Rappelabele toezeggingen Justitie en Veiligheid (Vooruitblik september 2022)



Dit is het rappel vanaf 02-07-22 tot 02-01-23.

 




Toezegging Nieuwe definities (26.671/30.036) (T00476)

Minister Donner zegt toe bij de herziening van het Wetboek van Strafvordering te zullen bekijken of daar definities in moeten worden opgenomen voor termen als “gegevens” en “geautomatiseerd werk”.


Kerngegevens

Nummer T00476
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2006_7
Status voldaan
Datum toezegging 30 mei 2006
Deadline 1 januari 2023
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Minister van Veiligheid en Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen computercriminaliteit
strafvordering
Kamerstukken Goedkeuring Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (30.036 (R1784))
Computercriminaliteit II (26.671)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2005 – 2006, 30 – 1346

Blz. 1348

(…)

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): (…) In het voorlopig verslag is door mijn fractie de vraag gesteld of de definities van ’’gegevens’’ (artikel 80quinquies van het Wetboek van Strafrecht) en ’’geautomatiseerd werk’’ (artikel 80sexies van het Wetboek van Strafrecht) niet ook in de betekenissentitel van het Wetboek van Strafvordering zouden moeten worden opgenomen. De minister antwoordt daarop op pagina 6 van de memorie van antwoord dat hem uit de praktijk niet bekend is dat er problemen ontstaan doordat een aparte definitiebepaling in het Wetboek van Strafvordering ontbreekt. Dat moge zo zijn, maar zou het uit een oogpunt van wetsystematiek geen aanbeveling verdienen om de definities bij een eerstvolgende wijziging van het Wetboek van Strafvordering toch in dat wetboek op te nemen? Graag een reactie van de minister.

(…)

Blz. 1351

Minister Donner: (…) Mevrouw Broekers, u vroeg allereerst naar de wenselijkheid om termen als ’’gegevens’’ en ’’geautomatiseerd werk’’, gedefinieerd in het Wetboek van Strafrecht, ook in het Wetboek van Strafvordering te definiëren. Welnu, de oorzaak van de discrepantie is het feit dat de begrippen indertijd bij amendement in het Wetboek van Strafrecht zijn opgenomen, zonder dat het Wetboek van Strafvordering aan de orde was. Het hoeft evenwel geen problemen op te leveren. In de stukken gaf ik al aan dat het mij niet bekend is dat er problemen zijn ontstaan door het ontbreken van een aparte definitiebepaling in het Wetboek van Strafvordering. De begrippen worden kennelijk gehanteerd in de betekenis zoals die in het Wetboek van Strafrecht wordt gegeven. Tegelijkertijd ben ik het met u eens dat wij met oog op de systematiek moeten bezien of het nodig is om een gelijkluidende definitie op te nemen in het Wetboek van Strafvordering. Mag ik u toezeggen dat wij bij de algemene herziening van het Wetboek van Strafvordering zullen bezien of hiervoor aanleiding is en, zo ja, hoe het opgelost kan worden?


Brondocumenten


Historie







Toezegging Bij de evaluatie het systeemtoezicht door de Inspectie Justitie en Veiligheid betrekken (34.372) (T02643)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Sent (PvdA) en Strik (GroenLinks), toe dat bij de evaluatie van de wet over twee jaar bekeken zal worden hoe het systeemtoezicht achteraf door de Inspectie Justitie en Veiligheid heeft gewerkt.


Kerngegevens

Nummer T02643
Status voldaan
Datum toezegging 19 juni 2018
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Inspectie Justitie en Veiligheid
systeemtoezicht
Kamerstukken Computercriminaliteit III (34.372)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 34, item 5, blz. 6-24

Mevrouw Sent (PvdA):

(...)

Kortom, systeemcontrole lijkt wenselijk zowel voor de rechtsbescherming van burgers als voor het identificeren van knelpunten bij de uitoefening van de bevoegdheden. De Raad voor de rechtspraak pleit voor een nieuw toezichtsorgaan dat de inzet van de hackbevoegdheid naast individueel ook integraal toetst. Amnesty International acht effectief toezicht door een onafhankelijke, juridische instantie op het handelen van opsporingsdiensten een cruciaal onderdeel van een democratische rechtsstaat om misbruik, willekeur en onnodige inbreuken te voorkomen.

Het Rathenau Instituut trok bij de deskundigenbijeenkomst een parallel met het toezicht door de CTIVD op het functioneren van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en uitte de zorg dat de Inspectie Veiligheid en Justitie ... Voorzitter, het is toch "Justitie en Veiligheid"?

De voorzitter:

Het is Justitie en Veiligheid.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik laat dat de voorzitter met genoegen nog een keer herhalen. Ik begin de zin nog een keertje.

Het Rathenau Instituut trok bij de deskundigenbijeenkomst een parallel met het toezicht door de CTIVD op het functioneren van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en uitte de zorg dat de Inspectie Justitie en Veiligheid minder onafhankelijk is in haar opereren en over minder bevoegdheden beschikt. Is de minister het met de PvdA eens dat kritisch en onafhankelijk toezicht op het gebruik dat de opsporingsdiensten maken van hun ruimere bevoegdheden, met waarborgen voor de rechtspositie van de burger, wenselijk is? Zo ja, hoe is hij voornemens systeemcontrole op adequate wijze vorm te geven?

Voorzitter, ten slotte. Gegeven de nieuwe bevoegdheden voortvloeiend uit het voorliggende wetsvoorstel en de snelle technologische ontwikkelingen op het gebied van computercriminaliteit vraagt mijn fractie de minister toe te zeggen de voorziene evaluatietermijn van vijf jaar te bekorten tot twee à drie jaar. Is de minister daartoe bereid? Kan hij daarbij expliciet aandacht schenken aan systeemcontrole?

(...)

Minister Grapperhaus:

(...)

Ik wil naar aanleiding van de vragen van mevrouw Sent nog iets zeggen en misschien ook suggereren over dat toezicht van de inspectie. Misschien dat we daar toch nog in de evaluatie iets mee kunnen doen. Ik wil dat nog even voor straks bewaren, als u dat goed vindt, voorzitter. Ik benadruk dat deze wet heel goed is ingericht, juist op wat het Europees Hof van ons vraagt.

(...)

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik ben het met de minister eens dat die rechtmatigheidstoets belangrijker is dan de systeemtoets. Maar wat ik steeds aangeef, is dat die rechtmatigheidstoets alleen verzekerd is aan de voorkant. Het gaat om een machtiging van de rc. De toetsing achteraf is lang niet altijd gewaarborgd in elke zaak indien er geen vervolging plaatsvindt of er in het kader van de handhaving een hackoperatie is geplaatst. Dan alleen hebben we te maken met de inspectie. Zoals de minister terecht zegt: dat is een systeemtoets en die is minder met waarborgen omgeven dan een rechtmatigheidstoets. Graag toch nog een reactie.

Minister Grapperhaus:

Ere wie ere toekomt, want dit zeg ik naar aanleiding van vragen van mevrouw Sent op dit punt. Ik wil hier hardop toezeggen dat we bij de evaluatie over twee jaar met elkaar zullen kijken of en hoe dat systeemtoezicht achteraf door de Inspectie JenV heeft gewerkt. Daarbij zeg ik via u tot mevrouw Strik dat de stelling dat heel veel zaken niet bij de rechter zullen komen, geen stelling is maar een veronderstelling, waarvan ik een andere verwachting heb. Dit gaat over (a) het aanschaffen van hele dure softwarelicenties hoe dan ook, ook al is het goedkoper dan dat we de hele software in een keer moeten kopen, (b) grote, ingewikkelde toestemmingsprocedures — laten we daar duidelijk over zijn, want zo'n bevel maak je niet nog even op vrijdagmiddag om tien voor vijf; dat moet echt een behoorlijk doorwrocht verhaal zijn — en (c) grote, criminele kwesties. Ik heb u niet voor niets twee casussen genoemd en beschreven, waarin we heel duidelijk zien dat het echt gaat om grotere misdaad. Ik wil hier dus gezegd hebben dat ik het prima vind om dat punt van het inspectietoezicht, de zorg die mevrouw Strik heeft, over twee jaar in de evaluatie mee te nemen. Ik meen dat we met dit wetsvoorstel uitstekend voldoen aan de vereisten van het Europees Hof, door die rechter-commissaris die nog een keer toetst wat het Openbaar Ministerie heeft gedaan. In sommige landen is het alleen het Openbaar Ministerie dat erover gaat, maar hier hebben we nog de echte, goede toets door de rechter-commissaris. Ten slotte is er nog de toets, volgens mij in de meeste gevallen, als de zaak op de zitting komt.

(...)

Minister Grapperhaus:

(...)

Aan de hand van welke criteria zal de wet worden geëvalueerd? Dat heeft mevrouw Strik gevraagd. Bij de evaluatie van de wet en de onderliggende regelgeving twee jaar na de inwerkingtreding zullen de doeltreffendheid en de effecten worden geëvalueerd. Daarbij zal in ieder geval naar de volgende aspecten worden gekeken:

[...]

  • het functioneren van het toezicht door de Inspectie JenV.

Die laatste heb ik dan ook meteen. Ik wil hierbij hebben toegezegd dat wij dit dan ook over twee jaar zullen meenemen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Wanneer er na de evaluatie een voornemen is de AMvB te wijzigen dan wordt dat aan beide Kamers ter behandeling voorgelegd (34.372) (T02647)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe dat hij de AMvB met de lijst met misdrijven waarvoor de hackbevoegdheid ook gaat gelden naast de door de wet aangewezen misdrijven, niet zal wijzigen voordat de wetsevaluatie, die na twee jaar uitgevoerd zal worden, heeft plaatsgevonden en is behandeld in de beide Kamers der Staten-Generaal. Wanneer er na de evaluatie een voornemen is om de AMvB te wijzigen, dan wordt dat voornemen gedeeld met beide Kamers.


Kerngegevens

Nummer T02647
Status voldaan
Datum toezegging 19 juni 2018
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr.dr. A.G.J.M. Rombouts (CDA)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen Algemene Maatregel van Bestuur
misdrijven
Kamerstukken Computercriminaliteit III (34.372)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 34, item 5, blz. 25-26

Minister Grapperhaus:

(...)

Dan de algemene maatregel van bestuur. Ik had al gezegd dat ik daar iets over ging zeggen. Ik hoop uw Kamer daarin tegemoet te kunnen komen op het volgende punt. Die algemene maatregel van bestuur is u een jaar geleden in concept door een van mijn ambtsvoorgangers toegezonden. Dat concept is wat betreft de lijst van misdrijven die aanleiding zouden kunnen geven tot toepassing van die bevoegdheid van de artikelen 126nba en 126uba niet gewijzigd zoals het nu bij de Raad van State ligt. Voor mij is het ook weer staatsrechtelijk een probleem dat ik het stuk, dat nu bij de Raad van State ligt, nu niet aan u ter inzage kan geven. Maar ik wil toezeggen dat de lijst precies zo is als hij vorig jaar was. Ik heb die hier in dertigvoud gekopieerd voor de leden, en dit is ook echt de lijst zoals die in de concept-AMvB staat die bij de Raad van State ligt. Daarnaast wil ik ondubbelzinnig toezeggen dat in die lijst geen toevoegingen of wijzigingen komen tot en met de evaluatie die over twee jaar zal plaatsvinden en het debat met uw beide Kamers naar aanleiding van die evaluatie. Uw Kamer kan ervan verzekerd zijn dat dit de lijst is, zoals ik die hier heb. U mag de verschillen zoeken, maar het is echt dezelfde lijst als die in het voorstel stond dat vorig jaar juni naar uw Kamer is gegaan vanuit staatssecretaris Dijkhoff.

(...)

Minister Grapperhaus:

Ik meen dat het alsnog in het wetsvoorstel opnemen van een voorhangprocedure niet aan de orde kan zijn. Vorig jaar juni is deze lijst aan u toegezonden. Dit is nog steeds die lijst. Ik zeg nogmaals dat die zo blijft tot het moment waarop er over twee jaar geëvalueerd is én uw Kamer en de Tweede Kamer naar aanleiding van die evaluatie hebben kunnen zeggen wat ze van die lijst vinden.

(...)

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik hoop dat de minister ook nog ingaat op mijn argumenten waarom je in een AMvB geen afwijkende regels moet opnemen, omdat dat in de aanwijzing voor de regelgeving staat. Dit is een gebaar naar de Kamer dat de lijst niet meer zal wijzigen tot aan de evaluatie over twee jaar. Maar begrijp ik de minister goed dat na twee jaar die AMvB elk moment opnieuw kan worden gewijzigd en dat de Kamer daar dus geen betrokkenheid bij heeft?

Minister Grapperhaus:

Nee, ik heb heel duidelijk gezegd — maar misschien heb ik het dan niet duidelijk gezegd — dat ik toezeg dat dit de lijst is en dat die slechts kan veranderen indien de beide Kamers daarmee akkoord gaan.

De heer Rombouts (CDA):

Is de minister nu staatsrechtelijk niet al te royaal door te zeggen: als de Kamers ermee instemmen? Volgens mij hebt u gezegd, en ik was daar ook wel blij mee, dat het en-en is: er komen pas wijzigingen na de evaluatie, dus niet voor die tijd, en na overleg met de Kamers.

Minister Grapperhaus:

Ja, maar dan is het ook aan de Kamers om daar door middel van moties of anderszins hun oordeel over te geven.

De voorzitter:

Hebt u het nu over voorhang?

Minister Grapperhaus:

Nee, er komt geen voorhang. Ik heb heel duidelijk gezegd dat dit nog steeds de lijst is die door Dijkhoff naar u is toegezonden. Dit is ook de lijst die nu bij de Raad van State ligt en de lijst waarvan wat mij betreft wordt toegezegd dat die het de komende twee jaar zal zijn.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Misschien kan de minister dan preciezer omschrijven hoe hij de procedure voor zich ziet als er geen sprake is van een voorhangprocedure. Ik begrijp dat de minister zegt dat als we de AMvB willen wijzigen, de Kamers daarover worden geïnformeerd en dat daarover overleg kan plaatsvinden. Maar zijn er dan bepaalde termijnen die in acht worden genomen waarbinnen de Kamers de mogelijkheid hebben om daarover overleg te voeren, voordat de wijzigingen in de AMvB in werking treden? Graag iets meer toelichting, zodat we weten of we daar voldoende invloed op kunnen uitoefenen.

Minister Grapperhaus:

Er komt over twee jaar een evaluatie van deze wet. In die evaluatie wordt ook de inhoud van de AMvB meegenomen. Dat betekent dat uw Kamer en de Tweede Kamer alle gelegenheid krijgen om zich uit te laten over de inhoud van de AMvB. Totdat dat debat met beide Kamers is afgerond, komt er geen wijziging in de lijst. Daarna kan ik het niet overzien, want uw Kamer, of de Tweede Kamer, kan met een motie komen die een bepaalde kant op gaat waarvan ik niet weet wat die is. Dat kan ik echt niet overzien.

De voorzitter:

Mevrouw Strik, tot slot.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Mijn eerste vraag ging over: wat na die twee jaar? Als de minister voornemens is de AMvB te wijzigen na die evaluatie, krijgen wij daar dan steeds bericht van? Nu begrijp ik dat de minister zegt: ik kan het alleen maar overzien tot de evaluatie en daarna moeten we maar weer zien.

Minister Grapperhaus:

Nee, ik heb gezegd "tot en met de evaluatie". Wanneer er na de evaluatie een voornemen is om de AMvB te wijzigen, dan wordt dat voornemen gedeeld met uw beide Kamers.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief over instemmingsvereiste bij het terechtstaan per videoconferentie naar de Kamer sturen (34.915 / 34.916) (T02650)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Vlietstra (PvdA) en Baay-Timmerman (50PLUS), toe dat hij de brief aan de Tweede Kamer, over het ingewonnen advies betreffende het instemmingsvereiste bij het terechtstaan per videoconferentie, in het kader van eventueel in de toekomst af te sluiten verdragen, ook naar de Eerste Kamer zal sturen.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 38, item 4, blz. 5-11

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

(...)

Door de zogenaamde JIT-landen is overeengekomen dat de vervolging van verdachten in Nederland zal plaatsvinden volgens Nederlands recht. Met Oekraïne is daartoe een verdrag opgesteld, waarbij dat land zijn recht om te vervolgen overdraagt aan Nederland. Oekraïne zal verdachten die zich op zijn grondgebied bevinden, overdragen aan ons land. Dat geldt evenwel niet voor verdachten met de Oekraïense nationaliteit omdat dat in strijd is met de grondwet van het land. Hoewel teleurstellend, zal dit geaccepteerd moeten worden. De PvdA-fractie heeft veel waardering voor de zoektocht van de regering naar, wat ik maar even noem, de next-best oplossing en die is gevonden in de mogelijkheid gebruik te maken van videoberechting. Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel en de antwoorden op vragen in de Tweede Kamer heeft mijn fractie de conclusie getrokken dat er voldaan kan worden aan de eisen, zoals gesteld door het EVRM, en dat het aan de rechter is om te besluiten over het gebruik van deze vorm van berechting. Helaas kan een verdachte weigeren om eraan mee te werken. Dat druist in tegen ons rechtsgevoel. Voor nabestaanden kan het immers ongelooflijk belangrijk zijn om personen die worden verdacht van het neerschieten van hun geliefden te kunnen zien, weliswaar niet face to face, maar dan toch ten minste via een videoverbinding. Kan de minister nog eens uitleggen waarom er een instemmingsvereiste is overeengekomen? Is dit een uitdrukkelijke wens van Oekraïne en zo ja, welke argumenten heeft het land daarvoor? Of vloeit het voort uit voorwaarden, waarborgen, dan wel jurisprudentie van het EVRM? Of zijn er nog andere overwegingen die het instemmingsvereiste onontkoombaar maken? Graag een toelichting van de minister.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft de minister toegezegd nog eens goed te kijken of niets over het hoofd is gezien op dit punt en over enkele maanden te komen met een brief. Uiteraard is mijn fractie zeer geïnteresseerd in de inhoud van die brief en wij vragen de minister, die ook aan deze Kamer te zenden.

(...)

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

(...)

Voorzitter. 50PLUS heeft nog de volgende vragen aan de minister. Vanwege het uitleveringsverbod van eigen onderdanen in de Oekraïense grondwet is in artikel 8 van het Verdrag de mogelijkheid opgenomen dat Oekraïense verdachten via een teleconferentie of videoconferentie in Nederland terechtstaan. Voorwaarde daarbij is het instemmingsvereiste van de verdachte. Weigert deze dan zal hij niet in persoon verschijnen maar slechts bij verstek kunnen worden veroordeeld.

De minister zei tijdens het debat op 6 juni jongstleden in de Tweede Kamer al dat alleen berechting per videoconferentie kan plaatsvinden als verdachte daarmee instemt en dat berechting per videoconferentie overigens ook niet geldt voor alle misdrijven. Mijn fractie mag toch aannemen dat misdrijven tegen het leven gericht, zoals dood door schuld, doodslag of moord, zeker niet zijn uitgezonderd? Graag een bevestiging van de minister.

Het tweede punt dat de minister aanvoerde was dat hij niet zeker was of de Nederlandse rechter het strafproces nog wel zou beschouwen als een eerlijk proces wanneer het instemmingsvereiste van de verdachte ontbrak. De minister doelt hiermee op het niet verplicht hoeven te verschijnen van verdachten in een strafproces. Maar hoe verhoudt zich dit met de mogelijkheid van de Nederlandse rechtbank om onder voorwaarden een verdachte te dwingen toch te verschijnen? Ik refereer hierbij aan de artikelen 258, lid 2 en 278, lid 2 van Strafvordering.

Toepassing van Nederlands recht maakt dat het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het EVRM, van toepassing is. Zoals wij allen weten, gaat het EVRM voor op de Nederlandse strafwet. Dat geldt mutatis mutandis ook voor de Oekraïne, eveneens partij bij het EVRM. Artikel 6 EVRM garandeert het recht op een eerlijk proces waarop de minister doelde. De vraag is of het recht op een eerlijk proces mede het recht omvat om afstand te doen van aanwezigheid bij een proces middels videoconferentie. Met andere woorden: afstand te doen van het recht om aanwezig te zijn bij je eigen strafproces.

Artikel 6 EVRM beschermt juist het recht om wél aanwezig te zijn bij je eigen proces. Het leeuwendeel van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, het EHRM, gaat juist over situaties waarbij de verdachte aanwezig wilde zijn teneinde zijn eigen verdediging te kunnen voeren, maar daarin belemmerd of beperkt werd. Dus waarom zou een eventuele verplichting voor de verdachte om aanwezig te zijn bij een videoconferentie een inbreuk maken op dit in artikel 6 omschreven "eerlijk proces", zo vraagt mijn fractie aan de minister.

Voorzitter. Zou de minister niet eerder moeten inhaken op artikel 5 EVRM, het recht op vrijheid en veiligheid. Het recht op vrijheid kan rechtmatig worden ingeperkt van overheidswege. Artikel 5, lid 1, sub 3c EVRM laat vrijheidsbeperking bij verdenking van strafbare feiten toe en lid 3 erkent het recht om spoedig voor een rechter te worden voorgeleid na aanhouding. Zou je dan niet a contrario kunnen stellen dat die rechter dan ook in beginsel een bevel tot medebrenging mag afgeven tegen de verdachte? Met andere woorden: de Nederlandse strafrechter kan de Oekraïense verdachte wel degelijk dwingen om deel te nemen aan de videoconferentie op basis van toelaatbaarheid van Nederlandse strafvordering in combinatie met het zojuist aangehaalde artikel 5 EVRM. Deelt de minister onze zienswijze?

In dit verband wijst 50PLUS ook op het aankomend wetsvoorstel uitbreiding slachtofferrechten van de minister voor Rechtsbescherming, waarbij een verschijningsplicht voor zekere verdachten wordt geïntroduceerd. Deze minister schrijft: "De rechtspraak van het EHRM noch de voormelde Richtlijn wijzen erop dat het aanwezigheidsrecht van de verdachte een recht op afwezigheid inhoudt of impliceert. Als aan de in artikel 5 EVRM opgenomen voorwaarden is voldaan, biedt dit onderdeel dus nadrukkelijk de mogelijkheid om de verdachte tot aanwezigheid op het onderzoek ter terechtzitting te verplichten."

Indien de verdachte gedwongen kan worden om deel te nemen aan de videoconferentie en vervolgens niets zegt — zich beroept op zijn zwijgrecht — is dat toch nog altijd vele malen beter dan helemaal niet verschijnen. Nabestaanden van de slachtoffers krijgen de verdachte dan in ieder geval in beeld.

Kan de minister daarom nader ingaan op hetgeen hij stelde in het debat met de Tweede Kamer op 6 juni jongstleden over deze materie. Ik quote de minister: "Stel nou even dat je zo'n gedwongen videoconferentie zou kunnen afspreken met Oekraïne, dan is de kans zeer groot dat de verdachte in beeld komt en in het geheel niets meer zegt, omdat dat instemmingspunt weg is en hij daar niet aan wil meewerken. Dan gaan we het paard toch achter de wagen spannen?"

Wat bedoelt de minister met dit statement? We streven hier met z'n allen naar vervolging en berechting waarbij verdachten, liefst in persoon en dus in beeld, terechtstaan. Beroep op zwijgrecht komt veelvuldig voor tijdens strafprocessen en dat is een grondwettelijk recht dus daaraan kan nooit worden getornd. Dus wat bedoelt de minister met deze uitlating?

Handelingen I 2017-2018, nr. 38, item 16, blz. 6-7

Minister Grapperhaus:

(...)

Mevrouw Vlietstra en mevrouw Baay-Timmerman vroegen naar de instemming van een verdachte bij het terechtstaan per videoconferentie. Dat is een belangrijk onderwerp. Voorzitter, ik hoop dat u mij toestaat dat ik daar wat langer op inga. De mogelijkheid van het terechtstaan per videoconferentie, waarbij de verdachte zich in een ander land bevindt dan het land waar hij terechtstaat, is een bijzonderheid. Voor zover mij bekend, heeft dat nooit eerder plaatsgevonden. Er is wel ervaring met videoconferenties bij binnenlandse berechting. Denkt u bijvoorbeeld aan de maffiaprocessen in Italië. Ook enkele internationale straftribunalen maken wel gebruik van videoconferentie voor bepaalde doeleinden. De Nederlandse wet staat het horen per videoconferentie al ruim tien jaar toe, inclusief berechting per videoconferentie, maar er is in de praktijk tot nu toe geen sprake van een ruime toepassing.

In de Nederlandse praktijk is terechtstaan per videoconferentie nog nooit toegepast. De inzet is erop gericht om de berechting van het neerhalen van vlucht MH17 zo veel mogelijk in de aanwezigheid van de verdachten te doen plaatsvinden. Terechtstaan per videoconferentie is dan alleen een mogelijkheid in de situatie dat een verdachte omdat hij Oekraïens onderdaan is, niet kan worden uitgeleverd vanuit Oekraïne. Dat zou ook kunnen bij onderdanen van andere landen als we op enig moment vaststellen dat die landen ook zo'n dergelijk uitleveringsverbod van eigen onderdanen hebben en als we dan met die landen zo'n afspraak kunnen maken. Ik zeg dit even voor de volledigheid.

Het huidige Nederlandse recht vereist voor de berechting per videoconferentie dat de verdachte daarmee instemt. Dat geldt ook voor internationale regelingen. Ook daarin is de instemming van verdachte vereist. Dat geldt dus zowel voor het Nederlandse recht als voor de verdragen. In dat licht is het de vraag of Nederland en Oekraïne samen kunnen afspreken af te wijken van een tussen hen geldend verdrag, namelijk het tweede aanvullend protocol bij het Europees Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, of dat ze dan eerst dat tweede aanvullend protocol zouden moeten opzeggen. Het opzeggen van het protocol is niet aan de orde, omdat het nou juist in allerlei andere opzichten een belangrijk instrument is voor de strafrechtelijke samenwerking met veel landen. De uitdrukking is in een ander verband al gevallen: dan gaan we het paard achter de wagen spannen. Of in ieder geval één mijl op zeven rijden, als u mij begrijpt.

Wat zouden we met het loslaten van het instemmingsvereiste bereiken? Zonder de instemming van de verdachte is geen zinvolle deelname te verwachten aan een met gebruikmaking van videoconferentie te voeren proces. Een verdachte die tegen zijn wil terechtstaat, zal niet willen meewerken aan dat videoverhoor. Een verdachte kan niet worden gedwongen te verklaren, want die heeft zwijgrecht. Het doel van de toepassing van videoconferentie is dan slechts nog dat de gedachte zichtbaar is, voor de andere deelnemers aan het strafproces en voor het in de rechtszaal in Nederland aanwezige publiek. We lopen dan nog steeds het risico dat de rechter eigenlijk vindt dat alleen maar zichtbaar zijn zonder instemming niet in overeenstemming is met de verdragen en andere normen waar Nederland en Oekraïne aan gebonden zijn. Volgens het geldende Nederlandse recht is een verdachte nog steeds in beginsel niet verplicht om aanwezig te zijn bij zijn berechting. Ik weet dat de regering een wetsvoorstel in voorbereiding heeft om bepaalde verdachten van ernstige delicten te verplichten aanwezig te zijn bij de rechtszitting en de uitspraak, maar dat is nog geen geldend recht. Het kon dus ook niet meegenomen worden in het verdrag waarover we het vandaag hebben.

Ik vind dat we er met elkaar voor moeten zorgen dat het MH17-proces niet kwetsbaar wordt door op dit belangrijke punt afwijkende regelingen te treffen. Ik denk dat de heer Knapen het vanmorgen heel treffend zei: we moeten niet marchanderen met eisen uit een internationaal verdrag in het bilaterale verdrag met Oekraïne. Ik onderschrijf dat. De Nederlandse rechter beslist over de toepassing van videoconferentie bij de berechting. Het is nog steeds de vraag of de rechter ertoe zou besluiten als de verdachte er niet mee instemt en die instemming in afwijking van bestaande regels niet vereist zou zijn. Kortom, we kunnen ook nog tegen de situatie aanlopen dat we denken dat we het geregeld hebben maar de Nederlandse rechter zegt: ik ga er niet mee akkoord vanwege de regels van een eerlijk proces. Ook is op voorhand niet duidelijk hoe de Oekraïense rechter zou beslissen als een verdachte daar bezwaar zou maken.

Mevrouw Baay heeft nog vragen gesteld over het bevel tot medebrenging. Een dergelijk bevel van de Nederlandse rechter kan als zodanig niet worden geëffectueerd in Oekraïne. Het kan wel relevant zijn voor de bevoegde Oekraïense autoriteiten, die verplicht zijn ervoor te zorgen dat de verdachte daadwerkelijk aanwezig is als hij heeft ingestemd met het terechtstaan per videoconferentie. De Nederlandse rechter kan geen bevelen geven aan de Oekraïense autoriteiten, maar een dergelijk bevel kan wel duidelijk maken dat de betrokkene zou moeten verschijnen gezien die instemming.

Voorzitter, ik sluit op dit punt af. Zoals bekend heb ik de Tweede Kamer toegezegd om met het oog op eventueel in de toekomst af te sluiten verdragen nader advies in te winnen over het instemmingsvereiste. Ik zal de Tweede Kamer daarover per brief informeren. Die brief zal ik, wil ik hierbij toezeggen, ook aan uw Kamer doen toekomen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het kostenaspect in de aanvraag van Vessel Protection Detachments meenemen in de evaluatie (34.558) (T02761)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Vlietstra (PvdA), toe in de evaluatie van het Initiatiefvoorstel-Koopmans en Van Helvert Wet ter Bescherming Koopvaardij het kostenaspect in de aanvraag van Vessel Protection Detachments mee te nemen.


Kerngegevens

Nummer T02761
Status openstaand
Datum toezegging 12 maart 2019
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden J.G. Vlietstra (PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Vessel Protection Detachment
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Koopmans en Van Helvert Wet ter Bescherming Koopvaardij (34.558)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 11 - blz. 3

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Door de indieners zijn ook andere redenen genoemd om geen gebruik te maken van een VPD. Ze zouden behalve te groot ook te duur zijn. Voor de inzet van een VPD betaalt een reder €5.000 per dag. Onze schriftelijke vraag wat de kosten zijn van een particulier beveiligingsteam, is niet beantwoord. Daarom stelt mijn fractie die vraag hier opnieuw. Wat betaalt een reder voor een particulier beveiligingsteam? Omdat daar volgens de indieners en de regering in alle Europese landen al ervaring mee is opgedaan, moet daar toch een antwoord op te geven zijn? Welke mogelijkheden ziet de minister om de prijs van een VPD verder te verlagen?

(…)

De indieners gaan ervan uit dat er niets verandert ten opzichte van de huidige situatie en bedoelen dan dat de reders die nu gebruikmaken van een VPD, dat straks ook zullen doen. Moet mijn fractie daaruit begrijpen dat nieuwe aanvragers vooral gebruik zullen maken van particuliere beveiligers, omdat die goedkoper en flexibeler zijn, en achten zij dat gewenst? Diezelfde vraag stelt mijn fractie ook aan de minister.

Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 13 - blz. 10-11

Minister Grapperhaus:

Ik kom op een aantal nadere vragen over die VPD's. Mevrouw Vlietstra vroeg: heeft de regering overwogen de eigen bijdrage van €5.000 per dag die reders betalen voor de inzet van zo'n Vessel Protection Detachment te verlagen? De regering is er alert op dat het kostenaspect mogelijk een belangrijke rol kan spelen om geen VPD maar een maritiem beveiligingsbedrijf in te zetten. Daarom zeg ik toe dat het accent van de evaluatie van de wet over drie jaar echt mede zal liggen op de vraag hoe de toestemmingsprocedure in de praktijk werkt, en meer in het bijzonder op de vraag of en hoe vaak de kosten nou doorslaggevend blijken te zijn voor de beslissingen op aanvraag voor de bescherming van de transporten, met name in de gevallen waarin een Vessel Protection Detachment tijdig kan worden ingezet en plaatsbaar is op het schip.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Piraterij in het Caribisch gebied (34.558) (T02764)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Lokin-Sassen (CDA), toe het aspect piraterij in het Caribisch gebied mee te nemen in de evaluatie van het initiatiefvoorstel.


Kerngegevens

Nummer T02764
Status openstaand
Datum toezegging 12 maart 2019
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr. P.E.M.S. Lokin-Sassen (CDA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen Caribisch gebied
piraterij
Venezuela
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Koopmans en Van Helvert Wet ter Bescherming Koopvaardij (34.558)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 11 - blz. 7

Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):

Ik rond af. De minister stelt in zijn eerder genoemd schrijven dat er geen urgentie bestaat om een rijkswet in voorbereiding te nemen. Is het, gelet op het feit dat ook Venezuela wordt genoemd als land in de omgeving waarvan piraterij voorkomt, toch niet dienstig om op korte termijn een rijkswet in voorbereiding te nemen? Op wat voor termijn kan het parlement een wetsvoorstel inzake de rijkswet tegemoetzien? Gaarne een gemotiveerd antwoord van de regering.

Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 13 - blz. 14

Minister Grapperhaus:

In de omgeving van Venezuela komt ook piraterij voor, zei mevrouw Lokin-Sassen nog. Is het niet dienstig om toch een rijkswet in voorbereiding te nemen en op welke termijn kan dat? In het Caribisch gebied zijn inderdaad gevallen van piraterij bekend. Oceans Beyond Piracy registreerde 71 incidenten in 2017 en 27 in 2018. Het is een serieus probleem waarvoor het initiatiefwetsvoorstel geen soelaas biedt, want dat ziet op de bescherming van koopvaardij en sluit dus uit dat kustwateren kunnen worden aangewezen als gebied waar particuliere maritieme beveiligingsorganisaties gewapende bescherming tegen piraterij mogen bieden. Ik zou eigenlijk willen toezeggen dat we in het kader van die evaluatie in ieder geval op dit punt terug zullen komen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Capaciteiten Kansspelautoriteit meenemen in wetsevaluatie (33.996) (T02769)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe de capaciteiten van de Kansspelautoriteit mee te nemen bij de evaluatie zoals voorzien binnen drie jaren en de jaarlijkse evaluatie na inwerkingtreding van de Wet.


Kerngegevens

Nummer T02769
Status voldaan
Datum toezegging 12 februari 2019
Deadline 1 juli 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen kansspelautoriteit
kansspelbelastingen
kansspelen
onlinegokken
Kamerstukken Organiseren van kansspelen op afstand (33.996)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 18 item 7 - blz. 11

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Een van de vragen die ik vorige week ook heb gesteld, is bijvoorbeeld of de grote spelers, de vergunninghouders, ook wel echt worden aangepakt als zij zich niet aan de regels houden. De minister heeft gezegd: zeker, dat gaan we doen. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, zullen we daar goed op monitoren en dit zal ook bij de evaluatie duidelijk moeten worden. De vraag is ook of er echt voldoende capaciteit is. Tot nu toe hebben we natuurlijk heel weinig capaciteit gehad. Is het dan goed vergelijkbaar? Is het nu niet handhaafbaar en straks wel omdat je er dan misschien ook meer capaciteit tegenaan gooit? Hebben we ook de garantie dat het voldoende zal zijn?

Handelingen I 2018-2019, nr. 18 item 7 - blz. 21

Minister Dekker:

Ook was er de vraag van mevrouw Strik over de capaciteit bij Ksa. Is er sprake van voldoende capaciteit? Het antwoord daarop is: ja. Dat geldt niet alleen maar voor de capaciteit in mankracht, maar ook in technische toepassingen die daar inmiddels worden ontwikkeld om straks op de nieuwe vorm beter toezicht te kunnen houden. Dat zal ook op een minder arbeidsintensieve manier gebeuren, bijvoorbeeld met big data en het gebruik van controledatabanken bij de aanbieders. Maar een belangrijk element in dit wetsvoorstel is dat vergunde aanbieders een afdracht gaan doen aan de Ksa, om daar ook voor formatie-uitbreiding te zorgen. Uiteraard is dit ook weer iets wat we straks jaarlijks, en uiteindelijk na drie jaar bij de evaluatie meenemen. Dan zullen we bekijken: was het genoeg? Is het genoeg?


Brondocumenten


Historie







Toezegging Faciliteren van gerechtvaardigde beroepen op afscherming van UBO's van kerkgenootschappen (35.179) (T02977)

De Minister van Financiën zegt de Kamer naar aanleiding van vragen van de leden Ester (ChristenUnie) en Essers (CDA) toe in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en met het Openbaar Ministerie om te kijken hoe zij kunnen faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd en de Kamer hierover te informeren.


Kerngegevens

Nummer T02977
Status voldaan
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen antiwitwasrichtlijn
kerkgenootschappen
terrorismefinanciering
uiteindelijk belanghebbenden
privacy
Kamerstukken Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten (35.179)


Uit de stukken

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 6.

De heer Ester (ChristenUnie):

De kwestie van kerkelijke gevoeligheden speelt ook bij het handelsregister en de anbi-regeling, maar in het geval van het UBO-register is er, aldus de Raad van State, sprake van Unierechtelijke bindende regelgeving. In gewone mensentaal: Brussel schrijft dit dwingend voor. De nationale speelruimte, zo begrijpen wij, is vrijwel nihil. Sterker, de Raad van State beklemtoont dat de Europese wetgever de gevoeligheid van het openbaar maken van persoonsgegeven heeft afgewogen tegen het belang van een effectieve strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering. Wel wijst de Raad van State erop dat artikel 30, lid 9, van de richtlijn aangeeft dat lidstaten in uitzonderlijke gevallen de UBO-gegevens kunnen afschermen. Er moet dan sprake zijn van onevenredige risico's. De ChristenUniefractie wil de minister vragen om eens creatief mee te denken in dit debat over de mogelijkheden die dit artikel biedt om kerkgenootschappen en hun bestuurders meer comfort te bieden en om hun specifieke zorgen over privacy en veiligheid weg te nemen. Dat geldt voor onze kerken in het algemeen, maar voor de joodse gemeenschap in het bijzonder. We willen niet dat een openbaar UBO-register gevaren oplevert voor bestuurders van kerkgenootschappen. Herkent de minister deze zorgpunten en zo ja, hoe kan hij de kerken hierin tegemoetkomen? Welke waarborgen heeft hij op het netvlies? Aan welke afschermingsmogelijkheden denkt hij? Dit alles uiteraard zonder de doelstelling van de wet geweld aan te doen, laat mij dat onderstrepen.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 10, 11.

De heer Essers (CDA):

Ik ga even weer de draad oppakken. Het zou dus niet alleen betekenen dat er geen publieke registratie zou plaatsvinden, maar ook dat er geen afgeschermde registratie zou plaatsvinden, uitgaande van het oorspronkelijke voorstel van de regering. Als de richtlijn dit naar het toenmalige oordeel van de regering mogelijk maakte, dan is dat a fortiori het geval voor ons voorstel om de gegevens van deze bestuurders op een afgeschermde lijst te plaatsen. Een dergelijke afgeschermde lijst staat niet in de weg aan het streven om witwassen en terrorismefinanciering te bestrijden. De bevoegde autoriteiten blijven immers zicht houden op deze UBO's. Daarmee wordt ook tegemoetgekomen aan de gedachte die ten grondslag ligt aan het amendement-Van der Linde.

[…]

Wij roepen daarom de minister even vriendelijk als dringend op om onze suggestie in dezen te volgen. Samen met mijn voornaamgenoten Ester en Schalk ben ik voornemens om desnoods hierover in tweede termijn een motie in te dienen. Wij kijken uit naar het antwoord van de minister.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 14, 15.

Minister Hoekstra:

Dan de kerkgenootschappen. Ik begrijp goed de zorgen die geuit zijn door de heer Ester en ook nog door een paar van de andere Peters, zou ik bijna willen zeggen, maar dat is niet helemaal aan mij. Wat vind ik van de suggestie om voor kerkgenootschappen een besloten register in te richten? Dat was volgens mij de vraag van de heer Ester, maar geëchood door anderen. De zorgen rondom de kerkgenootschappen begrijp ik natuurlijk zeer. Dat heb ik ook met de Tweede Kamer gedeeld. Dat is ook precies de reden geweest waarom het kabinet in het ingediende wetsvoorstel had voorzien in die uitzondering. Maar ja, het debat in de Tweede Kamer is gelopen zoals het is gelopen. Daarom geldt in het voorliggende wetsvoorstel de registratieplicht nu ook voor kerkgenootschappen. De richtlijn gaat uit van openbaarheid en staat afscherming alleen in individuele gevallen toe. Een generiek afschermingsregime voor een bepaalde entiteit is niet mogelijk. Het is vervolgens ook wel weer de vraag of je dat wenselijk moet vinden. Maar gegeven de voorgeschiedenis en gegeven hoe pregnant, en ik denk ook inhoudelijk relevant, de punten naar voren zijn gebracht, ben ik graag bereid en zeg ik uw Kamer toe om in ieder geval te kijken naar hoe ik kan faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op die afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Kan de minister toelichten wat hij daar exact mee bedoelt?

Minister Hoekstra:

Ik verwijs naar wat ik net gezegd heb. Ik maak onderscheid tussen twee dingen. Aan de ene kant het afschermen van de generieke groep. Vanuit de oriëntatie van de heer Ester begrijp ik die vraag wel. Dat is ingewikkeld. Tegelijkertijd denk ik uw Kamer zo verstaan te hebben dat alleen maar wachten tot er bij een individu een probleem ontstaat, misschien ook niet helemaal het juiste comfortniveau aan de voorkant geeft. Dus moet je puzzelen, een beetje in het duister, of je nog meer kan doen en of je überhaupt proactief zou kunnen reageren op bepaalde signalen die hier in de Kamer zijn genoemd. Dit levert bijvoorbeeld op, maar dan ben ik meteen bij mijn tweede toezegging aan de heer Ester — de vorige vraag was van Essers en Ester samen —want Ester vroeg ook nog of ik bereid ben om in gesprek te treden, dat ik zeer bereid ben om in gesprek te treden. Als iets zo gevoelig ligt, dan vind ik ook echt dat het aan het kabinet is om in gesprek te treden en te kijken hoe binnen de contouren van die wet en binnen de contouren die we met elkaar in Nederland maar ook in Europa hebben afgesproken, je toch tegemoet kan komen aan zorgen die er leven.

[…]

Minister Hoekstra:

[…]

De heer Ester vroeg om een generieke afscherming, maar zo ver kan ik hem niet tegemoetkomen. Maar ik vind wel dat ik hem zo ver tegemoet moet komen door te zeggen dat we gaan kijken hoe we hiermee moeten omgaan. Zie sommige van de voorbeelden die zojuist genoemd zijn. De verschrikkelijke situaties bij sommige synagogen zijn genoemd. Vervolgens moet je het nog steeds op individueel niveau bekijken, want dat vraagt deze wetgeving.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 17.

De heer Essers (CDA):

Misschien moet ik het nog even wat meer concretiseren. Ik ben blij met wat de minister zegt. Ook het gesprek met de kerkgenootschappen zelf juich ik zeer toe. We hebben natuurlijk nog een bepaalde periode om daar ervaringen mee op te doen. Ik begrijp ook dat hij zegt dat er geen ruimte is voor generieke uitzonderingen. Ik vraag toch wat aandacht voor de bijzondere positie van bestuurders van kerkgenootschappen. Het kan dus zo zijn dat leden van een bestuur wel degelijk concrete bedreigingen hebben gehad, maar de persoon in kwestie nog niet. Het is natuurlijk te voorzien dat die er kunnen komen, zeker als hun gegevens alsnog worden genoteerd. Dat is mijn vraag aan u als u zegt dat u dat wilt faciliteren. Vindt u dat dit soort zaken meegenomen moeten worden? Ik bedoel dan niet in generieke zin, van: ik kan weleens bedreigd worden. Nee, er zijn aanwijzingen dat andere bestuurders worden bedreigd en dan komt er een nieuwe bestuurder die nog niet bedreigd is. Hoe wordt daarmee omgegaan?

Minister Hoekstra:

Ik ga me nu een beetje op glad ijs begeven, op het werkterrein van de minister van Justitie. Ik denk dat je dan, in overleg met degenen die daarvoor geëquipeerd zijn en verstand hebben van dreigingsanalyses en dit type problematiek, en mede op basis van hun kompas, tot oordeelsvorming moet overgaan. Daarbij moet je nog steeds individueel kijken. Natuurlijk ligt het dan wel voor de hand — dat is de andere kant ervan, zeker gegeven de gevoeligheid van deze wet en gegeven het debat dat wij hier voeren — dat je met meer proactiviteit daarover met elkaar in gesprek gaat bij een Amsterdamse synagoge dan bij een Friese plattelands-kerk, zonder daarmee ook maar iemand, ook mijn voorouders niet, te willen beledigen. Daar ligt het misschien toch net wat anders. Maar dat is precies wat Justitie ook doet. Justitie en politie richten zich op de plekken waarvan men denkt dat er misschien iets misgaat. De politie surveilleert ook meer op plekken waar ze verwacht dat er dreiging gaat ontstaan dan op plekken waar de geschiedenis lijkt te laten zien dat het er behoorlijk vredig aan toegaat.

Ik hoop dat dit de heer Essers voldoende comfort geeft. Ik vind het reëel om op het kompas te varen van degenen die hier ervaring in hebben. Ik denk ook dat het een heel Nederlandse oplossing is — daarom was ik daar ook voor— om in een gesprek te kijken: wat bedoelen we nu met deze wet? Wij willen daarmee ook zorgen wegnemen, bij alle kerkelijke genootschappen, maar zeker ook bij de joodse gemeenschap, in dialoog met degenen die verstand hebben van handhaving en dreigingsbeelden.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 2.

De heer Ester (ChristenUnie):

De fractie van de ChristenUnie heeft als ik goed heb geteld twee belangrijke toezeggingen van de minister aan ons adres genoteerd. De minister zal in contact treden met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij zoals ik al zei meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, om samen concrete afspraken te maken over een vormgeving van het UBO-register die recht doet aan de kerkelijke zorgen rond privacyschendingen van kerkbestuurders, ook waar het gaat om het monitoren en evalueren van de impact van het register op onze kerken en kerkbestuurders. En om concrete afspraken te maken in geval van veiligheidsdreigingen en de daaraan gekoppelde opties van beveiliging van kerkbestuurders. Onze joodse gemeenschap is daarbij wederom nadrukkelijk in het vizier.

De minister heeft ook toegezegd in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en het Openbaar Ministerie. Dank voor deze voor mijn fractie belangrijke toezeggingen. Ik hoor overigens graag of mijn samenvatting klopt.

De minister begrijpt dat dit een aangelegen kwestie is voor de fractie van de ChristenUnie en we verzochten hem om enige spoed rond dit overleg. We willen hem ook graag vragen om de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken met de Raad van Kerken, JenV en het OM. Ik neem aan dat hij daartoe bereid is en hoor dat graag.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 6.

Minister Hoekstra:

De heer Ester wilde nog even zeker stellen dat ik de toezeggingen die ik gedaan had — wat natuurlijk almost too good to be true is — ook echt gedaan had. Hij frommelde er nog een vraag bij, want hij vroeg of ik bereid was om toe te zeggen dat ik hem over de toezeggingen zou blijven informeren. Dat zeg ik hem toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Terugkoppeling gesprekken over het UBO-register met kerkgenootschappen (35.179) (T02978)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Ester (ChristenUnie) en Essers (CDA), toe om de Kamer aanvang 2022 (18 maanden na de toezegging) te informeren over de gesprekken met kerkgenootschappen zoals het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken en de Joodse gemeenschap, politie en justitie over de ervaringen en zorgen rond privacy en veiligheid met betrekking tot het UBO-register.


Kerngegevens

Nummer T02978
Status voldaan
Datum toezegging 16 juni 2020
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen antiwitwasrichtlijn
kerkgenootschappen
terrorismefinanciering
uiteindelijk belanghebbenden
privacy
Kamerstukken Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten (35.179)


Uit de stukken

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 6.

De heer Ester (ChristenUnie):

Is de minister bereid om in samenspraak met het Interkerkelijke Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, te zoeken naar een operationele invoering van het UBO-register die deze zorgen vermindert? Dat geldt zeker voor mogelijke privacyschending en veiligheidsdreiging. Is de minister bereid om concrete afspraken te maken over het UBO-beleid in geval er sprake is van grove en uitzonderlijke bedreigingen van kerkbestuurders, ook wat hun beveiliging aangaat? De minister zal hier een gewillig oor vinden. De ChristenUnie-fractie waardeert een toezegging op dit punt.

Mijn fractie verzoekt de minister daarnaast om in het kader van de voorziene evaluatie nauwgezet te monitoren wat de impact van het wetsvoorstel is op kerkbestuurders, in het bijzonder wat hun privacy en veiligheid betreft. Mag mijn fractie hier wellicht ook een bevestiging horen? Onze dank daarvoor.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 14, 15, 16.

Minister Hoekstra:

Dan de kerkgenootschappen. Ik begrijp goed de zorgen die geuit zijn door de heer Ester en ook nog door een paar van de andere Peters, zou ik bijna willen zeggen, maar dat is niet helemaal aan mij. Wat vind ik van de suggestie om voor kerkgenootschappen een besloten register in te richten? Dat was volgens mij de vraag van de heer Ester, maar geëchood door anderen. De zorgen rondom de kerkgenootschappen begrijp ik natuurlijk zeer. Dat heb ik ook met de Tweede Kamer gedeeld. Dat is ook precies de reden geweest waarom het kabinet in het ingediende wetsvoorstel had voorzien in die uitzondering. Maar ja, het debat in de Tweede Kamer is gelopen zoals het is gelopen. Daarom geldt in het voorliggende wetsvoorstel de registratieplicht nu ook voor kerkgenootschappen. De richtlijn gaat uit van openbaarheid en staat afscherming alleen in individuele gevallen toe. Een generiek afschermingsregime voor een bepaalde entiteit is niet mogelijk. Het is vervolgens ook wel weer de vraag of je dat wenselijk moet vinden. Maar gegeven de voorgeschiedenis en gegeven hoe pregnant, en ik denk ook inhoudelijk relevant, de punten naar voren zijn gebracht, ben ik graag bereid en zeg ik uw Kamer toe om in ieder geval te kijken naar hoe ik kan faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op die afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Kan de minister toelichten wat hij daar exact mee bedoelt?

Minister Hoekstra:

Ik verwijs naar wat ik net gezegd heb. Ik maak onderscheidtussen twee dingen. Aan de ene kant het afschermen van de generieke groep. Vanuit de oriëntatie van de heer Ester begrijp ik die vraag wel. Dat is ingewikkeld. Tegelijkertijd denk ik uw Kamer zo verstaan te hebben dat alleen maar wachten tot er bij een individu een probleem ontstaat, misschien ook niet helemaal het juiste comfortniveau aan de voorkant geeft. Dus moet je puzzelen, een beetje in het duister, of je nog meer kan doen en of je überhaupt proactief zou kunnen reageren op bepaalde signalen die hier in de Kamer zijn genoemd. Dit levert bijvoorbeeld op, maar dan ben ik meteen bij mijn tweede toezegging aan de heer Ester — de vorige vraag was van Essers en Ester samen —want Ester vroeg ook nog of ik bereid ben om in gesprek te treden, dat ik zeer bereid ben om in gesprek te treden. Als iets zo gevoelig ligt, dan vind ik ook echt dat het aan het kabinet is om in gesprek te treden en te kijken hoe binnen de contouren van die wet en binnen de contouren die we met elkaar in Nederland maar ook in Europa hebben afgesproken, je toch tegemoet kan komen aan zorgen die er leven.

[…] De heer Ester vroeg om een generieke afscherming, maar zo ver kan ik hem niet tegemoetkomen. Maar ik vind wel dat ik hem zo ver tegemoet moet komen door te zeggen dat we gaan kijken hoe we hiermee moeten omgaan. Zie sommige van de voorbeelden die zojuist genoemd zijn. De verschrikkelijke situaties bij sommige synagogen zijn genoemd. Vervolgens moet je het nog steeds op individueel niveau bekijken, want dat vraagt deze wetgeving.

[…]

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik ben zeer blij met de toezegging van de minister dat hij het gesprek met onze kerken aangaat. Ik vind het een belangrijk moment in het debat. Het gaat mij er niet om dat we allerlei groepen tegen elkaar uitspelen, maar wij hebben voorlichting gevraagd aan de Raad van State, met name op dit punt. Dan is het niet verwonderlijk dat dit punt in enige hevigheid bij verschillende sprekers terugkomt. Ik ben heel blij met het gesprek. Ik zou de minister willen meegeven — hij noemde het net ook al — om vooral onze joodse gemeenschap erin te betrekken. U heeft gezegd dat er geen sprake kan zijn van een generieke afscherming. Dat begrijp ik wel, maar hier hebben we te maken met een groep voor wie alleen al het woord "registratie" allerlei bellen doet rinkelen. We hoeven nu niet die afschuwelijke geschiedenis met elkaar te delen, maar ik vind het wel van belang om in dit debat te benoemen dat deze groep in zijn geheel slachtoffer is geworden van registratie. Die moeten we echt tegemoetkomen. Ik zou de minister willen meegeven om daar specifieke aandacht aan te besteden in zijn gesprek met de kerken.

Misschien mag ik als aansluitende vraag aan hem voorleggen hoe hij dat gesprek voor zich ziet en wat hij wil inbrengen. Het gaat ons, als ChristenUnie, maar ik denk dat ik ook spreek namens de andere Peters die hier hebben gestaan, om het helpen van de kerkgenootschappen, om zo ervoor te zorgen dat zij niet het slachtoffer worden van deze wetgeving.

[…]

Minister Hoekstra:

Ik begrijp heel goed waarom de heer Ester verwijst naar de rampspoed in de geschiedenis en wat joodse medeburgers ten deel is gevallen. Het is natuurlijk met geen pen te beschrijven hoe verschrikkelijk dat is. Het plaatst elk debat over registratie in een bepaalde context. Ook ik ben daar weleens geweest, en ik ben het met hem eens dat het volstrekt, maar dan ook volstrekt onacceptabel is hoe sommige synagogen zichzelf moeten beschermen. Ik ben dat zeer met hem eens. Ik wil de gevoelens die er leven dus ook zeer meenemen in de gesprekken en überhaupt de toelichting— want dat zal het toch in eerste instantie zijn — op het waarom achter dit wetsvoorstel, ook aan diegenen in de joodse gemeenschap die kerkelijk zijn, of ik moet zeggen: die naar de synagoge gaan.

De andere bumper is natuurlijk dat ik het met mevrouw Karimi eens blijf ten aanzien van het individu. Op het moment dat je bij een kerkgenootschap bent aanbeland waarbij je ook in dialoog met bijvoorbeeld justitie of politie tot de conclusie komt dat de situatie voor individuele bestuurders zorgelijk is, moet je dat vervolgens nog steeds persoon voor persoon beoordelen. Dat is de andere kant. Ik snap dus heel goed het sentiment, de gevoelens en de terechte zorgen. Sentiment klinkt als alleen maar sentiment, maar ik bedoel echt de zorgen die er leven. Die wil ik heel graag adresseren. Maar ik wil ook markeren dat we dit ten volle moeten doen volgens de wet zoals die voorligt en dat ik dus die andere bumper van de generieke bepaling ook serieus te nemen heb. Volgens mij kom ik Ester dan een eind tegemoet, maar er komt een punt waarop ik ook hem weer teleur moet stellen. Dat is hier volgens mij reëel.

[…]

De heer Ester (ChristenUnie):

Ik begrijp wat u zegt, maar ik zou willen zeggen dat het bij de joodse gemeenschap ook gaat om geïnstitutionaliseerd antisemitisme. Dat is niet alleen een kwestie van een individu dat bedreigd wordt. Dat gaat aanzienlijk verder dan dat. Ik denk dat u uitstekend aanvoelt wat ik bedoel. U laat ook uw empathische kant zien. Dat waardeer ik zeer. Maar er zit spanning tussen het afwijzen van de generieke behandeling en het feit dat antisemitisme helaas ook in Nederland geïnstitutionaliseerd is, en daarmee generiek is.

Minister Hoekstra:

Ja, en dat laatste is natuurlijk om razend van te worden. Laat daar geen enkel misverstand over bestaan. Dat is natuurlijk om echt, echt razend van te worden.

Toch betekent dit dat we een enorme opdracht hebben, als kabinet en als samenleving, om op te komen voor alle groepen. En zeker voor die groepen die zich zorgen moeten maken over hun eigen veiligheid, zoals helaas delen van de joodse gemeenschap. Dat moet vervolgens op zo'n manier dat dat past binnen de kaders van de wet. Bij dit stuk van de wet gaat het erom dat we via het amendement een realiteit hebben van waaruit ik te acteren heb. Zover moet ik echt met mevrouw Karimi meegaan, want dat is gewoon zoals de kaarten liggen. Ik ga dan niet alsnog een generieke uitzondering maken.

Vervolgens moet je wel kijken voor hoeveel individuen dat geldt. Nogmaals, daar is het ministerie van Financiën echt niet voor geëquipeerd. Daar zul je met anderen, die daar wel voor geëquipeerd zijn, over in gesprek moeten gaan. Dat is natuurlijk de spanning. Die begrijp ik en die zie ik ook in het debat. Maar zo moet het maar. Zo moeten we voorwaarts met elkaar.

De heer Essers (CDA):

Misschien moet ik het nog even wat meer concretiseren. Ik ben blij met wat de minister zegt. Ook het gesprek met de kerkgenootschappen zelf juich ik zeer toe. We hebben natuurlijk nog een bepaalde periode om daar ervaringen mee op te doen. Ik begrijp ook dat hij zegt dat er geen ruimte is voor generieke uitzonderingen. Ik vraag toch wat aandacht voor de bijzondere positie van bestuurders van kerkgenootschappen. Het kan dus zo zijn dat leden van een bestuur wel degelijk concrete bedreigingen hebben gehad, maar de persoon in kwestie nog niet. Het is natuurlijk te voorzien dat die er kunnen komen, zeker als hun gegevens alsnog worden genoteerd. Dat is mijn vraag aan u als u zegt dat u dat wilt faciliteren. Vindt u dat dit soort zaken meegenomen moeten worden? Ik bedoel dan niet in generieke zin, van: ik kan weleens bedreigd worden. Nee, er zijn aanwijzingen dat andere bestuurders worden bedreigd en dan komt er een nieuwe bestuurder die nog niet bedreigdis. Hoe wordt daarmee omgegaan?

Minister Hoekstra:

Ik ga me nu een beetje op glad ijs begeven, op het werkterrein van de minister van Justitie. Ik denk dat je dan, in overleg met degenen die daarvoor geëquipeerd zijn en verstand hebben van dreigingsanalyses en dit type problematiek, en mede op basis van hun kompas, tot oordeelsvorming moet overgaan. Daarbij moet je nog steeds individueel kijken. Natuurlijk ligt het dan wel voor de hand — dat is de andere kant ervan, zeker gegeven de gevoeligheid van deze wet en gegeven het debat dat wij hier voeren — dat je met meer proactiviteit daarover met elkaar in gesprek gaat bij een Amsterdamse synagoge dan bij een Friese plattelands-kerk, zonder daarmee ook maar iemand, ook mijn voorouders niet, te willen beledigen. Daar ligt het misschien toch net wat anders. Maar dat is precies wat Justitie ook doet. Justitie en politie richten zich op de plekken waarvan men denkt dat er misschien iets misgaat. De politie surveilleert ook meer op plekken waar ze verwacht dat er dreiging gaat ontstaan dan op plekken waar de geschiedenis lijkt te laten zien dat het er behoorlijk vredig aan toegaat.

Ik hoop dat dit de heer Essers voldoende comfort geeft. Ik vind het reëel om op het kompas te varen van degenen die hier ervaring in hebben. Ik denk ook dat het een heel Nederlandse oplossing is — daarom was ik daar ook voor— om in een gesprek te kijken: wat bedoelen we nu met deze wet? Wij willen daarmee ook zorgen wegnemen, bij alle kerkelijke genootschappen, maar zeker ook bij de joodse gemeenschap, in dialoog met degenen die verstand hebben van handhaving en dreigingsbeelden.

De heer Essers (CDA):

Dank voor dit antwoord. Bent u bereid om ons van de ervaringen die hierover zullen ontstaan in de komende maanden — misschien wel jaren, maar ik bekijk het nu even over een periode van achttien maanden — deelgenoot te maken? Ik snap dat het lastig is om in algemene termen te praten. Je moet kijken hoe het in de praktijk uitwerkt. Er zijn reële zorgen bij organisaties. Kunt u ons binnen die termijn van die achttien maanden informeren over hoe dat nu in de praktijk uitpakt?

Minister Hoekstra:

Ik ben graag bereid om dat toe te zeggen. Ik koppel dat —niet zozeer om de lieve vrede te bewaren, maar meer omdat ik het een reële vraag vind — aan de opmerking van mevrouw Karimi of wij signalen tegenkomen dat er ook ten aanzien van die andere criteria nog redenen zouden zijn tot zorg. Reken maar dat als die signalen er zouden zijn, Justitie en politie dat soort signalen ook binnen zullen krijgen. Is het niet elegant als ik ruimhartig toezeg om over die twee dingen te rapporteren, in ieder geval één keer in de komende achttien maanden? Daar zou in zitten: wat is de afdronk van de gesprekken die wij gevoerd hebben? Daar moet ook inzitten: wat zijn nu de eerste ervaringen? Overigens zeg ik er wel bij dat achttien maanden best een korte tijd is, want zo'n evaluatie moet je dan al na een jaar starten. Maar laat ik het toch maar in achttien maanden doen, ook voor het comfort hier. Mijn voorstel zou zijn om dat te herhalen en dat drie jaar later nog eens te doen.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 2.

De heer Ester (ChristenUnie):

De fractie van de ChristenUnie heeft als ik goed heb geteld twee belangrijke toezeggingen van de minister aan ons adres genoteerd. De minister zal in contact treden met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij zoals ik al zei meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, om samen concrete afspraken te maken over een vormgeving van het UBO-register die recht doet aan de kerkelijke zorgen rond privacyschendingen van kerkbestuurders, ook waar het gaat om het monitoren en evalueren van de impact van het register op onze kerken en kerkbestuurders. En om concrete afspraken te maken in geval van veiligheidsdreigingen en de daaraan gekoppelde opties van beveiliging van kerkbestuurders. Onze joodse gemeenschap is daarbij wederom nadrukkelijk in het vizier.

De minister heeft ook toegezegd in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en het Openbaar Ministerie. Dank voor deze voor mijn fractie belangrijke toezeggingen. Ik hoor overigens graag of mijn samenvatting klopt.

De minister begrijpt dat dit een aangelegen kwestie is voor de fractie van de ChristenUnie en we verzochten hem om enige spoed rond dit overleg. We willen hem ook graag vragen om de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken met de Raad van Kerken, JenV en het OM. Ik neem aan dat hij daartoe bereid is en hoor dat graag.

Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 6.

Minister Hoekstra:

De heer Ester wilde nog even zeker stellen dat ik de toezeggingen die ik gedaan had — wat natuurlijk almost too good to be true is — ook echt gedaan had. Hij frommelde er nog een vraag bij, want hij vroeg of ik bereid was om toe te zeggen dat ik hem over de toezeggingen zou blijven informeren. Dat zeg ik hem toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Informatievoorziening zittingen met spreekrecht (35.349) (T03283)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Boer (GroenLinks), toe ervoor te zorgen dat slachtoffers en nabestaanden op de hoogte zijn van zittingen met spreekrecht.


Kerngegevens

Nummer T03283
Status deels voldaan
Datum toezegging 13 april 2021
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Staatssecretaris Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen informatievoorziening
slachtofferrechten
spreekrecht
Kamerstukken Wet uitbreiding slachtofferrechten (35.349)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 33

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

(…)

‘Ik vroeg mij het volgende af over dit probleem dat in de praktijk bestaat. Wanneer een verdachte in hoger beroep gaat bij een door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf met voorwaarden, dan is het ressortsparket in de lead over de zaak, terwijl het arrondissementsparket weet van een verzoek wijziging TUL. In de praktijk loopt die informatievoorziening dus mis. Ik begrijp van de minister dat het niet nodig is om die informatievoorziening apart in de wet op te nemen, maar misschien kan hij wel toezeggen dat hij er zorg voor draagt dat goed wordt bekeken hoe die processen gaan lopen, zodat de slachtoffers en nabestaanden ook op de hoogte zijn van die verzoeken en die TUL-zittingen. Dat gaat nu dus mis.’

Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 33

Minister Dekker:

‘Dat zeg ik toe, want anders gaat dit natuurlijk niet werken. Als je een recht hebt, maar je weet niet dat er een zitting is waarop je dit kunt uitoefenen, dan hebben we natuurlijk met z’n allen een mooie wet verzonnen die in de praktijk niet zo vreselijk veel doet. Dat zeg ik dus toe.’


Brondocumenten


Historie







Toezegging Korpschef rapportages monitoring (34.641) (T03304)

De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks), na te gaan of de korpschef ertoe bereid is de rapportages van de onafhankelijke reflectiegroep binnen de politiek ook te delen met de Eerste Kamer.


Kerngegevens

Nummer T03304
Status voldaan
Datum toezegging 20 april 2021
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Geweldsaanwending opsporingsambtenaar
korpschef
politie
rapportage
Kamerstukken Geweldsaanwending opsporingsambtenaar (34.641)


Uit de stukken

Handelingen I 2020/21, nr. 35, item 3 - blz. 3

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

‘Wij hebben over dit onderwerp gesprekken gevoerd met de politie, over de vraag wat het huidige beleid is gericht op een diverse en inclusieve politieorganisatie, en een politie die zich in haar optreden niet schuldig maakt aan etnisch profileren. Wij hebben geconstateerd dat er op dit moment geen effectief landelijk beleid is dat structureel wordt uitgevoerd en dat ervoor moet zorgen dat de politieorganisatie diverser en inclusiever wordt, zowel als het gaat om haar eigen organisatie als om de wijze waarop zij in de samenleving optreedt. […]. Wat gaat deze minister doen om ervoor te zorgen dat dit beleid ook daadwerkelijk in de gehele politieorganisatie wordt uitgezet, op zodanige wijze dat dit echt een sprong voorwaarts zal zijn? Papier is immers geduldig.’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 14

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

Mijn fractie betreurt de reactie van de minister op onze vragen om het beleid van de politie voor iedereen te versterken met externe deskundigen die op de uitvoering daarvan gaan toezien. Feit is immers, zo kunnen we vaststellen, dat eerder beleid op dit vlak geen of onvoldoende resultaat heeft opgeleverd. Er is binnen de politieorganisatie nog steeds sprake van racisme en discriminatie. Natuurlijk niet overal en niet door iedereen: ook hier lijden de goeden onder de kwaden. Uit de discussie in Rotterdam en uit de oproep van politiechef Fred Westerbeke bleek dat de praktijk oproept tot een dergelijk toezicht. Ik verzoek de minister toch nog eens te reflecteren op deze vragen.’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 25

Minister Grapperhaus:

(…)

‘Ik begin met de vraag van mevrouw Veldhoen over de uitleg over hoe politie-inzet voor iedereen wordt gemonitord. De sturing op de politie wordt ook op dit punt door de korpschef gedaan. Ik heb er heel veel vertrouwen in dat de korpschef hier, zoals dat in goed Frans heet, chefsache van maakt. Daarnaast heeft de politie ook een deskundige en onafhankelijke reflectiegroep – zo heet dat in het voorstel – samengesteld; die zal vier keer per jaar, gevraagd en ongevraagd, gaan adviseren over de implementatie van Politie voor iedereen. Dit is eigenlijk dus al avant la question ingeregeld door de politie.’

(…)

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 25

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

(…)

‘Dank aan de minister voor dit gebaar. Fijn dat de korpschef ons hiervoor ook input kan leveren. De minister zegt dat er vier keer per jaar wordt gerapporteerd. Wordt dat ook met de Kamer gedeeld, aan de overkant en daarna eventueel ook hier?’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 25/26

Minister Grapperhaus:

‘Daar zal zeker een vorm van informatiedeling met de Tweede Kamer over zijn, omdat er halfjaarlijkse rapportages zijn en we in dat kader over dit soort dingen rapporteren en spreken. Of dat per kwartaal zal gebeuren, weet ik niet helemaal precies, maar in ieder geval per half jaar.’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 26

Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):

‘Is de minister bereid om die rapportages ook met ons, in deze Kamer, te delen?’

Handelingen 2020/21, nr. 35, item 7, blz 26

Minister Grapperhaus:

‘Ik zeg toe dat ik dat zal opnemen met de korpschef, want ik wil hem daar niet zomaar allemaal mee belasten.’

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aanbevelingen commissie (35.925 VI) (T03372)

De Minister van Justitie & Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag opmerking van het lid Otten (Fractie-Otten), toe om zodra de aanbevelingen van de onderzoekscommissie bekend zijn, deze te delen met de Kamer.


Kerngegevens

Nummer T03372
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2022
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr.drs. H. Otten (Fractie-Otten)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie brief/nota
Onderwerpen aanbevelingen
Pels Rijcken
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2021-2022, 35925 VI, G, blz. 12-13

De heer Otten (Fractie-Otten):

Ja, voor wat u dan een nabrander noemt. De minister zegt: we wisten het nog niet zo lang. Dat is niet juist. De voorganger van de minister, de heer Grapperhaus, wist al in het voorjaar van 2019 dat er een onderzoek van het OM tegen Pels Rijcken liep. Hij heeft de Kamer daarover ook verkeerd voorgelicht. Dat is allemaal uitgebreid in de pers terug te vinden, dus dat verzin ik niet hier ter plekke. Er is dus al drie jaar wetenschap bij de voorganger van de minister, en nu bij deze minister, dat dit foute boel was. In aansluiting op wat de heer Nicolaï zei, het volgende. We kunnen wel weer allerlei klokkenluidersregelingen et cetera bedenken, maar waar ligt hier de morele ondergrens voor de Staat om te zeggen: tot hier en niet verder? Het gaat hier om de topman, niet om een of andere notaris, zoals de minister net zei; het moet niet worden gedownplayd. Het was de topman van het kantoor, de numero uno, de capo di tutti capi. Wat moet er gebeuren wil de Staat wél zeggen: we gaan die 1.000 zaken afbouwen? Wat moet die topman of topvrouw dan doen? Die vraag hebt u namelijk nog niet beantwoord. Moeten er dan nog ergere dingen gebeuren? Is er een ondergrens voor u, of een bovengrens, waarbij u zegt: nou, nu wordt het te bont? Want toen deze fraude aan het licht kwam, was ik stomverbaasd dat er niet meteen door de Staat werd gezegd: bij dit kantoor gaan we weg. Arthur Andersen was een van de grootste accountantsfirma's ter wereld, maar die is na Enron out of business gegaan. Dat is allemaal keurig op zijn pootjes terechtgekomen.

De voorzitter:

Dank. Volgens mij is de vraag helder.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Mijn vraag is: wat moet er gebeuren voordat de minister wel een lijn trekt? Waar ligt die grens?

De voorzitter:

De vraag is helder. Die heeft u net ook gesteld. Ik kijk even naar de minister of ze nog een ander antwoord wil geven dan ze net heeft gegeven.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik ga een poging wagen om het in ieder geval nog een keer goed te beantwoorden. Ik zou hebben gezegd dat ik het nog niet zo lang wist. Dat zei ik niet. Ik zei: sommige informatie komt gefaseerd naar buiten. Met alle kennis van nu terugkijken is natuurlijk anders dan wanneer je in dat proces zit en aan het ontdekken bent wat hier gaande is, wat voor onderzoeken er plaatsvinden en hoe we hiermee omgaan.

Nog even een opmerking in de richting van de heer Nicolaï en nu ook de heer Otten over klokkenluiders en dergelijke. Er werken ontzettend veel mensen bij dit kantoor. Gelet op waar we allemaal kennis van hebben genomen in zo'n artikel en op wat de deken erover zegt, vind ik het ook heel belangrijk dat er gezorgd wordt voor de mensen die daar werken en daar willen blijven werken. Ik zou dat dus niet willen wegwuiven als ware het maar iets cosmetisch. Doordat er vertrouwenspersonen en regelingen zijn, hebben zij ook het gevoel dat er serieus naar hun ervaringen, zorgen et cetera wordt geluisterd. Ik snap dat we het in deze context vanaf een ander niveau aanvliegen, maar ik hoop wel dat het kantoor zijn best doet om ervoor te zorgen dat de mensen die daar integer en naar eer en geweten werken in een veilige omgeving werken. Dat ga ik wel volgen zolang ik er op deze manier bij betrokken ben. Dat is ook een belangrijke taak. Dus dat zou ik niet weg willen schuiven als "niet relevante ontwikkelingen en elementen".

Dan mijn laatste punt. Ik geloof niet dat de heer Otten, de heer Nicolaï, de heer Van Hattem en ik helemaal op één lijn gaan uitkomen, al begon de avond zo mooi. Voor mij is het belangrijk dat onafhankelijke instanties constateren dat er sprake was van geïsoleerd handelen. Ik begrijp dat de heer Otten daar wat van vindt. Maar ik kan niet anders, zeker niet als minister, dan afgaan op onafhankelijke instanties die zeggen: dit was één persoon die iets heeft gedaan; dit is geen casus waar het kantoor op alle manieren bij betrokken is en waarbij het hele kantoor bezig was met het in stand houden ervan. Daar heb ik kennis van genomen, en vervolgens heb ik gezegd: aan de hand van onafhankelijk advies van deskundigen gaan we kijken hoe we hiermee moeten omgaan, hoe we überhaupt met het gegeven van een landsadvocaat omgaan. Want als je dit zonder onderbouwing gaat afbouwen en je ergens anders heen gaat, hoe ga je dan een nieuw kantoor selecteren en hoe weet je zo zeker dat je daar vervolgens niet ook in een bepaalde situatie terechtkomt? Dit moet je zorgvuldig doen, als je daar al iets aan wilt doen. Daarvoor is die commissie nodig. Ik kan met de heer Otten afspreken dat we er in ieder geval alles aan zullen doen zodat de commissie, onafhankelijk, gedegen onderzoek kan doen. Wij zullen vragen om dit zo snel mogelijk op te leveren, want het gaat echt ergens over. Met de aanbevelingen zullen we hier terugkomen. Ik kan me zomaar voorstellen dat de leden die nu hier zijn, daar weer wat van gaan vinden. Die ruimte moeten ze ook absoluut krijgen.



Historie







Toezegging Geconsolideerde wetteksten (35.788) (T03434)

De minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bredenoord (D66), toe dat de minister voor Rechtsbescherming met de Eerste Kamer in gesprek zal gaan over het aanleveren van geconsolideerde wetteksten en de Kamer schriftelijk zal informeren over de voortgang.


Kerngegevens

Nummer T03434
Status deels voldaan
Datum toezegging 15 februari 2022
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Staatssecretaris Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Prof.dr. A.L. Bredenoord (D66)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen doorlopende wetteksten
Kamerstukken Kabinetsformatie 2021 (35.788)


Uit de stukken

Handelingen I 2021/22, nr. 17, item 3 - blz. 24

Mevrouw Bredenoord (D66):

Voorzitter. Mijn fractie ziet evenals de staatscommissie parlementair stelsel de toegevoegde waarde van de Eerste Kamer als deeltijdparlement. We behouden hierdoor enige afstand van het krachtenspel in de Tweede Kamer en wij nemen onze vakkennis en maatschappelijke ervaring mee bij de beoordeling van wetgeving. Echter, als wij onze parttime rol optimaal willen benutten, dan vraagt dit ook iets van het kabinet. We hebben minimale ondersteuning en onze tijd is begrensd. Een gedegen informatievoorziening vanuit de regering is dus noodzakelijk. Concreet doelt mijn fractie daarmee op het tijdig leveren van stukken en het niet uit het oog verliezen van toezeggingen. Daarnaast is het moeilijk om uit stukken op te maken welke wijzigingen er door de Tweede Kamer zijn aangebracht. Tegenwoordig krijgen wij met een versnipperde Tweede Kamer steeds meer geamendeerde wetgeving op ons bureau. In 2014 riep collega Postema van de Partij van de Arbeid via een motie de regering op om bij novelles geconsolideerde wetteksten op te nemen om voorgestelde wetswijzigingen inzichtelijk te maken. Deze motie is in 2018 komen te vervallen en daarmee niet uitgevoerd. Kan de regering uitleggen waarom deze motie niet is uitgevoerd? Zeker bij complexe wetgeving en wetgeving die flink is veranderd door moties en amendementen is het erg lastig om hier ons werk naar behoren te vervullen. Daarom zou het aanleveren van geconsolideerde wetsteksten de default moeten zijn, een enkele uitzondering daargelaten, als het bijvoorbeeld om spoedwetgeving gaat. Kan de regering toezeggen dat de senaat voor toekomstige wetgeving in principe een geconsolideerde wettekst krijgt aangeleverd, tenzij er overwegende redenen zijn om dat niet te doen? Ik overweeg op dit punt een motie in tweede termijn.

Handelingen I 2021/22, nr. 17, item 7 - blz. 56-57

Minister Rutte:

Ik ben graag bereid om gevolg te geven aan de wens om bij wijzigingswetten geconsolideerde versies van de te wijzigen wetten mee te sturen. Dat was een vraag van D66. In dat verband is er al enige tijd op ambtelijk niveau overleg gaande tussen de minister voor Rechtsbescherming en de Eerste Kamer over hoe we daar uitvoering aan moeten geven. De minister voor Rechtsbescherming, Franc Weerwind, gaat daarmee door. Die teksten zijn op dit moment niet al te standaard beschikbaar. Het vraagt een aparte actie om deze teksten op te laten stellen.

Mevrouw Bredenoord (D66):

Dank voor deze toezegging. Is het ook mogelijk om hier een datum aan te koppelen? Kunnen we bijvoorbeeld zeggen dat we dat vanaf 1 mei gaan doen? Ik weet dat er gesprekken zijn, maar die lopen al best wel eventjes. Ik denk dat dat belangrijk is, want anders gaan wij dat in deze Kamer niet eens meer meemaken.

Minister Rutte:

Ik vraag even of ik ambtelijk bijgelicht kan worden. De wens is 1 mei; kan dat? Dat komt zo terug.

Handelingen I 2021/22, nr. 17, item 7 - blz. 60

Minister Rutte:

Dan was er ook nog de vraag over de geconsolideerde wetsteksten per 1 mei. Dat gaat niet per 1 mei. Het moet handmatig gebeuren en het is als generieke maatregel voor alle wijzigingswetten arbeidsintensief en een grote belasting voor de beschikbare wetgevingscapaciteit. Laat ik het zo doen dat de minister voor Rechtsbescherming het gesprek hierover voert met de Eerste Kamer en tijdig een brief stuurt met welke timing wel kan. Ik kan dat nu niet toezeggen, wordt mij hier gemeld op gezag van Franc Weerwind, de minister voor Rechtsbescherming. Het is een hele hoop werk, maar hij zegt graag toe daarover zo snel mogelijk een brief te sturen met de voortgang.


Brondocumenten


Historie

  • 22 augustus 2025
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
  • 22 augustus 2025
    verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris Rechtsbescherming
  • 2 juli 2024
    nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming
  • 2 juli 2024
    verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming
  • 4 juni 2024
    nieuwe deadline: 1 januari 2025
    nieuwe status: deels voldaan
    Voortgang:
  • 30 mei 2024
    nieuwe status: deels voldaan
    Voortgang:
    documenten:
  • 5 juli 2022
    nieuwe status: deels voldaan
    Opmerking: Toezegging is deels voldaan met de technische briefing van 5 juli 2022 door het ministerie van J&V over de complexiteit van de uitvoering van motie 35.788, I en de behoeftepeiling onder de Kamerleden.
  • 15 februari 2022
    toezegging gedaan






Toezegging Herijkt plan aanpak witwassen (35.925 VI) (T03467)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Nicolaï (PvdD), toe om het herijkte plan van aanpak betreffende witwassen ook naar de Eerste Kamer te sturen.


Kerngegevens

Nummer T03467
Status voldaan
Datum toezegging 31 mei 2022
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof. mr. P. Nicolaï (PvdD)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen justitie
kleptocraten
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 31, item 3 - blz. 26

De heer Nicolaï (PvdD):

(…)

Tot slot. Kan de minister reflecteren op de vraag in hoeverre het met gebruik van Nederlandse wetgeving faciliteren van een groep die internationaal wordt aangeduid als kleptocraten, bijdraagt aan de ondermijning van de rechtsorde? Als de minister die opvatting deelt, is de minister dan bereid een plan van aanpak te maken om het openen van brievenbusfirma's die dit faciliteren, strafbaar te stellen?

(…)

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 9

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

(…)

De heer Nicolaï vroeg of de minister kan reflecteren op de vraag in hoeverre met gebruik van Nederlandse wetgeving een groep die internationaal wordt aangeduid als kleptocraten, wordt gefaciliteerd. Dat ging onder andere over de brievenbusfirma's, zo heb ik het geïnterpreteerd, en al die elementen waar we het zojuist over hadden. De aanpak daarvan maakt inderdaad onderdeel uit van de aanpak van witwassen. Daarbij trekken we heel erg samen met Financiën op, en als je heel erg inzoomt, zal de uitvoering vooral bij Financiën liggen. Maar er is absoluut verhoogde aandacht voor. Wij komen na deze zomer met een herijkt plan van aanpak witwassen en daarin wordt ook nadrukkelijk aandacht gevraagd voor risicovolle sectoren en dit soort elementen. Ik heb de input van de heer Nicolaï goed gehoord. We proberen al die elementen daarin terug te laten komen. Ik zal ook zorgen dat het plan van aanpak naar uw Kamer wordt gestuurd, als dat op prijs wordt gesteld. Dan zou het zomaar kunnen dat we daarover komen te spreken. Er wordt dus hard aan gewerkt om dat aan te scherpen en te herijken.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Brief corruptiebestrijding (35.925 VI) (T03468)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Talsma (ChristenUnie), toe vlak na de zomer met een brief terug te komen waarin de inzet van het kabinet op het gebied van corruptiebestrijding meegenomen wordt. Specifiek zal daarbij een land als Zweden betrokken worden.


Kerngegevens

Nummer T03468
Status voldaan
Datum toezegging 21 juni 2022
Deadline 1 oktober 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. H.J.J. Talsma (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen corruptie
ondermijnende criminaliteit
ondermijning
Zweden
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 10

De heer Talsma (ChristenUnie):

Ik zag al een beweging van de minister die erop duidde dat het mapje ondermijning ten einde was, dus ik spoedde mij naar voren. Een belangrijk element, in de zin van fnuikend voor de rechtsstaat, van ondermijnende criminaliteit, is wat mijn fractie betreft corruptie: platte douaniers, platte agenten, platte ambtenaren et cetera. Ik mis op dit moment in het debat eigenlijk nog de visie van het kabinet daarop. Ik hoor veel ambities. Ik zeg graag in de richting van de minister dat ik daarvoor ook grote waardering heb. Maar wat is de inzet van het kabinet op het gebied van corruptiebestrijding? Betekent dat: meer inzet op de rijksrecherche, meer geld voor de landsrecherche, meer geld voor de afdelingen VIK van de politie? Is de minister bereid daar nu wat gedachten over te delen? Is de minister ook bereid daar de voorbeelden en ideeën uit haar Italiaanse werkbezoek bij mee te nemen, en ook te kijken naar Scandinavische landen zoals Zweden?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Laat ik bij al die vragen in ieder geval toezeggen dat we er, hoewel we een deel al doen, specifiek een land als Zweden bij zullen betrekken. Ik zal daar later op terugkomen, ik denk in een brief. Ik kan natuurlijk wel antwoorden op de onderdelen die we al doen. Dit is natuurlijk cruciaal. Het is op heel veel plekken al zichtbaar, maar voor mij werd het jaren geleden het meest zichtbaar toen ik verschillende werkbezoeken deed als Kamerlid aan de Rotterdamse haven. Dit gebeurt natuurlijk in alle havens. Daar komen schepen met containers binnen. Als je als crimineel wilt hebben wat daarin zit, dan heb je corrupte uithalers nodig. Mij viel het volgende daarbij op. Sommige mensen willen snel geld verdienen of zijn crimineel. Anderen denken: ik geef één keer iemand mijn pasje. Of ze worden onder druk gezet, of hun familie wordt bedreigd. Het gedrag en de uiting is corrupt, maar als je kijkt naar wat erachter zat, is er sprake van een hele waaier aan motieven. Bij de havens richt men zich heel erg op het weerbaar maken van de mensen die daar werken, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat je niet 's ochtends met een pasje hoeft in te checken. Je bent dan namelijk heel kwetsbaar. Als iemand ziet dat jij zo'n pasje hebt, word je onder druk gezet, krijg je geld of gebeurt dat allebei, om je pasje elke dag twee uur weg te geven of whatever. Bij de havens wordt er heel erg geïnvesteerd in aan de voorkant voorkomen dat die situaties überhaupt kunnen ontstaan. Dat gebeurt met innovatie en door technologische ontwikkeling, om mensen beter te beschermen. Niet iedereen hoeft beschermd te worden. Er zijn ook mensen die daar actief aan deelnemen. Daartegen moet je ook stevig kunnen optreden. Dat doen we inderdaad ook, door extra investeringen. Ik zal dit, als dat goed is, bundelen en daarin meenemen hoe we naar andere landen kijken. Ik denk niet dat dit me voor de zomer lukt, maar vlak na de zomer kom ik met een brief terug.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Beschermingsniveau burgers BES-eilanden (35.925 VI) (T03469)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Ganzevoort (GroenLinks) en Recourt (PvdA), toe de bewindspersoon van BZK te vragen om schriftelijk in te gaan op de vraag hoe je ervoor zorgt dat de burgers van de BES-eilanden geen lager beschermingsniveau hebben dan de burgers in Nederland.


Kerngegevens

Nummer T03469
Status voldaan
Datum toezegging 21 juni 2022
Deadline 1 juli 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Algemene wet gelijke behandeling
discriminatie
gelijke behandeling
grondrechten
legislatieve terughoudendheid
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 14-15

(…)

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dan ben ik bij het mapje BES-eilanden. GroenLinks stelde de vraag — dan komen we een beetje terug bij hoe wij dit begonnen — hoe vertrouwenwekkend het eigenlijk is als onderdelen van de rechtsstaat niet werken voor de burgers in bepaalde gebieden van het Koninkrijk. Onze democratische rechtsstaat moet er natuurlijk voor iedereen zijn. Dat is de kern. Daar kun je niet selectief in zijn. Binnen het Koninkrijk hebben de afzonderlijke landen ieder hun eigen verantwoordelijkheid voor het waarborgen en bevorderen van de rechtsstaat. Het onderhoud van de rechtsstaat is wat ons betreft ook nooit klaar. Het is nooit voltooid en het verdient ook continue aandacht. Dat is ook continu het gesprek dat wij met onze collega's hebben. Dat geven wij onder andere vorm door samenwerking op bestuurlijk en 34-7-14 21 juni 2022 Eerste Kamer Staat van de rechtsstaat EK 34 justitieel gebied, waarbij wij ook bijstand leveren waar dat nodig is.

Als de rechtsstaat tekortschiet voor burgers in landen binnen het Koninkrijk, dan heeft dat nadrukkelijke politieke en bestuurlijke aandacht. Misschien is het goed om te zeggen dat wij twee keer per jaar een justitieel vierpartijenoverleg hebben, met als doel de versterking van de rechtsstaat van de landen. Volgende week hebben we weer een dergelijk overleg. Dat zijn elementen die nadrukkelijk terugkomen.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Het is mij niet helemaal duidelijk of de minister het onderscheid tussen de landen en de BES-eilanden voldoende scherp maakt. Ik hoor haar nu vooral over de landen spreken. Volgens mij ging de vraag ook heel concreet over de BES-eilanden in relatie tot de Algemene wet gelijke behandeling en dergelijke. Bij de landen speelt natuurlijk de principiële vraag hoe het zit met internationale verdragen die het Koninkrijk gesloten heeft, waarbij we medegelding in de landen soms niet of wel geregeld hebben. De vraag is of wij op dit punt streven naar meer uniformiteit. De BES-eilanden is echt een andere situatie, omdat die vallen onder het land Nederland.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Het element van de internationale verdragen betrek ik straks in mijn tweede termijn. Dat was de joker die ik daarvoor had gebruikt. De concrete vraag van GroenLinks over de Algemene wet gelijke behandeling zal ik meteen beantwoorden. Dat is BZK. BZK is op een heleboel van deze onderdelen leidend. Wij zijn natuurlijk op een aantal onderdelen leidend, maar BZK is op een heleboel andere onderdelen leidend. De gelijkebehandelingswetgeving bestaat uit een aantal wetten die discriminatie op de daarin genoemde gronden verbieden. Bij de wijziging van de staatkundige status van Caribisch Nederland op 10-10-2010 is er vanwege de legislatieve terughoudendheid voor gekozen om deze wetgeving nog niet van toepassing te verklaren voor de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. BZK is bezig met een verkenning die voor het eind van het jaar afgerond moet zijn, waarbij wordt gekeken naar de mogelijkheden van invoering van de gelijkebehandelingswetgeving in Caribisch Nederland. Als er nog aanvullende vragen zijn, dan neem ik die straks mee.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Laat ik op dit punt nog heel even doorvragen. De legislatieve terughoudendheid is natuurlijk een belangrijk gegeven. Het gaat om de vraag hoe je ervoor zorgt dat een kleine gemeenschap niet overladen wordt met wetgeving. De andere kant is — daar heeft de Ombudsman terecht op gewezen — dat dat principe op allerlei manieren misbruikt wordt op het moment dat we niet zorgen voor een materieel gelijk beschermingsniveau van burgers. Dat is nog iets anders. Dat is iets anders dan zeggen dat alle regels identiek moeten zijn. Hoe zorg je ervoor dat de burgers van de BES-eilanden niet een lager beschermingsniveau hebben dan de burgers hier in Nederland? Op dat punt zou ik graag een iets principiëlere uitspraak van de regering willen dan een opmerking over legislatieve terughoudendheid.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik stel voor dat ik mijn collega van BZK vraag om daar schriftelijk op terug te komen, want het ligt echt daar. Er zijn daar continu gesprekken gaande, dus ik denk dat het goed is dat er daar concreet wordt ingegaan, niet alleen op "wat vinden we er principieel van", maar ook op "wat doen we en waar zijn we mee bezig om ervoor te zorgen dat dat niveau bereikt wordt". Dat ligt bij de collega van BZK, dus ik zal dat meteen doorgeleiden.

De heer Recourt (PvdA):

Mag ik die brief dan hiermee aanvullen? Misschien kan deze minister het wel, want dit is onder meer aan de orde omdat in de voorbereidingsbijeenkomst niet alleen de Ombudsman, maar ook de president van de Hoge Raad zei: hoe kan het toch dat grondrechten binnen één land, Nederland, anders worden ingevuld? Want het verdrag geldt in het ene deel van Nederland en in het andere niet. Dat zijn verdragen die grondrechten regelen. Wilt u daar in die brief op ingaan of kunt u daar nu op antwoorden?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Allebei. In de brief kunnen we er veel uitvoeriger op ingaan, maar uiteindelijk is het basisprincipe dat het helemaal niet zo zou moeten zijn. Onze rechtsstaat, onze uitgangspunten en onze kaders gelden voor iedereen. Wat doe je op het moment dat je ziet dat dat niet overal zo is? Daar hebben we het natuurlijk over. Twee keer per jaar hebben wij het overleg met de collega's daar. Dat gaat echt over justitie, aanpak corruptie en al die elementen. Maar heel fundamenteel: in dit gesprek is BZK leidend. Vandaar dat ik vraag of mijn collega daar nader op in wil gaan in plaats van dat ik zeg dat ik het met u eens ben. Want dat is leuk, maar daar heeft u niet zo veel aan.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Toch weer een klein stukje verwarring. Het halfjaarlijks overleg is volgens mij met de landen en dit gaat over de BES.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ja. Volgens mij begrijpen we elkaar nu goed. Ik kijk waar ik in tweede termijn op terug kan komen en alles wat onder BZK valt, laat ik daar met een goede brief richting uw Kamer. Dan kan het gesprek daarover verder.

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 62

(…)

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

De heer Ganzevoort stelde twee vragen. In de eerste vroeg hij specifiek of de burgers van BES een minder of lager beschermingsniveau hebben dan de inwoners van Nederland. Ik zal met BZK oppakken wie van ons de Kamers zal informeren over überhaupt het beschermingsniveau op de BES-eilanden. Er komt sowieso een JenV-beleidsagenda en daarin zal ik dat meenemen. Ook zal ik het onder de aandacht van de collega van BZK brengen. Dat zal uiterlijk dit najaar zijn.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Diverse vragen van de heer Nicolaï (PvdD) (35.925 VI) (T03470)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Nicolaï (PvdD), toe met een inhoudelijke regeringsreactie op het Indiëonderzoek te komen, de vragen die hij in eerste termijn heeft gesteld door te geleiden naar de betreffende bewindspersoon om te bekijken in hoeverre die nog onderdeel kunnen uitmaken in het debat dat nog volgt, en de gestelde vragen die nog onbeantwoord zijn schriftelijk te (laten) beantwoorden door de betreffende bewindspersoon.


Kerngegevens

Nummer T03470
Status voldaan
Datum toezegging 31 mei 2022
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden prof. mr. P. Nicolaï (PvdD)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Indonesië
kabinetsreacties
Minister-president
Nederlands-Indië
rechtsorde
rechtsstaat
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 31, item 3 - blz. 26

(…)

Voorzitter. Ik sluit af met een aantal duidelijke vragen. Is de minister het met mij eens dat, aangenomen dat de feiten overeenstemmen met wat Hendrikus Colijn aan zijn echtgenote schrijft over zijn strijd op Lombok, moet worden vastgesteld dat een latere minister-president van Nederland zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de menselijkheid? Is de regering bereid om de verleende Willemsorde in te trekken? Zijn alle archiefstukken van de overheid die betrekking hebben op de oorlogshandelingen van Nederland in Indonesië in de periode waarop het rapport Over de grens betrekking heeft, inmiddels openbaar toegankelijk? Zo nee, is de regering bereid die toegankelijkheid te realiseren?

Is de minister bereid om een commissie van gezaghebbende juristen in te stellen die tot taak krijgt om op grond van het tot op heden beschikbare feitenmateriaal te beoordelen of kapitein Westerling, diens ondergeschikten en diens superieuren zich tijdens het militaire optreden schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten? Is de minister bereid stappen te zetten om wettelijk eerherstel te verlenen aan de dienstplichtige militairen die veroordeeld zijn wegens dienstweigering of desertie, gepleegd tussen 15 augustus 1945 en 31 december 1949? Geeft het gedrag van deze Indiëweigeraars en deserteurs niet eerder grond voor lof dan voor straf, omdat zij aan de goede kant van de geschiedenis stonden?

Naar aanleiding van een strafklacht die op 12 januari 2012 is ingediend door Pondaag met betrekking tot misdrijven begaan door Nederlandse militairen is toen besloten niet te vervolgen met een beroep op verjaring. Is de minister het met mij eens dat ten onrechte een beroep op strafrechtelijke verjaring is gedaan? Is de minister het met mij eens dat door het geheimhouden van de rapportage van Van Rij en Stam en door na te laten de Kamer te informeren omtrent de inhoud van de adviezen van Belinfante en Kazemier over de strafbaarheid van het handelen van Westerling, de regering onrechtmatig heeft gehandeld tegenover gedupeerden van dat handelen en voorts de grondwettelijke informatieplicht tegenover het parlement heeft geschonden?

Tot slot. Kan de minister reflecteren op de vraag in hoeverre het met gebruik van Nederlandse wetgeving faciliteren van een groep die internationaal wordt aangeduid als kleptocraten, bijdraagt aan de ondermijning van de rechtsorde? Als de minister die opvatting deelt, is de minister dan bereid een plan van aanpak te maken om het openen van brievenbusfirma's die dit faciliteren, strafbaar te stellen?

Helemaal tot slot. Kan de minister reflecteren op de vraag of een plicht om maatregelen te nemen om de voedselcrisis tegen te gaan en om superrijken aan te pakken, niet alleen als een morele, maar ook als een rechtsplicht zou moeten worden aangemerkt? Als dat het geval is, kan de minister dan reflecteren op de termijn en de wijze waarop dat vorm zou kunnen krijgen? Voorzitter.

Ik kijk met belangstelling uit naar de antwoorden van de bewindslieden.

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 20

De heer Nicolaï had een heel indrukwekkend betoog in zijn eerste termijn. Het was heel interessant. Ik moest goed opletten om het goed te kunnen volgen. Het had allemaal invalshoeken die bij mij niet bekend zijn. Heel veel dank daarvoor. Hij stelde een aantal hele belangrijke vragen over het optreden van Nederland in Indonesië in de periode 1945-1949. Ik kan daar op de volgende manier op reageren. Ik moet daarbij tegen hem zeggen dat er een uitgebreidere reactie komt. Er wordt momenteel gewerkt aan een inhoudelijke regeringsreactie op het Indiëonderzoek, waar een heleboel elementen in zitten. Ik kan daar niet op vooruitlopen. Indien de heer Nicolaï nog vragen heeft na de inhoudelijke regeringsverklaring, is mijn advies om deze vragen in dat debat te stellen. Ik kan me zomaar voorstellen dat hij die zal hebben, als ik naar zijn betoog luisterde en wetende hoe diep hij daarin gedoken is, als ik het zo mag formuleren. Dat is echt de plek om het terug te laten komen. Die kabinetsreactie komt zo snel mogelijk. Er vindt op dit moment, as we speak, de nodige afstemming plaats. Ik heb dus nog geen exacte datum, maar men is er op dit moment druk mee bezig.

Er was nog een specifieke vraag over de openbaarheid van archiefstukken. Die pakt de staatssecretaris voor Cultuur en Media op.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik ben natuurlijk erg benieuwd naar de kabinetsreactie, maar die gaat alleen over dat rapport. Mijn vragen gingen ook over andere kwesties, bijvoorbeeld over onze minister-president Colijn. Ik neem aan dat dit niet in de kabinetsreactie wordt opgenomen. Daar zou ik dus toch nog graag een antwoord op hebben. Hetzelfde geldt voor mijn vraag hoe we nu aankijken tegen de mensen die toen geweigerd hebben, gedeserteerd zijn enzovoort. Zij zijn gestraft. Moeten we eigenlijk niet zeggen: zij stonden goedbeschouwd aan de goede kant van de geschiedenis en we moeten nog eens nadenken of er geen eerherstel of iets anders moet plaatsvinden? Tenzij ik me vergis, verwacht ik niet dat dit in de reactie van de regering op het rapport aan de orde zal worden gesteld. Ik zou de minister dus graag willen uitdagen om toch nog een antwoord te geven op die vragen.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik denk dat de heer Nicolaï gelijk heeft dat ik zelf niet zo betrokken ben bij de regeringsverklaring. Die wordt nu voorbereid. JenV is daar natuurlijk bij aangehaakt, maar wij zijn daar niet leidend in. Ik dacht er goed aan te doen om de eerste inbreng van de heer Nicolaï, waarin hij al deze elementen benoemde, door te geleiden richting degenen die dat debat gaan voeren. Wat er in de reactie van de regering staat is één ding, maar het debat zal ongetwijfeld breder gevoerd worden. Het kan dan daar gewogen worden. Dit debat is daarvoor niet de plek.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik ben blij als het debat breder wordt gevoerd. Dat geldt ook voor het debat van vandaag. We hadden de hoop dat het meer over de rechtsstaat in z'n algemeenheid zou gaan. Daarom heb ik een onderwerp genomen dat met ethiek en dat soort zaken te maken te maken heeft. We dreigen nu toch weer in een vraag-en-antwoord te komen over allerlei details. Het is een beleidsdebat. Andere collega's hebben er ook al op gewezen: we willen zo graag wat meer de algemene visie van de ministers horen over hoe zij tegen de rechtsstaat aankijken. Dat is mijn eerste opmerking.

Twee. Hoe je het ook wendt of keert: ik ben blij als mijn vragen worden doorgeleid om te bekijken in hoeverre die nog onderdeel kunnen uitmaken van het debat dat nog komt. Maar ik zie het verband niet zo tussen mijn vragen over Colijn en het onderzoek dat het NIOD heeft uitgevoerd. Het blijft een prikkelende vraag. Ik heb die gesteld omdat ik vind dat we in een rechtsstaat, waarvoor de minister hier staat, toch over dat soort vragen moeten nadenken. Als de minister daar op dit moment geen antwoord op geeft, zou ik willen vragen of ze bereid is om op dat soort vragen, die ik gesteld heb, nog schriftelijk in te gaan. Dan krijgen we namelijk eventueel de mogelijkheid om daar als Kamer ook nog ons oordeel over te vellen.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik was in de veronderstelling dat als er vragen aan mij worden gesteld, ik die in ieder geval moet beantwoorden. Daarnaast geef ik bij mijn toelichting in ieder geval mijn blik op de rechtsstaat. Dat is inderdaad een heel praktische blik. Ik heb heel goed voor ogen wat ik vind dat de rechtsstaat moet doen, wat de rechtsstaat moet beschermen en wat mijn rol daarin is. Dat is ook wat ik in de interrupties en in de antwoorden probeer te delen.

Maar ik ga dit niet vergeten. Bij een volgend debat gaan we zien of ik antwoord ga geven of niet, op alle praktische vragen. Maar ik begrijp waar de heer Nicolaï naar op zoek is. Ik stel dus voor dat we toezeggen dat dat in een brief komt. De kans is aanwezig dat die niet van mij is maar van een collega, maar we gaan binnen het kabinet goed kijken wie die vragen het beste kan beantwoorden. Want de heer Nicolaï is daarbij niet op zoek naar een antwoord. Hij wil daar namelijk vervolgens over doorpraten: wat betekent dat dan, hoe borg je dat dan en waar gaat dat dan over? Ik neem het dus mee als toezegging, maar ik zeg hem niet toe dat mijn naam eronder staat. Ik ga even kijken wie dat het beste kan zijn.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik heb in ieder geval een toezegging gehoord. Toch nog even op dat wat meer algemene punt. Dit is de minister van Justitie, en wetten maken is eigenlijk: justitie maken. Ik heb nog helemaal niet het gevoel dat de minister van Justitie aan ons duidelijk heeft gemaakt wat het ministerie er nou aan gaat doen om de rechtsstaat te versterken. Als het zo is dat wetgeving gewoon niet meer aan de kwaliteitseisen voldoet, wat gaan we daar dan aan doen? Ik zou graag wat antwoorden horen op dat soort algemene vragen, zonder dat we daarbij in allerlei kleine details verzanden. Ik hoop dat de minister ons daar gedurende de beantwoording van de overige vragen toch nog een beetje richting in kan geven.

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Het kan zijn dat mijn antwoorden als onvoldoende worden beschouwd, maar ik geef wel antwoord. Ik vind dat wetten de mensen op straat moeten dienen. Ik vind dat onze wetgeving flexibel moet zijn voor wat betreft er buiten dit gebouw gebeurt. Ik vind niet dat de mensen buiten zich moeten aanpassen aan onze wetten. Het moet andersom zijn. Als er een ontwikkeling is, bijvoorbeeld als we zien dat mensen van hetzelfde geslacht willen trouwen, dan vind ik dat je de wetgeving daaraan moet aanpassen. Je moet het niet andersom zien: jammer dan, want de wet staat dat niet toe. Dat bedoelde ik met het aanpassen aan de ontwikkelingen in de samenleving.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Signalenbrief bevordering wetgevingskwaliteit (35.925 VI) (T03471)

De Minister voor Rechtsbescherming (Weerwind) zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Talsma (ChristenUnie) over aanbevelingen ter bevordering van de wetgevingskwaliteit, toe signalen uit de praktijk jaarlijks te bundelen en daarop middels een signalenbrief aan de Kamers inhoudelijk te reageren.


Kerngegevens

Nummer T03471
Status openstaand
Datum toezegging 31 mei 2022
Deadline 1 januari 2025
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Staatssecretaris Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. H.J.J. Talsma (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen knelpunten
signalen
wetgeving
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 31, item 3 – blz 28

De heer Talsma (ChristenUnie):

(…)

Is het kabinet bereid werk te maken van de aanbeveling om ook periodiek — het kwam al eerder aan de orde — de staat van de wetgeving onder de loep te nemen?

Meneer de voorzitter. Een andere bron voor zelfreflectie is wat we desgevraagd terugkregen van deskundigen in de voorbereidende bijeenkomsten voor dit debat over de staat van de rechtsstaat. Het zijn adviezen die mijn fractie ter harte wil nemen en die we ook willen onderstrepen door enkele hiervan hier en nu hardop te noemen.

Het eerste advies kwam al eerder aan de orde: wees zuinig met wetgeving. Volgens mij zei de voorzitter van het College van pg's er nog achteraan: en wees zuinig óp wetgeving. Wij nemen dat in ieder geval graag ter harte. Besteed aandacht aan de uitvoerbaarheid, al in de ontwerpfase van wetgeving. Hanteer de aanbevelingen ter bevordering van de wetgevingskwaliteit, zoals ze zijn aangereikt door de Raad van State. Draag bij aan respect en balans tussen de staatsmachten. Maatwerk hoeft niet de regel te zijn, maar de menselijke maat wel. Geef opvolging aan signalen die vanuit de praktijk worden afgegeven aan de wetgever, zoals bijvoorbeeld in de jaarverslagen van de Hoge Raad, de Raad van State, de Nationale ombudsman, de Raad voor de rechtspraak, het OM, de advocatuur en anderen. En niet in het minst, investeer structureel en substantieel in rechtspraak en rechtsbescherming.

Uiteraard voert het te ver om op dit alles nu dieper in te gaan. Wel vraag ik namens mijn fractie aan het kabinet of het, net als wij, werk wil maken van deze aansporing. In het bijzonder zou ik van het kabinet willen weten hoe de genoemde aanbevelingen ter bevordering van de wetgevingskwaliteit, afkomstig van de Raad van State, in de praktijk worden geïmplementeerd. Waar het gaat om de signalen vanuit de praktijk over hoofdpijn- en buikpijndossiers, uitvoeringsproblemen en onrechtvaardige effecten wil ik het kabinet vragen ons klip-en-klaar toe te zeggen deze signalen jaarlijks te bundelen en daarop in een signalenbrief aan beide Kamers inhoudelijk te reageren, zodat de discussie over mogelijke aanpassingen van wetgeving voortvarend van start kan. Natuurlijk ben ik graag bereid om daar een motie over in te dienen, maar zeker geluisterd hebbend naar het betoog van collega Backer wacht ik met veel belangstelling de reactie van het kabinet op dit punt af.

(…)

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 30

Minister Weerwind:

Meneer de voorzitter. Het laatste belangrijke punt voor mij is de vraag om een toezegging dat signalen uit de praktijk jaarlijks gebundeld worden en dat daarop middels een signalenbrief aan de Kamers inhoudelijk door het kabinet wordt gereageerd. Dat was een vraag van senator Talsma van de ChristenUnie. Voor het zomerreces zullen de Tweede en de Eerste Kamer per brief geïnformeerd worden over de stand van zaken van de inventarisatie hardvochtige wet- en regelgeving, ter uitvoering van de motie-Ploumen/Jetten, en hoe daarmee is en verder wordt omgegaan. U hoort mij zeggen "voor het zomerreces". Ik weet dat dit tweeënhalve week van nu verwijderd is. Ik praat mijzelf in een galg met alles wat ik voor het zomerreces wil doen, maar er is mij verzekerd dat dit gaat lukken. Ik zeg liever "rond het zomerreces", want dat is politiek meer verantwoord, maar ik heb net "voor" gezegd.

Het kabinet wil voorkomen dat verbetermaatregelen over elkaar heen buitelen en dat alle signalen op één hoop worden geveegd. De onderwerpen en oorzaken van signalen verschillen in de praktijk namelijk heel sterk van elkaar. Indien signalen van onvolkomenheden niet puur uitvoerend of operationeel van aard zijn, zal bekeken worden of zij zijn terug te voeren op een knelpunt in beleid en wet- en regelgeving. Dan zal de opvolging ervan bij de context van het specifieke bijbehorende beleidsthema worden betrokken. Informatie aan het parlement daarover zal dan in de context van het specifieke beleidsthema plaatsvinden. Ik kies voor de continue dialoog hierover.

De dienstverlenende organisaties gaan werken met een zogenaamde stand van de uitvoering. Dat geeft zicht op geïdentificeerde knelpunten en maatregelen. Beide Kamers zullen hierover per brief worden geïnformeerd aan de hand van een overkoepelend document genoemd "staat van de uitvoering". Ik kan niet aangeven waar in de tijd dat komt, maar ik denk dat u het in het derde of vierde kwartaal moet verwachten. Ik herhaal het: het doel van die staat van de uitvoering is om inzicht te geven in de wijze waarop is en wordt omgegaan met signalen uit de praktijk.

Daarnaast wijs ik in dit verband ook op de vorig jaar door mijn voorganger aangekondigde staat van de wetgevingskwaliteit. Die breng ik eens per twee jaar uit. Voor die staat zal ik mede gebruikmaken van álle signalen die rechterlijke colleges hebben gegeven over de door hen geconstateerde problemen in wetgeving. Daarmee probeer ik het proces rond te maken.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Hardheidsclausule (35.925 VI) (T03472)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe bij nieuwe wetten de vraag te stellen welk mechanisme bij die wet past (hardheidsclausule of iets anders) en dat op te nemen in de aanwijzing voor de regelgeving. Op die manier wordt het geborgd in het proces.


Kerngegevens

Nummer T03472
Status voldaan
Datum toezegging 21 juni 2022
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris Rechtsbescherming
Kamerleden Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen nieuwe wetten
regelgeving
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 31

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dank voor de beantwoording van de vragen over de hardheidsclausule. Ik snap wel dat de minister zegt dat je het misschien niet altijd op die manier moet doen en dat er soms misschien andere vormen voor zijn. Maar tegelijkertijd heeft dat het risico in zich dat het bij nieuwe wetten die langskomen toch een beetje tussen wal en schip valt. Mijn vraag zou dus zijn of de minister zich in de gedachte kan vinden dat bij wetten in ieder geval de vraag gesteld moet worden welk mechanisme nou bij die wet past: is dat een hardheidsclausule of iets anders? Als de minister het ermee eens is dat die vraag op z'n minst gesteld zou moeten worden, kan hij zich dan ook vinden in de gedachte dat dat dan eigenlijk ook zou moeten worden opgenomen in de aanwijzing voor de regelgeving? Dan blijft het niet bij een mooie gedachte, maar vinden we echt een manier om het echt te borgen in het proces.

Minister Weerwind:

Ik zat net te denken: hoe borgen wij dat? Ik kan makkelijk ja antwoorden en u geeft het antwoord impliciet. Dus twee keer ja.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dank voor de toezegging.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Juridische acties belangenorganisaties (35.925 VI) (T03473)

De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Dijk (SGP) en een opmerking van het lid Recourt (PvdA), toe te reflecteren op de vraag van het lid Van Dijk (SGP) over het ondernemen van juridische acties van belangenorganisaties op grond van artikel 305a van het Burgerlijk Wetboek.


Kerngegevens

Nummer T03473
Status openstaand
Datum toezegging 31 mei 2022
Deadline 1 juli 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Rechtsbescherming
Staatssecretaris Rechtsbescherming
Huidige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Kamerleden mr. D.J.H. van Dijk (SGP)
mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Artikel 305a Burgerlijk Wetboek
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 31, item 11 - blz. 2

De heer Van Dijk (SGP):

(…)

Voorzitter. Met enige zorg slaat de SGP gade hoe de verschillende staatsmachten zich ten opzichte van elkaar ontwikkelen. We zien, bedoeld of onbedoeld, gaandeweg dat de rechter toch min of meer, of vaker, op de stoel van de politiek wordt geplaatst. Dat gebeurt door het toenemend aantal succesvolle rechtszaken op grond van het algemeen belang, boek 3 artikel 305a van het Burgerlijk Wetboek. Ik noem de klimaatzaak door Urgenda, de zaak over luchtkwaliteit door Milieudefensie en de zaak over het gebruik van algoritmes door het Nederlands Juristen Comité en Privacy First. Milieuorganisaties blijken meer dan gemiddeld actief te zijn. Nu lijkt het positief dat deze organisaties opkomen voor het algemeen belang. Het is echter wel de vraag hoe representatief deze organisaties zijn, terwijl de impact van deze zaken bijzonder groot is. Denk bijvoorbeeld aan de gevolgen voor de energierekening van burgers of voor het bedrijfsbelang van boeren. Ziet de minister het risico dat het primaat van de politiek wordt ondergraven als de rechter steeds vaker gaat bepalen hoe afwegingen in dat soort complexe dossiers moeten uitpakken? Zijn de juridische mogelijkheden voor civiele procedures niet te veel uitgedijd?

(…)

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 33

De heer Van Dijk (SGP):

De minister reageerde op mijn vraag over het ondernemen van juridische acties van belangenorganisaties op grond van artikel 305a van het Burgerlijk Wetboek. Dat zijn vaak acties vanuit heel specifieke belangen, met dikwijls grote consequenties voor het algemeen belang, die worden gedaan door organisaties waarvan de representativiteit vaak buitengewoon gering is. Erkent u dat schuurpunt? Zou u daarop willen reflecteren? Zijn we daar gelukkig mee? Het is niet de vraag of dat de schuld van de rechter is of van de wetgever. Zijn we gelukkig met deze consequentie, deze uitkomst?

Minister Weerwind:

Er wordt mij om een zijnsoordeel gevraagd. Als de rechter heeft gesproken, zal ik dat als overheidsdienaar oppakken en uitvoeren en daar rekenschap van hebben. U heeft wel een punt. Ik hoor u zeggen: hoe representatief is het? Een vraag die ook door mijn hoofd gaat. Maar feit is: zij staan daar, zij hebben de wegen gebruikt die alle Nederlanders ter beschikking staan, en de rechter heeft uitspraak gedaan.

De heer Van Dijk (SGP):

Een helder antwoord, dank u wel daarvoor. Dan mijn vervolgvraag. De ideële organisaties die dat soort rechtszaken kunnen aanspannen, kunnen worden uitgezonderd van allerlei ontvankelijkheidsvereisten. Maar zou op het terrein van de representativiteit er toch niet een ontvankelijkheidsvereiste moeten gelden? Zou de minister niet moeten verkennen of dat wenselijk zou zijn?

Minister Weerwind:

Ik ga u een reflectie schuldig blijven. Ik wil hierover nadenken. Geef ik een antwoord, dan wil ik dat doordacht hebben. U stelt een hele principiële vraag.

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 34

De heer Recourt (PvdA):

(…)

Daarachter, in aansluiting op de vraag van de SGP, zeg ik: rechtspraak is geen democratie. Dus als je de rechter allieert met een vraag, dan vraag je vooral het recht te duiden. Dan hoef je helemaal geen meerderheid te vertegenwoordigen, maar je moet wel een zeker belang hebben bij het onderwerp. Is het zo dat de rechter bijvoorbeeld kijkt in de statuten van een stichting of een vereniging of daar aansluiting te vinden is bij het onderwerp?

(…)

Dan toch nog een klein puntje, in aanvulling op de vraag van de collega van de SGP: als belangenorganisatie kun je alleen aar een civiele zaak starten op het moment dat ook in de statuten een relatie tot die zaak is aangegeven.

Minister Weerwind:

Ik gaf net ook in de richting van de collega aan, zeg ik tegen de heer Recourt, dat ik hier goed op wil reflecteren. Ik wil hier goed over doordenken. Ik hoor van de heer Recourt een suggestie, als ik het zo mag vertalen, die ik meeneem. Ik gaf net al aan dat het om iets heel principieels gaat, dus daar wil ik eerst goed over nadenken in plaats van daar voor de vuist weg op te antwoorden.

(…)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toekomst landsadvocatuur (35.925 VI) (T03476)

De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Otten (Fractie-Otten), toe ervoor te zorgen dat de opdracht om een onafhankelijke commissie de Kamer te laten adviseren over de toekomst van de landsadvocatuur nogmaals naar de Kamer wordt gestuurd.


Kerngegevens

Nummer T03476
Status voldaan
Datum toezegging 31 mei 2022
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie en Veiligheid
Kamerleden Mr.drs. H. Otten (Fractie-Otten)
Commissie commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen landsadvocaten
motie
Pels Rijcken
Kamerstukken Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI)


Opmerking

Zie ook toezegging T03370.
De motie 35.925 VI, Q, is op 28 juni 2022 aangehouden met als vervaldatum 9 mei 2023.

Uit de stukken

Handelingen I 2021-2022, nr. 31, item 3 - blz. 21-22

(…)

De heer Otten (Fractie-Otten):

Voorzitter. Dan het laatste punt, namelijk de rot die zich in het hart van onze rechtsstaat bevindt: de landsadvocaat. Sinds 1969 is Pels Rijcken onafgebroken de landsadvocaat. Dit kantoor is nu al twee jaar in opspraak vanwege een omvangrijke fraude van minimaal 11 miljoen euro gedurende twee decennia door nota bene de topman van deze landsadvocaat. Let wel, de topman, de capo di tutti capi, die toen hij nog leefde de mond vol had over integriteit, maar ondertussen de miljoenen van zijn cliënten, waaronder geld van de overheid, op doortrapte wijze wegsluisde en verdonkeremaande. Maar ook een kantoor waar, zo blijkt uit diverse onthullingen in de media, een afgrijselijke cultuur heerst. Waar discriminatie en beoordeling op etnische kenmerken hoogtij vieren. Ik zal de vreselijke uitspraken die bij Pels Rijcken rondgaan hier niet herhalen. Dat heeft de heer Nicolaï al gedaan bij het mondeling overleg dat wij hierover onlangs hebben gehad met de minister van Justitie. Ik raad de overige bewindslieden aan daar kennis van te nemen.

Voorzitter. Nu ben ik zelf ook mijn werkzame leven begonnen als advocaat, en ik ken uit dien hoofde veel mensen in de advocatuur en de juridische wereld. Vele juristen en advocaten hebben mij de laatste tijd actief benaderd en zijn het helemaal met mij eens dat de overheid nu eens grote schoonmaak moet houden en afscheid moet nemen van de firma Pels Rijcken als landsadvocaat. Pels Rijcken is een schandvlek voor de complete advocatuur. Het is een grote schande voor het functioneren van onze rechtsstaat dat de regering deze rot in het hart van de rechtsstaat met allerhande commissies en procedures probeert weg te masseren. Het is nu dan ook de hoogste tijd om de daad bij het woord te voegen. Zoals ik al aan het begin van mijn bijdrage zei: het wantrouwen in de politiek dreigt over te slaan naar de rechtsstaat. Deze ontwikkeling moet nu echt de kop worden ingedrukt.

Maar wat je ook merkt als je het functioneren van de landsadvocaat op de agenda zet, wat wij hebben gedaan als fractie, is dat er ineens allerlei invloedrijke netwerken achter de schermen in actie komen om de deksel stevig op deze beerput te houden. Wij hebben hierover ook nauw contact met de heer Omtzigt in de Tweede Kamer, die ook al meerdere malen de regering opgeroepen heeft om de samenwerking met deze landsadvocaat, Pels Rijcken, op een zorgvuldige wijze te beëindigen. Dat is essentieel voor een begin van behoud en herstel van vertrouwen in de politiek en behoud van vertrouwen in de rechtsstaat. Vorige week haalde een motie waarin de heer Omtzigt opriep om de samenwerking met deze landsadvocaat te beëindigen het bijna in de Tweede Kamer, op een paar stemmen na. Deze Eerste Kamer heeft bij uitstek een functie als waakhond voor het functioneren van de rechtsstaat.

Voorzitter. Zoals bekend is er op ons verzoek al een uitgebreid schriftelijk en mondeling overleg geweest met de minister van Justitie en Veiligheid over deze kwestie. Wij zagen daar bij de minister een beetje de houding: ja, we zijn eigenlijk een beetje gegijzeld door Pels Rijcken, want er lopen nog iets van duizend zaken, dus we kunnen daar niet weg. Dat is natuurlijk onzin. De Staat kan prima beginnen met het afbouwen van deze zaken, in ieder geval stoppen met het verschaffen van nieuwe zaken en beginnen met een zorgvuldige afbouw. Grote bedrijven en multinationals wisselen ook periodiek van advocaat en accountant. Voor bepaalde bedrijven is een periodieke wissel van accountants zelfs verplicht. Dat doen ze om te voorkomen dat ze van die langdurige praktijken krijgen die we nu zien bij de landsadvocaat. Zo ingewikkeld is dat dus allemaal niet. Dat kan prima geregeld worden.

Voorzitter. Omdat wij al geruime tijd met dit onderwerp bezig zijn en wij dit ook allemaal al uitgebreid besproken hebben met de minister van Justitie, dien ik, in lijn met een aantal vorige sprekers, in mijn eerste termijn de volgende motie in.

De voorzitter:

Door de leden Otten en De Vries wordt de volgende motie voorgesteld:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het in het belang van de rechtsstaat van groot belang is dat de Nederlandse Staat werkt met een landsadvocaat die van onbesproken gedrag is;

overwegende dat de huidige landsadvocaat al geruime tijd serieus in opspraak is en daarmee het vertrouwen in de rechtsstaat ondermijnt;

verzoekt de regering de samenwerking met de landsadvocaat Pels Rijcken te beëindigen en daarbij rekening te houden met een ordentelijke afronding van de lopende zaken,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt letter Q (35925-VI).

Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 62

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Dan heb ik alleen nog de motie van de heer Otten. Het zal hem niet verbazen dat ik deze motie ontraad, omdat hij vraagt om het acuut beëindigen van de relatie met de landsadvocaat: "verzoekt de regering de samenwerking met landsadvocaat Pels Rijcken te beëindigen en daarbij rekening te houden met een ordentelijke afronding van de lopende zaken". Nou heb ik het goed gezegd, maar ik ontraad de motie nog steeds. Die ontraad ik omdat we de commissie de opdracht hebben gegeven om te kijken hoe we omgaan met verschillende vormen die mogelijk zijn voor hoogwaardige advocatuurlijke bijstand. Maar goed, deze discussie hebben we al uitvoerig gehad. Ik denk dat ik met ontraden de heer Otten niet verras.

De voorzitter:

Voor de goede orde, dat is de motie met de letter Q. De heer Otten.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Dit speelt al heel lang. Wij hebben hier een mondeling overleg over gehad met de minister, in februari of iets dergelijks. Als dat blijft liggen, komt er vanzelf een keer een commissie en dan ontwikkelt dit verhaal zich verder. Maar begrijp ik nou goed uit de beantwoording van de minister dat die commissie ook kan adviseren om helemaal te stoppen met deze landsadvocaat, om een ander te nemen of om het anders te gaan organiseren? Wat zijn de mogelijke uitkomsten van de commissie?

Minister Yeşilgöz-Zegerius:

Ik zal ervoor zorgen dat de opdracht nog een keer naar de Kamer komt. Het gaat erom dat de commissie ons adviseert over de toekomst van de landsadvocatuur, niet specifiek over een advocatenkantoor, maar over de landsadvocatuur. Hoe moet de Staat ermee omgaan, wat zijn de verschillende scenario's en wat zijn de voor- en nadelen daarvan? Dan weten we hoe we daarmee verder kunnen. We hebben het advies nodig om dat gedegen in te vullen. Dat is wat ik bij ons vorige overleg heb gezegd. Als ik daarop vooruit zou lopen, zou het heel gek zijn dat ik een onafhankelijke commissie opdracht heb gegeven.

De heer Otten:

Oké, dan constateer ik dat die commissie het instituut landsadvocaat an sich gaat bestuderen. Dat is interessant, maar dat is voor ons absoluut een reden om aan deze motie vast te houden, want wij willen fundamenteel iets anders, namelijk het beëindigen van de samenwerking met deze landsadvocaat. Dat gaat die commissie blijkbaar niet als optie bekijken, dus dan willen we onze motie in stemming brengen, ook omdat die van de heer Omtzigt het in de Tweede Kamer bijna heeft gehaald en omdat hier de verhoudingen net iets anders liggen. Wij zullen de motie handhaven.


Brondocumenten


Historie