Rappelabele toezeggingen Financiën (Rappel januari 2020)



Dit is het rappel tot 02-01-20.

 




Toezegging SNS (34.300) (T02187)

De Minister van Financiën zegt de Kamer toe, naar aanleiding van het lid Van Apeldoorn, de Kamer te informeren over de SNS.


Kerngegevens

Nummer T02187
Status openstaand
Datum toezegging 17 november 2015
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden prof. dr. E.B. van Apeldoorn (SP)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen nutsbedrijf
retailbanken
SNS Bank
volksbank
Kamerstukken Miljoenennota 2016 (34.300)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr.8 , - blz. 3

De heer Van Apeldoorn (SP):

Hoe staat het nu met de privatiseringsplannen met betrekking tot SNS? De eigen partij van de minister is het met ons eens dat SNS beter een nutsbedrijf kan blijven. Hoe kijkt de minister daartegen aan? De SP-fractie vraagt zich af inhoeverre de minister zich altijd laat leiden door het publieke belang van een stabiele Nederlandse bancaire sector en of hij zich niet te vaak laat inpakken door de sterke lobby van diezelfde sector. De recente onthullingen, die de geschiedenis in zullen gaan als "cocogate", doen onze fractie vrezen dat we te vaak de banken de dienst uit laten maken in plaats van proberen die banken echt dienstbaar te maken aan de samenleving. Cocogate staat helaas niet op zichzelf. De lobbymacht van grootbanken en hun al te nauwe banden met de politiek en toezichthouders - we zien dit bijvoorbeeld ook met de ECB, getuige recente onthullingen in de Financial Times - is een structureel probleem, dat onze democratie ondermijnt en voorkomt dat echt doorgepakt wordt. ING vindt dit soort "meedenken" normaal. Vindt de minister dat eigenlijk ook? Kan hij ons vertellen wie er nog meer "meedenkt" op dit niveau? Laat de minister bijvoorbeeld kritische ngo's op hetzelfde niveau meedenken?

Handelingen I 2015-2016, nr.8 , - blz. 43

Minister Dijsselbloem:

De SP-fractie had een vraag over SNS. Moet SNS niet worden behouden als volksbank voor de nutsfunctie? Alle grote retailbanken in Nederland, die we allemaal kennen, hebben een nutsfunctie. Zij dragen namelijk bij aan het bestaan van betalingsverkeer. Zij vervullen een nutsfunctie voor het betalingsverkeer voor particulieren en bedrijven. Dat zit voor mij niet in één bank. Dat zit ook niet in de vraag of die bank wel of niet in overheidshanden is. Ik wil die nutsfunctie veiligstellen. Dat doen we op verschillende manieren. Het model voor SNS is een eenvoudige bank met eenvoudige producten: de basic bank. Dat is precies de strategie en visie die SNS Bank nu ontwikkelt. Ook daar is dus wat mij betreft geen discussie over. Dan blijft de vraag over of de overheid dan die bank in handen moet houden. Daarover hebben we nog geen beslissing genomen. Die nemen we medio 2016. Ik zeg er wel bij dat mijn uitgangspunt is dat al deze interventies van de Staat tijdelijk waren. Dat heeft minister Bos gezegd toen hij ABN AMRO overnam, dat heeft Jan Kees de Jager na hem gezegd en ik zeg het beiden na. Dat waren tijdelijke interventies, dat is het uitgangspunt. De specifieke beslissing per instellingnemen we zorgvuldig en pas op zijn vroegst in de tweede helft van 2016 kom ik over SNS verder te spreken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Kamer nader informeren over de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn in andere EU-lidstaten (34.808) (T02630)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Prast (D66) en Vos (GroenLinks), toe de Kamer nader te zullen informeren over de naleving, handhaving en effecten van de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn in andere EU-lidstaten.


Kerngegevens

Nummer T02630
Status openstaand
Datum toezegging 10 juli 2018
Deadline 1 januari 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Prof.dr. H.M. Prast (PvdD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Ervaringen EU-lidstaten
handhaving
Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn
naleving
Kamerstukken Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn (34.808)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 38, item 3, blz. 4

Mevrouw Prast (D66):

De heer Hoekstra zei daarnet dat er geen probleemgevallen bekend zijn bij de buitenlandse PEP's in Nederland. Dat begrijp ik wel, want dat is natuurlijk een specifieke categorie. Nu is deze richtlijn in een aantal andere EU-landen al omgezet in wetgeving, en die landen hebben een veel ruimere categorie, namelijk binnenlandse PEP's en hun naasten, of dat nou zakelijke naasten zijn of familie. Is er eigenlijk informatie over hoe het daar gaat met de naleving en de handhaving?

Handelingen I 2017-2018, nr. 38, item 3, blz. 13, 14

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik heb nog een vraag over de EU-landen, namelijk hoe de richtlijn elders geïmplementeerd is, of we al kunnen zien wat de effecten in die andere landen zijn en of er actuele gegevens en cijfers zijn. Onlangs is daar in de Tweede Kamer een motie over aangenomen. Kan de minister aangeven of hij inderdaad gaat zorgen dat dat overzicht en die cijfers er komen, zodat we meer van elkaar kunnen leren?

(...)

Minister Hoekstra:

Verder vroeg mevrouw Prast wat de ervaringen in andere landen zijn. Volgens mij is het verstandig, juist ook omdat dit in andere landen ook nieuw is, dat ik du moment dat hierover informatie is, dit deel met de Kamer. Mevrouw Vos vroeg hier ook naar. Ik vermoed dat men breder in Europa, zeker ook in bijvoorbeeld Duitsland, erin geïnteres-seerd is om te weten wat de effectiviteit hiervan is. Dat zullen we moeten monitoren. Dat gaat Europa ook monitoren en dat zullen we dan met de Kamers delen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toezicht DNB op eventueel weigeren door banken van politiek prominenten als klanten (34.808) (T02631)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van Strien (PVV) en Prast (D66), toe dat toezichthouder DNB expliciet zal monitoren of banken, vanwege eventuele extra kosten of werkzaamheden als gevolg van verscherpt cliëntenonderzoek, politiek prominenten, hun naasten of geassocieerden zullen weigeren als klant. De minister zal het belang hiervan ook in zijn reguliere contacten met DNB onderstrepen.


Kerngegevens

Nummer T02631
Status voldaan
Datum toezegging 10 juli 2018
Deadline 1 januari 2023
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Prof.dr. H.M. Prast (PvdD)
ir. drs. G.A. van Strien (PVV)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen banken
De Nederlandsche Bank
Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn
politiek prominente personen
toezicht
Kamerstukken Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn (34.808)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 37, item 3, blz.3, 6

De heer Van Strien (PVV):

(...) Ten eerste zitten er voor de bank nogal wat kosten en werk aan extra onderzoeken voor PPP's. Ten minste twee banken hebben al te kennen gegeven geen zaken te doen met PPP's vanwege de te hoge kosten. In Het Financieele Dagblad van vorige week las ik dat Van Lanschot alle klanten gaat wegsturen die te weinig willen beleggen en dus te weinig opbrengen. De minister is hier in de tweede memorie van antwoord heel luchtig over: hij gaat ervan uit dat er voldoende banken zijn waar wel diensten verkregen kunnen worden. Voor mijn fractie is dit antwoord niet aanvaardbaar. Wij vinden dat er voor alle banken een gelijk speelveld dient te zijn en dat banken niet mogen discrimineren voor PPP's. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

(...)

Mevrouw Prast (D66):

In antwoord op onze schriftelijke vraag naar de geschatte financiële kosten van de screening kwam de minister meteen bedrag van €104 per gescreende per jaar, los van incidentele transacties. Van de banken horen wij een ruim drie keer zo hoog bedrag. Vermoedelijk ligt de waarheid met €200 per jaar in het midden, maar laten we nu eens aannemen dat de minister met zijn €104 plus incidentele kosten gelijk heeft. Klanten betalen €20 per jaar voor eenvoudige bankrekening. 20 min 104 is -84. Daarmee worden de naasten van een politiek prominent zo niet verliesgevend dan toch in elk geval minder aantrekkelijk voor de bank.

Wij hebben in de schriftelijke ronde gevraagd of dit ertoe kan leiden dat banken om redenen van rendement deze klanten zullen weren. Collega Van Strien wees daar ook al op. Het antwoord van de minister heeft ons geen duidelijkheid gegeven. Ik wil de minister daarom hierbij nogmaals deze vraag stellen. Dat banken afscheid mogen nemen van klanten als ze die onvoldoende renderend vinden, weten we inmiddels dankzij het bericht verleden week over Van Lanschot. Kan de minister toezeggen dat hij banken niet zal toestaan klanten te weigeren simpelweg omdat ze geassocieerd zijn met een politieke prominent en daarom financieel onaantrekkelijk zijn?

Handelingen I 2017-2018, nr. 38, item 3, blz. 11, 14

Mevrouw Prast (D66):

Dank u wel voorzitter. Allereerst hierbij de vraag die mij zojuist ontschoten was in mijn interruptie. Ik had in eerste termijn gevraagd of de minister kan toezeggen dat hij banken niet zal toestaan klanten te weigeren simpelweg omdat ze geassocieerd zijn met een politieke prominent en daarom financieel onaantrekkelijk zijn. Het gaat mij daarbij dus niet om een integriteitsvraag. Hierop is de minister niet ingegaan. Dat interpreteer ik zo dat hij dat op dit moment niet wil of kan toezeggen.

(...)

Minister Hoekstra:

(...) Zij vroeg mij om toe te zeggen dat banken in alle gevallen de PEP's moeten aannemen, ook al zijn ze financieel niet aantrekkelijk. Dat wringt wel met een ander basisprincipe, namelijk dat banken zelf over hun cliëntacceptatie gaan. In de volle breedte is dat gewoon waar. Als mevrouw Prast mij vraagt of ik vind dat er voldoende waarborgen zijn om ervoor te zorgen dat precies datgene wat zij niet wil ook niet gebeurt, dan is mijn antwoord: ja, absoluut. Dat heb ik in eerste termijn al geprobeerd te zeggen. Dat punt is namelijk heel expliciet met De Nederlandsche Bank gewisseld. De Nederlandsche Bank zal hier zeer expliciet toezicht op houden. En hoewel het aan de ene kant best een grote groep is, met die nieuwe PEP's en alles wat daaromheen hangt, is aan de andere kant het aantal casussen dat zich zal voordoen per maand vermoedelijk zeer beperkt. Dat wordt voor De Nederlandsche Bank dus ook niet wild ingewikkeld. Ik stel me echt voor dat DNB dan ook onmiddellijk in gesprek gaat. Ik zeg mevrouw Prast toe dat ik in mijn contacten met de president van De Nederlandsche Bank zal opnemen dat dat een zorgpunt is waar ik in het bijzonder DNB naar zal laten kijken. (...) DNB is, denk ik, daar het slot op de deur. Nogmaals, ik zeg mevrouw Prast toe om dit in mijn tweewekelijkse gesprekken met de president van De Nederlandsche Bank expliciet te markeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging In EU bespreken bruikbaarheid structurele saldo (35.000) (T02634)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van de vragen van de leden Rinnooy Kan (D66) en Postema (PvdA), toe in de EU het gesprek aan te gaan over de bruikbaarheid van het begrip “structurele saldo”, in het bijzonder de normen van 3% en 60%.


Kerngegevens

Nummer T02634
Status voldaan
Datum toezegging 20 november 2018
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Drs. A. Postema (PvdA)
Prof.dr. A.H.G. Rinnooy Kan (D66)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen EU-begrotingsnorm
Structurele saldo
Kamerstukken Miljoenennota 2019 (35.000)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr.8 item 8 - blz.1-2

De heer Postema (PvdA):

Hieraan gerelateerd is het capitum selectum over de toekomst van het Europese Stabiliteits- en Groeipact. De minister is er net als zijn voorgangers doorgaans als eerste bij om de collega's in Europa te herinneren aan de noodzaak van budgettaire discipline, maar gaat daarmee voorbij aan het feit dat de onvrede over het pact groot is en dat er een herziening aan de orde is. Er is de afgelopen jaren immers sprake geweest van een steeds uitgebreidere set van soms tegenstrijdige regels binnen het SGP, die in toenemende mate onwerkbaar blijken. Daarnaast constateert mijn fractie dat de belangrijke automatische stabilisatoren die in ons trendmatige begrotingsbeleid zijn ingebouwd, als het er echt op aankomt in hun werking worden beperkt door het SGP. Een door deze Kamer in 2013 aangenomen motie van mijn collega Klaas de Vries riep de regering reeds op om de schadelijke effecten van deze normering voor de werkloosheidsbestrijding onder ogen te zien. In het verlengde hiervan is ook gepleit voor een Europese werkloosheidsnorm van maximaal 5%. Financiën zijn immers geen doel, maar een middel om het goede mee te bewerkstelligen. In dit kader zijn de voorstellen van het Europees Begrotingscomité interessant. Dit onafhankelijke adviesorgaan van de Europese Commissie pleit voor een overheidsschulddoelstelling zoals we die kennen, in combinatie met — en dat is nieuw — een limiet op de groeivoet van de nominale primaire overheidsuitgaven. Daarbij is de limiet gebaseerd op de potentiële groei, zodat de regel een aanzienlijk meer stabiliserend effect heeft dan de huidige saldoregel. Immers, feitelijke groei boven potentieel leidt tot daling van de primaire overheidsuitgaven als deel van het bbp, terwijl een tijdelijk lagere groei juist tot stijging van deze uitgavenpost als deel van het bbp leidt. Daarmee worden de automatische stabilisatoren versterkt in plaats van verzwakt. Kan de minister een appreciatie geven van deze gedachte?

Handelingen I 2018-2019, nr.8 item 8 - blz.23-24

De heer Rinnooy Kan (D66):

Als dan zo veel op te merken valt over dat structurele saldo aan de ene kant, wat ik overigens heel goed kan begrijpen, en als aan de andere kant het toch ook wenselijk lijkt te zijn dat de Europese landen in het algemeen begrotingsbeleid voeren dat laten we maar zeggen bestand is tegen conjunctuurschommelingen, dan wijst dat toch in de richting van de noodzaak van een ander instrument om dat effectief te beoordelen en zo nodig te becommentariëren? Mijn slotvraag aan de minister: zou u zich daarvoor sterk willen maken? Wat zou dat instrument moeten zijn? Zou dat iets zijn om op Europees niveau ter discussie te stellen?

Minister Hoekstra:

Wat in de discussie niet genoemd is maar natuurlijk wel relevant is, zijn de markers die we eigenlijk het meeste gebruiken, namelijk de 3% en de 60%. Terecht vraagt de heer Rinnooy Kan hoe relevant dat structurele cijfer is. Daar is wel wat op aan te merken. Tegelijkertijd geeft het wel iets van een langetermijndoorkijk. Ik ben heel graag bereid, zoals ik al tegen de heer Postema zei, om dat gesprek in Europa te voeren. Zoiets als het houdbaarheidstekort zou daarbij kunnen helpen. Ik wijs er wel op dat het een ingewikkelde discussie is, want dat structurele saldo is er, als ik het mij goed herinner, mede op voorspraak van Nederland in gekomen, juist omdat je voorbij het hier en nu wilt kijken. Misschien moet het mandje nog net wat anders worden ingericht, waarop de heer Rinnooy Kan zal vragen of het niet wat simpeler kan. Graag, maar het gaat erom dat iets wordt verzonnen waaraan je je grosso modo houdt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Integreren “brede welvaart” (35.000) (T02638)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van de vragen van de leden van Kesteren (CDA), Binnema (GroenLinks) en Ester (ChristenUnie), toe de Kamer nader te informeren betreft de implementatie van het advies van de Raad van State. Hij zal hierbij ingaan op de integratie van het begrip “brede welvaart”.


Kerngegevens

Nummer T02638
Status voldaan
Datum toezegging 20 november 2018
Deadline 1 januari 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Dr. H.A. Binnema (GroenLinks)
Dr. P. Ester (ChristenUnie)
Mr. N.J.J. van Kesteren (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen Brede welvaart
miljoenennota
welzijn
Kamerstukken Miljoenennota 2019 (35.000)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 8 item 3 - blz. 18

De heer van Kesteren (CDA):

Resumerend, voorzitter. De begroting voor 2019 is een mooie begroting. Het kan ook weleens een begroting zijn aan het einde van een tijdperk. Immers, internationale ontwikkelingen zullen onmiskenbaar nopen tot herijking van onze defensieverplichtingen. De energietransitie zal ingrijpende financiële consequenties hebben. In dit verband is het noodzakelijk na te denken over de gevolgen hiervan voor de rijksbegroting. Wat moet er veranderen om deze ontwikkelingen te financieren, met behoud van de welvaart die we hebben? In zijn advies introduceert de Raad van State het begrip "brede welvaart". Dit begrip moet waarborgen dat Nederland ondanks alle veranderingen ook voor toekomstige generaties een prima plek blijft om te wonen, te werken en te ondernemen. De raad adviseert het kabinet de Miljoenennota te benutten om jaarlijks een beschouwing te geven over de vraag hoe de regering de doelstelling van brede welvaart steeds een stap dichterbij kan brengen. Een dergelijke beschouwing moet samenhang, consistentie en voorspelbaarheid van het overheidsbeleid en het consequent uitvoeren daarvan bevorderen. Voorzitter. De CDA-fractie vindt dit een interessante suggestie en is benieuwd naar de reactie van het kabinet hierop. Wij wachten in algemene zin met belangstelling de reacties van het kabinet af.

Handelingen I 2018-2019, nr. 8 item 8 - blz. 9

De heer Binnema (GroenLinks):

De economie groeit, maar het getuigt wel van een smalle opvatting van welvaart. We zijn blij met het inzicht dat de Monitor Brede Welvaart ons hierin biedt en ook de uitgebreide aandacht die de Raad van State hieraan besteedt in het advies over de Miljoenennota. Het contrast dat we nu zien is dat het goed gaat met de materiële welvaart, met veiligheid en met gezondheid, maar dat het minder goed gaat met milieu, wonen en samenleven. Naar de toekomst gekeken liggen de grote uitdagingen bij het menselijk kapitaal en het economisch kapitaal, waar het goed mee gaat, maar het gaat niet zo goed met dat natuurlijk kapitaal, zoals stikstofoverschot, CO2 -uitstoot en fossiele energie. Ook hier laat de ontwikkeling van de brede welvaart een vergelijkbare scheidslijn tussen de hoger- en lageropgeleiden zien. Hoe speelt het kabinet hierop in? Welke acties onderneemt het kabinet, mede gezien het advies van de Raad van State om de brede welvaart meer te integreren in de Miljoenennota. Daar heeft ook collega Van Kesteren naar gevraagd.

Handelingen I 2018-2019, nr. 8 item 8 - blz. 11

De heer Ester (ChristenUnie):

Geluk is meer dan koopkracht, zo laten het Sociaal en Cultureel Planbureau en het Planbureau voor de Leefomgeving zien in hun beschouwingen over brede welvaart. Ze laten ook zien hoe belangrijk en hardnekkig sociaal-culturele verschillen zijn, bijvoorbeeld de scheidslijnen die zich aftekenen tussen lagere en hogere opleidingsgroepen —dat kwam al even aan de orde — tussen Nederlanders met veel en weinig menselijk en sociaal kapitaal, tussen winnaars en verliezers van globalisering. De minister erkende in de Tweede Kamer het belang van dit brede welvaartsbegrip. In het verlengde van een eerdere opmerking zou ik willen vragen welke concrete rol hij in zijn beleid weggelegd ziet voor dat brede welvaartsbegrip, bijvoorbeeld in de Miljoenennota's die onder zijn bewind zullen worden vervaardigd. Ik hoor dat graag.

Handelingen I 2018-2019, nr. 8 item 8 - blz. 36

Minister Hoekstra:

Dat zie ik ook als een aanmoediging aan mijn adres. Ik ga door naar het volgende blok over de hervormingen. Een groot aantal dingen die het kabinet van plan is, komt terug in het Belastingplan. De staatssecretaris zal er straks nog meer over zeggen. Laat ik een paar specifieke opmerkingen maken die bij mij horen neer te slaan. De heren Ester, Van Kesteren en Binnema hebben gevraagd naar brede welvaart en de monitor. Ik vind de aspecten van groot belang. In de Miljoenennota komen veel van die aspecten terecht aan bod. Tegelijkertijd zitten er ook beperkingen aan wat in die Miljoenennota wel en niet te doen is. Ik heb de Tweede Kamer, en GroenLinks in het bijzonder, toegezegd dat ik zou kijken hoe we die discussie over "welvaart voorbij uitsluitend het financiële" verder kunnen vormgeven. Of dat nu een dikkere bijlage is bij de Miljoenennota, of dat het toch op een andere manier moet, daar moeten we nog op studeren, denk ik. Het kabinet is zich er zeer van bewust dat het verstandig is om te zoeken naar een bredere maat dan alleen het geld. Laten we eerlijk zijn, zelfs vanuit mijn portefeuille sta ik vooraan om toe te geven dat het gaat om welzijn. Welvaart is daarvoor een middel, maar geen doel op zichzelf.

Handelingen I 2018-2019, nr. 8 item 8 - blz. 53

De heer Ester (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Het is jammer dat de overgebleven minuten niet verhandelbaar zijn. Dank aan de bewindslieden voor de zorgvuldige beantwoording van de vragen van mijn fractie. Wij zijn blij met het evenwichtige karakter van de begroting voor 2019. Er zijn geen groepen die qua koopkracht onevenredig en onaanvaardbaar achterblijven. Tegelijk wil mijn fractie onderstrepen dat die koopkrachtplaatjes maar een deel van het verhaal vertellen. Wij zijn ook blij met de toezegging van de minister om het brede welvaartsbegrip meer te integreren in komende Miljoenennota's. Wij denken dat dat goed is.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Kamer informeren inzake de afschaffing van de bpm-teruggaafregeling (35.029) (T02683)

De Staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van de vragen van de leden Sent (PvdA) en Schalk (SGP), toe de Kamer te informeren over de implementatie van de afschaffing van de bpm-teruggaafregeling.


Kerngegevens

Nummer T02683
Status voldaan
Datum toezegging 11 december 2018
Deadline 1 april 2019
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden P. Schalk (SGP)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen bpm-teruggaafregeling
Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019
Kamerstukken Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019 (35.029)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 11 item 3 - blz. 9

Mevrouw Sent (PvdA):

En hoe kijkt hij aan tegen de positie van huurders bij energiebesparingsmaatregelen? Zij hebben immers vaak zelf geen invloed op verduurzaming van de woning, en corporaties kunnen onmogelijk alle woningen in korte tijd onder handen nemen. Het idee dat belastingverhoging op aardgas tot forse energiebesparingsmaatregelen leidt, is dus maar ten dele waar. Het gevolg is dat een groot deel van de huurders langere tijd extra belasting zal moeten betalen, terwijl zij zelf geen invloed kunnen hebben op de timing waarop de verhuurder besluit energiebesparingsmaatregelen te nemen. Wil de staatssecretaris dit voor zijn verantwoordelijkheid nemen? Het voorstel om de bpm-teruggaafregeling voor taxi's en openbaar vervoer met ingang van 1 januari 2020 af te schaffen roept de vraag op om het verwachte milieueffect te becijferen. En hoe verhoudt dit milieueffect zich tot de kostenstijging van het zorgvervoer?

Handelingen I 2018-2019, nr. 11 item 3 - blz. 17

De heer Schalk (SGP):

Mevrouw de voorzitter, ten aanzien van de fiscale vergroeningsmaatregelen 2019 een paar korte aandachtspunten. Hier komen wel een paar zaken aan de orde die gaan aantikken voor de individuele burger. Neem het verlagen van de vermindering van de energiebelasting. Ik vind dat een verwarrende tekst voor de gewone burger. Het is een verlaging van de belastingvermindering, dus het wordt duurder voor de consument. Een ander puntje. Door het afschaffen van de bpm-teruggaveregeling worden bedrijven en instellingen geraakt die te maken hebben met contractgroepenvervoer, met doelgroepenvervoer. Is dit realistisch als het gaat om doelgroepenvervoer in de regio, om vervoer van mensen met een beperking, om ouderenvervoer of om het vervoer van kinderen naar school? Welke consequenties kan of zal dit hebben voor het leerlingenvervoer?

Handelingen I 2018-2019, nr. 11 item 14 - blz. 5

Staatssecretaris Snel:

Dan waren er vragen over de afschaffing van de bpmteruggaafregeling. Daar is wat langer over gesproken in de Tweede Kamer, best lang zelfs. Het gaat om de afschaffing van de teruggaafregeling voor taxi's in het vervoer voor de regio's, bijvoorbeeld voor mensen met een beperking, ouderen of kinderen. De heer Schalk en mevrouw Sent hebben gevraagd hoe de effecten zich tot elkaar verhouden. Laat ik eerst zeggen dat ik het waardeer dat de Eerste Kamer aandacht vraagt voor deze gevolgen. Ook in de Tweede Kamer was het een uitgebreid onderdeel. Ik begrijp dat ook, want die zorgen hebben wij zelf ook. Het gaat om een kwetsbare groep in de samenleving, om het vervoer van mensen met een beperking, ouderen en kinderen. Deze maatregel heeft nooit als doelstelling dat zij daaronder lijden. Het gaat hier om taxibedrijven en niet om het vervoer van en naar het ziekenhuis. Alleen voor het ziekenhuis blijft gewoon vrijgesteld. Hier gaat het om een busje dat overdag misschien wordt gebruikt voor doelgroepenvervoer en 's avond vooriets anders. Kun je dat fiscaal anders berekenen? De sector zelf denkt dat ze in 2025 emissieloos kan zijn. Ze heeft dat zelfs vastgelegd in het Bestuursakkoord Zero Emissie Doelgroepenvervoer. De sector is ambitieuzer dan het kabinet, want het denkt dit in 2025 emissieloos te kunnen doen. Dat komt omdat er voor busjes best wel veel groene alternatieven beschikbaar zijn. Het is ook niet zo dat het voor de huidige busjes iets duurder wordt. Wanneer je nu kunt kiezen voor de aanschaf van een nieuw busje en je kiest dan bewust voor een nietmilieuvriendelijk busje, dan heb je een hogere aanschafprijs. Dan gaat het overigens nog steeds niet om de mensen die in dat busje zitten, het gaat echt om de gemeenten en de zorgverzekeraars die dat busje hebben. Wij verwachten dan ook echt — en dat hebben we behoorlijk stevig onderzocht — geen gevolg in de prijs of in het aanbod voor het doelgroepenvervoer. Vaak is dat aanbod verplicht. Maar goed, we snappen wel dat er toch nog een beetje onzekerheid over bestaat, zodat wij hebben besloten om die maatregel daarom wel te gaan monitoren om te kijken of het klopt wat wij denken. We hebben ook gezegd dat, als het niet zo is en er toch onvoorziene effecten zijn, we de Kamer daarover zullen informeren. Dat was toen nog de Tweede Kamer, maar ik zeg hierbij toe dat ik ook de Eerste Kamer daarover zal informeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Kamer de rapportage inzake ontwikkelingen woningcorporaties aanbieden (35.030) (T02688)

De Staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Sent (Pvda) en Köhler (SP), toe een afschrift te zenden van de rapportage aan de Tweede Kamer waarin hij ingaat op de ontwikkelingen bij de woningcorporaties ten aanzien van de verhuurderheffing, de vennootschapsbelasting en de beperking van de renteaftrek (ATAD1)


Kerngegevens

Nummer T02688
Status voldaan
Datum toezegging 11 december 2018
Deadline 1 december 2019
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden F. Köhler (SP)
Prof.dr. E.M. Sent (PvdA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen ATAD1
vennootschapsbelasting
verhuurderheffing
woningcorporaties
Kamerstukken Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (35.030)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 11 item 3 - blz. 10

Mevrouw Sent (PvdA):

Voorzitter. De belastingontwijkingsmaatregelen uit het voorliggende pakket kunnen op de warme steun van de PvdA rekenen. We vinden het goed dat schuldfinanciering in de vennootschapsbelasting minder aantrekkelijk wordt gemaakt. Maar de mogelijkheden om corporaties uit te zonderen op ATAD 1 zijn naar onze mening onvoldoende onderzocht. De gevolgen voor de lastenontwikkeling voor de woningcorporaties achten wij onacceptabel. De aangehouden motie-Van Apeldoorn c.s. over de belastingdruk voor woningcorporaties is dan ook medeondertekend door ons. Wij vrezen dat de totale belastingdruk voor de woningcorporaties de afgesproken investeringen in de nieuwbouw van sociale huurwoningen en de verduurzaming van de bestaande sociale huurwoningen in de weg staat. En wat ons betreft moeten er dan mitigerende maatregelen komen. Voorzitter. De voorliggende voorstellen richten zich op maatregelen die uitvoerbaar zijn voor de Belastingdienst.

De heer Van Rij (CDA):

Ik zou graag even willen terugkomen op de passage die mevrouw Sent zojuist uitsprak over de woningbouwcorporaties. Op zichzelf is duidelijk dat ATAD en de beperking van de renteaftrek ook de woningbouwcorporaties fors raakt. Alleen, is zij niet met mij bevreesd dat als je daar voor een uitzonderingspositie gaat pleiten, je dan al heel snel in strijd komt met het Europees recht? Ik ben ook wel benieuwd of mevrouw Sent de verzachtende maatregelen waarvoor zij pleit in de fiscale sfeer of in de niet-fiscale sfeer ziet, want ik denk dat wij al snel tegen het Europees recht gaan aanlopen.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik heb het gevoel dat het kabinet zich onvoldoende heeft ingespannen om de corporaties uit te zonderen van ATAD 1. Als daadwerkelijk blijkt dat die uitzondering niet mogelijk is, als dat inmiddels een gepasseerd station is, dan moeten er andere mitigerende maatregelen komen als de consequenties voor de verduurzaming en voor de opdracht van de woningcorporaties zodanig zijn dat wij ze onwenselijk achten. Mijn zorgen liggen op dat terrein.

Handelingen I 2018-2019, nr. 11 item 10 - blz. 3-4

De heer Köhler (SP):

Voorzitter. De beperking van de renteaftrek voor de vennootschapsbelasting wordt door het kabinet om twee redenen wenselijk geacht. Ten eerste om belastingontwijking tegen te gaan. Ten tweede om het investeren met vreemd vermogen niet meer zo veel te bevoordelen boven het investeren met eigen vermogen. Daarmee wordt het werken met eigen vermogen bevorderd. In beide doelstellingen kan de SPfractie zich vinden. Ook de woningcorporaties worden hierdoor getroffen, omdat ook zij vennootschapsbelasting betalen. Volgens het kabinet is dat door het recht van de Europese Unie onvermijdelijk. Wij betwijfelen dat, maar die discussie laat ik nu terzijde. Duidelijk is dat geen van beide argumenten voor de beperking van de renteaftrek opgaan voor de woningcorporaties. Zij schuiven niet met rentebetalingen en winsten over de landsgrenzen en zij moeten juist extra vreemd vermogen aantrekken om voldoende te kunnen investeren in nieuwbouw van betaalbare huurwoningen en verduurzaming van hun bestaande woningen. Het kabinet had daarom de corporaties kunnen uitzonderen van deze maatregel. Maar dat is volgens de regering niet in overeenstemming te brengen met het EU-recht. Ook dat betwijfelen wij. Er is een alternatief: de onbedoelde verhoging van de vennootschapsbelasting voor woningcorporaties volledig compenseren door een even grote verlaging van de verhuurderheffing. Het kabinet zegt dit min of meer te doen, maar dat zien wij toch anders. Door beperking van de renteaftrek gaan de corporaties stapsgewijs meer vennootschapsbelasting betalen. Structureel bedraagt dat 353 miljoen euro per jaar. Het kabinet trekt daar 106 miljoen euro vanaf, omdat verlaging van de tarieven van de Vpb, de vennootschapsbelasting, ook bij de corporaties doorwerkt. Tot zover kunnen wij de redenering volgen. Maar dan trekt het kabinet er ook nog 100 miljoen van af waarmee de verhuurderheffing wordt verlaagd. En ook nog de 104 miljoen korting op de verhuurderheffing als corporaties investeren in verduurzaming van hun huurwoningen. Dat klopt natuurlijk niet. Als de corporaties dit geld voor verduurzaming gebruiken, kunnen ze er de verhoging van de vennootschapsbelasting niet meer mee compenseren. Er rest dus vanaf 2022 een aanzienlijke lastenverzwaring. Die gaat ten koste van de ruimte voor investeringen. Aedes, de vereniging van woningcorporaties, heeft uitgerekend dat door de autonome ontwikkeling van de verhuurderheffing en de vennootschapsbelasting, samen met de beperking van de renteaftrek, de corporaties in 2021 1 miljard euro meer belasting gaan betalen. Van ruim 2 naar ruim 3 miljard euro per jaar. Dat betekent dat iedere huurder straks €100 per maand aan rijksbelastingen gaat betalen. Ik heb het kabinet gevraagd te reageren op die berekening van de belastingverhoging van 1 miljard per jaar door de corporaties. De staatssecretaris dingt daar in zijn antwoord nauwelijks op af. Hij stelt op de meeste punten dat het Rijk in het kader van de begroting op deze manier niet vooruit rekent. Dat zal wel waar zijn, maar dat neemt het probleem helemaal niet weg. Uit het hele land bereiken ons berichten van woningcorporaties en gemeenten dat door de verhoging van de belastingdruk de noodzakelijke nieuwbouw en verduurzaming van huurwoningen in gevaar komen. "We lijken wel de pinautomaat uit Den Haag", zegt Ger Peeters namens de Limburgse corporaties over de toenemende belastingdruk. Zeven Flevolandse corporaties schreven een brief over de gevolgen van de beperking van de renteaftrek. "We kunnen 1.450 minder woningen bouwen of 5.000 minder verduurzamen", zegt Arjan Deutekom, directeur van de corporatie GoedeStede uit Almere. De stapeling van belastingen maakt dat de Tilburgse corporaties tot 2021 300 in plaats van 1.500 woningen kunnen bouwen. "Het is een optelsom van fiscale ellende", zegt René Scherpenisse namens hen. De vier Apeldoornse corporaties hebben berekend dat ze 7 miljoen kwijt zijn door de beperking van de renteaftrek. "Het loopt al snel op tot 140 miljoen die we minder kunnen investeren", aldus Arjen Jongstra, voorzitter van hun samenwerkingsverband. Volgens Egbert de Vries, directeur van de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties, kunnen deze door de beperking van de renteaftrek, waardoor ze in 2022 samen 30 miljoen extra belasting betalen, 10% minder woningen bouwen. En dat in een stad met een groot tekort aan betaalbare woningen. Voorzitter. De regering reageert nogal lauw op deze onheilstijdingen. Vooralsnog vindt ze de investeringsruimte van de woningcorporaties groot genoeg. Ze zal er na overleg met de corporaties nog eens naar kijken en rapporteert dan volgend jaar aan de Tweede Kamer over de stand van zaken. Dat vinden wij een veel te laconieke houding van het kabinet. De stelling "regeren is vooruitzien" wordt hier vervangen door "regeren is vooruitschuiven". Het ergste is dat de regering helemaal niet zegt wat ze gaat doen als uit 11-10-3 11 december 2018 Eerste Kamer Pakket Belastingplan 2019 EK 11 het nader onderzoek blijkt dat de toenemende belastingdruk op corporaties inderdaad de corporaties te veel beperkt in hun investeringsruimte, waardoor ze de afgesproken nieuwbouw en verduurzaming van woningen niet kunnen realiseren. Wij willen dat er nu wordt vastgelegd dat het kabinet dan aanvullende voorstellen zal doen, zodat de woningproductie en verbetering niet terugvallen. Daartoe dien ik, mede namens mevrouw Sent, de heer Binnema, mevrouw Baay en de heer Ten Hoeve, een motie in. Deze vervangt de motie-Van Apeldoorn die bij de Algemene Financiële Beschouwingen is aangehouden.

Handelingen I 2018-2019, nr. 11 item 14 - blz. 1

Staatssecretaris Snel:

Dank u wel, voorzitter. Ik had bij de eerste drie blokjes één vraag van mevrouw Sent niet kunnen beantwoorden. Wanneer vindt die evaluatie van de Innovatiebox precies plaats? Dat is inmiddels opgezocht. De laatste evaluatie dateert van 2016. De volgende evaluatie is beoogd in 2022. Zo staat het in de Miljoenennota van dit jaar. Dan mijn vierde blokje. Het is een van mijn lievelingsblokjes: belastingontwijking. Het was vanavond al zo leuk, maar het wordt hoop ik nog veel leuker. Ik heb al een inleidende beschieting gegeven. Nu gaat het meer om de specifieke vragen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de ATAD-maatregelen. Wat doet een earningsstrippingmaatregel? Zo'n maatregel heeft tot doel om niet te veel rente in aftrek te kunnen brengen. Daar vielen ook de woningbouwcorporaties onder, waarover wat vragen zijn gesteld. Mevrouw Sent en de heer Köhler vroegen aandacht voor de lastendruk die de woningcorporaties als gevolg van deze maatregel ondervinden. Zou je geen uitzondering kunnen maken? Daar is al een klein debatje over gevoerd. De regering denkt dat het opnemen van een uitzondering voor woningbouwcorporaties juridisch te risicovol is. We hebben daar in het verleden al een aantal keren discussie over gehad bij de vennootschapsbelastingplicht. Het risico op verboden staatssteun is daarmee te groot. Die uitweg hebben wij dus niet kunnen zoeken. Tegelijkertijd hebben wij wel aandacht voor de problemen die de woningbouwcorporaties zeggen te ondervinden. Zij zijn een belangrijke partner, ook als het gaat om verduurzaming. Naast de al voorziene heffingsvermindering in de verhuurderheffing voor verduurzaming heeft het kabinet een extra verlaging van de verhuurderheffing van 100 miljoen voorgesteld. Op deze manier wordt de meest gerichte tegemoetkoming voor de woningbouwcorporaties bereikt. In die zin zoekt het kabinet misschien wel in dezelfde hoek als de heer Köhler, al is een een-op-eencompensatie in de verhuurderheffing wat ons betreft niet aan de orde. Tegelijkertijd verlaagt het kabinet het Vpb-tarief behoorlijk. Dat is in de tabel opgenomen. Ook de woningbouwcorporaties genieten daar behoorlijk van. Als je dat bij elkaar optelt, dan zie je dat er in de jaren van dit kabinet een lastenverlichting voor woningbouwcorporaties optreedt. Nu zou de heer Köhler kunnen zeggen dat er structureel sprake is van een kleine lastenverzwaring. Dat klopt ook, maar de investeringscapaciteit van de woningbouwcorporaties voor de komende jaren is alleen maar groter, omdat hun lasten lager zijn.

De voorzitter:

Meneer Köhler, ik geef u nu nog even niet het woord. Ik wil dat de staatssecretaris eerst de gelegenheid krijgt om een beetje gang te maken in de beantwoording, want ik hou de klok in de gaten. U heeft straks een tweede termijn en u kunt dadelijk interrumperen, maar nu even niet.

Staatssecretaris Snel:

Dat geeft de sector ook ruimte, zoals ik zei, om de benodigde duurzaamheidsinvesteringen te doen. Als kabinet hebben wij ambities in de woningmarkt. Nogmaals, de corporaties zijn daarin onze partner. Ik heb de Tweede Kamer eerder toegezegd dat ik dit nadrukkelijk blijf volgen, want dit is wat wij verwachten dat er gaat gebeuren. De heer Köhler had andere cijfers. Ik blijf het volgen, zowel wat de corporaties betalen aan vennootschapsbelasting als wat zij betalen aan verhuurderheffing. Het kabinet zal de rapportage van de ontwikkelingen ook naar de Eerste Kamer sturen, zodra we die rapportage hebben gemaakt. Mocht het anders zijn dan wij voorzien, dan is er in ieder geval een rapport waaruit blijkt of wij gelijk hadden of niet.

Handelingen I 2018-2019, nr. 11 item 14 - blz. 17

De heer Köhler (SP):

Voorzitter. Ten slotte de belastingdruk op woningcorporaties door beperking van de renteaftrek in de VPB. Per 2021 krijgen de corporaties volgens de staatssecretaris door andere financiële maatregelen een overcompensatie en per 2022 resteert er van de 350 miljoen belastingverhoging door de beperking van de renteaftrek nog een gering bedrag aan verhoging. Dat is dus volgens de staatssecretaris. Mijns inziens is dat een onjuiste manier van rekenen. Ik heb het in eerste termijn uitvoerig voorgerekend, maar daar is de staatssecretaris aan voorbijgegaan. Hij behoudt zijn oude berekening. Op dat punt zijn we het dus niet eens. Belangrijker zijn echter de cijfers — de staatssecretaris noemt dit "cijfers van anderen", waarbij die anderen de woningcorporaties zijn — die ook blijk geven van een autonome stijging van de VPB en van de verhuurderheffing in de komende jaren. Alles bij elkaar optellend komen zij tot een miljard meer. Op die cijfers heeft de staatssecretaris nauwelijks afgedongen. Hij heeft alleen gezegd dat de fasering wat hem betreft misschien anders loopt en dat we het allemaal nog eens moeten gaan bekijken. Ten slotte zegt hij dat hij er in het voorjaar op terugkomt in een rapportage. Hij zegt toe om deze ook naar onze Kamer te sturen. Daar komen we niet veel verder mee.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het onderzoeken van de garantieregeling voor polishouders van verzekeraars en de besmettingsrisico’s specifiek voor de Nederlandse situatie (34.842) (T02690)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Prast (D66) mede namens de leden van de fracties VVD, SP, PvdA en de ChristenUnie, toe het onderzoeksrapport van EIOPA en de appreciatie van de regering met de Kamer te delen. Tevens naderhand een additioneel onderzoek uit te voeren naar de specifieke situatie in Nederland inzake de besmettingsrisico’s en de garantieregeling voor polishouders van verzekeraars.


Kerngegevens

Nummer T02690
Status voldaan
Datum toezegging 27 november 2018
Deadline 1 juli 2022
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Prof.dr. H.M. Prast (PvdD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen afwikkeling
garantieregeling
verzekeraars
Kamerstukken Wet herstel en afwikkeling van verzekeraars (34.842)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 9 item 8 blz. 4-5

Minister Hoekstra:

Dat brengt mij bij de toezegging van mij waar mevrouw Prast naar op zoek is. Het is misschien goed om nog iets te zeggen over de situatie zoals die nu ligt in Europa en ook met EIOPA. EIOPA doet een onderzoek naar de wenselijkheid van garantiestelsels en heeft daar inmiddels de onderzoeksfase van afgesloten. Men verwacht daarover in de eerste helft van het volgend jaar te publiceren. Ik denk dat het ingewikkeld wordt om zelf nog als Nederland nog een onderzoek te doen en dat als input te gebruiken richting EIOPA om te laten zien wat wij zelf hebben gedaan. Maar wat ik me wel kan voorstellen, is dat ik de conclusies van EIOPA deel met de Eerste Kamer en uiteraard met mevrouw Prast in het bijzonder, waarbij we ingaan op de kant van de garantieregeling, maar ook op die van de besmettingsrisico's, dus het tweede gedeelte van de zorgen van mevrouw Prast. Daarbij zullen we bekijken of het EIOPA-onderzoek die beide componenten afdoende heeft afgedekt. Ik kan me verder voorstellen dat ik daarvan een appreciatie geef. Als mijn indruk is dat dat onvoldoende is gebeurd, zullen we zelf nader onderzoek moeten doen, bijvoorbeeld naar de besmettingsrisico's. Een alternatief is dat als mijn appreciatie zou zijn dat dat voldoende is en mevrouw Prast het daar niet mee eens is, het aan haar is om mij daar vervolgens opnieuw toe te verleiden. Maar ik vermoed dat we echt aan dezelfde kant van het touw trekken als het gaat om de garantieregeling en de besmettingsrisico's. Ik zou het zo met haar af willen afspreken dat ik haar toezeg dat ik het rapport van EIOPA met haar deel, dat ik daar een appreciatie bij doe en dat ik ook concludeer, in hoeverre dat nog leidt tot onderzoeksvragen en vervolgstappen van de kant van het kabinet. Vanzelfsprekend hebben we daar dan, indien dat nuttig en wenselijk is, weer een debat over.

Mevrouw Prast (D66):

Om niet te veel tijd kwijt te zijn in de tweede termijn, wil ik het volgende vragen. Dat onderzoek van EIOPA is een onderzoek naar de noodzaak van een Europees netwerk van nationale garantieregelingen voor verzekeraars, met funding en voldoende harmonisatie. Het is dus een onderzoek naar de noodzaak van een Europees netwerk. In mijn perceptie is dat toch echt iets anders dan onderzoeken hoe het in Nederland zit met het aantal polishouders die, ik zeg maar wat, met het kapitaal bij de verzekeraar hun hypotheek hadden willen aflossen, maar misschien niet genoeg hebben als een verzekeraar in afwikkeling gaat. Dat ik heb gezegd dat dat mogelijk als input voor EIOPA kan worden gebruikt, was eigenlijk om aan te geven dat je dat soort onderzoek eigenlijk toch moet doen. We vragen dus niet zo heel veel van de minister. Ik hoor nu dat dat onderzoek niet op tijd zal zijn, want EIOPA is al volop bezig. Het is ook niet zo dat EIOPA hetzelfde wil gaan onderzoeken als dat waar ik om heb gevraagd namens vijf fracties. Dat de minister dat onderzoek van EIOPA met mij deelt, is mooi, maar ik kom daar zelf ook wel achter.

Minister Hoekstra:

Ik ga de toezegging aan mevrouw Prast nog goudgerander maken. Het puur Nederlandse stuk, waarom het haar gaat, over wat je in Nederland nog zou moeten willen weten, zal inderdaad niet specifiek uit dat EIOPA-onderzoek komen. Wat natuurlijk wel uit het EIOPA-onderzoek komt, is juist welke stappen je eventueel in Europees verband nog zou moeten willen zetten. Ik denk dat mevrouw Prast het met mij eens is dat veel van dit soort regelingen zich bij uitstek leent voor een Europese oplossing — ik zie haar glunderen — in een steeds Europesere verzekeringsmarkt. Die logica delen we met elkaar. Ik stel het volgende voor. Ik wacht wel met het uitzetten van additioneel onderzoek totdat ik EIOPA gehad heb, want anders zouden er zomaar nog andere open stukjes kunnen zitten in de vragen die we met elkaar beantwoord willen hebben. Dat onderzoek zal in ieder geval naar die zaken vragen die mevrouw Prast specifiek voor de Nederlandse situatie van belang vindt. Dan kunnen we dat in één keer integraal uitvragen. Dat lijkt mij wel charmant om dat woord eens te gebruiken. Als mevrouw Prast daarmee kan leven, dan zeg ik dat bij dezen toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aanbieden ex postanalyse van de uitvoeringtoetsen aan de Eerste Kamer (31.066) (T02698)

De Staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Rij (CDA), toe om de ex postanalyse van de uitvoeringstoetsen aan de Eerste Kamer aan te bieden.


Kerngegevens

Nummer T02698
Status voldaan
Datum toezegging 29 januari 2019
Deadline 1 januari 2021
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Mr. M.L.A. van Rij (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie evaluatie
Onderwerpen Ex postevaluatie
Uitvoeringstoets
Kamerstukken Belastingdienst (31.066)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2018-2019, 31 066, D - blz. 5

De heer Van Rij (CDA):

Ik heb toch ook nog een derde vraag. Wij hebben als commissie voor Financiën onder leiding van de heer Rinnooy Kan en de vorige commissievoorzitter heel veel aandacht besteed aan het punt van de uitvoeringstoets. We hebben daarvoor eigenlijk een eigen toets op de toets ontwikkeld. U gaat zelf op pagina 9 in op de uitvoeringstoets. Dat vraagt veel inzet van de Belastingdienst, maar ik vond met name uw opmerking over niet de ex-anteanalyse maar de ex postanalyse interessant. Zou u daar wat meer op in kunnen gaan? Want ik denk dat de ex-postbenadering zeker zo wezenlijk is als de ex-antebenadering. Daar wil ik het in eerste termijn bij laten.

Kamerstukken I 2018-2019, 31 066, D - blz. 13

Staatssecretaris Snel:

Dan is er nog gevraagd naar de uitvoeringstoets. Die doe ik vooral voordat wij aan wetgeving doen, dus ex ante. De heer Van Rij zei dat dat ook ex post belangrijk is. Dat is ook zo, want we moeten ook leren hoe de uitvoeringstoets is verlopen. We doen er volgens mij nu negen ex post. Daarin nemen we het hele proces nog een keer door om te achterhalen of we achteraf tot nieuwe inzichten kunnen komen. Dat is, voorzover ik weet,

nog niet gebeurd; we doen het ook voor het eerst. Maar ik vind het belangrijk om ook de uitvoeringstoets als zodanig aan een zekere toetsing

te onderwerpen.

De heer Van Rij (CDA):

Voorzitter, mag ik daar een heel korte vraag over stellen? Ik gaf al aan dat dat heel waardevol is, maar het lijkt mij ook heel waardevol om dat met ons te delen. Nogmaals, wij toetsen vooral op uitvoering, maar ik denk dat het ook heel goed is als wij daar kennis van nemen en het debat daarover kunnen vervolgen. Want volksvertegenwoordigers hebben nog weleens de neiging om alleen naar toekomstig beleid en toekomstige wetgeving te kijken en niet naar hoe het echt werkt.

Staatssecretaris Snel:

We moeten daar nog naar kijken en we zullen een vorm vinden, maar ik heb geen enkele terughoudendheid om die lessen in het publieke debat en dus ook met u te delen. Als dat anders is, dan krijg ik dat vast te horen. Maar ik zit daar heel ontspannen in, dus laten we dat doen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Kamer nader informeren met betrekking tot de btw op denksporten (35.026, F) (T02772)

De Staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Nagel (50PLUS), toe de Kamer in het eerste kwartaal van 2019 nader te informeren met betrekking tot de omzetbelasting (btw) op denksporten.


Kerngegevens

Nummer T02772
Status voldaan
Datum toezegging 7 december 2018
Deadline 1 januari 2020
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden J.G. Nagel (50PLUS)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Schriftelijk overleg
Categorie brief/nota
Onderwerpen culturele btw-vrijstelling
Denksporten
Kamerstukken Belastingplan 2019 (35.026)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2018-2019, 35026, E, blz. 4

De leden van de fractie van 50PLUS vragen aan de regering wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot de verhoging van de btw op denksporten? Denksportverenigingen vrezen een groot nadelig effect op hun ledenbestand vanwege noodzakelijke contributieverhogingen, zo brengen deze leden onder de aandacht. Welke maatregelen zijn er ter compensatie genomen of worden door de regering voorbereid?

Kamerstukken I 2018-2019, 35026, F, blz. 8

De leden van de fractie van 50PLUS vragen wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot de btw op denksporten. Deze leden geven aan dat denksportverenigingen vrezen voor een groot nadelig effect op hun ledenbestand vanwege noodzakelijke contributieverhogingen en vragen welke maatregelen er zijn genomen of worden voorbereid ter compensatie. De btw-behandeling van denksporten is geen onderdeel van het Belastingplan 2019 of de hierin opgenomen verruiming van de Nederlandse sportvrijstelling. Het onderwerp wordt momenteel onderzocht in overleg met NOC-NSF en vertegenwoordigers van de denksportbonden en -verenigingen naar aanleiding van een arrest van het HvJ EU.5 Op basis van dit arrest zijn denksporten die worden gekenmerkt door een te verwaarlozen lichamelijke component voor de btw niet als sport aan te merken. Het laatste gesprek hierover met genoemde partijen heeft plaatsgehad op 13 november 2018. Het onderzoek en de gesprekken zijn nog niet afgerond. Mijn streven is erop gericht het parlement in het eerste kwartaal van 2019 nader te informeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Onderzoeken beleidsmogelijkheden voor rente-asymmetrie (35.110) (T02774)

De Staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer naar aanleiding van een vraag van het lid Essers (CDA), mede namens de leden van de fracties van de VVD en D66, toe bij de voorbereiding van een nieuw Besluit de beleidsmogelijkheden inzake rente-asymmetrie te onderzoeken.


Kerngegevens

Nummer T02774
Status voldaan
Datum toezegging 9 juli 2019
Deadline 1 juli 2021
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit (Nadere) Memorie van antwoord
Categorie overig
Onderwerpen Rente-asymmetrie
Kamerstukken Wet fiscale arbitrage (35.110)


Uit de stukken

Kamerstukken I, 2018-2019, 35 110, B, blz. 3

In transfer pricing-geschillen komt het nogal eens voor dat niet de hoogte van de «geconsolideerde winst» ter discussie staat, maar slechts de verdeling ervan tussen de twee landen. In dergelijke gevallen kan een dubbele rentelast (als gevolg van rente-asymmetrie) worden voorkomen door de berekening van heffingsrente in beide landen op te schorten onder de voorwaarde dat de onderneming het bedrag aan belasting over de «geconsolideerde winst» (onder aftrek van reeds betaalde belasting) afstort op een rentedragende geblokkeerde rekening. Bij het bereiken van een oplossing van de MAP, worden de landen gerechtigd tot het overeengekomen deel van de belasting over de «geconsolideerde winst» inclusief rente. In hoeverre is de regering bereid om de beleidsmogelijkheden op dit gebied te onderzoeken in het kader van een nieuw Besluit?

Kamerstukken I 2018-2019, 35 110, C, blz. 3

De leden van de fracties van het CDA, de VVD en D66 vragen verder of het kabinet bereid is om beleidsmogelijkheden te onderzoeken voor de problematiek van rente-asymmetrie bij de procedure voor onderling overleg. In het huidige besluit over de procedure voor onderling overleg is reeds aandacht geschonken aan deze problematiek. Het kabinet herkent de geschetste problematiek en zal bij de voorbereiding van het nieuwe besluit mogelijkheden onderzoeken. Daarbij wordt aangetekend dat de wettelijke bepalingen met betrekking tot rente per land nogal verschillen en dat voor de door de leden van de fracties van het CDA, de VVD en D66 genoemde oplossing internationale consensus nodig zal zijn.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Kamer een afschrift verzenden van een uiteenzetting over de wijze waarop EU-lidstaten omgaan met opties binnen de EU-arbitragerichtlijn (35.110) (T02775)

De Staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Vendrik (GroenLinks), mede namens de leden van de D66-fractie, toe de Kamer een afschrift te versturen van een uiteenzetting aan de Tweede Kamer over welke keuzes de andere lidstaten hebben gemaakt bij de implementatie van de EU-arbitragerichtlijn.


Kerngegevens

Nummer T02775
Status openstaand
Datum toezegging 9 juli 2019
Deadline 1 januari 2025
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden C.C.M. Vendrik (GroenLinks)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit (Nadere) Memorie van antwoord
Categorie overig
Onderwerpen EU-arbitragerichtlijn
Kamerstukken Wet fiscale arbitrage (35.110)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2018-2019, 35 110, B, blz. 3

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat in het debat in de Tweede Kamer vragen zijn gesteld over de keuzes die andere lidstaten in hun implementatie wetgeving hebben gemaakt. De regering had op het moment van behandeling niet de beschikking over informatie over de wijze waarop andere lidstaten omgaan met de lidstaatopties binnen de arbitragelijn. Is deze informatie inmiddels beschikbaar? Zo ja, kan de regering deze informatie delen met het parlement en voorzien van een appreciatie? Is er naar de mening van de regering aanleiding om de voorliggende implementatie-wetgeving al dan niet aan te passen? Indien deze informatie nog niet beschikbaar is, kan de regering aangeven wanneer dat wel het geval zal zijn?

Kamerstukken I 2018-2019, 35 110, C, blz. 3

De leden van de fracties van GroenLinks en D66 vragen of informatie over de wijze waarop andere lidstaten omgaan met de lidstaatopties binnen de EU-arbitragerichtlijn inmiddels beschikbaar is. Deze informatie is nog niet beschikbaar. De EU-arbitragerichtlijn schrijft niet voor dat lidstaten keuzes kenbaar moeten maken aan andere lidstaten. Hierdoor dient zelfstandig onderzoek te worden gedaan naar de keuzes van andere lidstaten. Zoals ik heb toegezegd bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer zal een uiteenzetting worden gegeven wanneer duidelijk is welke keuzes de andere lidstaten hebben gemaakt bij de implementatie van de EU-arbitragerichtlijn. Deze uiteenzetting zal ik ook naar de Eerste Kamer verzenden. Een exacte termijn waarbinnen de uiteenzetting beschikbaar is, kan niet worden gegeven.


Brondocumenten


Historie







Toezegging In een beleidsbesluit aangeven hoe de Belastingdienst in de praktijk met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 9 februari 2017 (ECLI:EU:C:2017:102) zal omgaan (35.026) (T02780)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van de Ven (VVD) en Van Rij (CDA), in de memorie van antwoord toe vooruitlopend op een wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 in een beleidsbesluit aan te gegeven hoe de Belastingdienst in de praktijk met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 9 februari 2017 (ECLI:EU:C:2017:102) zal omgaan. Tevens zegt de staatssecretaris toe dat terugwerkende kracht aan het besluit zal worden verleend tot en met 9 februari 2017.


Kerngegevens

Nummer T02780
Status voldaan
Datum toezegging 30 november 2018
Deadline 1 december 2019
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden Mr. M.L.A. van Rij (CDA)
Mr. M.P.M. van de Ven (VVD)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Schriftelijk overleg
Categorie lagere regelgeving
Onderwerpen Belastingdienst
Voetbalmakelaarsarrest
Wet inkomstenbelasting 2001
Kamerstukken Belastingplan 2019 (35.026)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2018-2019, 35.026, D, blz. 15

De leden van de fracties van het CDA en de VVD vragen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU) van 9 februari 2017 (het Spaanse voetbalmakelaarsarrest). In de nota naar aanleiding van het verslag bij Overige fiscale maatregelen 2018 is aangegeven dat er op dat moment nog geen eindbeslissing was en dat de uitkomst daarvan wellicht invloed heeft op de precieze invulling van de door Nederland voor de inkomstenbelasting te nemen maatregel. Inmiddels is in deze procedure een eindbeslissing beschikbaar. De precieze reikwijdte van het arrest voor de wettelijke regeling voor kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen is echter nog niet voldoende duidelijk. Daarom zal vooralsnog vooruitlopend op een wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) in een beleidsbesluit worden aangegeven hoe de Belastingdienst met dit arrest in de praktijk zal omgaan. Dit besluit zal naar verwachting in het eerste kwartaal van 2019 verschijnen.

Kamerstukken I 2018-2019, 35302, A

Toezegging die ziet op de vraag hoe in de praktijk omgegaan gaat worden met het voetbalmakelaarsarrest

De leden van de fracties van het CDA en de VVD hebben tijdens de behandeling van het pakket Belastingplan 2019 vragen gesteld over de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 9 februari 2017 (ECLI:EU:C:2017:102), ook wel bekend als het voetbalmakelaarsarrest. Ik heb toegezegd dat vooruitlopend op een wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 in een beleidsbesluit zal worden aangegeven hoe de Belastingdienst in de praktijk met dit arrest zal omgaan. Ook heb ik toegezegd dat terugwerkende kracht aan het besluit zal worden verleend tot en met 9 februari 2017. In april 2019 was mijn verwachting dat het besluit spoedig zou worden gepubliceerd. Helaas neemt de afrondende fase van het besluit meer tijd in beslag dan verwacht. Ik zeg hierbij toe dat het beleidsbesluit uiterlijk in het vierde kwartaal van 2019 wordt gepubliceerd.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Kamer informeren zodra het Invest-NL het eigen mvo-beleid heeft vormgegeven (35.123) (T02809)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Karimi (GroenLinks), toe dat zodra Invest-NL het eigen mvo-beleid heeft vormgegeven, hij dit met de Kamer zal delen.


Kerngegevens

Nummer T02809
Status voldaan
Datum toezegging 12 november 2019
Deadline 1 januari 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden F. Karimi (GroenLinks-PvdA)
Commissie commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (EZK/LNV)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Invest-NL
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
Kamerstukken Machtigingswet oprichting Invest-NL (35.123)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 6, item 10, blz. 44.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik probeer nog een argument toe te voegen. Misschien overtuigt dat de minister wel. Ook andere staatsdeelnemingen die mvo-beleid moeten volgen, komen wel eens in de media vanwege situaties waarin het mvo-beleid niet voluit nageleefd is. Gewoon kritische projecten. Ik denk dat het zowel voor het kabinet als voor de Kamer, gezien het draagvlak dat nodig is voor alle transities die wij moeten doormaken, van belang is dat Invest-NL niet meteen al in de beginfase met negatieve situaties geconfronteerd wordt. De minister zou dus alle mogelijkheden om mvo bij Invest-NL hoog op de agenda te krijgen met beide handen moeten grijpen. Is de minister bereid om één stapje verder te gaan en niet alleen te wachten op het algemene mvobeleid?

Minister Hoekstra:

Ik begrijp heel goed dat dit ook voor mevrouw Karimi bijzondere aandacht heeft. Laten wij het als volgt doen. Zodra Invest-NL het eigen mvo-beleid heeft vormgegeven, zal ik dit met de Kamer delen. Dan ben ik ook graag bereid om daar schriftelijk of mondeling met elkaar over van gedachten te wisselen. Wat proberen wij hier met elkaar te verenigen? Volgens mij is dat de brandende wens aan de kant van de Kamer, maar ook aan de kant van het kabinet, om te zorgen dat wij het maatschappelijk verantwoord ondernemen naar een hoger niveau tillen, ook bij deze staatsdeelneming. Aan de andere kant probeer ik — dat klinkt misschien een beetje zwaar — de integriteit van het beleid heel te houden. Wij kunnen niet bij deze staatsdeelneming, en straks bij de volgende, en nog later bij de daar weer op volgende, op een groot aantal onderwerpen uitzonderingen genereren. Wij hebben immers een heel mooi en rijk mandje aan staatsdeelnemingen, van grote diversiteit. Ik denk dat het dan wel helpt om op dit punt enige uniformiteit te betrachten. Dus ik wil afspreken dat ik het met de Kamer deel zodra Invest-NL zover is. Als de Kamer dan zegt dat het veel te weinig is en dat het vraagt om een schriftelijke of mondelinge gedachtewisseling met de minister, dan ben ik daar uiteraard graag toe bereid. Maar ik denk dat wij dit punt nooit zullen bereiken.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Toezenden eindrapportages onderzoeken IV-organisatie en IV-portfolioproces van de Belastingdienst (35.302) (T02818)

De staatssecretaris van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Rooijen, toe het rapport over de verandercapaciteit van de Belastingdienst ook aan de Eerste Kamer te zenden.


Kerngegevens

Nummer T02818
Status voldaan
Datum toezegging 10 december 2019
Deadline 1 januari 2020
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Financiën
Kamerleden drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
Commissie commissie voor Financiën (FIN)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Belastingdienst
IV-organisatie
IV-portfolioproces
Kamerstukken Belastingplan 2020 (35.302)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 11, item 3, p.11

Van Rooijen (50PLUS):

Ik heb in de Tweede Kamer in februari 2019 een motie ingediend samen met Kamerlid Leijten van de SP voor een parlementair onderzoek naar de Belastingdienst. Ik heb die niet in stemming gebracht, omdat ik nog wilde afwachten of er een kentering zou komen. Minister Hoekstra kende mijn opvatting. Hij was het met mij eens dat er in ieder geval wel direct een extern onderzoek moest komen naar de ICT-top van de Belastingdienst. Dat onderzoek door Ernst & Young zou eind dit jaar gereed zijn. Kan de staatssecretaris aangeven of dat onderzoek inmiddels gereed is? Wil hij dat rapport ook terstond aan deze Kamer toezenden zodra het gereed is?

Handelingen I 2019-2020, nr. 12, item 12, p.24-25

Staatssecretaris Snel:

De heer Van Rooijen had nog een specifieke vraag over de verandercapaciteit van de Belastingdienst. Toen hij nog aan de andere kant zat, zoals het hier zo mooi heet, heb ik een vraag gekregen of wij die niet in beeld moesten brengen. Hij zei "de minister", maar volgens mij hadden wij daar met z'n tweeën een debat over. Ik heb gezegd: "Het is eigenlijk wel heel verstandig om dat te doen, om die verandercapaciteit van de dienst in beeld te brengen, ook als het gaat om de ICT-systemen." Wij hebben inderdaad aan Ernst & Young gevraagd om het hele automatiseringsbedrijf tegen het licht te houden: doen we het goed, hebben we een goede programmacultuur, zitten daar de goede mensen en alles wat daarbij hoort? Dat is in beeld gebracht. Het voornemen is om het rapport nu ook openbaar te maken, want het is van hun kant afgerond. Het rapport zal in de week van 16 tot 20 december naar het parlement gaan. In eerste instantie was de toezegging dat naar de Tweede Kamer te sturen, maar wij gaan het zeker ook naar de Eerste Kamer sturen.

De toeslagendiscussie van zojuist heeft natuurlijk ook een verband met het functioneren van de Belastingdienst. Ik heb dat eerder in een kleinere samenstelling van uw Kamer naar voren gebracht. Nu lijkt het net alsof het functioneren van de Belastingdienst zo afhankelijk is van hoe wij omgaan met de toeslagen. Maar toen ik begon met deze baan, waren we vooral bezig met de aanpassingen rondom het blauwe gedeelte, dus de ICT en de personeelstekorten. Wij zijn daar op delen een end mee gevorderd, bijvoorbeeld met het aantrekken van voldoende personeel en het in beeld brengen van onze ICT-wensen. We zijn er nog lang niet. Als je bijvoorbeeld kijkt naar het onderzoek naar de verandercapaciteit — dat rapport gaan we binnenkort ook naar buiten brengen — en dat in ons portfoliomanagement bekijkt, dan zie je dat we nog een aantal jaren bezig zijn om dat echt op orde te brengen, maar dat we in ieder geval wel weten waar we mee bezig zijn en dat we een goede route volgen. Dat was in het verleden anders, vond ik.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Grenswaarde voor investeringen Invest-NL waarbij goedkeuring van minister is vereist niet te laag (35.123) (T02819)

De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Huffelen (D66), toe er op toe te zien dat de grenswaarde voor investeringen waarvoor specifiek zijn goedkeuring is vereist niet te laag wordt.


Kerngegevens

Nummer T02819
Status voldaan
Datum toezegging 12 november 2019
Deadline 1 januari 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Financiën
Kamerleden Drs. A.C. van Huffelen (D66)
Commissie commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (EZK/LNV)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen drempelwaarden
Invest-NL
Kamerstukken Machtigingswet oprichting Invest-NL (35.123)


Uit de stukken

Handelingen I 2019-2020, nr. 6, item 10, blz. 31

Minister Hoekstra:

(…)

Mevrouw Van Huffelen vroeg wat die investeringsdrempels zijn en hoe daarop wordt beoordeeld. Voor de goede orde: de Staat houdt natuurlijk een vinger aan de pols bij die drempels, maar de exacte bevoegdheid voor het nemen van de investeringsbeslissingen en ook voor het toezicht daarop ligt straks bij de raad van commissarissen en bij de raad van bestuur. Ik ben op dit moment nog in gesprek met de beoogde voorzitters van de raad van bestuur en de raad van commissarissen over de hoogte van de drempel. Dat is overigens precies de normale gang van zaken bij staatsdeelnemingen. Bij alle andere staatsdeelnemingen heb je deze systematiek dus ook, waarbij typisch hele kleine dingen of voor de specifieke onderneming kleine investeringen niet worden voorgelegd, maar grote investeringen wel. Je ziet ook wel dat over de tijd dat soort kaders nog weer worden aangepast, bijvoorbeeld vanwege de gevoeligheid, het buitenlands karakter of het feit dat de onderneming, de staatsdeelneming, zo sterk is gegroeid dat wat initieel een logische drempel leek, uiteindelijk niet meer werkbaar is, waardoor de drempel omhoog moet. Maar concreet zijn we daarover dus nog in gesprek.

Handelingen I 2019-2020, nr. 6, item 10, blz. 38

Mevrouw van Huffelen (D66):

Dan over het onderwerp van de drempelwaarde voor de minister van Financiën. De minister heeft aangegeven dat hij nog komt te spreken over de hoogte van de grens voor investeringen die op zijn bord terechtkomen. Ik zou hem vooral willen aanmoedigen om die niet te laag vast te stellen, al was het alleen maar omdat daarmee ook de minister van Financiën in de positie zou kunnen komen dat hij individuele projecten mede moet gaan beoordelen.

Handelingen I 2019-2020, nr. 6, item 10, blz. 42

Minister Hoekstra:

Voorzitter. Dan ben ik bij mevrouw Van Huffelen, die nog een keer nadrukkelijk vroeg of ik de drempelwaarde niet te laag wilde leggen. Kennelijk is het allerergste wat er zou kunnen gebeuren dat die drempelwaardes zo laag komen te liggen dat ík dan in de positie zou komen om projecten te beoordelen. Dat zou natuurlijk ten koste van alles voorkomen moeten worden, begreep ik uit haar tweede termijn. Dat wil ik ook graag voorkomen, dus ik zal ze niet te laag leggen.


Brondocumenten


Historie