieke omroep worden meegenomen in het onderzoek naar de financiering van de publieke omroep.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen | 2021-2021, nr. 22, item 9 – blz. 19.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Dan wil ik ook graag nog even terug naar het vorige blokje over de indexatie en het reclameluw maken. In mijn herinnering is het reclameluw maken niet voor honderd procent gecompenseerd met de 40 miljoen die in het vorige debat aan de orde is geweest. Volgens mij blijft daar een gat tussen zitten. In mijn optiek wordt het gat nog iets groter, nu de indexering van de Ster-inkomsten daar nog bovenop komt. Geïnspireerd door collega Vos vraag ik of u bereid bent om in het toegezegde onderzoek, dat ook ziet op bestendige middelen voor de publieke omroep, de volle omvang van de reclame mee te nemen. Het gaat dus om de teruggang in reclame, de daardoor verminderde inkomsten uit reclame en het feit dat de indexering er nu af gaat. Kunt u toezeggen dat het totaalplaatje in het onderzoek wordt meegenomen, zodat we een keer een totaaloverzicht krijgen van hoe die vaten met elkaar communiceren tussen de rijksmediabijdragen en de Sterinkomsten? Kunt u toezeggen dat dit in zijn totaliteit wordt meegenomen?

(…)

Handelingen | 2020-2021, nr. 22, item 9 – blz. 19-20.

Minister Slob:

Met betrekking tot de 40 miljoen en het reclameluw maken, heb ik net ook in de richting van mevrouw Vos gezegd dat dit echt rond loopt, op basis van ramingen die we met elkaar hebben geaccepteerd en op basis waarvan de berekeningen zijn gemaakt. Alleen, het zijn allemaal aannames. We weten gewoon niet hoe het in de toekomst zal gaan. Kijk maar eens naar wat voor jaar we hebben meegemaakt. Dat hebben we niet in eigen hand. Daarom hebben we aangegeven dat we bij iedere begrotingsbehandeling kijken wat de ontwikkelingen zijn, wat de actuele ramingen zijn, ook voor volgend jaar, en hoe deze zich verhouden tot de afspraken die we hebben gemaakt over reclameluw maken.

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Dan blijft de vraag hangen of deze problematiek ook onderdeel uitmaakt van dat onderzoek. Wordt het totale beeld meegenomen als het gaat om de financiering van de publieke omroep?

Minister Slob:

Ik moet even in mijn geheugen graven, maar volgens mij hebben we afspraken gemaakt om te kijken in hoeverre de financiën zich ontwikkelen. Het spreekt dan voor zich dat je het actuele beeld meeneemt, inclusief wat er aan andere inkomsten bij de publieke omroep binnenkomt. Als u het dus zo bedoelt, dan zit dat daarin. Dan hoef ik dat niet toe te zeggen, maar is het onderdeel van de opdracht. Mocht dat anders wezen, dan laat ik u dat weten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Correlatie tussen percentage vrouwen in raad van commissarissen en benoeming vrouwen in raad van bestuur (35.628) (T03270)

De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Karimi (GroenLinks), dat bij de evaluatie van de wet de assumptie - dat als de raad van commissarissen diverser wordt gemaakt, de raad van bestuur ook vanzelf diverser wordt - onderzocht zal worden en dat indien mocht blijken dat dit niet het geval is, er passend beleid komt.


Kerngegevens

Nummer T03270
Status openstaand
Datum toezegging 14 september 2021
Deadline 1 januari 2027
Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden F. Karimi (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen diversiteitsquotum
Raad van Bestuur
raad van commissarissen
vennootschappen
Kamerstukken Evenwichtiger verhouding tussen mannen en vrouwen in bestuur en raad van commissarissen (35.628)


Uit de stukken

Handelingen I 2020-2021, nr. 47, item 5, blz. 2-45

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

(…)

Voorzitter. Het voorstel voor een ingroeiquotum van een derde vrouwen voor raden van commissarissen van beursgenoteerde bedrijven is een goed begin. Ook in rvc's zijn er nog grote ongelijkheden. Mijn fractie begrijpt de intentie van de regering om via de rvc's, die een rol spelen in het benoemen of voordragen van bestuursleden, ingroei van vrouwen in raden van bestuur te bewerkstelligen. Echter, dit lijkt ons onvoldoende. Het percentage vrouwen in rvb's van beursgenoteerde bedrijven is met ruim 13% schrikbarend laag. De afvlakking van de stijging hiervan geeft geen vertrouwen dat er met dit wetsvoorstel snel verandering zal komen. Kunnen de bewindspersonen toezeggen dat er in de evaluatie na vijf jaar specifiek zal worden geanalyseerd of er een correlatie bestaat tussen het percentage vrouwen in rvc's en de benoeming van vrouwen in rvb's van die bedrijven? Kan op basis hiervan de assumptie van doorgroei van rvc naar rvb opnieuw worden beoordeeld? Mocht de door de ministers verwachte doorgroei vanuit rvc's naar rvb's uitblijven, zullen daaraan dan consequenties worden verbonden in de vorm van nieuw beleid? Graag een reactie.

(…)

Minister Dekker:

(…)

(…). De SER zegt — en die redenering kunnen we wel onderschrijven — dat waar de raden van bestuur worden aangesteld door de raden van commissarissen, het helpt als er in de benoemingscommissies ook meer sprake is van een afspiegeling, met daarbij de verwachting dat zich dit zal doorvertalen. Daarnaast zegt de SER dat er bij veel grote bedrijven wordt gerekruteerd uit de organisatie en uit de pool daarin; dan moet je eigenlijk doen, wat mevrouw Nanninga ook doet. Dat is een langere weg om ervoor te zorgen dat je door die hele kolom, die hele organisatie heen net onder executive-niveau mensen krijgt en je een betere verhouding krijgt tussen mannen en vrouwen. Daar moet aan gewerkt worden, maar dat is zeker op deze korte termijn misschien iets minder realiseerbaar dan waar het gaat om de raden van commissarissen, hoewel ik het natuurlijk ontzettend stoer zou vinden als grote bedrijven, beursgenoteerde bedrijven laten zien dat ook te kunnen binnen een beperkt tijdsbestek.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik had daar in mijn eerste termijn ook vragen over gesteld. Ik ben namelijk sceptisch over deze redenering. De afgelopen jaren hebben we gezien dat als gevolg van beleid raden van commissarissen in staat waren om meer vrouwen te rekruteren terwijl de raden van bestuur gewoon achterbleven. Mijn vraag is dan ook hoe u ervoor gaat zorgen dat dit niet nog een keer gebeurt. Verder heb ik gevraagd of u bereid bent om in de evaluatie te kijken of deze assumptie echt werkt en, zo niet, of u dan met actie komt richting de raad van bestuur.

Minister Dekker:

De eerste vraag, of we dit betrekken bij de evaluatie: ja. Ik geloof dat mevrouw Karimi ook heeft gevraagd of ik ernaar wil kijken waar die vrouwen vandaan komen, of ze de Nederlandse nationaliteit hebben of van buiten komen. Dat nemen we ook allemaal mee. Vaak gaat het wel om internationale bedrijven. Dus ik heb er ook niet onmiddellijk moeite mee als er internationaal wordt gerekruteerd.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Dat was niet mijn vraag, maar die van iemand anders.

Minister Dekker:

Oké. Het zijn zeker wel elementen die we betrekken bij de evaluatie. Als dit zo blijkt te zijn, dan komen we bij de fundamentele vraag of zo'n quotum wel werkt als bedoeld. Dat kan dan natuurlijk twee kanten op. De ene kant is: het quotum werkt, maar alleen voor de plekken waar je het echt afdwingt. Aan de andere kant geloof ik ook niet dat we door de hele kolommen van organisaties heen overal met quota gaan werken. Mijn diepe hoop is, ook omdat het kan rekenen op draagvlak van het bedrijfsleven, dat je hiermee een kanteling krijgt aan de top en dat dit zich hopelijk na verloop van tijd gaat doorvertalen naar de rest van de organisatie. Het is overigens geen garantie op succes. Ik ben het helemaal met u eens dat de praktijk het uit zal moeten wijzen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik ben het met u eens waar het gaat om het stellen van een quotum voor het hele bedrijf. Dat neemt niet weg dat ons governancemodel voornamelijk bestaat uit de raad van bestuur en de raad van commissarissen. Dat is gewoon ons model in Nederland. Ik praat dus niet over het hele bedrijf maar over de verantwoordelijke governors. Dit wetsvoorstel met een ingroeiquotum is gebaseerd op een assumptie. Ik vind dan wel dat je die assumptie goed moet onderzoeken. Dat is wat ik verzoek.

Minister Dekker:

Dat gaan we zeker doen. Dan hoeven we denk ik ook niet over de vervolgstappen na te denken totdat we uiteindelijk gaan kijken of die assumptie, die beleidstheorie als zodanig heeft gewerkt.

(…)

Minister Dekker:

(…)

Voorzitter. Ik denk dat ik richting mevrouw Karimi al het een en ander heb gezegd over de evaluatie en dat we haar punten daarin zullen meenemen.

(…)

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

(…)

Verder hebben we het erover gehad dat als we de raad van commissarissen diverser maken de raad van bestuur ook vanzelf diverser zou worden. De minister heeft toegezegd dat in de evaluatie die assumptie onderzocht zal worden en dat indien mocht blijken dat dit niet het geval is, er passend beleid komt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Positie zzp’ers in de culturele sector (35.984) (T03337)

De Staatssecretaris voor Cultuur en Media zal, naar aanleiding van vragen van de leden Veldhoen (GroenLinks), Janssen (SP), Fiers (PvdA) en Pijlman (D66) over de positie van zzp’ers in de culturele sector, de uitwerking van het vijfde steunpakket voor deze sector voor eind januari 2022 naar de Kamer sturen.


Kerngegevens

Nummer T03337
Status voldaan
Datum toezegging 18 januari 2022
Deadline 1 februari 2022
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Cultuur en Media
Kamerleden drs. M.C.T. Fiers (GroenLinks-PvdA)
mr. R.A. Janssen (SP)
Drs. H.J. Pijlman (D66)
mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen culturele sector
cultuur
steunpakketten
ZZP'ers
COVID-19
Kamerstukken Incidentele suppletoire begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2022 inzake verwerving kunstwerk (35.984)


Uit de stukken

Handelingen I 2021/22, nr. 13, item 8, blz. 1

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Dit maakt dat mijn fractie voor een juiste afweging enig comfort nodig heeft wat betreft de vraag wat deze staatssecretaris van plan is te gaan doen voor de culturele sector, en dan met name wat betreft de zzp'ers in die sector, de zelfstandig kunstenaars, theatermakers, acteurs, musici en technici. […] Wat gaat deze staatssecretaris doen om ervoor te zorgen dat de positie van deze zzp'ers op korte termijn verbetert? Heel concreet, is de staatssecretaris bereid om bijvoorbeeld toe te zeggen dat er een vangnet komt voor deze zzp'ers?

Handelingen I 2021/22, nr. 13, item 8, blz. 5

De heer Janssen (SP):

Daarom de vraag van mijn fractie aan de staatssecretaris wat zij deze zzp'ers, die nu al zo lang in de problemen verkeren, concreet te bieden heeft en op welke termijn.

Handelingen I 2021/22, nr. 13, item 8, blz. 7

Mevrouw Fiers (PvdA):

Een herstelplan voor de sector heeft weinig zin als de bemanning, de zzp'ers, het zinkende schip al verlaten heeft. Als al die zzp'ers de sector noodgedwongen verlaten, dan komt het herstelplan voor de sector mogelijk te laat. Daarom graag een reflectie van de staatsecretaris op de actuele nood bij de zzp'ers in de culturele sector in relatie tot het herstelplan. Ziet zij misschien kans om, vanwege het grote aantal zpp'ers, alsnog een tijdelijke vangnetregeling te maken voor de zzp'ers in de cultuursector? We overwegen hiervoor een motie in te dienen, maar zijn allereerst heel erg benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris. Tot zover de situatie van de zzp'ers

Handelingen I 2021/22, nr. 13, item 8, blz. 12

De heer Pijlman (D66):

Cultuurmakers hebben het moeilijk en het is onduidelijk of met name veel creatieve zzp'ers de coronacrisis zullen overleven. Is er in het steunpakket dat u voorbereidt steun voor hen mogelijk, nu ze geen gebruik meer kunnen maken van de Tozo-regeling? Volgens onderzoek verloren zzp'ers in de sector tussen de 50% en 70% van hun omzet.

Handelingen I 2021/22, nr. 13, item 8, blz. 28

Staatssecretaris Uslu:

Ik kom bij de zzp'ers. Mevrouw Veldhoen, mevrouw Prast, de heer Janssen en mevrouw Fiers hebben vragen gesteld en zorgen geuit over de positie van zzp'ers in de culturele sector in deze coronacrisis. [...] Mijn voorganger heeft in december jongstleden afspraken gemaakt met de koepel van de vrije theaterproducenten en de Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten over doorbetaling aan zzp'ers en flexwerkers. Ik wijs u ook graag op de nieuwe compensatieregeling bij het Fonds Podiumkunsten, dat met een budget van 86,5 miljoen tot 85% van de kaartjes opkoopt van voorstellingen die niet doorgaan door de maatregelen. Zo kunnen zzp'ers worden doorbetaald. Voor eind januari stuur ik uw Kamer de uitwerking van het vijfde specifieke steunpakket voor de culturele sector toe.

Handelingen I 2021/22, nr. 13, item 8, blz. 36

Staatssecretaris Uslu:

De leden Veldhoen van GroenLinks en Fiers van de PvdA stellen dat de coronasteunmiddelen niet bij de zzp'ers terechtkomen. Ik wil nogmaals benadrukken dat ik de moeilijke positie van zzp'ers in deze crisis zie. In het regeerakkoord is opgenomen dat de arbeidsmarktpositie van zzp'ers verbeterd moet worden. Daar ga ik mij deze periode voor inzetten. De plannen die ik hiervoor zal ontwikkelen, zal ik delen met uw Kamer. Het onderzoek van de Boekmanstichting dat stelt dat de coronasteun niet bij de zzp'ers terechtkomt, dateert uit mei 2021 en gaat voornamelijk over de impact van het eerste specifieke steunpakket in 2020. In de verschillende specifieke steunpakketten is er sindsdien steeds meer aandacht geweest voor de zzp'ers. Ik noemde al een aantal voorbeelden, waaronder de compensatieregeling bij het Fonds Podiumkunsten, met een budget van ruim 86 miljoen. Deze regeling is nieuw en moet er echt voor zorgen dat de middelen bij de zzp'ers terechtkomen. Mijn uitwerking van het vijfde steunpakket voor cultuur komt deze maand, en de uitbetaling volgt daarna zo snel mogelijk. Steun voor zzp'ers is ongelofelijk belangrijk. Want inderdaad, wat u ook al zei, een heel groot deel van de mensen die werkzaam zijn in de sector doet dat als zelfstandige in de culturele sector.


Brondocumenten


Historie