Rappelabele toezeggingen Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Rappel voor juli 2018)



Dit is het rappel tot 02-07-18.

 




Toezegging Evaluatie van de Wet verbetering positie pleegouders (32.529) (T01601)

De staatssecretaris van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ester, toe de maatregelen die ten grondslag liggen aan het wetsvoorstel over een aantal

jaren te evalueren.


Kerngegevens

Nummer T01601
Status voldaan
Datum toezegging 9 oktober 2012
Deadline 1 juli 2019
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
pleegouders
Kamerstukken Verbetering positie pleegouders (32.529)


Uit de stukken

Handelingen I 2012-2013, nr. 3-7-23

Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner:

De heer Ester vraagt mij de maatregelen die ten grondslag liggen aan het wetsvoorstel over een aantal jaar te evalueren. Dat kan ik gemakkelijk toezeggen. Een evaluatie is sowieso verstandig. Het lijkt mij ook verstandig om een en ander mee te nemen bij de evaluatie van de nieuwe Wet zorg voor jeugd. Dat zet dan ten minste zoden aan de dijk. Die keuze laat ik aan mijn opvolger. Dat de beste evaluatie moge winnen!


Brondocumenten


Historie







Toezegging Facultatief protocol (33.992 / 33.990) (T02290)

De staatssecretaris van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Bredenoord, Ganzevoort, Don en Barth, toe voor de zomer te komen met een standpuntbepaling (inclusief de te zetten stappen) ten aanzien van het facultatief protocol.


Kerngegevens

Nummer T02290
Status afgevoerd
Datum toezegging 12 april 2016
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Drs. M.A.M. Barth (PvdA)
Prof.dr. A.L. Bredenoord (D66)
H.M. Don (SP)
Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen facultatieve protocollen
mensen met een beperking
verdragen
VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap
Kamerstukken Goedkeuring verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (33.992 (R2034))
Uitvoering verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (33.990)


Opmerking

Zie ook T02051

Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 2

Mevrouw Bredenoord (D66):

De regering heeft aangegeven dat ze het facultatief protocol nog niet ondertekend heeft omdat ze het facultatief protocolvan het VN-Verdrag inzake economische, sociale en cultu-rele rechten ook nog niet bekrachtigd heeft. [...] In Nederland is de regering al jaren aan het bestuderen wat de gevolgen van ratificatie van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten zouden zijn. Eerder is in dit huis de motie-Strik aangenomen, om precies te zijn op 18 maart 2014, waarin de Nederlandse regering opgeroepen wordt om haast te maken met de beslissing tot ratificatie bij het facultatief protocol bij het Internationale Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. We zijn inmiddels twee jaar verder. Kan de staatssecretaris aangeven wat de redenen zijn dat beide protocollen nog steeds niet ondertekend zijn?

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 4

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik kom graag nog terug op het facultatieve protocol, behorend bij het verdrag. Dat maakt ruimte voor individueel klachtrecht. De helft van alle landen op de wereld heeft het inmiddels getekend en in een heel aantal gevallen ook geratificeerd. In 2014 heeft deze Kamer met een ruime meerderheid de regering al bij motie opgeroepen, haast te maken met de ratificatie. De toenmalige minister beloofde toen, de senaat te informeren over het tijdpad waarin de voorstellen tot ratificatie aan het parlement zullen worden aangeboden. De Tweede Kamer heeft bij de behandelingvan het verdrag hetzelfde gedaan. Toch komt de regering nu, twee jaar na die motie en die toezegging, in de memorievan antwoord niet verder dan te zeggen dat het facultatief protocol wordt bekeken in samenhang met de protocollen aangaande individueel klachtrecht bij het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele rechten en het verdrag inzake de Rechten van het Kind. Geen woord over waarom dat nou weer zo lang duurt. Daarom onze ongeduldige vraag, waarom de regering zo talmt.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 8

De heer Don (SP):

Kort wil ik nog even stilstaan bij het facultatief protocol. In het debat in de Tweede Kamer is er veel over gesproken. In de aangenomen motie van Van Gerven wordt opgeroepen tot een spoedige ondertekening van het facultatief protocol door de regering. De staatssecretaris kon nog geen tijdpad aangeven. Ik heb een simpele vraag voor de staatssecretaris; het leven kan soms heel eenvoudig zijn. Gaat de staatssecretaris het facultatief protocol nog deze regeringsperiode ondertekenen? Ik hoor graag een ja of een nee. Eenvoudiger kan het niet.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 9

Mevrouw Barth (PvdA):

Onze fractie dringt er wel bij de regering op aan om nu spoedig het facultatief protocol te bekrachtigen, dat het voor mensen mogelijk maakt om in geval van niet-naleven van het verdrag na uitputting van alle nationale mogelijkheden rechtstreeks een klacht in te dienen bij het VN-comitévoor de rechten van personen met een beperking. Deze Kamer heeft daarover in maart 2014 de motie-Strik aangenomen, die door de PvdA-fractie mede was ondertekend.Wij vonden toen al dat dat facultatief protocol door Nederland moest worden omarmd. We zijn nu twee jaar verder en er is niets gebeurd. We vragen de staatssecretaris of hij kan aangeven waar deze traagheid toch vandaan komt. Waarom legt de Nederlandse regering zulke aarzeling aan de dag?

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 18/19

Staatssecretaris Van Rijn:

Inmiddels is er een aantal verdragen, waarin een facultatief protocol tot de mogelijkheden behoort. Dat regelt een extra rechtsgang naar een niet-bindend toezichthoudend orgaan ten aanzien van bijvoorbeeld de Europese Commissie of wat dies meer zij. Aan de ene kant heb je dus een convergentie, waar het gaat om de jurisprudentie, het klachtrecht en het in beroep gaan te kunnen stroomlijnen. Aan de andere kant zie je een soort uitwaaiering van toezichthoudende organen, ook nog internationaal, die de facultatieve protocollen moeten uitvoeren. Het is dus nogal ingewikkeld om met elkaar te beoordelen wat nou de werking is als je aan de ene kant aan het stroomlijnen bent en aan de andere kant aan het differentiëren. Dat betekent dat de regering naar die diverse protocollen aan het kijken is en bekijkt wat het nou eigenlijk betekent. Dat doet ze niet omdat ze er noodzakelijkerwijs tegen is. Sterker nog, ik ben ervoor. Tegelijkertijd moeten we wel met elkaar bekijken wat het nou precies betekent. Ik begrijp wel — dat versta ik ook goed — dat deze Kamer zegt: hoelang blijven jullie nog nadenken? Ik zeg het maar even simpel. Het is misschien goed om ook op dat terrein de aansporingen serieus te nemen. Met mijn collega's spreek ik af dat wij de Kamers nog voor de zomer zullen informeren over hoe we daar in finale zin over denken. Ik hoor dat sommige leden zeggen: ik wil niet alleen dat je een standpunt inneemt, maar ook weten wanneer je dat ongeveer wilt doen. Ik wil graag toezeggen om dat samen met mijn collega's te bevorderen. Ik vraag wel enig begrip voor het feit dat we een aantal vragen hebben, namelijk wat het nou precies betekent. Wordt het voor de burger nou gemakkelijker, ja of nee? Wat betekent dat voor de doorwerking in ons nationale recht? We hebben namelijk nationale uitspraken, inclusief uitspraken van het College voor de Rechten van de Mens, aan de ene kant en niet-bindende uitspraken van internationale organen aan de andere kant. We zullen dus wel moeten bekijken wat dat precies betekent en of dat ook een versimpeling inhoudt.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik ben blij met de toezegging dat we in ieder geval na de zomer zicht krijgen op welke stappen er gezet gaan worden. Ik zou natuurlijk nog een stap verder willen. Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat hij voor dat protocol is. Ik hoop dat ik dat mag lezen als "de regering gaat het facultatief protocol ook tekenen". Dat horen we dan na de zomer.

Ik had de volgende vraag gesteld: wat is ten principale het verschil tussen al die verdragen waarbij we wel een facultatief protocol hebben getekend en dit verdrag waar we dat niet doen? Waarom lijkt het meer op die twee waarover de regering nog aarzelt, dubt, twijfelt et cetera? Bij dat andere is het wel gedaan. Waar zit nou precies dat verschil?

Staatssecretaris Van Rijn:

Enerzijds is er een inhoudelijke kant, anderzijds een proceskant. De inhoudelijke kant is dat er een aantal verdragen zijn waarin er niet al een heel zware rechtsgang in Nederland is waarin het heel verstandig is om te zeggen: laten we een extra rechtsgang in het internationale recht creëren, een facultatief protocol. Daartegenover staat een groeiend aantal facultatieve protocollen, waarin er een vrij stevige en zware rechtsgang is in Nederland en waarin het aantal internationale toezichthoudende of aanbevelende organen aan het toenemen is. Dat heeft bij de regering tot de gedachte geleid dat we het wel elke keer van verdrag tot verdrag kunnen bekijken, maar dat het misschien verstandig is om dat toch een beetje in samenhang te zien, omdat we aan de ene kant ons nationale recht aan het vereenvoudigen zijn en aan de andere kant aan het divergeren zijn in het internationale recht. Dat komt vast bij elkaar. Er zijn vast veel knappere koppen dan ik die hierover een nog samenhangender verhaal kunnen houden. Ik vraag dus enig begrip voor het feit dat we dat heel goed moeten uitzoeken. We willen namelijk niet alleen maar zeggen dat we dat facultatief protocol gaan doen en een extra rechtsgang creëren, zonder dat we toch iets meer zicht hebben op wat dat betekent voor de rechtsdoorwerking in ons eigen systeem.

[...]

Ik zeg toe om niet alleen met een standpunt te komen, maar ook na de zomer te zeggen: zo gaan we het doen. Ik hoop dat ik de Kamer daarmee een klein beetje heb kunnen overtuigen van mijn ongeduld op dat punt.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik ben heel blij met deze toezegging van de staatssecretaris. Ook wij vinden dat de motie die in dit huis daarover aangenomen is, gewoon moet worden uitgevoerd. De timing is mij alleen even niet helder. Ik hoorde de staatssecretaris net zeggen "voor de zomer", de heer Ganzevoort zei "na de zomer" en nu zegt de staatssecretaris ook weer "na de zomer". Ik hoor het graag even volkomen klip-en-klaar. De staatssecretaris begon met "voor de zomer". Het zou mooi zijn als hij dat vasthoudt.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik rook mijn kans en probeerde het even. Nee, dat was een grapje. Laat ik beloven het voor de zomer te doen.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 22

Mevrouw Bredenoord (D66):

Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden op onze vragen, onder andere over de ondertekening van het facultatieve protocol. [...] We zien de AMvB en het standpunt van de regering over het facultatief protocol voor de zomer — jawel, voor de zomer — met belangstelling tegemoet, overigens ook in het vertrouwen dat er uiteindelijk wordt besloten om gewoon tot ratificatie over te gaan.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 23

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik ben overigens blij met de toezeggingen op dat punt: we horen voor de zomer over het facultatief protocol en na de zomer over het concrete plan voor de BES-eilanden; vandaar mijn verwarring over wat we wanneer krijgen. Gelukkig corrigeerde mevrouw Barth dat en hebben we dat nu weer helemaal scherp.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 25

De heer Don (SP):

Voor de zomervakantie hebben we de positiebepaling van de regering rondom het facultatief protocol, zo heb ik begrepen

Mevrouw Barth (PvdA):

Uiteraard zijn wij ook heel content met de toezegging dat dat hij nog voor de zomer met een reactie komt op het facultatief protocol en het internationaal klachtrecht.

Handelingen I 2015-2016, nr. 27, item 8, blz. 27

Staatssecretaris Van Rijn:

Helaas moet ik aan mevrouw Barth toegeven dat ik moet bevestigen dat het voor de zomer is met die facultatieve protocollen. Dat had zij dus goed verankerd. Om aan alle misverstanden een einde te maken, zeg ik nog eens: ja, dat is voor de zomer.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Regie eerstelijnszorg (34.775) (T02504)

De Minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Barth (PvdA), toe een brief over regie en coördinatie in de eerstelijnszorg naar de Kamer te sturen.


Kerngegevens

Nummer T02504
Status voldaan
Datum toezegging 5 december 2017
Deadline 1 juli 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Hoofdverantwoordelijke)
Minister voor Medische Zorg en Sport
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Drs. M.A.M. Barth (PvdA)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen coördinatie
eerstelijnszorg
regie
Kamerstukken Miljoenennota 2018 (34.775)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 6

Mevrouw Barth (PvdA): Dan de eerste lijn in de gezondheidszorg. We naderden elkaar heel dicht, maar ik hoorde net niet de paar toverwoorden waar ik echt blij van zou zijn geworden, namelijk: regie, coördinatie en een heel proactieve houding. Ik heb er even aan gedacht om daarover een motie in te dienen, maar dat zou weer geen rechtdoen aan de mate waarin de minister-president mij in de eerste termijn tegemoetgekomen is. Daarom vraag ik de minister-president of hij ons hierover een brief zou willen sturen, waarin hij zou kunnen aangeven hoe de regie in, en de coördinatie op die eerste lijn in de zorg eruit gaat ziet. Dan geef ik de minister-president ook maar even mee: ik heb hem in zijn eerste termijn drie, vier, misschien wel vijf keer horen zeggen dat hij geen brieven aan ons wil sturen, want dat zou het ambtelijk apparaat te veel belasten. Ik moet eerlijk bekennen dat ik dat een storend vlekje op de hoge kwaliteit van de beantwoording van de minister-president vond. Want zeker hier in de Eerste Kamer zijn wij voor onze informatievoorziening toch echt voor een groot deel afhankelijk van het kabinet. En de ambtelijke ondersteuning die het kabinet heeft, is toch echt vele, vele, vele malen groter dan de ambtelijke ondersteuning die wij in de Eerste Kamer hebben. Dus ik hoop dat de minister-president bereid is om die brief over de coördinatie in de eerste lijn naar ons te sturen.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 13

Minister Rutte: Dan heeft mevrouw Barth ook gevraagd, net in de tweede termijn, om een brief over de coördinatie, c.q. regie op de eerste lijn. Zij heeft gewezen op het belang van samenwerking in de eerste lijn, het bij elkaar brengen van partijen als huisartsen, gemeenten, GGZ-aanbieders et cetera en hoe dit te doen. Zij verzoekt daarbij om een brief. En alhoewel zij volkomen gelijk heeft dat ik geen groot liefhebber ben van het sturen van brieven ga ik hier door de knieën en kan ik toezeggen dat mijn collega's van VWS zo'n brief gaan sturen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Cliëntvertrouwenspersoon (31.996) (T02546)

De minister van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van Dijk en Don, toe dat de cliëntvertrouwenspersoon landelijk gefinancierd zal worden; tevens zal de functie verder worden geprofessionaliseerd. De Kamer wordt nog geïnformeerd over de meest wenselijke organisatievorm.


Kerngegevens

Nummer T02546
Status voldaan
Datum toezegging 16 januari 2018
Deadline 1 januari 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden mr. D.J.H. van Dijk (SGP)
H.M. Don (SP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen financiering
kwaliteitsbevordering
organisatiestructuur
vertrouwenspersonen
Kamerstukken Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (31.996)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 14- item 3, blz. 6

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Dus zorgaanbieders zijn volgens de Wet zorg en dwang verantwoordelijk voor het vertrouwenswerk, maar kunnen daarop geen enkele invloed uitoefenen. Niettemin moeten zij wel de rekening betalen. Waarom is voor het doorbelasten van die kosten gekozen, aangezien de financiering in andere sectoren onafhankelijk van de zorgaanbieders gefinancierd wordt? Zou het niet logischer zijn om artikel 57 Wet zorg en dwang zo te wijzigen dat niet de zorgaanbieder verantwoordelijk is voor de beschikbaarheid van vertrouwenswerk, maar de minister?

Handelingen I 2017-2018, nr. 14- item 3, blz. 12

De heer Don (SP):

De Wet zorg en dwang heeft onder meer als doel de rechtsbescherming van de cliënt te verbeteren. De inspectie gaat op afstand toezicht houden. De rechter heeft een minimale rol en de cliënten moeten vertrouwen op deskundige zorgverleners die het stappenplan nauwkeurig gaanvolgen. Daarmee is de cliëntenvertrouwenspersoon een belangrijke waarborg. Het ministerie van VWS heeft subsidie gegeven voor het project Doorontwikkeling functie cliëntenvertrouwenspersoon in het kader van de Wet zorg en dwang. Onze fractie is nieuwsgierig hoe de minister de uitkomsten van dit project gaat gebruiken. In het Besluit zorg en dwang, dat nu ter internetconsultatie wordt aangeboden, wordt niet gesproken over het vastleggen van de professionalisering van de functie van de cliëntenvertrouwenspersoon. We lezen ook dat de aanbieders van cliëntenvertrouwenswerk zorg moeten dragen voor een eigen opleiding. Ik vraag de minister of elk clubje nu zijn eigen opleiding gaat organiseren. Waarom niet een landelijke opleiding gebaseerd op de uitkomsten van het hiervoor genoemde project? De cliëntenvertrouwenspersoon gaat toch, vergeleken met de patiëntenvertrouwenspersoon in de ggz, een gelijke status en kwaliteit krijgen? Voor de duidelijkheid: dit is toch zo met de Tweede Kamer in 2015 afgesproken? Daar hoort dan toch een landelijke financiering bij? We gaan toch niet de functie van cliëntenvertrouwenspersoon in de aanbesteding zetten? Waarom wordt dit niet hetzelfde georganiseerd als bij de patiëntenvertrouwenspersoon?

Handelingen I 2017-2018, nr. 14- item 3, blz. 39

Minister De Jonge:

Dan is er nog één zekerheid die ik zou willen inbouwen, namelijk dat wij ook de cliëntvertrouwenspersoon — iedere cliënt heeft een cliëntvertrouwenspersoon — er goed op laten toezien of het regime dat van toepassing is, het adequate regime is dat ook van toepassing moet worden geacht, gegeven de achtergrond van de cliënt. Als er een ander type problematiek voorligt, moet ook dat andere regime gaan gelden.

Handelingen I 2017-2018, nr. 14- item 3, blz. 45 /46

Minister De Jonge:

De volgende en de laatste actor in dit blokje over wie allemaal toe hebben te zien op het stappenplan, is de cliëntvertrouwenspersoon. Met name de heren Don en Van Dijk hebben daar vragen over gesteld. De heer Don vroeg eigenlijk waarom je niet gewoon zou kiezen voor een landelijke financiering, omdat we dat ook in andere sectoren doen en omdat dat eigenlijk veel passender en in dit geval vooral onafhankelijker is. Ik ben dat eigenlijk gewoon met hem eens. Ik wil de door het vorige kabinet ingezette lijn, die ook is terug te vinden in de eerdere beantwoording van de vragen, dus eigenlijk heroverwegen, omdat ik denk dat het inderdaad wijs is om te kiezen voor landelijke financiering. Artikel 57 hoeft daarvoor overigens niet te worden aangepast; dat zeg ik in de richting van de heer Van Dijk.

De heer Don (SP):

Fijn, dank u wel, minister. Die vraag heb ik natuurlijk aangereikt gekregen. Als u dit naar analogie van de patiëntvertrouwenspersoon landelijk wilt financieren, graag. Hoe denkt u dan over de organisatiestructuur? Hoe moet dat erin het veld uit gaan zien?

Minister De Jonge:

Ik zou denken dat je een landelijke financiering hebt en dat je vervolgens de inkoop zelf per zorgkantoor zult doen. Daar zijn natuurlijk meerdere aanbieders voor. Je zou anders toe moeten naar één organisatie en daar neig ik niet per se naar. Ik zou denken: één landelijke financiering, die we niet via het tarief in de richting van de instellingen laten lopen maar die een aparte financieringsstroom is. Maar de inkoop van dat werk moeten we wel laten doen door de zorgkantoren. Veel belangrijker is overigens een suggestie die u heeft aangereikt toen u verwees naar het project inzake de doorontwikkeling van de functie van de cliëntvertrouwenspersoon. Daar zou ik inderdaad mee verder willen. Ik denk dat we volop aan de slag zullen moeten met de functievereisten die we aan die cliëntvertrouwenspersoon gaan stellen en die we bij AMvB vastleggen, maar ook met de kwaliteit, dus met een soort kwaliteitskader voor de cliëntvertrouwenspersoon, zodat we eigenlijk overal in het hele land toch een gelijk niveau hebben van wat we mogen verwachten van cliëntvertrouwenspersonen. Overigens kan het vervolgens worden uitgevoerd door verschillende aanbieders.

De heer Don (SP):

Dan wijkt u af van de structuur die bestaat rondom de patiëntvertrouwenspersonen, die landelijk georganiseerd en landelijk gefinancierd zijn. Dat is een uitstekend werkend systeem, althans volgens de informatie die ik heb. Waarom wijkt u af van die structuur? Waarom neemt u niet naar analogie van de vertrouwenspersoon die structuur over?

Minister De Jonge:

We begonnen aan de andere kant: de financiering loopt via het tarief van de instelling en het wordt aan de instelling gelaten om een cliëntvertrouwenspersoon in te huren. Ik zou denken dat deze vorm het beste past bij wat het veld aankan en bij hoe het veld zich ontwikkelt. Maar laat ik u toezeggen dat ik mij er eens eventjes heel goed in ga verdiepen wat de beste organisatiestructuur zou zijn en dat ik daarop terugkom. Dat kan ik apart doen, maar dat kan ik ook doen bij de volgende gelegenheid waarbij we toch over dit thema komen te spreken. Ik wil me nog eens goed verdiepen in de beste organisatievorm. Ik vind het in ieder geval belangrijk, en dat was ook uw punt, dat de financiering wordt losgetrokken van de instellingen, omdat daarmee op een goede manier de onafhankelijkheid wordt gewaarborgd. De vervolgstap is inderdaad: wat wordt dan de professionaliseringsslag? Wat dat betreft ben ik het zeer met u eens dat je die professionaliseringsslag op een hoge, landelijk vastgestelde standaard moet zien te krijgen. Het derde daarbij is dan: wat is daarbij, dienend daaraan de beste organisatievorm? In die volgorde wil ik de vragen beantwoorden.

De heer Don (SP):

Dank u wel, minister. De financiering is duidelijk. De professionalisering, het kader is duidelijk. En de organisatievorm moet daaraan ondersteunend zijn. U deed de duidelijke toezegging dat u hierop terugkomt. Dank u wel.

Handelingen I 2017-2018, nr. 15- item 3, blz. 6

De heer Don (SP):

Wij bedanken de minister voor zijn toezeggingen over de invulling van de functie van de cliëntvertrouwenspersoon in de Wet zorg en dwang. De financiering wordt centraal geregeld. Er komt een landelijk beroepsprofiel kwaliteitskader voor de invulling van de functie van cliëntvertrouwenspersoon en er komt een passende organisatiestructuur, die aan ons nog een keer wordt teruggekoppeld.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gemeentelijk rol ten aanzien van ggz-zorg (32.399) (T02549)

De staatssecretaris van VWS zal de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Bruijn-Wezeman, rond de zomer informeren over de implementatie en de gemeentelijke rol ten aanzien van ggz-zorg.


Kerngegevens

Nummer T02549
Status voldaan
Datum toezegging 16 januari 2018
Deadline 1 juli 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden R.G. de Bruijn-Wezeman (VVD)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen financiële middelen
geestelijke gezondheidszorg
gemeentelijke taken
Kamerstukken Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (32.399)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 14- item 3, blz. 21

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

In de loop der jaren is de klinische-ggz-capaciteit gestaag afgebouwd, maar de opbouw van voldoende ambulante zorg blijft uit. Het is goed dat er nu een Schakelteam voor personen met verward gedrag is dat inzet op het realiseren van voldoende lokaal, integraal zorgaanbod. Een belangrijk onderdeel hierbij is de vroegtijdige signalering en toeleiding naar passende zorg en ondersteuning. Hierbij is dan weer een belangrijke rol weggelegd voor de gemeenten. Ons bereiken signalen dat de gemeenten zich hiervoor onvoldoende toegerust voelen. Het betrekken van de omgeving van een cliënt bij verplichte zorg stuit bijvoorbeeld vaak op privacywetgeving. Ook dient de gemeente meldingen betreffende personen die mogelijk verplichte geestelijke gezondheidszorg moeten ontvangen, in behandeling te nemen, te onderzoeken en daarover terug te koppelen. Ik vraag de staatssecretaris of er al zicht is op wat dit betekent voor de inzet van extra middelen voor de gemeenten. Kan de staatssecretaris ten aanzien van dit onderdeel een zorgvuldig implementatietraject met de gemeenten toezeggen?

Handelingen I 2017-2018, nr. 14- item 3, blz. 62/63

Staatssecretaris Blokhuis:

Een ander zorgpunt is: hebben gemeenten voldoende middelen om hun hele werkveld ook op orde te hebben? Mevrouw De Bruijn heeft daar nadrukkelijk om gevraagd. Wij laten in beeld brengen welke kosten daarmee gepaard gaan, in hoeverre gemeenten die kosten zelf kunnen dragen en wat daarvoor nodig is.

Handelingen I 2017-2018, nr. 15- item 3, blz. 10

Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):

Aan staatssecretaris Blokhuis heb ik gevraagd welke voorbereiding er voor de gemeenten nog nodig zal zijn, omdat daar ook vragen over aan mij zijn gesteld. Hij heeft aangegeven dat dat op dit moment in kaart wordt gebracht en ik wil hem vragen om ons daarover nader te informeren zodra hij daar meer zicht op heeft.

Handelingen I 2017-2018, nr. 15- item 3, blz. 33

Staatssecretaris Blokhuis:

Mevrouw De Bruijn heeft gevraagd naar de positie van gemeenten. Hebben zij voldoende voorbereidingstijd en middelen? Op welk moment wordt de Kamer daarover geïnformeerd? De implementatie wordt, zoals ook in eerste termijn is aangegeven, zeer zorgvuldig opgepakt, ook in relatie tot de positie van de gemeenten. Zij worden daar zorgvuldig bij betrokken en de planning wordt met hen afgestemd. Wij zullen de Kamer rond de zomer informeren over de wijze waarop we dat zullen doen. Daarnaast zullen wij gedurende de implementatie de Kamer periodiek informeren. Wij hopen daarbij ook inzicht te bieden in de financiële situatie van gemeenten en welke middelen er nodig zijn.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kwaliteit AMvB's ambulante gedwongen zorg (32.399) (T02550)

De bewindspersonen van VWS zeggen de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Schnabel, toe in de AMvB's die de ambulante gedwongen zorg regelen, rekening te houden met de verhoudingen in de hulpverlening, de mate van detaillering en de omvang van de teksten, en de administratieve belasting.


Kerngegevens

Nummer T02550
Status voldaan
Datum toezegging 16 januari 2018
Deadline 1 januari 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Prof.dr. P. Schnabel (D66)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen Algemene Maatregel van Bestuur
ambulante zorg
gedwongen zorg
Kamerstukken Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (32.399)
Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (31.996)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 14- item 3, blz. 48

Minister De Jonge:

De heer Schnabel vroeg ook — dit is overigens eigenlijk meer een implementatievraag — of we niet al te gedetailleerd zijn in de uitvoeringsbesluiten die nu in de AMvB's terechtkomen. Ik vind dat een terecht punt. Laat ik het zo zeggen: ik ga zeer goed de vinger aan de pols houden om te kijken of de administratieve belasting en de mate van detaillering die daaruit voortvloeien niet juist beperkend werken in de uitvoeringspraktijk. Ik ben meer dan bereid om zaken te schrappen, maar dat geldt tot het moment dat we afbreuk doen aan de rechtsbescherming. Dan vind ik dat de AMvB onvoldoende invulling geeft aan de wet zoals die bedoeld is.

De heer Schnabel (D66):

U praat nu over de administratieve belasting. Dat is één punt. Natuurlijk speelt dat een rol. Toen ik de concept-AMvB's las, schrok ik toch wel van al de details die daarin zitten. Ik heb in mijn betoog ook neergelegd dat ik vooral belangrijk vind wat de gevolgen zijn voor de, zou je kunnen zeggen, verhoudingen in de hulpverlening. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat een mantelzorger dan eigenlijk iets kan doen — ik zal niet zeggen dat-ie het mag doen — wat de hulpverlener niet mag doen. Dat zet die relatie dan natuurlijk onder druk. Als u opnieuw kijkt naar de AMvB, is het ook heel belangrijk om zich te realiseren hoe dat er dan in de praktijk uitziet. Dus niet hoe lastig het is om dat vast te leggen, maar hoe dat er uitziet; wat gebeurt er dan in de praktijk? Als de hulpverlener in zo'n situatie zit en moet zeggen "nee, mevrouw of meneer, ik mag dit of dat niet doen, maar uw zoon of uw dochter kan dat wel doen", dan is dat heel akelig. Dat werkt uiteindelijk heel erg perverterend op een goede hulpverleningsrelatie. Dat was mijn punt. Ik hoop dat u die afweging ook wilt maken bij het bepalen van de definitieve tekst. Ik zeg daarbij opnieuw: kijk ook naar de omvang van die teksten. Het gaat om hulpverleners en niet om mensen die de hele dag tientallen bladzijdes tekst willen lezen over wat ze wel en niet moeten doen. Het moet voor hen helder en duidelijk zijn. Dat was mijn tweede punt in het betoog.

Minister De Jonge:

Helder. Dank ook. Ik zeg graag toe dat ik het ook door die bril wil bekijken. Meneer Ganzevoort bracht dat punt over de mantelzorg overigens ook naar voren. Ik denk, eerlijk gezegd, wel dat daar waar ambulante dwang nu niet mogelijk is, vanuit de hulpverlening gezien, het ook bijna niet meer dan logisch is dat het nu af en toe voorkomt. Ik denk eigenlijk dat de voorziene regeling dat juist terugdringt. Een hulpverlener kan soms de verleiding hebben van "joh, ik mag het niet doen, maar de mantelzorger wel, dus doe dat nou". Tegelijkertijd snap ik uw punt goed. De mate van voorschrijvendheid in de AMvB's moet voor de uitvoeringspraktijk behapbaar zijn, niet alleen in termen van administratieve lasten, maar ook in de mate van detaillering. Ik ga daar zeker met die bril op naar kijken. Niet voor niets voorziet de wet in een voorhangprocedure. Ik zou u dus van harte willen uitnodigen om met mij mee te kijken of we in die AMvB's de goede dingen doen en mij aan mijn jasje te trekken op het moment dat u denkt dat het zo allemachtig gedetailleerd is dat de uitvoeringspraktijk er niet mee is geholpen.

Handelingen I 2017-2018, nr. 15- item 3, blz.7

De heer Schnabel (D66):

Daar gaat het om: stap voor stap proberen de zaak beter te maken, via die AMvB's. Want we hebben heel nadrukkelijk gevraagd om op te passen dat die AMvB's niet hun eigen vijand worden, dat mensen in de problemen komen bij de toepassing daarvan. U gaf gisteren al aan dat er alweer discussie is over het punt van de fixatie omdat daar alweer wat explicietere uitspraken over zijn gedaan. Ik denk dat het belangrijk is om op dat gebied heel sterk naar de kwaliteit ervan te kijken.

Handelingen I 2017-2018, nr. 15- item 3, blz.22

Staatssecretaris Blokhuis:

De heer Schnabel heeft aandacht gevraagd voorde kwaliteit van de AMvB' s. Hij heeft dat wat nader ingevuld. In antwoord daarop zeg ik dat wij uiteraard ervoor gaan zorgen dat de kwaliteit in de AMvB's gewaarborgd is. Ik heb gisteren al aangegeven dat de consultatie ten einde loopt. Op 4 februari moet die afgerond zijn. Aan de hand van de consultatie van de AMvB's rond ambulante zorg met het veld zal de kwaliteit nader worden ingevuld. Ik ga ervan uit dat dit leidt tot goede, veilige zorg.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Gedwongen zorg minderjarigen (32.399 / 31.996 / 32.398) (T02556)

De staatssecretaris van VWS zal de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Barth, voor de zomer informeren over het tijdpad van het wetsvoorstel voor gedwongen zorg voor minderjarigen.


Kerngegevens

Nummer T02556
Status voldaan
Datum toezegging 16 januari 2018
Deadline 1 juli 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Drs. M.A.M. Barth (PvdA)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen gedwongen zorg
jeugdigen
jeugdzorg
minderjarigen
Kamerstukken Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (32.399)
Wet forensische zorg (32.398)
Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (31.996)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 14 - item 3, blz. 29

Mevrouw Barth (PvdA):

Kunnen de bewindslieden aangeven welke plannen dit kabinet heeft met de rechtspositie rondom gedwongen zorg van minderjarigen? In de stukken wordt melding gemaakt van een mogelijke aparte wet voor gedwongen zorg aan kinderen en jongeren.

Handelingen I 2017-2018, nr. 14 - item 3, blz. 66

Staatssecretaris Blokhuis:

Welke plannen heeft het kabinet met betrekking tot de rechtspositie van minderjarigen rondom gedwongen zorg? Exact die vraag werd gesteld. In de memorie van antwoord hebben wij al aangegeven dat dit wetsvoorstel nog in het stadium verkeert van voorbereidende werkzaamheden. Dat heeft te maken met de complexiteit van het onderwerp, de vrijheidsbeperking van jeugdigen die om verschillende redenen gesloten verblijven. Het gaat om een zorgvuldige afweging van enerzijds de regeling van rechten en mogelijke beperkingen in het licht van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en anderzijds de kaders voor een pedagogisch klimaat, het beginsel van verantwoorde hulp en de doelen van opvoeding, behandeling en voorbereiding van terugkeer in de samenleving. Die twee moeten met elkaar in evenwicht worden gebracht. Daarnaast is nu eerst prioriteit te geven aan de Wet verplichte ggz, de Wet zorgen dwang en de Wet forensische zorg. Voor de zomer zal het kabinet de Eerste Kamer informeren over het tijdpad voor deze specifieke regeling.

Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 11

Mevrouw Barth (PvdA):

Dan, voorzitter, de jeugd. We kregen het heel kort even over de ontwikkeling van die aparte wet, maar ik wil benadrukken dat wij geen behoefte hebben aan een aparte wet voor gedwongen zorg voor minderjarigen. Veel liever zien we dat de bewindslieden dit verwerken in de bestaande wetgeving, omdat de versnippering anders nog groter wordt. Die versnippering is er al tussen Wzd en de Wet verplichte ggz. Als we de jongeren daaruit gaan halen, wordt het echt hokjesdenken. Ons hartelijke pleidooi is dus om aan te sluiten bij de bestaande wetgeving als de rechtspositie van minderjarigen nog nadere aanscherping nodig heeft.

Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 23

Staatssecretaris Blokhuis:

Mevrouw Barth heeft ook nog het ingewikkelde punt betreffende de rechtspositie van minderjarigen aan de orde gesteld. Nadat ze gisteren had gevraagd of ik dat antwoord niet paraat had, heb ik er iets over gezegd. Hetzelfde antwoord geef ik nu, althans wat korter. Dit punt heeft aandacht en ik heb gisteren toegezegd dat wij de Kamer voor de zomer informeren over de stappen die wij hierin eventueel gaan zetten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Euthanasie (31.996) (T02562)

De minister van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Van Dijk, toe om in de kabinetsreactie op de evaluatie van de Euthanasiewet aandacht te besteden aan de vraag of de toetsingspraktijk van de toetsingscommissies euthanasie zich ook uit moet strekken tot het toepassen van dwang bij euthanasie bij wilsonbekwame patiënten; de kabinetsreactie zal voor de zomer aan de Kamer worden gestuurd.


Kerngegevens

Nummer T02562
Status voldaan
Datum toezegging 16 januari 2018
Deadline 1 januari 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden mr. D.J.H. van Dijk (SGP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen dwang
euthanasie
Regionale Toetsingscommissies Euthanasie
Kamerstukken Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (31.996)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 2

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Ik dank de minister ook voor zijn antwoorden over gedwongen zorg en euthanasie en voor zijn uitspraak — zo begreep ik die althans — dat de Wet zorg en dwang zich niet verdraagt met het toedienen van medicatie om iemands verzet of tegenstribbelen tegen euthanasie te breken. Voor het overige verwijst hij naar de rol van de toetsingscommissies. Echter, volgens mij kijken toetsingscommissies niet naar de vraag of iemand sederende medicatie heeft gekregen of is vastgehouden voordat die dodelijke injectie werd geplaatst. Ik zou dat toch heel graag scherp willen hebben. Als dit nu te ver voert voor de tweede termijn, krijg ik graag, als dat kan, een schriftelijke toelichting.

Het toedienen van genoemde medicatie is volgens mij onbetwist zorg zoals bedoeld in de Wet zorg en dwang. Iemand vasthouden, fixatie, is dat ook, zie slechts het voorgelegde Besluit zorg en dwang. Het is toch ondenkbaar dat dit opeens anders zou zijn als een dodelijk medicijn of sederende medicatie wordt toegediend om te voorkomen dat de cliënt zich tegen toediening verzet? Dan zouden we haast — ik hoop niet dat dit te cru klinkt — in de merkwaardige situatie terechtkomen dat gedwongen zorg op grond van onze wetgeving zo ongeveer uit den boze is, maar dat de lat een stuk lager wordt gelegd als iemand zich verzet tegen die dodelijke injectie. Dat kan volgens mij niet kloppen. Is de minister dat met mij eens en wat betekent dat?

Mag ik uit de woorden van de minister afleiden dat bij het toedienen van sederende middelen of bij het toestaan dat iemand wordt vastgehouden er geen sprake meer kan zijn van een zorgvuldige uitvoering van euthanasie, gegeven de Wet zorg en dwang? Zo ja, dan behoren de toetsingscommissies daar bij elke melding van euthanasie bij dementie naar te vragen, geheel los van de vraag of de arts daar uit eigen beweging iets over zegt. Is dit wat de minister bedoelt? Moet dit dan niet leiden tot een aanpassing, een uitbreiding, van het meldingsformulier?

Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 15/16

Minister De Jonge:

De volgende vraag ging over euthanasie. Wij hebben daar gister een aantal dingen over gezegd. Euthanasie is wel echt een ander vraagstuk dan gedwongen zorg. Euthanasie valt niet onder de zorg zoals die kan worden gerekend onder de Wet zorg en dwang. De uitvoeringspraktijk zoals u die beschrijft, wordt natuurlijk getoetst door de RTE. Ik wil graag in een wat breder bestek terugkomen op de vraag of dit voldoende is, namelijk bij de evaluatie van de Euthanasiewet. Ik heb aan de Tweede Kamer — aan de overkant hoor ik hier te zeggen, dat vind ik ook leuk om een keer hardop te zeggen — toegezegd om in ieder geval voor de zomer een kabinetsreactie op die evaluatie op te stellen. Daarin zal ik ook de in het regeerakkoord aangekondigde vervolgonderzoeksopdracht op het rapport van de commissie-Schnabel formuleren. Het lijkt mij goed dat ik in dat bestek terugkom op de inhoud van uw vraag. Want u vraagt eigenlijk: zou de toetsingspraktijk van de RTE's zich ook tot dit onderdeel van de uitvoeringspraktijk moeten uitstrekken? Ik kom graag in dat bredere bestek ook terug op die vraag. Als u dat goedvindt, zal dat zijn voor de zomer en schriftelijk.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Ook dank voor die toezegging. Het is heel goed om het in die bredere context mee te nemen. Mijn punt blijft dan wel het volgende, maar dat hoeft u nu niet verder uit te diepen. Ik heb hier de definitie van zorg in de Wet zorg en dwang voor mij. Daar valt volgens mij toch weer alles onder, hè: bejegening, verpleging, onvrijwillige zorg et cetera. Volgens mij gaat het ook over het toedienen van een sederende medicatie, om zo het verzet tegen euthanasie onmogelijk te maken. Maar goed.

Minister De Jonge:

De verleiding is groot om daar alvast op in te gaan, maar ik heb het idee dat wij dan alvast een beetje die discussievoeren. Dat vind ik eigenlijk onvoldoende zorgvuldig. Ik kom daar dus graag schriftelijk op terug. Vervolgens ga ik daarover graag met u in debat, net zo vaak als u wilt.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Bedankt voor de toezegging: zorgvuldigheid voorop bij dit dossier.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Capaciteit ggz-zorg (32.399) (T02565)

De staatssecretaris van VWS zal de Kamer, naar aanleiding van een opmerkingen van de leden Don en Barth, in de zomer informeren over de capaciteit voor beveiligde, acute en ambulante ggz-zorg.


Kerngegevens

Nummer T02565
Status voldaan
Datum toezegging 15 januari 2018
Deadline 1 juli 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Drs. M.A.M. Barth (PvdA)
H.M. Don (SP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen acute zorg
ambulante zorg
geestelijke gezondheidszorg
wachtlijsten
Kamerstukken Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (32.399)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 14 - item 3, blz. 63- 64

Staatssecretaris Blokhuis:

Er zijn op dit moment wachtlijsten in de ggz. Dat is een onderwerp dat onze serieuze aandacht heeft. Ik heb ook bij het kennismakingsgesprek met de vaste commissie van VWS van de Eerste Kamer gemeld dat dit mijn prioritaire aandacht heeft. De betrokken partijen werken er ook zeer hard aan om met elkaar binnen de treeknormen te komen. Er is een afspraakgemaakt met de minister in juni om de wachtlijsten in juli met elkaar binnen de treeknormen te hebben. Ik houd de partijen daaraan. Ze zeggen ook dat ze nadrukkelijk gecommitteerd zijn om dat te halen. Het is overigens wel een veelkoppig monster. Er valt niet makkelijk een oorzaak of twee te duiden, van: hier ligt het aan of daar ligt het aan. Het is ontzettend ingewikkeld, zeg ik in reactie op een vraag van de heer Don, maar ook in reactie op de opmerkingen van mevrouw Barth. Het paradoxale is: geld is het probleem niet. Er is geld beschikbaar, maar kennelijk wordt er niet adequaat of niet voldoende beveiligde acute en ambulante ggz ingekocht. Nu gaan mij daar verschillende Kamerleden vragen over stellen, maar ik wil daarover zeggen: ZN en GGZ Nederland zullen uiterlijk in maart op basis van de contracteringsafspraken 2018 —die hebben ze nu met elkaar vormgegeven — inzicht geven in de uitbreiding van de capaciteit voor beveiligde acute en ambulante ggz. Voor ambulante ggz gebeurt dat in nauwe afstemming met het Trimbos-instituut, want dat brengt heel zorgvuldig in beeld in welke mate er adequate ambulante hulpverlening wordt geboden. De urgentie wordt dus van verschillende kanten gezien en van verschillende kanten wordt het vergrootglas erop gelegd. In het vroege voorjaar kunnen we daar meer over zeggen. [...]

Staatssecretaris Blokhuis:

Dan ga ik nu naar het punt van voldoende beveiligde zorg. De omvang van de capaciteit van beveiligde zorg dient net als voor de reguliere zorg tot stand te komen door afspraken tussen enerzijds zorgaanbieders in de ggz en anderzijds de verzekeraars. Er is geen gebrek aan financiële middelen, zoals ik net ook al zei in de richting van mevrouw Barth. In mijn brief van 22 december jongstleden aan de Tweede Kamer over de wachttijden en ambulantisering heb ik ook gemeld dat de NZa heeft geconstateerd dat de gemaakte afspraak over het uitbreiden van de behandelcapaciteit van beveiligde zorg niet voldoende van de grond komt. GGZ Nederland en Zorgverzekeraars Nederland gaan samen concretiseren op welke wijze die afspraak alsnog kan worden ingevuld. Ik kan u daar binnenkort nader over informeren.

Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 5

De heer Don (SP):

De staatssecretaris deelt onze zorg over de wachtlijstproblematiek in de geestelijke gezondheidszorg. De wijze waarop de staatssecretaris zijn rol als stelselverantwoordelijke in dezen invult, geeft ons vertrouwen. We kijken ook graag naar de verwachte resultaten, de in de zomervakantie toegezegde verwachte resultaten inzake deze wachtlijstproblematiek.

Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 11

Mevrouw Barth (PvdA):

Ook zijn wij blij met zijn toezegging over de ontwikkeling van de ambulante capaciteit in de beveiligde plaatsen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Tussentijdse evaluaties (33.506) (T02589)

De Minister voor Medische Zorg en Sport zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Strik en Nooren, toe de wet tussentijds te evalueren, zowel tijdens de voorbereiding als na de inwerkingtreding van de wet. Daarbij zal onder meer worden gekeken naar de positie van nabestaanden en het aannemelijkheidsvereiste, en naar de aard en omvang van de demografische kenmerken van de categorie 'geen bezwaar'. De evaluaties zullen worden aangeboden aan de Kamer.


Kerngegevens

Nummer T02589
Status deels voldaan
Datum toezegging 30 januari 2018
Deadline 1 januari 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Medische Zorg en Sport
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden Drs. J.E.A.M. Nooren (PvdA)
mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen donorregistratiesysteem
evaluaties
orgaandonaties
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Pia Dijkstra over het opnemen van een actief donorregistratiesysteem (33.506)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 17- item 6, blz. 16

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Is de minister bereid om bij een evaluatie na te gaan hoe dit aannemelijkheidsvereiste uitpakt en of het wellicht verzacht zou moeten worden?

Handelingen I 2017-2018, nr. 17- item 6, blz. 55

Minister Bruins:

Voorafgaand aan de start van de campagne zal worden onderzocht op welke manieren het voorlichten, informeren en begeleiden het meest effectief is. Ik ben wel een voorstander van tussentijdse evaluaties, zowel voor als na de inwerkingtreding van de wet, zoals men dat nu ook in Wales doet. Niet eerst een pilot dus, maar wel tussentijdse evaluaties tijdens de voorbereiding en uitvoering van de wet.

Handelingen I 2017-2018, nr. 17- item 6, blz. 57

Minister Bruins:

Dan de vraag naar de evaluatie van de aannemelijkheid. Bent u bereid bij de evaluatie van de wet na te gaan hoe de mogelijkheid voor nabestaanden om de aannemelijkheid van een "ja" of een "geen bezwaar" te betwisten in de praktijk uitpakt? Ja, ik wil graag een toezegging doen op dat punt. Ik ben voorstander van tussentijdse evaluaties en daar zou ik, als de wet wordt aangenomen, dit punt bij willen betrekken.

Handelingen I 2017-2018, nr. 18- item 4, blz. 5

Mevrouw Nooren (PvdA):

We vinden het van belang dat in deze evaluaties aandacht wordt besteed aan de aard, omvang en demografische kenmerken— zoals leeftijd, geslacht en opleidingsniveau — van de groep mensen die geregistreerd staan als geen bezwaar hebbend.

[...]

Ik was gebleven bij de evaluaties. Het gaat om de aard en de omvang van demografische kenmerken voor de groep mensen die geregistreerd staan als geen bezwaar hebbend. Wij gaan ervan uit dat de minister bij de vormgeving van zijn beleid en de voorlichting daar gevolgen aan verbindt. Wij horen graag of de minister dat ook zo ziet. Mijn fractie neemt aan, en ik vraag het maar voor de zekerheid, dat de evaluaties van de wet ook naar deze Kamer gestuurd zullen worden.

Handelingen I 2017-2018, nr. 18- item 4, blz. 35

Minister Bruins:

Mevrouw Nooren heeft ook gevraagd of ik de aard en omvang van de demografische kenmerken van de geen bezwaarcategorie meeneem in de evaluatie. De cijfers worden nu op leeftijd bijgehouden door het CIBG, het instituut dat het Donorregister beheert. Daarnaast houdt het CBS gegevens bij ten aanzien van leeftijd en herkomst. Beide gegevens kunnen wij gebruiken bij de evaluatie. Wel moeten wij daarbij de privacyregels in acht nemen. Dat geldt als vanzelf, maar dat dit thema bij de evaluatie aan bod kan komen en dat de Kamer die evaluatie dan krijgt, lijkt mij prima.

Handelingen I 2017-2018, nr. 19- item 7, blz. 7

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Voor ons is het daarom ook van belang dat de minister ook heeft toegezegd de positie van nabestaanden te betrekken bij de evaluatie. Mocht daaruit blijken dat die rechtszekerheid niet voldoende wordt geborgd of dat er te veel geschillen gaan bestaan tussen nabestaanden en artsen, dan zou dat reden kunnenzijn om de stap te zetten naar wettelijke verankering. Op dit moment zien wij daar te weinig redenen voor.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Verdrag tegen handel in menselijke organen (33.506) (T02594)

De Minister voor Medische Zorg en Sport zal de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Don, op de hoogte houden van de ontwikkelingen omtrent de ratificatie van het Verdrag inzake orgaanhandel.


Kerngegevens

Nummer T02594
Status voldaan
Datum toezegging 30 januari 2018
Deadline 1 januari 2023
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Medische Zorg en Sport
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden H.M. Don (SP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen orgaanhandel
ratificatie
verdragen
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Pia Dijkstra over het opnemen van een actief donorregistratiesysteem (33.506)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 17- item 6, blz. 3

De heer Don (SP):

Het aantal illegaal verkregen donororganen neemt internationaal gezien toe. Dat is een uiterst verwerpelijke ontwikkeling. Mag ik de regering vragen of ons land op korte termijn de Europese conventie uit 2015 van de Raad van Europa tegen de handel in menselijke organen gaat tekenen? Waarom is dit eigenlijk nog niet gebeurd?

Handelingen I 2017-2018, nr. 17- item 6, blz. 56

Minister Bruins:

De tweede vraag van de SP-fractie gaat over het verdrag inzake orgaanhandel. Gaat de regering op korte termijn het verdrag inzake orgaanhandel tekenen? Over de ratificatie van dit verdrag vindt overleg plaats tussen mijn ministerie en dat van Justitie en Veiligheid. Ik zal uw Kamer graag op de hoogte houden van de ontwikkelingen. De Wet op de orgaandonatie is op dit punt in ieder geval heel duidelijk: illegale orgaandonatie en orgaandonatie tegen een vergoeding die verder gaat dan een onkostenvergoeding zijn verboden.


Brondocumenten


Historie