Toezegging Nieuwe definities (26.671/30.036) (T00476)
Minister Donner zegt toe bij de herziening van het Wetboek van Strafvordering te zullen bekijken of daar definities in moeten worden opgenomen voor termen als “gegevens” en “geautomatiseerd werk”.
Nummer | T00476 |
---|---|
Oorspronkelijke nummer | tz_JUST_2006_7 |
Status | voldaan |
Datum toezegging | 30 mei 2006 |
Deadline | 1 januari 2023 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie Minister van Veiligheid en Justitie |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. A. Broekers-Knol (VVD) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | computercriminaliteit strafvordering |
Kamerstukken | Goedkeuring Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (30.036 (R1784)) Computercriminaliteit II (26.671) |
Handelingen Eerste Kamer 2005 – 2006, 30 – 1346
Blz. 1348
(…)
Mevrouw Broekers-Knol (VVD): (…) In het voorlopig verslag is door mijn fractie de vraag gesteld of de definities van ’’gegevens’’ (artikel 80quinquies van het Wetboek van Strafrecht) en ’’geautomatiseerd werk’’ (artikel 80sexies van het Wetboek van Strafrecht) niet ook in de betekenissentitel van het Wetboek van Strafvordering zouden moeten worden opgenomen. De minister antwoordt daarop op pagina 6 van de memorie van antwoord dat hem uit de praktijk niet bekend is dat er problemen ontstaan doordat een aparte definitiebepaling in het Wetboek van Strafvordering ontbreekt. Dat moge zo zijn, maar zou het uit een oogpunt van wetsystematiek geen aanbeveling verdienen om de definities bij een eerstvolgende wijziging van het Wetboek van Strafvordering toch in dat wetboek op te nemen? Graag een reactie van de minister.
(…)
Blz. 1351
Minister Donner: (…) Mevrouw Broekers, u vroeg allereerst naar de wenselijkheid om termen als ’’gegevens’’ en ’’geautomatiseerd werk’’, gedefinieerd in het Wetboek van Strafrecht, ook in het Wetboek van Strafvordering te definiëren. Welnu, de oorzaak van de discrepantie is het feit dat de begrippen indertijd bij amendement in het Wetboek van Strafrecht zijn opgenomen, zonder dat het Wetboek van Strafvordering aan de orde was. Het hoeft evenwel geen problemen op te leveren. In de stukken gaf ik al aan dat het mij niet bekend is dat er problemen zijn ontstaan door het ontbreken van een aparte definitiebepaling in het Wetboek van Strafvordering. De begrippen worden kennelijk gehanteerd in de betekenis zoals die in het Wetboek van Strafrecht wordt gegeven. Tegelijkertijd ben ik het met u eens dat wij met oog op de systematiek moeten bezien of het nodig is om een gelijkluidende definitie op te nemen in het Wetboek van Strafvordering. Mag ik u toezeggen dat wij bij de algemene herziening van het Wetboek van Strafvordering zullen bezien of hiervoor aanleiding is en, zo ja, hoe het opgelost kan worden?
Brondocumenten
-
behandeling en stemming (zonder stemming aangenomen) Handelingen EK 2005/2006, nr. 30, blz: 1346-1353
-
23 januari 2024
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 mei 2019
nieuwe deadline: 1 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
18 april 2019
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
7 november 2017
nieuwe commissie: commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) -
7 november 2017
commissie vervallen: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) -
26 oktober 2017
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Justitie en Veiligheid -
26 oktober 2017
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Veiligheid en Justitie -
7 februari 2017
nieuwe deadline: 1 januari 2019
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 december 2016
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten: -
1 december 2015
nieuwe deadline: 1 juli 2016
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
20 november 2015
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 mei 2014
nieuwe deadline: 1 juli 2015
nieuwe status: openstaand -
29 april 2014
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
10 januari 2013
nieuwe deadline: 1 juli 2013
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten: -
15 mei 2012
nieuwe deadline: 1 juli 2012
nieuwe status: openstaand
Voortgang:
Opmerking: In de brief van 4 oktober jl. is gevraagd naar de reden voor opschorting van deze toezegging. Hier is tot op heden geen antwoord op gekomen.documenten:-
-
Verslag van een schriftelijk overleg inzake toezeggingen
toezegging T01152 voor kennisgeving aangenomen door de commissie voor BZK/AZ op 3 april 2012
toezegging T01134 voor kennisgeving aangenomen op 8 mei 2012 door de commissies voor IMRO en voor VenJ
voor kennisgeving aangenomen door de commissie voor V&J op 15 mei 2012
EK, E
-
-
4 oktober 2011
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief aan de minister van Veiligheid en Justitie in reactie op de brief van 15 september 2011 over het halfjaarlijkse toezeggingenrappel
niet als Kamerstuk gepubliceerd
-
-
16 september 2011
nieuwe deadline: 1 januari 2012
nieuwe status: openstaand
Voortgang:
Opmerking: De commissie heeft op 4 oktober 2011 een brief gestuurd aan de minister over o.m. deze toezegging. -
7 juni 2011
nieuwe commissie: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) -
7 juni 2011
commissie vervallen: commissie voor Justitie (Just.) -
14 oktober 2010
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Veiligheid en Justitie -
14 oktober 2010
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Justitie -
23 maart 2010
nieuwe status: openstaand
Voortgang:
Opmerking: Zoals vermeld in mijn brief van 26 juni 2009 over de aanpak van cybercrime,is een wetsvoorstel in voorbereiding ter herziening van artikel 54a Wetboek van Strafrecht (Kamerstukken II 2008/2009, 28 684, nr. 232, blz. 5). In dit wetsvoorstel zal bovengenoemd punt worden opgenomen.documenten:-
-
brief van de minister van Justitie met de laatste stand van zaken over de openstaande toezeggingen
voor kennisgeving aangenomen op 30 maart 2010
EK, J
-
-
29 september 2009
nieuwe status: openstaand
Voortgang:
Opmerking: De commissie merkt op dat de toelichting bij ‘stand van zaken’ vermoedelijk onjuist is. De tekst is namelijk hetzelfde als de tekst erboven en lijkt geen enkele relatie te hebben met toezegging T00476. De commissie verzoekt u haar de juiste stand van zaken met betrekking tot deze toezegging mede te delen.
"De Eerste Kamer ontvangt binnen enkele weken de toegezegde brief over de criteria die bij de evaluatie zullen worden gebruikt (Handelingen I 2004/2005, blz. 1493–1504)."
-
11 mei 2007
nieuwe deadline: 1 januari 2010
Voortgang:
Opmerking: Dit betreft een langlopende toezegging, waaraan gevolg zal kunnen worden gegeven zodra de hier bedoelde herziening haar beslag krijgt in verschillende concrete wetsvoorstellen. Dit laatste zal naar verwachting eerst in 2009 het geval zijn.documenten: -
30 mei 2006
toezegging gedaan
Toezegging Monitoren en mogelijk evalueren van de insluitingsfouillering (33.112) (T01925)
De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Hoekstra (CDA), toe dat hij de bevoegdheid tot insluitingsfouillering zal monitoren en afhankelijk van de aantallen ook evalueren.
Nummer | T01925 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 13 mei 2014 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Veiligheid en Justitie |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | Mr. W.B. Hoekstra (CDA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | insluitingsfouilleringen monitoring |
Kamerstukken | Verruiming fouilleerbevoegdheden (33.112) |
Handelingen I 2013-2014, nr. 29, item 5 - blz. 1
De heer Hoekstra (CDA):
Vervolgens zouden we nog graag van de minister willen horen hoe hij dit onderdeel van de wet denkt te evalueren en of hij wil toezeggen het aantal gevallen dat zich zal voordoen vanaf het moment dat deze wet ingaat, zo die ingaat, te zullen monitoren en publiceren.
Handelingen I 2013-2014, nr. 29, item 5 - blz. 12
De heer Hoekstra (CDA):
Ik wil nog één extra vraag stellen. Misschien komt de minister er zelf straks ook nog wel op of misschien moet hij daarover zijn brein ook nog laten werken. Misschien kan hij zeggen of hij ook bereid is om dit dan te gaan monitoren? Ik heb dat al gevraagd na de vraag over de aanpassing. Ik denk namelijk dat velen behoefte hebben aan kwantitatieve informatie en ook aan een evaluatie. Wat mij betreft hoeft deze vraag niet in deze termijn te worden beantwoord, maar misschien kan de minister ook daarover nog zijn licht laten schijnen in de tweede termijn.
Minister Opstelten:
Dat zou een volgend punt in mijn bijdrage in eerste termijn zijn. Op de vraag van de heer Hoekstra kan ik zeggen: ja, ik zal dat monitoren en afhankelijk van de aantallen ook evalueren. Dat moge duidelijk zijn. Het antwoord is dus "ja".
Brondocumenten
-
behandeling Handelingen EK 2013/2014, nr. 29, item 5
-
28 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
15 februari 2022
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 december 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 november 2019
nieuwe deadline: 1 januari 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 oktober 2019
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
3 juli 2018
nieuwe deadline: 1 juli 2019
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
25 mei 2018
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van Justitie en Veiligheid en de minister voor Rechtsbescherming over het halfjaarlijks rappel toezeggingen die aan de Eerste Kamer zijn gedaan
Voor kennisgeving aangenomen op 3 juli 2018.
EK, X
-
-
7 november 2017
nieuwe commissie: commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) -
7 november 2017
commissie vervallen: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) -
26 oktober 2017
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Justitie en Veiligheid -
26 oktober 2017
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Veiligheid en Justitie -
7 februari 2017
nieuwe deadline: 1 januari 2018
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 december 2016
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten: -
10 februari 2016
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
1 december 2015
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
20 november 2015
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 mei 2014
toezegging gedaan
Toezegging Bij de evaluatie het systeemtoezicht door de Inspectie Justitie en Veiligheid betrekken (34.372) (T02643)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Sent (PvdA) en Strik (GroenLinks), toe dat bij de evaluatie van de wet over twee jaar bekeken zal worden hoe het systeemtoezicht achteraf door de Inspectie Justitie en Veiligheid heeft gewerkt.
Nummer | T02643 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 19 juni 2018 |
Deadline | 1 januari 2023 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | Prof.dr. E.M. Sent (PvdA) mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | Inspectie Justitie en Veiligheid systeemtoezicht |
Kamerstukken | Computercriminaliteit III (34.372) |
Handelingen I 2017-2018, nr. 34, item 5, blz. 6-24
Mevrouw Sent (PvdA):
(...)
Kortom, systeemcontrole lijkt wenselijk zowel voor de rechtsbescherming van burgers als voor het identificeren van knelpunten bij de uitoefening van de bevoegdheden. De Raad voor de rechtspraak pleit voor een nieuw toezichtsorgaan dat de inzet van de hackbevoegdheid naast individueel ook integraal toetst. Amnesty International acht effectief toezicht door een onafhankelijke, juridische instantie op het handelen van opsporingsdiensten een cruciaal onderdeel van een democratische rechtsstaat om misbruik, willekeur en onnodige inbreuken te voorkomen.
Het Rathenau Instituut trok bij de deskundigenbijeenkomst een parallel met het toezicht door de CTIVD op het functioneren van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en uitte de zorg dat de Inspectie Veiligheid en Justitie ... Voorzitter, het is toch "Justitie en Veiligheid"?
De voorzitter:
Het is Justitie en Veiligheid.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik laat dat de voorzitter met genoegen nog een keer herhalen. Ik begin de zin nog een keertje.
Het Rathenau Instituut trok bij de deskundigenbijeenkomst een parallel met het toezicht door de CTIVD op het functioneren van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en uitte de zorg dat de Inspectie Justitie en Veiligheid minder onafhankelijk is in haar opereren en over minder bevoegdheden beschikt. Is de minister het met de PvdA eens dat kritisch en onafhankelijk toezicht op het gebruik dat de opsporingsdiensten maken van hun ruimere bevoegdheden, met waarborgen voor de rechtspositie van de burger, wenselijk is? Zo ja, hoe is hij voornemens systeemcontrole op adequate wijze vorm te geven?
Voorzitter, ten slotte. Gegeven de nieuwe bevoegdheden voortvloeiend uit het voorliggende wetsvoorstel en de snelle technologische ontwikkelingen op het gebied van computercriminaliteit vraagt mijn fractie de minister toe te zeggen de voorziene evaluatietermijn van vijf jaar te bekorten tot twee à drie jaar. Is de minister daartoe bereid? Kan hij daarbij expliciet aandacht schenken aan systeemcontrole?
(...)
Minister Grapperhaus:
(...)
Ik wil naar aanleiding van de vragen van mevrouw Sent nog iets zeggen en misschien ook suggereren over dat toezicht van de inspectie. Misschien dat we daar toch nog in de evaluatie iets mee kunnen doen. Ik wil dat nog even voor straks bewaren, als u dat goed vindt, voorzitter. Ik benadruk dat deze wet heel goed is ingericht, juist op wat het Europees Hof van ons vraagt.
(...)
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik ben het met de minister eens dat die rechtmatigheidstoets belangrijker is dan de systeemtoets. Maar wat ik steeds aangeef, is dat die rechtmatigheidstoets alleen verzekerd is aan de voorkant. Het gaat om een machtiging van de rc. De toetsing achteraf is lang niet altijd gewaarborgd in elke zaak indien er geen vervolging plaatsvindt of er in het kader van de handhaving een hackoperatie is geplaatst. Dan alleen hebben we te maken met de inspectie. Zoals de minister terecht zegt: dat is een systeemtoets en die is minder met waarborgen omgeven dan een rechtmatigheidstoets. Graag toch nog een reactie.
Minister Grapperhaus:
Ere wie ere toekomt, want dit zeg ik naar aanleiding van vragen van mevrouw Sent op dit punt. Ik wil hier hardop toezeggen dat we bij de evaluatie over twee jaar met elkaar zullen kijken of en hoe dat systeemtoezicht achteraf door de Inspectie JenV heeft gewerkt. Daarbij zeg ik via u tot mevrouw Strik dat de stelling dat heel veel zaken niet bij de rechter zullen komen, geen stelling is maar een veronderstelling, waarvan ik een andere verwachting heb. Dit gaat over (a) het aanschaffen van hele dure softwarelicenties hoe dan ook, ook al is het goedkoper dan dat we de hele software in een keer moeten kopen, (b) grote, ingewikkelde toestemmingsprocedures — laten we daar duidelijk over zijn, want zo'n bevel maak je niet nog even op vrijdagmiddag om tien voor vijf; dat moet echt een behoorlijk doorwrocht verhaal zijn — en (c) grote, criminele kwesties. Ik heb u niet voor niets twee casussen genoemd en beschreven, waarin we heel duidelijk zien dat het echt gaat om grotere misdaad. Ik wil hier dus gezegd hebben dat ik het prima vind om dat punt van het inspectietoezicht, de zorg die mevrouw Strik heeft, over twee jaar in de evaluatie mee te nemen. Ik meen dat we met dit wetsvoorstel uitstekend voldoen aan de vereisten van het Europees Hof, door die rechter-commissaris die nog een keer toetst wat het Openbaar Ministerie heeft gedaan. In sommige landen is het alleen het Openbaar Ministerie dat erover gaat, maar hier hebben we nog de echte, goede toets door de rechter-commissaris. Ten slotte is er nog de toets, volgens mij in de meeste gevallen, als de zaak op de zitting komt.
(...)
Minister Grapperhaus:
(...)
Aan de hand van welke criteria zal de wet worden geëvalueerd? Dat heeft mevrouw Strik gevraagd. Bij de evaluatie van de wet en de onderliggende regelgeving twee jaar na de inwerkingtreding zullen de doeltreffendheid en de effecten worden geëvalueerd. Daarbij zal in ieder geval naar de volgende aspecten worden gekeken:
[...]
-
-het functioneren van het toezicht door de Inspectie JenV.
Die laatste heb ik dan ook meteen. Ik wil hierbij hebben toegezegd dat wij dit dan ook over twee jaar zullen meenemen.
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2017/2018, nr. 34, item 5
-
19 december 2023
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over de evaluatie van het systeemtoezicht door de Inspectie Justitie en Veiligheid en de evaluatie Wet Computercriminaliteit III
Voor kennisgeving aangenomen op 19 december 2023.
EK, O
-
-
1 november 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
18 oktober 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
4 oktober 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 september 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
15 februari 2022
nieuwe deadline: 1 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 december 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
19 juni 2018
toezegging gedaan
Toezegging In de wetsevaluatie het aspect internetblokkades expliciet meenemen (33.996) (T02766)
De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van Bijsterveld (CDA), Postema (PvdA) en Bikker (ChristenUnie), toe bij de evaluatie zoals voorzien binnen drie jaren na inwerkingtreding van de Wet, het aspect internetblokkades expliciet mee te nemen om te bezien of de wet goed is hand te haven zonder DNS- en IP-blokkades
Nummer | T02766 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 5 februari 2019 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA) Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie) Drs. A. Postema (PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | DNS-blokkades IP-blokkades kansspelautoriteit |
Kamerstukken | Organiseren van kansspelen op afstand (33.996) |
Handelingen I 2018-2019, nr. 17 item 6 - blz. 8
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer heeft het amendement- Swinkels c.s. ertoe geleid dat de bevoegdheid voor de Kansspelautoriteit om websites te blokkeren via een IP- of DNS-blokkade niet meer bestaat. Het veelgeroemde Denemarken, met de hoge kanalisatiegraad, geeft in de EU-rapportages waar de minister naar verwijst, aan dat vooral die internetblokkades effectief zijn in het weren van illegale aanbieders van gokspelen. Sorry, voorzitter, voor mijn gehoest. Het ontroert me bijna. In dit wetsvoorstel is dat juist onmogelijk gemaakt door het amendement. Hoe ziet de minister dat? Welke mogelijkheden heeft de Kansspelautoriteit nu nog wel om te blokkeren? Wat betekent het ontbreken van deze mogelijkheid voor het weren van illegale aanbieders? Hoe zal dat de kanalisatiegraad beïnvloeden? Graag een helder antwoord van de minister.
Handelingen I 2018-2019, nr. 17 item 6 - blz. 12
De heer Postema (PvdA):
In dit kader heeft het mijn fractie verbaasd dat met het amendement-Swinkels/Verhoeven de Ksa de bevoegdheid is ontnomen om DNS- en IP-blokkades uit te voeren bij illegale websites. Blijkbaar vinden de indieners, en naar aanleiding van de ontvangen reactie ook de minister, de bestrijding van het illegale aanbod ook weer niet zó belangrijk dat het blokkeren van deze schadelijke kansspelwebsites tot de mogelijkheden behoort, ook niet als laatste trede van een interventieladder. Dit geldt wel voor kinderporno, voor terroristisch propaganda- en voorlichtingsmateriaal, en dat geldt wat mijn fractie betreft ook voor illegale kansspelen zoals pokerwebsites.
Dit is ook in lijn met de Adviescommissie kansspelen via internet, op basis van een onderzoek dat in 2010 in opdracht van de minister van Justitie is uitgevoerd. De minister voor Rechtsbescherming verzuimt in zijn beantwoording van vragen van mijn fractie hiernaar te verwijzen, maar beperkt zich, net als de indieners van het amendement, tot het rapport van de WRR uit 2015, getiteld De publieke kern van het internet. Is de minister dan van oordeel dat de Nederlandse overheid nimmer mag en zal ingrijpen op de centrale protocollen en infrastructuur van het internet, zoals door de WRR bepleit? En als dit niet zo stellig geldt, bijvoorbeeld wanneer de staatsveiligheid in het geding dreigt te geraken, waar legt de minister dan de grens? En hoe verhoudt dit zich dan tot de feitelijke situatie, namelijk dat er wel degelijk met een dagelijks geactualiseerde blacklist voor internetproviders wordt gewerkt? Met welke maat meet de minister hier eigenlijk? Wij vragen de minister om een heldere uitspraak over de criteria die de Nederlandse overheid hanteert bij het al dan niet inzetten van DNS- en IP-blokkades, en andersoortige interventies gericht op de centrale protocollen en infrastructuur van het internet, alsook de toezegging dat hij de strekking van deze uitspraak zal betrekken bij de evaluatie van het voorliggende wetsvoorstel. Die evaluatie is over drie jaar voorzien.
Handelingen I 2018-2019, nr. 17 item 8 - blz. 13
Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):
In antwoord op de vragen van de CDA-fractie heeft de regering uitgelegd dat handhaving niet intrinsiek makkelijker wordt na legalisering, maar dat dit zo is vanwege de uitbreiding van de bevoegdheden van de Kansspelautoriteit. Maar die toekenning van extra bevoegdheden staat los van de legalisering en kan, zo beaamde de regering, ook plaatsvinden zonder online gokken te legaliseren. Ook het blokkeren van betalingen is natuurlijk zeer effectief. Het overgrote deel van de spelers in Nederland zal immers via een Nederlandse bankrekening betalen. Mijn fractie betreurt het dat de mogelijkheid van DNS- en IP-blokkade geschrapt is. Dat is een zeer effectieve manier om handhavend op te treden bij illegaliteit die zo ernstig is. Is de regering bereid om de introductie ervan te heroverwegen? Zijn er buiten dit terrein van kansspelen omstandigheden waarin DNS en IP-blokkade wel mogen plaatsvinden?
Handelingen I 2018-2019, nr. 17 item 8 - blz. 13
Minister Dekker:
Dan kom je eigenlijk bij de vragen rond internetblokkades. De heer Postema en mevrouw Van Bijsterveld vroegen of je dat niet ook nog nodig hebt als een soort ultieme stap. Uiteindelijk heeft de Tweede Kamer besloten om dat punt eruit te halen, want het zat wel in het oorspronkelijke voorstel. Dat was voor mij geen aanleiding om te zeggen dat daarmee een zo grote leemte zou ontstaan voor de Ksa dat ze niet effectief zou kunnen optreden. Juist omdat je dat hele netwerk eromheen wel goed kunt aanpakken en omdat het eventueel via het strafrecht, artikel 54a, en met een bevel van de ontoegankelijkheidsmaking voor een officier van justitie ook mogelijk is om met een bevel de meest verregaande en onmiskenbaar onrechtmatige inhoud uiteindelijk ontoegankelijk te maken. Dat is de zogenaamde notice-and-take-downprocedure. Ik zeg wel toe om dit punt expliciet mee te nemen in de evaluatie na drie jaar, om te bezien of we inderdaad goed kunnen handhaven zonder die IP-blokkades.
(…)
De heer Postema (PvdA): Ik hoorde de minister de toezegging doen dat als zodanig de mogelijkheid van internetblokkades wel degelijk in de evaluatie over drie jaar zal worden meegenomen. Maar wat wordt er dan precies meegenomen indachtig hetgeen u net zei, namelijk dat eigenlijk alleen die strafrechtelijke variant tot de mogelijkheden zou behoren?
Minister Dekker:
Wat ik wil meenemen, is het volgende. Er zat een aanvullend instrument in de wet. Dat is er met brede steun in de Tweede Kamer uit geamendeerd. Mijn inschatting is toen geweest dat er nog steeds voldoende handhavingsinstrumenten in het gereedschapskistje van de Ksa overblijven om effectief op te kunnen treden en handhaven. In die evaluatie wil ik bezien of dat inderdaad zo is of dat je toch zegt: misschien heb je weer een aanpassing van de wet nodig om er nog iets extra's aan toe te voegen.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 17, item 8
-
behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 17, item 6
-
-
18 februari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 februari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
5 februari 2019
toezegging gedaan
Toezegging Faciliteren van gerechtvaardigde beroepen op afscherming van UBO's van kerkgenootschappen (35.179) (T02977)
De Minister van Financiën zegt de Kamer naar aanleiding van vragen van de leden Ester (ChristenUnie) en Essers (CDA) toe in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en met het Openbaar Ministerie om te kijken hoe zij kunnen faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd en de Kamer hierover te informeren.
Nummer | T02977 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Financiën |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA) Dr. P. Ester (ChristenUnie) |
Commissie | commissie voor Financiën (FIN) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | antiwitwasrichtlijn kerkgenootschappen terrorismefinanciering uiteindelijk belanghebbenden privacy |
Kamerstukken | Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten (35.179) |
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 6.
De heer Ester (ChristenUnie):
De kwestie van kerkelijke gevoeligheden speelt ook bij het handelsregister en de anbi-regeling, maar in het geval van het UBO-register is er, aldus de Raad van State, sprake van Unierechtelijke bindende regelgeving. In gewone mensentaal: Brussel schrijft dit dwingend voor. De nationale speelruimte, zo begrijpen wij, is vrijwel nihil. Sterker, de Raad van State beklemtoont dat de Europese wetgever de gevoeligheid van het openbaar maken van persoonsgegeven heeft afgewogen tegen het belang van een effectieve strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering. Wel wijst de Raad van State erop dat artikel 30, lid 9, van de richtlijn aangeeft dat lidstaten in uitzonderlijke gevallen de UBO-gegevens kunnen afschermen. Er moet dan sprake zijn van onevenredige risico's. De ChristenUniefractie wil de minister vragen om eens creatief mee te denken in dit debat over de mogelijkheden die dit artikel biedt om kerkgenootschappen en hun bestuurders meer comfort te bieden en om hun specifieke zorgen over privacy en veiligheid weg te nemen. Dat geldt voor onze kerken in het algemeen, maar voor de joodse gemeenschap in het bijzonder. We willen niet dat een openbaar UBO-register gevaren oplevert voor bestuurders van kerkgenootschappen. Herkent de minister deze zorgpunten en zo ja, hoe kan hij de kerken hierin tegemoetkomen? Welke waarborgen heeft hij op het netvlies? Aan welke afschermingsmogelijkheden denkt hij? Dit alles uiteraard zonder de doelstelling van de wet geweld aan te doen, laat mij dat onderstrepen.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 10, 11.
De heer Essers (CDA):
Ik ga even weer de draad oppakken. Het zou dus niet alleen betekenen dat er geen publieke registratie zou plaatsvinden, maar ook dat er geen afgeschermde registratie zou plaatsvinden, uitgaande van het oorspronkelijke voorstel van de regering. Als de richtlijn dit naar het toenmalige oordeel van de regering mogelijk maakte, dan is dat a fortiori het geval voor ons voorstel om de gegevens van deze bestuurders op een afgeschermde lijst te plaatsen. Een dergelijke afgeschermde lijst staat niet in de weg aan het streven om witwassen en terrorismefinanciering te bestrijden. De bevoegde autoriteiten blijven immers zicht houden op deze UBO's. Daarmee wordt ook tegemoetgekomen aan de gedachte die ten grondslag ligt aan het amendement-Van der Linde.
[…]
Wij roepen daarom de minister even vriendelijk als dringend op om onze suggestie in dezen te volgen. Samen met mijn voornaamgenoten Ester en Schalk ben ik voornemens om desnoods hierover in tweede termijn een motie in te dienen. Wij kijken uit naar het antwoord van de minister.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 14, 15.
Minister Hoekstra:
Dan de kerkgenootschappen. Ik begrijp goed de zorgen die geuit zijn door de heer Ester en ook nog door een paar van de andere Peters, zou ik bijna willen zeggen, maar dat is niet helemaal aan mij. Wat vind ik van de suggestie om voor kerkgenootschappen een besloten register in te richten? Dat was volgens mij de vraag van de heer Ester, maar geëchood door anderen. De zorgen rondom de kerkgenootschappen begrijp ik natuurlijk zeer. Dat heb ik ook met de Tweede Kamer gedeeld. Dat is ook precies de reden geweest waarom het kabinet in het ingediende wetsvoorstel had voorzien in die uitzondering. Maar ja, het debat in de Tweede Kamer is gelopen zoals het is gelopen. Daarom geldt in het voorliggende wetsvoorstel de registratieplicht nu ook voor kerkgenootschappen. De richtlijn gaat uit van openbaarheid en staat afscherming alleen in individuele gevallen toe. Een generiek afschermingsregime voor een bepaalde entiteit is niet mogelijk. Het is vervolgens ook wel weer de vraag of je dat wenselijk moet vinden. Maar gegeven de voorgeschiedenis en gegeven hoe pregnant, en ik denk ook inhoudelijk relevant, de punten naar voren zijn gebracht, ben ik graag bereid en zeg ik uw Kamer toe om in ieder geval te kijken naar hoe ik kan faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op die afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Kan de minister toelichten wat hij daar exact mee bedoelt?
Minister Hoekstra:
Ik verwijs naar wat ik net gezegd heb. Ik maak onderscheid tussen twee dingen. Aan de ene kant het afschermen van de generieke groep. Vanuit de oriëntatie van de heer Ester begrijp ik die vraag wel. Dat is ingewikkeld. Tegelijkertijd denk ik uw Kamer zo verstaan te hebben dat alleen maar wachten tot er bij een individu een probleem ontstaat, misschien ook niet helemaal het juiste comfortniveau aan de voorkant geeft. Dus moet je puzzelen, een beetje in het duister, of je nog meer kan doen en of je überhaupt proactief zou kunnen reageren op bepaalde signalen die hier in de Kamer zijn genoemd. Dit levert bijvoorbeeld op, maar dan ben ik meteen bij mijn tweede toezegging aan de heer Ester — de vorige vraag was van Essers en Ester samen —want Ester vroeg ook nog of ik bereid ben om in gesprek te treden, dat ik zeer bereid ben om in gesprek te treden. Als iets zo gevoelig ligt, dan vind ik ook echt dat het aan het kabinet is om in gesprek te treden en te kijken hoe binnen de contouren van die wet en binnen de contouren die we met elkaar in Nederland maar ook in Europa hebben afgesproken, je toch tegemoet kan komen aan zorgen die er leven.
[…]
Minister Hoekstra:
[…]
De heer Ester vroeg om een generieke afscherming, maar zo ver kan ik hem niet tegemoetkomen. Maar ik vind wel dat ik hem zo ver tegemoet moet komen door te zeggen dat we gaan kijken hoe we hiermee moeten omgaan. Zie sommige van de voorbeelden die zojuist genoemd zijn. De verschrikkelijke situaties bij sommige synagogen zijn genoemd. Vervolgens moet je het nog steeds op individueel niveau bekijken, want dat vraagt deze wetgeving.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 17.
De heer Essers (CDA):
Misschien moet ik het nog even wat meer concretiseren. Ik ben blij met wat de minister zegt. Ook het gesprek met de kerkgenootschappen zelf juich ik zeer toe. We hebben natuurlijk nog een bepaalde periode om daar ervaringen mee op te doen. Ik begrijp ook dat hij zegt dat er geen ruimte is voor generieke uitzonderingen. Ik vraag toch wat aandacht voor de bijzondere positie van bestuurders van kerkgenootschappen. Het kan dus zo zijn dat leden van een bestuur wel degelijk concrete bedreigingen hebben gehad, maar de persoon in kwestie nog niet. Het is natuurlijk te voorzien dat die er kunnen komen, zeker als hun gegevens alsnog worden genoteerd. Dat is mijn vraag aan u als u zegt dat u dat wilt faciliteren. Vindt u dat dit soort zaken meegenomen moeten worden? Ik bedoel dan niet in generieke zin, van: ik kan weleens bedreigd worden. Nee, er zijn aanwijzingen dat andere bestuurders worden bedreigd en dan komt er een nieuwe bestuurder die nog niet bedreigd is. Hoe wordt daarmee omgegaan?
Minister Hoekstra:
Ik ga me nu een beetje op glad ijs begeven, op het werkterrein van de minister van Justitie. Ik denk dat je dan, in overleg met degenen die daarvoor geëquipeerd zijn en verstand hebben van dreigingsanalyses en dit type problematiek, en mede op basis van hun kompas, tot oordeelsvorming moet overgaan. Daarbij moet je nog steeds individueel kijken. Natuurlijk ligt het dan wel voor de hand — dat is de andere kant ervan, zeker gegeven de gevoeligheid van deze wet en gegeven het debat dat wij hier voeren — dat je met meer proactiviteit daarover met elkaar in gesprek gaat bij een Amsterdamse synagoge dan bij een Friese plattelands-kerk, zonder daarmee ook maar iemand, ook mijn voorouders niet, te willen beledigen. Daar ligt het misschien toch net wat anders. Maar dat is precies wat Justitie ook doet. Justitie en politie richten zich op de plekken waarvan men denkt dat er misschien iets misgaat. De politie surveilleert ook meer op plekken waar ze verwacht dat er dreiging gaat ontstaan dan op plekken waar de geschiedenis lijkt te laten zien dat het er behoorlijk vredig aan toegaat.
Ik hoop dat dit de heer Essers voldoende comfort geeft. Ik vind het reëel om op het kompas te varen van degenen die hier ervaring in hebben. Ik denk ook dat het een heel Nederlandse oplossing is — daarom was ik daar ook voor— om in een gesprek te kijken: wat bedoelen we nu met deze wet? Wij willen daarmee ook zorgen wegnemen, bij alle kerkelijke genootschappen, maar zeker ook bij de joodse gemeenschap, in dialoog met degenen die verstand hebben van handhaving en dreigingsbeelden.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 2.
De heer Ester (ChristenUnie):
De fractie van de ChristenUnie heeft als ik goed heb geteld twee belangrijke toezeggingen van de minister aan ons adres genoteerd. De minister zal in contact treden met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij zoals ik al zei meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, om samen concrete afspraken te maken over een vormgeving van het UBO-register die recht doet aan de kerkelijke zorgen rond privacyschendingen van kerkbestuurders, ook waar het gaat om het monitoren en evalueren van de impact van het register op onze kerken en kerkbestuurders. En om concrete afspraken te maken in geval van veiligheidsdreigingen en de daaraan gekoppelde opties van beveiliging van kerkbestuurders. Onze joodse gemeenschap is daarbij wederom nadrukkelijk in het vizier.
De minister heeft ook toegezegd in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en het Openbaar Ministerie. Dank voor deze voor mijn fractie belangrijke toezeggingen. Ik hoor overigens graag of mijn samenvatting klopt.
De minister begrijpt dat dit een aangelegen kwestie is voor de fractie van de ChristenUnie en we verzochten hem om enige spoed rond dit overleg. We willen hem ook graag vragen om de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken met de Raad van Kerken, JenV en het OM. Ik neem aan dat hij daartoe bereid is en hoor dat graag.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 6.
Minister Hoekstra:
De heer Ester wilde nog even zeker stellen dat ik de toezeggingen die ik gedaan had — wat natuurlijk almost too good to be true is — ook echt gedaan had. Hij frommelde er nog een vraag bij, want hij vroeg of ik bereid was om toe te zeggen dat ik hem over de toezeggingen zou blijven informeren. Dat zeg ik hem toe.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 12
-
behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 10
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 juli 2022
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Justitie en Veiligheid -
12 juli 2022
nieuwe deadline: 1 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 juli 2022
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Financiën -
23 juni 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 november 2021
nieuwe deadline: 1 januari 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 september 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging Terugkoppeling gesprekken over het UBO-register met kerkgenootschappen (35.179) (T02978)
De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Ester (ChristenUnie) en Essers (CDA), toe om de Kamer aanvang 2022 (18 maanden na de toezegging) te informeren over de gesprekken met kerkgenootschappen zoals het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken en de Joodse gemeenschap, politie en justitie over de ervaringen en zorgen rond privacy en veiligheid met betrekking tot het UBO-register.
Nummer | T02978 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Financiën |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA) Dr. P. Ester (ChristenUnie) |
Commissie | commissie voor Financiën (FIN) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | antiwitwasrichtlijn kerkgenootschappen terrorismefinanciering uiteindelijk belanghebbenden privacy |
Kamerstukken | Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten (35.179) |
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 6.
De heer Ester (ChristenUnie):
Is de minister bereid om in samenspraak met het Interkerkelijke Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, te zoeken naar een operationele invoering van het UBO-register die deze zorgen vermindert? Dat geldt zeker voor mogelijke privacyschending en veiligheidsdreiging. Is de minister bereid om concrete afspraken te maken over het UBO-beleid in geval er sprake is van grove en uitzonderlijke bedreigingen van kerkbestuurders, ook wat hun beveiliging aangaat? De minister zal hier een gewillig oor vinden. De ChristenUnie-fractie waardeert een toezegging op dit punt.
Mijn fractie verzoekt de minister daarnaast om in het kader van de voorziene evaluatie nauwgezet te monitoren wat de impact van het wetsvoorstel is op kerkbestuurders, in het bijzonder wat hun privacy en veiligheid betreft. Mag mijn fractie hier wellicht ook een bevestiging horen? Onze dank daarvoor.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 14, 15, 16.
Minister Hoekstra:
Dan de kerkgenootschappen. Ik begrijp goed de zorgen die geuit zijn door de heer Ester en ook nog door een paar van de andere Peters, zou ik bijna willen zeggen, maar dat is niet helemaal aan mij. Wat vind ik van de suggestie om voor kerkgenootschappen een besloten register in te richten? Dat was volgens mij de vraag van de heer Ester, maar geëchood door anderen. De zorgen rondom de kerkgenootschappen begrijp ik natuurlijk zeer. Dat heb ik ook met de Tweede Kamer gedeeld. Dat is ook precies de reden geweest waarom het kabinet in het ingediende wetsvoorstel had voorzien in die uitzondering. Maar ja, het debat in de Tweede Kamer is gelopen zoals het is gelopen. Daarom geldt in het voorliggende wetsvoorstel de registratieplicht nu ook voor kerkgenootschappen. De richtlijn gaat uit van openbaarheid en staat afscherming alleen in individuele gevallen toe. Een generiek afschermingsregime voor een bepaalde entiteit is niet mogelijk. Het is vervolgens ook wel weer de vraag of je dat wenselijk moet vinden. Maar gegeven de voorgeschiedenis en gegeven hoe pregnant, en ik denk ook inhoudelijk relevant, de punten naar voren zijn gebracht, ben ik graag bereid en zeg ik uw Kamer toe om in ieder geval te kijken naar hoe ik kan faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op die afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Kan de minister toelichten wat hij daar exact mee bedoelt?
Minister Hoekstra:
Ik verwijs naar wat ik net gezegd heb. Ik maak onderscheidtussen twee dingen. Aan de ene kant het afschermen van de generieke groep. Vanuit de oriëntatie van de heer Ester begrijp ik die vraag wel. Dat is ingewikkeld. Tegelijkertijd denk ik uw Kamer zo verstaan te hebben dat alleen maar wachten tot er bij een individu een probleem ontstaat, misschien ook niet helemaal het juiste comfortniveau aan de voorkant geeft. Dus moet je puzzelen, een beetje in het duister, of je nog meer kan doen en of je überhaupt proactief zou kunnen reageren op bepaalde signalen die hier in de Kamer zijn genoemd. Dit levert bijvoorbeeld op, maar dan ben ik meteen bij mijn tweede toezegging aan de heer Ester — de vorige vraag was van Essers en Ester samen —want Ester vroeg ook nog of ik bereid ben om in gesprek te treden, dat ik zeer bereid ben om in gesprek te treden. Als iets zo gevoelig ligt, dan vind ik ook echt dat het aan het kabinet is om in gesprek te treden en te kijken hoe binnen de contouren van die wet en binnen de contouren die we met elkaar in Nederland maar ook in Europa hebben afgesproken, je toch tegemoet kan komen aan zorgen die er leven.
[…] De heer Ester vroeg om een generieke afscherming, maar zo ver kan ik hem niet tegemoetkomen. Maar ik vind wel dat ik hem zo ver tegemoet moet komen door te zeggen dat we gaan kijken hoe we hiermee moeten omgaan. Zie sommige van de voorbeelden die zojuist genoemd zijn. De verschrikkelijke situaties bij sommige synagogen zijn genoemd. Vervolgens moet je het nog steeds op individueel niveau bekijken, want dat vraagt deze wetgeving.
[…]
De heer Ester (ChristenUnie):
Ik ben zeer blij met de toezegging van de minister dat hij het gesprek met onze kerken aangaat. Ik vind het een belangrijk moment in het debat. Het gaat mij er niet om dat we allerlei groepen tegen elkaar uitspelen, maar wij hebben voorlichting gevraagd aan de Raad van State, met name op dit punt. Dan is het niet verwonderlijk dat dit punt in enige hevigheid bij verschillende sprekers terugkomt. Ik ben heel blij met het gesprek. Ik zou de minister willen meegeven — hij noemde het net ook al — om vooral onze joodse gemeenschap erin te betrekken. U heeft gezegd dat er geen sprake kan zijn van een generieke afscherming. Dat begrijp ik wel, maar hier hebben we te maken met een groep voor wie alleen al het woord "registratie" allerlei bellen doet rinkelen. We hoeven nu niet die afschuwelijke geschiedenis met elkaar te delen, maar ik vind het wel van belang om in dit debat te benoemen dat deze groep in zijn geheel slachtoffer is geworden van registratie. Die moeten we echt tegemoetkomen. Ik zou de minister willen meegeven om daar specifieke aandacht aan te besteden in zijn gesprek met de kerken.
Misschien mag ik als aansluitende vraag aan hem voorleggen hoe hij dat gesprek voor zich ziet en wat hij wil inbrengen. Het gaat ons, als ChristenUnie, maar ik denk dat ik ook spreek namens de andere Peters die hier hebben gestaan, om het helpen van de kerkgenootschappen, om zo ervoor te zorgen dat zij niet het slachtoffer worden van deze wetgeving.
[…]
Minister Hoekstra:
Ik begrijp heel goed waarom de heer Ester verwijst naar de rampspoed in de geschiedenis en wat joodse medeburgers ten deel is gevallen. Het is natuurlijk met geen pen te beschrijven hoe verschrikkelijk dat is. Het plaatst elk debat over registratie in een bepaalde context. Ook ik ben daar weleens geweest, en ik ben het met hem eens dat het volstrekt, maar dan ook volstrekt onacceptabel is hoe sommige synagogen zichzelf moeten beschermen. Ik ben dat zeer met hem eens. Ik wil de gevoelens die er leven dus ook zeer meenemen in de gesprekken en überhaupt de toelichting— want dat zal het toch in eerste instantie zijn — op het waarom achter dit wetsvoorstel, ook aan diegenen in de joodse gemeenschap die kerkelijk zijn, of ik moet zeggen: die naar de synagoge gaan.
De andere bumper is natuurlijk dat ik het met mevrouw Karimi eens blijf ten aanzien van het individu. Op het moment dat je bij een kerkgenootschap bent aanbeland waarbij je ook in dialoog met bijvoorbeeld justitie of politie tot de conclusie komt dat de situatie voor individuele bestuurders zorgelijk is, moet je dat vervolgens nog steeds persoon voor persoon beoordelen. Dat is de andere kant. Ik snap dus heel goed het sentiment, de gevoelens en de terechte zorgen. Sentiment klinkt als alleen maar sentiment, maar ik bedoel echt de zorgen die er leven. Die wil ik heel graag adresseren. Maar ik wil ook markeren dat we dit ten volle moeten doen volgens de wet zoals die voorligt en dat ik dus die andere bumper van de generieke bepaling ook serieus te nemen heb. Volgens mij kom ik Ester dan een eind tegemoet, maar er komt een punt waarop ik ook hem weer teleur moet stellen. Dat is hier volgens mij reëel.
[…]
De heer Ester (ChristenUnie):
Ik begrijp wat u zegt, maar ik zou willen zeggen dat het bij de joodse gemeenschap ook gaat om geïnstitutionaliseerd antisemitisme. Dat is niet alleen een kwestie van een individu dat bedreigd wordt. Dat gaat aanzienlijk verder dan dat. Ik denk dat u uitstekend aanvoelt wat ik bedoel. U laat ook uw empathische kant zien. Dat waardeer ik zeer. Maar er zit spanning tussen het afwijzen van de generieke behandeling en het feit dat antisemitisme helaas ook in Nederland geïnstitutionaliseerd is, en daarmee generiek is.
Minister Hoekstra:
Ja, en dat laatste is natuurlijk om razend van te worden. Laat daar geen enkel misverstand over bestaan. Dat is natuurlijk om echt, echt razend van te worden.
Toch betekent dit dat we een enorme opdracht hebben, als kabinet en als samenleving, om op te komen voor alle groepen. En zeker voor die groepen die zich zorgen moeten maken over hun eigen veiligheid, zoals helaas delen van de joodse gemeenschap. Dat moet vervolgens op zo'n manier dat dat past binnen de kaders van de wet. Bij dit stuk van de wet gaat het erom dat we via het amendement een realiteit hebben van waaruit ik te acteren heb. Zover moet ik echt met mevrouw Karimi meegaan, want dat is gewoon zoals de kaarten liggen. Ik ga dan niet alsnog een generieke uitzondering maken.
Vervolgens moet je wel kijken voor hoeveel individuen dat geldt. Nogmaals, daar is het ministerie van Financiën echt niet voor geëquipeerd. Daar zul je met anderen, die daar wel voor geëquipeerd zijn, over in gesprek moeten gaan. Dat is natuurlijk de spanning. Die begrijp ik en die zie ik ook in het debat. Maar zo moet het maar. Zo moeten we voorwaarts met elkaar.
De heer Essers (CDA):
Misschien moet ik het nog even wat meer concretiseren. Ik ben blij met wat de minister zegt. Ook het gesprek met de kerkgenootschappen zelf juich ik zeer toe. We hebben natuurlijk nog een bepaalde periode om daar ervaringen mee op te doen. Ik begrijp ook dat hij zegt dat er geen ruimte is voor generieke uitzonderingen. Ik vraag toch wat aandacht voor de bijzondere positie van bestuurders van kerkgenootschappen. Het kan dus zo zijn dat leden van een bestuur wel degelijk concrete bedreigingen hebben gehad, maar de persoon in kwestie nog niet. Het is natuurlijk te voorzien dat die er kunnen komen, zeker als hun gegevens alsnog worden genoteerd. Dat is mijn vraag aan u als u zegt dat u dat wilt faciliteren. Vindt u dat dit soort zaken meegenomen moeten worden? Ik bedoel dan niet in generieke zin, van: ik kan weleens bedreigd worden. Nee, er zijn aanwijzingen dat andere bestuurders worden bedreigd en dan komt er een nieuwe bestuurder die nog niet bedreigdis. Hoe wordt daarmee omgegaan?
Minister Hoekstra:
Ik ga me nu een beetje op glad ijs begeven, op het werkterrein van de minister van Justitie. Ik denk dat je dan, in overleg met degenen die daarvoor geëquipeerd zijn en verstand hebben van dreigingsanalyses en dit type problematiek, en mede op basis van hun kompas, tot oordeelsvorming moet overgaan. Daarbij moet je nog steeds individueel kijken. Natuurlijk ligt het dan wel voor de hand — dat is de andere kant ervan, zeker gegeven de gevoeligheid van deze wet en gegeven het debat dat wij hier voeren — dat je met meer proactiviteit daarover met elkaar in gesprek gaat bij een Amsterdamse synagoge dan bij een Friese plattelands-kerk, zonder daarmee ook maar iemand, ook mijn voorouders niet, te willen beledigen. Daar ligt het misschien toch net wat anders. Maar dat is precies wat Justitie ook doet. Justitie en politie richten zich op de plekken waarvan men denkt dat er misschien iets misgaat. De politie surveilleert ook meer op plekken waar ze verwacht dat er dreiging gaat ontstaan dan op plekken waar de geschiedenis lijkt te laten zien dat het er behoorlijk vredig aan toegaat.
Ik hoop dat dit de heer Essers voldoende comfort geeft. Ik vind het reëel om op het kompas te varen van degenen die hier ervaring in hebben. Ik denk ook dat het een heel Nederlandse oplossing is — daarom was ik daar ook voor— om in een gesprek te kijken: wat bedoelen we nu met deze wet? Wij willen daarmee ook zorgen wegnemen, bij alle kerkelijke genootschappen, maar zeker ook bij de joodse gemeenschap, in dialoog met degenen die verstand hebben van handhaving en dreigingsbeelden.
De heer Essers (CDA):
Dank voor dit antwoord. Bent u bereid om ons van de ervaringen die hierover zullen ontstaan in de komende maanden — misschien wel jaren, maar ik bekijk het nu even over een periode van achttien maanden — deelgenoot te maken? Ik snap dat het lastig is om in algemene termen te praten. Je moet kijken hoe het in de praktijk uitwerkt. Er zijn reële zorgen bij organisaties. Kunt u ons binnen die termijn van die achttien maanden informeren over hoe dat nu in de praktijk uitpakt?
Minister Hoekstra:
Ik ben graag bereid om dat toe te zeggen. Ik koppel dat —niet zozeer om de lieve vrede te bewaren, maar meer omdat ik het een reële vraag vind — aan de opmerking van mevrouw Karimi of wij signalen tegenkomen dat er ook ten aanzien van die andere criteria nog redenen zouden zijn tot zorg. Reken maar dat als die signalen er zouden zijn, Justitie en politie dat soort signalen ook binnen zullen krijgen. Is het niet elegant als ik ruimhartig toezeg om over die twee dingen te rapporteren, in ieder geval één keer in de komende achttien maanden? Daar zou in zitten: wat is de afdronk van de gesprekken die wij gevoerd hebben? Daar moet ook inzitten: wat zijn nu de eerste ervaringen? Overigens zeg ik er wel bij dat achttien maanden best een korte tijd is, want zo'n evaluatie moet je dan al na een jaar starten. Maar laat ik het toch maar in achttien maanden doen, ook voor het comfort hier. Mijn voorstel zou zijn om dat te herhalen en dat drie jaar later nog eens te doen.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 2.
De heer Ester (ChristenUnie):
De fractie van de ChristenUnie heeft als ik goed heb geteld twee belangrijke toezeggingen van de minister aan ons adres genoteerd. De minister zal in contact treden met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij zoals ik al zei meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, om samen concrete afspraken te maken over een vormgeving van het UBO-register die recht doet aan de kerkelijke zorgen rond privacyschendingen van kerkbestuurders, ook waar het gaat om het monitoren en evalueren van de impact van het register op onze kerken en kerkbestuurders. En om concrete afspraken te maken in geval van veiligheidsdreigingen en de daaraan gekoppelde opties van beveiliging van kerkbestuurders. Onze joodse gemeenschap is daarbij wederom nadrukkelijk in het vizier.
De minister heeft ook toegezegd in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en het Openbaar Ministerie. Dank voor deze voor mijn fractie belangrijke toezeggingen. Ik hoor overigens graag of mijn samenvatting klopt.
De minister begrijpt dat dit een aangelegen kwestie is voor de fractie van de ChristenUnie en we verzochten hem om enige spoed rond dit overleg. We willen hem ook graag vragen om de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken met de Raad van Kerken, JenV en het OM. Ik neem aan dat hij daartoe bereid is en hoor dat graag.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 6.
Minister Hoekstra:
De heer Ester wilde nog even zeker stellen dat ik de toezeggingen die ik gedaan had — wat natuurlijk almost too good to be true is — ook echt gedaan had. Hij frommelde er nog een vraag bij, want hij vroeg of ik bereid was om toe te zeggen dat ik hem over de toezeggingen zou blijven informeren. Dat zeg ik hem toe.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 12
-
behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 10
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 juli 2022
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Justitie en Veiligheid -
12 juli 2022
nieuwe deadline: 1 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 juli 2022
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Financiën -
23 juni 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 november 2021
nieuwe deadline: 1 januari 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 september 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging Contrasigneren en inwerkingtreding van voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130) (R2119) (T02983)
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden van Doornhof (CDA), Karimi (GroenLinks), Kox (SP), Huizinga-Heringa (ChristenUnie) en Van Rooijen (50PLUS), toe het voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit, zodra aangenomen, te contrasigneren en zal de wet in werking laten treden zodra blijkt dat het terugtredingsakkoord de rechten van de Nederlanders in het VK niet voldoende waarborgt, en zal zodra een motie in de Tweede Kamer wordt aangenomen over de inwerkingtreding hier snel en zorgvuldig over oordelen.
Nummer | T02983 |
---|---|
Status | afgevoerd |
Datum toezegging | 23 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2022 |
Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. drs. H. Doornhof (CDA) J.C. Huizinga-Heringa (ChristenUnie) F. Karimi (GroenLinks-PvdA) M.J.M. Kox (SP) drs. M.J. van Rooijen (50PLUS) |
Commissie | commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ) commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | Brexit inwerkingtreding |
Kamerstukken | Initiatiefvoorstel-Sjoerdsma, Asscher, Van Otterloo, Van Wijngaarden en Van Ojik Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130 (R2119)) |
Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 3, blz. 1.
Mevrouw Karimi (GroenLinks): (…) Een initiatiefwetsvoorstel voorbereiden, indienen en verdedigen betekent heel veel werk voor de Kamerleden en hun medewerkers. Onze welgemeende complimenten. Uit eigen ervaring weet ik dat de verdediging van een wetsvoorstel in de senaat een zeer spannend moment is; een laatste stap in een lang proces. Natuurlijk is de allerlaatste stap het contrasigneren van de wet door de regering. Ik ga ervan uit dat de regering de wet zal tekenen als het wetsvoorstel kan rekenen op een meerderheid van de senaat. Kan de staatssecretaris dit bevestigen?
Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 3, blz. 21.
De heer Kox (SP): (…) Mag ik om te beginnen de initiatiefnemers feliciteren dat zij hun wens tot wetsvoorstel hebben kunnen maken en dat zij dat voorstel hier vandaag namens de Tweede Kamer in onze Kamer komen verdedigen, in de hoop dat het daarna in het Staatsblad staat? Wij als Eerste Kamer lijken de laatste horde te zijn nu de staatssecretaris, die mij als voormalig senaatsvoorzitter natuurlijk zeer dierbaar is en die ik ook altijd zo zal blijven zien, aan de overkant al gezegd heeft dat zij dit wetsvoorstel het contraseign niet zal onthouden als ook deze Kamer ja zou zeggen tegen dit wetsvoorstel, ook al ziet de regering het voorstel per saldo niet echt zitten. Het is fijn om te weten en goed om te horen dat de staatssecretaris het uit democratisch oogpunt niet passend vindt om dwars te blijven liggen als de volksvertegenwoordiging zich voor een wetsvoorstel heeft uitgesproken.
Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 11.
Staatssecretaris Broekers-Knol:
(…) Dan ga ik nu in op de vragen die mij gesteld zijn. Allereerst de vraag van mevrouw Karimi, maar hetzelfde type vraag is ook door de heer Kox gesteld. Kan de staatssecretaris toezeggen dat de regering de wet na aanvaarding door de Eerste Kamer zal bekrachtigen? (…)
Voorzitter. Ik ga verder met de beantwoording van de vragen van mevrouw Karimi en de heer Kox. Ik heb het ook in de Tweede Kamer gezegd: als dit wetsvoorstel door uw Kamer wordt aanvaard, dan zal de ministerraad moeten besluiten over het al dan niet bekrachtigen en contrasigneren. Wij zijn er geen voorstem van, maar ik vind het niet bekrachtigen van een wetsvoorstel dat door beide Kamers der Staten-Generaal is aanvaard, een heel zwaar middel. Zo ver wil ik in dit geval absoluut niet gaan. Ik vind dat en ik heb dat gezegd in de Tweede Kamer. Mooier kun je het bijna niet verwoorden dan de heer Kox het heeft gedaan. Het is echt een belangrijk onderdeel van ons democratisch stelsel. Het parlement neemt een wetsvoorstel aan en dan is het heel belangrijk dat het kabinet zich daaraan houdt. Er kan een situatie zijn waarin dat anders ligt, maar in dit geval is dat zeker niet zo. Bekrachtiging en contrasignering zullen dus zeker gebeuren als het hier wordt aangenomen.
Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 11.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
(…) De kern van het debat in eerste termijn was: wanneer treedt de wet in werking? Daarover is volgens mij op dit moment veel onduidelijkheid. Ik hoop dat er in de tweede termijn duidelijkheid over kan komen. Wat heb ik namelijk gehoord? De handelsovereenkomst die de toekomstige relaties tussen het VK en de EU moet regelen, is onafhankelijk van de uittredingsovereenkomst, waarin onder andere de burgerrechten van de EU-burgers geregeld zijn. Onafhankelijk van of er een handelsovereenkomst tot stand komt of niet, blijven de regels zoals zij nu zijn afgesproken in de uittredingsovereenkomst. Dat is wat ik gehoord heb en ik zou graag een bevestiging hebben, zowel van de indieners als van de staatssecretaris.
Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. Blz. 15-17.
De heer Doornhof (CDA): Dat is mij duidelijk, voorzitter. Dus u zegt: als dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer en door de Eerste Kamer wordt aanvaard, dan zet ik dat contraseign, maar er zal geen moment komen dat ik die wet ook in werking laat treden.
Staatssecretaris Broekers-Knol: Dat terugtrekkingsakkoord geeft een ondergrens aan. Het zou kunnen zijn dat de Tweede Kamer op een gegeven moment een motie indient, om te zeggen dat het absoluut niet goed gaat, dat het helemaal fout gaat, ik noem maar wat. Als die motie wordt aanvaard, is het aan de regering om te kijken of dat inderdaad klopt en of aan die motie uitvoering wordt gegeven. Maar zolang wij een terugtrekkingsakkoord hebben gesloten zoals dat is gesloten door de Europese Unie, is er geen reden om aan te nemen, van een enkel geval, of twee gevallen, of wat ook, dat we door de bodem zakken. We moeten ons bovendien goed realiseren dat het een terugtrekkingsakkoord is dat geldt voor alle lidstaten van de Europese Unie, voor alle inwoners van de 3 miljoen of 3,1 miljoen die in Engeland woonachtig zijn.
(…)
De heer Kox (SP): De staatssecretaris zegt, als ik haar goed begrijp: ik ga over het in werking laten treden. Dat staat ook in artikel 4 van het wetsvoorstel. De staatssecretaris gaat pas handelen wanneer zij zou denken: ik vind dat het nu onvoldoende gewaarborgd is, dus ik laat de wet ingaan. Maar de staats secretaris zegt ook: "Ik kan me voorstellen dat de Tweede Kamer, als zij vindt dat het onvoldoende gewaarborgd is, een motie aanneemt en dat dan tegen mij zegt. Dan beoordeel ik dat op zijn merites. Normaal gesproken voer ik uit wat de Tweede Kamer zegt." Als we het over die structuur eens zijn, is het volgens mij voldoende ingekaderd dat de Tweede Kamer kan zeggen: staatssecretaris, we denken dat dit het moment is. Dan is er overleg tussen regering en parlement en dan wordt het opgelost. Dat is volgens mij wel belangrijk, omdat we te maken hebben met een wat merkwaardige figuur. Dat begrip "voldoende" is namelijk een beoordeling. Dat is neergelegd bij de staatssecretaris. Is dat de figuur? Dus als de Tweede Kamer vindt dat het tijd is dat het wetsvoorstel geactiveerd wordt, neemt zij een motie aan en dan handelt de regering normaal gesproken in lijn met die motie en spreekt zij daarover met de Tweede Kamer.
Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik heb zoiets zojuist gezegd. Dat is het geval. Wat de heer Kox zegt, kan ik beamen. Het gaat er natuurlijk wel om dat de Tweede Kamer — dat geldt dan ook daarvoor — invulling geeft aan het begrip "voldoende". Het kabinet zegt dat er voldoende waarborgen zitten in het terugtrekkingsakkoord. De situatie zou zich kunnen voordoen, wanneer het overgangsjaar voorbij is, dat er zich allemaal ik weet niet wat voor omstandigheden voordoen, zoals ik al tegen mevrouw Stienen zei, en dat het Verenigd Koninkrijk zich helemaal niet aan de afspraken houdt en dat allerlei dingen helemaal de verkeerde kant opgaan. Maar dan is het ook van belang om vast te stellen — dat geldt dan dus ook voor de Tweede Kamer en vervolgens is dat de verantwoordelijkheid van het kabinet — of het inderdaad juist is dat het niet meer voldoende is. En het blijft altijd aan degenen die dan of in de Kamer of in het kabinet zitten om de invulling te beoordelen: zijn er nog voldoende waarborgen voor de Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk?
(…)
Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik denk dat de heer Kox bevestiging wenst. Het is altijd de bevoegdheid van de Tweede Kamer om een motie in te dienen over welk onderwerp dan ook; dat kan hier, in de Eerste Kamer, trouwens ook. Het zou kunnen dat de Tweede Kamer ook hierover een motie indient. Dan is het aan het kabinet om te beoordelen of het inderdaad niet voldoende is. Want daar gaat het dan om, om de invulling van het begrip "voldoende". Maar ik hoop wel dat de heer Kox begrijpt dat de regering, het kabinet, dan niet even in één dag kan zeggen "we doen het wel" of "we doen het niet", want het vereist heel wat onderzoek om erachter te komen of daaraan voldaan is, te ja of te nee. Ik mag ook hopen dat de Tweede Kamer niet lichtzinnig een motie indient — dat verwacht ik totaal niet — met de strekking: we vinden het niet voldoende en doe maar. Want zo is het niet. Want dan krijgen we toch te maken — daar kom ik dan nog even op terug — met rechtsongelijkheid, omdat, even grof gezegd, het hebben van die twee nationaliteiten voor een Nederlander niet mogelijk is volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap. In dit geval wordt het wel mogelijk gemaakt voor de Nederlanders in Engeland. Hoe dieper je daar ingaat terwijl je opeens afstapt van een terugtrekkingsakkoord ... Het zou het dus helemaal fout kunnen lopen. Maar als het gewoon goed loopt, denk ik dat het belangrijk is dat we ons daaraan houden, voordat we toch meer het pad opgaan van de rechtsongelijkheid.
Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 21.
De heer Doornhof (CDA): (…)We hebben wel wat stilgestaan bij een noodverband. De staatssecretaris kwam naar voren met de motie. Ze zegt dat ze eigenlijk niet ziet dat de rechten van Nederlanders in het VK nu onvoldoende gewaarborgd worden, dus ze laat die wet ook niet in werking treden. Maar mocht de Tweede Kamer met een motie komen waarin staat dat ze dat wel vindt, dan zal ze gevolg geven aan die motie.
Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 23.
Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie): (…) De staatssecretaris zegt dat het niet nodig is om maatregelen te nemen. De initiatiefnemers en anderen zeggen dat dat wel moet gebeuren. De heer Kox vroeg of het dan niet handig is dat wij zeggen dat er een motie komt. De staatssecretaris heeft toegezegd dat als er een motie komt waarin de Kamer zegt dat zij vindt dat hier wel op geacteerd moet worden omdat het verdrag niet goed is en dat de wet in werking gesteld moet worden, de staatssecretaris dat zal doen. Het kan natuurlijk ook gebeuren — de heer Doornhof wees daar ook al op — dat de regering op een gegeven moment zegt dat zij het niet voldoende vindt, dat zij de wet in werking wil stellen en dat de Kamer daar misschien over wil spreken. Daar is niet in voorzien. Ik mis in deze wet dus echt de mogelijkheid om een koninklijk besluit voor te hangen. De heer Doornhof zei dat ook al. Ik vraag me ook af of de staatssecretaris dit kan toezeggen en of de initiatiefnemers daar een stap in kunnen zetten. Ik denk dat dat de wet behoorlijk sterker zou maken, want nu beschouw ik dit echt als een zwakte in het voorstel.
Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. Blz.33-34.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
De staatssecretaris heeft eerder, naar buiten maar ook hier vandaag, gezegd: als de wet wordt aangenomen, zal ik een contraseign geven. Ik hoor nu heel veel terugtrekkende opmerkingen — ik wil nog geen "bewegingen" zeggen, want u staat gewoon keurig stil, net als ik. Stel nou dat de Tweede Kamer lang blijft afwegen of ze wel of niet met een motie komt om het te activeren. Wat doet u dan? Wat is dan de termijn? Die wet is aangenomen. De Tweede Kamer gaat ervan uit dat u tekent. Wat gebeurt er dan?
Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik begrijp de vragen van de heer Van Rooijen, maar het zijn allemaal als-danvragen: als het lang gaat duren dat u erover moet denken. Wie zegt dat daar lang over gedacht moet worden? Het enige wat ik hier probeer te vertellen, is het volgende. Een. Ik heb het ook in de Tweede Kamer gezegd: als beide Kamers der Staten-Generaal dit initiatiefwetsvoorstel aannemen, krijgt dat initiatiefwetsvoorstel mijn contraseign. De vraag is nu wanneer de wet in werking moet treden. Dan zeg ik: er is een terugtrekkingsakkoord gesloten. Daar zijn goede garanties in vastgelegd, waar ook Nederland zich aan geconformeerd heeft, waar uw Kamer over geïnformeerd is en ook niet tegen geprotesteerd heeft. Als dat zo is, is dat de route die we bewandelen. Stel dat de Tweede Kamer op een gegeven moment zegt: wij hebben hele heldere signalen dat het helemaal niet goed gaat met die waarborgen. Want dat is toch waar de heer Van Rooijen het over heeft? Ik kijk hem even aan en hoop dat hij knikt. Ja, daar gaat het over. En stel dat er een motie over wordt aangenomen. Dan wordt die natuurlijk snel bekeken. Want het kan niet zo zijn dat er in een situatie met onvoldoende waarborgen of waarborgen die overtreden worden omdat de Engelsen het niet goed doen of de Britten bezig zijn om de afspraken niet na te komen ... Dan wordt er natuurlijk snel op gereageerd. Daar kan de heer Van Rooijen van verzekerd zijn.
De heer Van Rooijen (50PLUS): Toch nog weer even. Maakt de staatssecretaris een eigen afweging, los van wat de Tweede Kamer wel of niet op enig moment gaat doen? Als u zegt dat u contraseign zal verlenen als de wet in beide Kamers is aanvaard, dan is dat hooguit een kwestie van tijd. Ik heb het gevoel nu dat u gaat zeggen: zeker als de Tweede Kamer nog aarzelt mij een duw te geven, in de positieve zin, doe ik nog even niks; als ze dat niet doet, blijf ik zelf wellicht van mening dat het voldoende is. U zegt namelijk: "Maar het is toch allemaal eigenlijk goed geregeld? Hoeveel gevallen moeten er dan zijn, individueel of van groepen, om mij tot het oordeel te brengen dat ik nu contraseign moet verlenen, los van de Tweede Kamer?"
Staatssecretaris Broekers-Knol: We komen van de ene als-dansituatie in de andere. Ik heb het volgende gezegd. Een. Ik geef contraseign. Twee. Als blijkt dat de waarborgen niet voldoende zijn omdat het niet goed loopt, is het moment daar om te besluiten dat de wet in werking treedt. Als het kabinet te lang aarzelt, of misschien zelfs al daarvoor, kan het zijn dat de Tweede Kamer met een motie komt om het kabinet ertoe uit te nodigen om dat te doen; nee, niet uit te nodigen, maar op te roepen, zelfs te vragen om dat te doen. Dan wordt dat snel bekeken en wordt er snel over besloten, want een motie van de Tweede Kamer wordt in principe uitgevoerd. Het is heel uitzonderlijk om die naast je neer te leggen. Die wordt dus uitgevoerd, tenzij er andere omstandigheden zijn. Maar ik moet zeggen dat ik ook niet blind kan zeggen dat dat automatisch gebeurt. Dat geldt wel voor een heleboel moties, maar sommige moties worden ook niet automatisch uitgevoerd. Het is dus gewoon een keurige zorgvuldigheid, want de kans is heel groot, buitengewoon groot, dat die wordt aangenomen. Maar ik heb gezegd dat dan wel duidelijk moet zijn dat de waarborgen uit het terugtrekkingsakkoord inderdaad met de voeten getreden worden. Daar gaat het over.
(…)
De heer Van Rooijen (50PLUS): De collega van het CDA mag wel minutenlang een vraag stellen. Klip-en-klaar, los van de Tweede Kamer: hoeveel bedenktijd en beoordelingsruimte wilt u nemen om op enig moment te besluiten om wel of niet te contrasigneren? Dat is, denk ik, toch een vraag waar ik nog steeds geen antwoord op heb gekregen. Staatssecretaris Broekers-Knol: Dat antwoord heb ik vandaag al enkele keren gegeven aan de heer Van Rooijen, aan uw Kamer: zodra de wet wordt aangenomen, geef ik het contraseign. Sneller kan ik het niet doen.
Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. Blz. 36.
De heer Van Rooijen (50PLUS): Tot slot. Even voor de Handelingen: toen ik het zojuist had over contraseign, was ik onduidelijk. De discussie ging over de inwerkingtreding. Ik hoop dat de voorzitter met mij dat misverstand heeft opgelost.
Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik ben blij dat de heer Van Rooijen dat zegt, want hij had het telkens over het contraseign. Ik begrijp nu dat hij de inwerkingtreding bedoelde.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10
-
behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 3
-
23 januari 2024
nieuwe status: afgevoerd
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 mei 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 juni 2022
nieuwe deadline: 1 juli 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
17 mei 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
25 januari 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 december 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging Bekijken mogelijkheden voorlichting van met name kwetsbare groepen over voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130) (R2119) (T02984)
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Rooijen (50PLUS), toe te kijken of er, naast de huidige informatievoorzieningen, er nog andere mogelijkheden zijn om met name kwetsbare groepen, zoals ouderen, voor te lichten over het voorstel voor Rijkswet inperking gevolgen Brexit.
Nummer | T02984 |
---|---|
Status | afgevoerd |
Datum toezegging | 23 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2022 |
Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | drs. M.J. van Rooijen (50PLUS) |
Commissie | commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | Brexit voorlichting |
Kamerstukken | Initiatiefvoorstel-Sjoerdsma, Asscher, Van Otterloo, Van Wijngaarden en Van Ojik Rijkswet inperking gevolgen Brexit (35.130 (R2119)) |
Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 13.
Staatssecretaris Broekers-Knol:
Duurzaam verblijf is langdurig, ja. De heer Van Rooijen en mevrouw Stienen hebben gevraagd hoe Nederlanders in het Verenigd Koninkrijk worden geïnformeerd over deze wet. De informatievoorziening zal plaatsvinden op de gebruikelijke wijze, via Rijksoverheid.nl en op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor Nederlanders in het buitenland. Dat is Nederlandwereldwijd.nl. We zien geen reden om een specifieke overheidscampagne te starten voor Nederlanders die thans in het Verenigd Koninkrijk woonachtig zijn, want we gaan ervan uit dat ze zichzelf goed op de hoogte houden van de ontwikkelingen. Ook de belangenorganisaties van Nederlanders in het buitenland zijn op dit gebied zeer actief. De aandacht die gegeven is voor alle onderhandelingen ten aanzien van de brexit moet ertoe leiden dat velen op de hoogte zijn van wat zich afspeelt. Dat geldt dus ook hiervoor. Rijksoverheid.nl en Nederlandwereldwijd.nl zijn er dus wel. Als iemand informatie wil hebben, is het natuurlijk ook zo dat de ambassade die informatie kan verstrekken en ook naar die websites kan verwijzen.
(…)
De heer Van Rooijen (50PLUS):
De staatssecretaris zei: velen. Maar dat is dus niet: allemaal. De burgerij bestaat uit jong, middelleeftijd en oud. Ook in de Tweede Kamer is erover gesproken dat niet alle ouderen vaardig zijn met sociale media. Ik vraag de staatssecretaris toch nog om daar actiever in te acteren. De Tweede Kamer heeft daar ook om gevraagd. Ik begrijp dat de staatssecretaris verwijst naar de bestaande communicatiemiddelen en naar de belangengroepen die hun eigen belang hebben voor hun burgers in het Verenigd Koninkrijk. Maar er zullen ook hier weer leemten vallen, net zo goed als dit initiatiefvoorstel een leemte wil opvangen voor de Nederlanders in Engeland als er een no-deal komt. Hier is een leemte voor die groep. Ik vraag de staatssecretaris met klem om meer te doen dan zij nu heeft gezegd.
Staatssecretaris Broekers-Knol: Ik kan de heer Van Rooijen toezeggen dat ik ga kijken of er nog andere mogelijkheden zijn die specifiek zijn gericht op degenen die de heer Van Rooijen noemt, zoals oudere mensen die misschien helemaal niet zo behendig zijn met media en ook niet de gewoonte hebben om dagelijks met de ambassade of het consulaat te bellen. Ik ga kijken wat mogelijk is, maar een echte groots opgezette publiekscampagne is een heel kostbare zaak. In Nederland hebben we ons best gedaan door alle 45.000 Britten in Nederland op te zoeken. Dat is ook een heel karwei geweest. Dat was een heel kostbare operatie. Ik wil niet zeggen dat we het om geld moeten laten. Ik ga ernaar kijken, maar ik beloof het niet. Ik beloof wel dat we gaan kijken of er nog iets meer nodig is voor juist de groep waar de heer Van Rooijen aan refereert.
De heer Van Rooijen (50PLUS): Dank u wel voor uw antwoord.
Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10, blz. 35.
Staatssecretaris Broekers-Knol: Voorzitter. Mevrouw Stienen had nog een antwoord tegoed op de vraag over de motie van mevrouw Belhaj over de voorlichting. De motie vraagt de regering om na aanname van het wetsvoorstel de voorlichting te starten. Ik heb aan de heer Van Rooijen toegezegd dat ik nog verder ga kijken wat we op dit moment kunnen doen. Het meest voor de hand liggend is natuurlijk om de voorlichting te starten na inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Anders heb je verwarring, want ten eerste is dit nog het overgangsjaar en ten tweede biedt het terugtrekkingsakkoord wat het kabinet betreft voldoende waarborgen. Het zou kunnen zijn, althans naar de opvatting van het kabinet, dat het inwerkingtredingsbesluit niet nodig is. Zodra dat aan de orde is, zullen we daar zeker meer informatie over verschaffen. Maar, zoals gezegd, heb ik de heer Van Rooijen toegezegd dat we zullen kijken wat we op dit moment nog meer kunnen doen dan datgene wat er al is. Dat is de toezegging die ik kan doen. Ik heb verder aan de heer Van Rooijen toegezegd dat we specifiek rekening houden met kwetsbare groepen, zoals ouderen en dergelijke. Die toezegging heb ik al in eerste termijn gedaan aan de heer Van Rooijen.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 33, item 10
-
23 januari 2024
nieuwe status: afgevoerd
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 mei 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 juni 2022
nieuwe deadline: 1 juli 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
17 mei 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
25 januari 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 december 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging Resultaten verkenning naar 80%-norm wijkagent (35.300 VI) (T03031)
De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Blécourt-Wouterse (VVD) en Rombouts (CDA) toe om de Kamer nader te informeren over de resultaten van de verkenning naar de zogenaamde 80%-norm in de praktijk van wijkagenten.
Nummer | T03031 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 10 maart 2020 |
Deadline | 1 juli 2023 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | Mr. M.A. de Blécourt-Wouterse (VVD) Mr.dr. A.G.J.M. Rombouts (CDA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | politie Staat van de rechtsstaat wijkagent |
Kamerstukken | Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2020 (35.300 VI) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 3, p. 15.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
[…]
Voorzitter. Ik vraag de minister hoe een effectieve interventie op ondermijning wordt gemeten als daar geen strafzaak uit voortvloeit maar er wel een adequate verstoring van het criminele businessmodel mee wordt bereikt. Dezelfde vraag heeft de VVD ten aanzien van de wijkagent. Het kan toch niet zo zijn dat het rendement van de wijkagent ter discussie kan komen te staan omdat zijn of haar werk niet kan worden gemeten in voldoende strafzaken of gedocumenteerde contacturen?
Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 3, p. 19.
De heer Rombouts (CDA):
[…]
Met het eerste zit het wel goed bij deze minister. Versterking van de recherche heeft zijn volle aandacht. Misschien is het besluit om tot een speciale eenheid te komen zelfs wel iets te voortvarend genomen, want inmiddels kreunen burgemeesters in het gehele land onder het wegtrekken van wijkagenten. Hoe denkt de minister hieraan tegemoet te komen? Blijft voor hem één wijkagent op 5.000 inwoners, die voor 80% in de wijk te vinden is, nog wel het parool? En is het besluit om 500 politiemensen vrij te maken om grote aantallen rechters en andere dienaren van de rechtsstaat permanent te beveiligen ook niet aan heroverweging toe? Is ook dit besluit niet al te impulsief genomen? Moet niet overwogen worden terug te keren naar het uitgangspunt dat persoonsbeveiliging geschiedt op basis van concrete informatie en dreiging, dus op basis van een zekere voorspelbaarheid, in plaats van wat inmiddels lijkt te gelden op basis van een zekere voorstelbaarheid, dat het kan gebeuren? Want — zo zou ik de minister willen vragen —was u in het begin van deze kabinetsperiode niet goed op weg om de kortingen op de politie van met name Rutte I te repareren? En wordt door deze op zich begrijpelijke — laat ik daar geen misverstand over laten bestaan — ingrepen niet weer het paard achter de wagen gespannen?
Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 8, p. 27.
Minister Grapperhaus:
Dan de wijkagent. Daar is door een aantal van u terecht aandacht voor gevraagd. Het moge duidelijk zijn dat het belang en de rol van de wijkagent uitermate belangrijk zijn, ook in het kader van de aanpak van ondermijnende criminaliteit en met name daarbinnen de aanpak van jeugdcriminaliteit. Dat zit ook als een van de belangrijkste opgaves in de zogenaamde ontwikkelagenda gebiedsgebonden politie. Op dit moment wordt door de politie een verkenning uitgevoerd naar de zogenaamde 80%-norm in de praktijk. Daarmee wordt de ontwikkeling ten aanzien van de tijd die agenten kunnen besteden aan het werk in de wijk, inzichtelijker gemaakt. Ik zal de Tweede Kamer, maar ook uw Kamer, nader informeren over de resultaten van de verkenning zodra die er is.
Handelingen I 2019-2020, nr. 23, item 8, p. 45.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Voorzitter. Allereerst wil ik namens mijn fractie beide ministers hartelijk bedanken voor hun uitgebreide antwoorden. Ik begin bij minister Grapperhaus. Wij zijn verheugd dat u het belang van de wijkagent erkent en dat er een verkenning wordt uitgevoerd, waarvan de Eerste Kamer een exemplaar zal ontvangen.
Brondocumenten
-
voortzetting beleidsdebat over de Staat van de rechtsstaat Verslag EK 2019/2020, nr. 23, item 8
-
beleidsdebat over de Staat van de rechtsstaat Verslag EK 2019/2020, nr. 23, item 3
-
23 januari 2024
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 januari 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
15 februari 2022
nieuwe deadline: 1 juli 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 december 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
10 maart 2020
toezegging gedaan
Toezegging Binnen een jaar na inwerkingtreding in gesprek met de Raad voor de rechtspraak en de Eerste Kamer voorzien van een rapportage inzake al dan niet verandering strafmaat (35.122) (T03083)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Dittrich (D66) en Bezaan (PVV), toe dat hij binnen een jaar na de inwerkingtreding van de wet in gesprek gaat met de Raad voor de Rechtspraak en de Eerste Kamer voorziet van een rapportage inzake de al dan niet verandering van de strafmaat.
Nummer | T03083 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. I.A. Bezaan (PVV) mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | hogere straffen inwerkingtreding lagere straffen Raad voor de rechtspraak rapportage strafmaat strafoplegging |
Kamerstukken | Wet straffen en beschermen (35.122) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 31, item 3, blz. 11
Mevrouw Bezaan (PVV):
Mijn laatste punt is dat ik van de minister graag een toezegging zou krijgen. Kan hij binnen een jaar na de eventuele inwerkingtreding van deze nieuwe wet met een onderbouwde rapportage komen waaruit blijkt of deze wet al dan niet heeft geleid tot lagere straffen?
De heer Dittrich (D66):
(…)
Ik ben bijna aan de afronding toe. Er is veel gesproken over de vraag hoe rechters nu gaan straffen. Ik weet uit eigen ervaring dat er rechters zijn die zeggen: we kijken wel degelijk naar wat er effectief uitkomt. Daar baseren ze dan de straf op die ze opleggen. Maar er zijn ook rechters die zeggen: "Ik trek me helemaal niks aan van het wettelijk systeem: ik kijk of het feit dat ten laste wordt gelegd, bewezen is. Is de verdachte strafbaar en schuldig en welke straf vind ik passend?" Hij laat verder buiten beschouwing wat in het wettelijk systeem geregeld is. Ik denk dat we zullen moeten afwachten hoe rechters zich gaan opstellen, maar mijn vraag aan de minister is: wil hij in overleg met de Raad voor de rechtspraak de vinger aan de pols houden en dit aspect in de evaluatie van de wet betrekken?
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 3
De heer Dittrich (D66):
De heer Dittrich (D66): Gisteravond gaf ik aan dat ik weet dat er rechters zijn die wel degelijk ook kijken naar de daadwerkelijke uitkomst van de opgelegde straf. Dat zullen heus niet alle rechters zijn, maar het komt voor en dat is op zich ook logisch. Mijn vraag aan de minister is eigenlijk: hoe gaat hij monitoren wat het effect is van dit voorstel tot verandering van het stelsel? Wil hij bijvoorbeeld met de Raad voor de rechtspraak om de tafel gaan zitten om te kijken hoe het uitpakt en om eventueel bij de evaluatie van de wet te gaan kijken of er aanpassingen nodig zouden zijn?
Minister Dekker:
Ja. Het antwoord daarop is volmondig ja. Mevrouw Bezaan vroeg daar ook naar. Hou je daar vinger aan de pols, want als dat fenomeen zich voordoet, dan is het een ongewenst effect van deze wet. Dat zou betekenen dat we opnieuw zouden moeten kijken wat we moeten doen om dat te ondervangen.
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 8-9
Mevrouw Bezaan (PVV):
Ik heb een vraag in vervolg op de vraag die mevrouw De Blécourt net stelde. In mijn eerste termijn heb ik gevraagd of de minister toe zou kunnen zeggen dat hij binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze nieuwe wet met een onderbouwde rapportage zou kunnen komen om te laten zien of deze wet al dan niet geleid heeft tot lagere straffen. U gaat ervan uit dat dit niet het geval is, maar ik zou toch graag willen dat u dat toezegt, omdat er dan ten minste bewijs is.
Minister Dekker:
Dat kan ik doen omdat we jaarlijks de strafmaat die wordt opgelegd in kaart brengen. We zien het ook als dat leidt tot veranderingen en dan kom ik daar uiteraard op terug. Nogmaals, ik denk niet dat het zich zal voordoen, maar we hebben dus steeds een instrument om de vinger aan de pols te houden als er iets gebeurt wat we eigenlijk niet hadden verwacht of niet hadden gehoopt. Dan moeten we dat opnieuw wegen en bezien. Dus die toezegging kan ik doen.
(…)
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 21
De heer Dittrich (D66):
Daar denken sommige strafrechtadvocaten anders over. Zij wegen dat anders. U heeft de indruk dat het niet zo is. Zij baseren hun mening op daadwerkelijke zaken. De strafrechtpraktijk denkt daar anders over. Op een iets eerder moment in dit debatje zegde de minister toe om met de Raad voor de rechtspraak om de tafel te gaan zitten om te kijken wat de effecten zijn van dit nieuwe overgangsrecht, ook de nadelige effecten wellicht. Kan de minister daar wat specifieker op ingaan? Op welke termijn zal dit gebeuren? We hebben het over langgestraften. Het probleem zal zich pas over een aantal jaren in volle omvang laten gelden. Kan de minister toezeggen dat hij de Kamer daarover zal rapporteren? Wanneer is dat overleg? Wat gaat hij specifiek met de Raad voor de rechtspraak aan de orde stellen?
Minister Dekker:
Ik wil kijken of ik de vinger aan de pols kan houden. Ik weet niet of je moet wachten op de formele wetsevaluatie over vijf jaar. Ik denk dat je hier wat korter op de bal moet zitten omdat het gaat over lopende zaken. Mijn voorstel is dat ik om de tafel ga met het Openbaar Ministerie, de Raad voor de rechtspraak en eventueel de NOvA om te kijken wat je kan verzinnen om er in die gevallen waarin het echt onredelijk uitpakt rekening mee te kunnen houden. Je moet ook uitkijken dat het niet tot ongewenste effecten aan de andere kant leidt. Als je er echt beleid op gaat maken, heb je kans dat mensen denken dat het extra loont om in hoger beroep te gaan. Dat willen we volgens mij ook niet. Het gaat om het vinden van een goed evenwicht. Je wilt de rechtsgang niet belemmeren. Vanuit een oogpunt van rechtsbescherming moeten veroordeelden, als ze echt het idee hebben dat er een verkeerd oordeel is gegeven in eerste aanleg, de mogelijkheid hebben om hoger beroep in te stellen. Dat is volgens mij de fijne lijn die we moeten zien te vinden.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 2
-
behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 31, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 januari 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging Rapporteren aan de Eerste Kamer over het correct afschermen van gegevens van slachtoffers (35.122) (T03089)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe dat hij aan de Eerste Kamer zal rapporteren over het correct afschermen van de gegevens van slachtoffers.
Nummer | T03089 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | gegevens van slachtoffers gegevensbescherming slachtoffergegevens |
Kamerstukken | Wet straffen en beschermen (35.122) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 15
De heer Dittrich (D66):
Mijn punt gister was dat er ook gegevens van het slachtoffer in het dossier terecht kunnen komen die beschikbaar kunnen zijn voor de veroordeelde, en andersom kan dat ook. Mijn vraag was hoe daarmee om te gaan. Kan dat goed afgeschermd worden? We zullen toch niet willen dat er een soort secundaire victimisatie kan ontstaan voor slachtoffers als blijkt dat persoonlijke gegevens, adresgegevens of wat dan ook, bekend worden bij de veroordeelde. Dus graag een reactie van de minister: hoe daarmee om te gaan?
Minister Dekker: Helemaal eens. Daar wordt hard aan gewerkt, maar het is wel een traject met vallen en opstaan. De strafrechtdossiers zijn dusdanig ingewikkeld en liggen op verschillende plekken. We zijn nu druk bezig om de adresgegevens, de slachtoffergegevens, eruit te filteren. Ik vind het ook pijnlijk om te zien dat deze gegevens soms landen op het bordje van de verdediging van de gedetineerde en dat een slachtoffer zich daardoor nog onveiliger voelt dan hij zich al voelde. Vanuit slachtofferzorg wordt hier heel hard aan gewerkt, maar dit is niet iets wat we van vandaag op morgen hebben geregeld.
De heer Dittrich (D66): Maar kan de minister dan specifiek en concreet aangeven dat in de evaluatie die is toegezegd, op dit punt de vinger aan de pols wordt gehouden en dat de Kamer daarover gerapporteerd wordt?
Minister Dekker:
Jazeker, maar dat doe ik al ver voor de evaluatie. Dit is een van de belangrijke onderdelen in het meerjarenplan slachtofferzorg. Ik denk dat wij al tegen het najaar een aantal oplossingen willen bieden die kunnen bijdragen aan het voorkomen van het delen van gegevens van slachtoffers.
De heer Dittrich (D66):
Ik dank de minister voor deze toezegging.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 2
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
23 april 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 april 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de minister voor Rechtsbescherming ter aanbieding van de derde voortgangsbrief Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2022-2025
Voor kennisgeving aangenomen op 23 april 2024.
EK, E
-
-
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 januari 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
15 februari 2022
nieuwe deadline: 1 juli 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 december 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging In de wet een structurele plek geven voor herstelactiviteiten (35.122) (T03097)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Recourt (PvdA), toe dat hij in de uitvoering van de wet een structurele plek geeft voor herstelactiviteiten.
Nummer | T03097 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2026 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | Herstelactiviteiten slachtofferbegeleiding slachtoffers |
Kamerstukken | Wet straffen en beschermen (35.122) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 31, item 3, blz. 9-10
De heer Recourt:
(…)
Voorzitter. Ook voor het betrekken van de slachtoffers bij de beslissing of iemand voor detentiefasering in aanmerking komt, bepaalt de praktijk het succes. Ik vraag de minister aan de hand van een voorbeeld nogmaals te schetsen hoe de mening van het slachtoffer wordt meegenomen in de beslissing. Welk gewicht wordt hieraan gegeven? Wordt de mening altijd gevraagd? Wordt er voorafgaande aan het vragen van de mening voorlichting aan het slachtoffer gegeven? Want als volstaan wordt met de enkele vraag aan het slachtoffer of deze het goed vindt dat de dader vervroegd vrijkomt, eindigt dit altijd in een teleurstelling, dan wel voor het slachtoffer, dan wel voor de dader.
Ook hier kan een goede kwalitatieve invulling veel goeds opleveren. Als de ruimte bestaat om het slachtoffer te begeleiden en als de ruimte bestaat om vrijwillig en professioneel begeleid een slachtoffer-dadergesprek te houden tegen het eind van de detentietijd, kan er juist veel worden gewonnen en hersteld voor alle partijen. Dit geldt altijd in het bijzonder als slachtoffer en dader na detentie elkaar weer gaan tegenkomen. In dit kader kun je het slachtoffer dan vragen wat er voor hem of haar nodig is om die dader weer gefaseerd vrij te laten. Zo wordt detentietijd hersteltijd, ook voor het slachtoffer. Kan de minister toezeggen dat er ruimte en geld zijn om bijvoorbeeld bureau Perspectief of strafrechtmediators structureel te betrekken bij dit onderdeel van de wet?
(…)
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 9, blz. 6
Minister Dekker:
(…)
Een vraag van de heer Recourt ging over de structurele plek van herstelactiviteiten. Die kan ik ronduit toezeggen. Die krijgen ze.
(…)
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 9
-
behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 31, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2026
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 januari 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
15 februari 2022
nieuwe deadline: 1 juli 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 december 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging Publicatie uitspraken rechter-commissaris ter sprake brengen (35.296) (T03190)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Recourt (PvdA), toe dat hij zal aangeven in zijn reguliere overleggen dat het wenselijk wordt geacht dat uitspraken van de rechter-commissaris, worden gepubliceerd op rechtspraak.nl
Nummer | T03190 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 23 maart 2021 |
Deadline | 1 juli 2023 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | handhaving kraakverbod rechter-commissaris |
Kamerstukken | Initiatiefvoorstel-Koerhuis en Van Toorenburg Wet handhaving kraakverbod (35.296) |
Handelingen I 2020-2021, nr. 31, item 16, blz. 31
De heer Recourt (PvdA):
Ik had nog een praktische vraag openstaan uit de eerste termijn, namelijk of de minister wil bewerkstelligen dat uitspraken van de rechter-commissaris op dit onderdeel worden gepubliceerd op rechtspraak.nl, om op deze manier de openbaarheid in ieder geval vorm te geven. Normaal gesproken worden uitspraken van de rechter-commissaris natuurlijk niet gepubliceerd.
Minister Grapperhaus:
Dat is niet aan mij als minister van Justitie en Veiligheid. Iedere belanghebbende burger of ieder Kamerlid kan daartoe zelf een oproep doen. Ik ga niet als minister van Justitie en Veiligheid aan de rechtspraak aangeven wat ze moeten publiceren. Dat zou echt een verkeerde wereld zijn.
De heer Recourt (PvdA):
Dat snap ik. Daarom heb ik het ook netjes geformuleerd, zoals best wel gebruikelijk is: wilt u in uw reguliere overleg dit onderwerp aan de orde stellen en dan in ieder geval het verzoek overbrengen zoals ik dat nu aan u doe?
Minister Grapperhaus:
Ik wil zonder meer aangeven dat de heer Recourt in deze Kamer heeft gezegd dat het een goede zaak zou zijn als dat gebeurt. Zo kent de heer Recourt mij ook. Maar anders kan ik het niet formuleren, want dan word ik toch weer op de brandstapel gezet.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2020/2021, nr. 31, item 16
-
23 januari 2024
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 januari 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
15 februari 2022
nieuwe deadline: 1 juli 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 december 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 maart 2021
toezegging gedaan
Toezegging Bescherming persoonsgegevens slachtoffers in processtukken (35.349) (T03284)
De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Boer (GroenLinks) en de heer Dittrich (D66), toe aandacht te geven aan de bescherming van persoonsgegevens van slachtoffers en beperking tot de opname van alleen noodzakelijke gegevens in het dossier, e.e.a. in het perspectief van de vorming van een nieuwe regering.
Nummer | T03284 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 13 april 2021 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks) mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | dossiergegevens slachtofferrechten privacy |
Kamerstukken | Wet uitbreiding slachtofferrechten (35.349) |
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 1
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
(…)
‘De bescherming van privacy van het slachtoffer in de processtukken vindt mijn fractie van belang. Wij roepen de minister dan ook op om haast te maken met de AMvB die uitvoering moet geven aan deze bepaling en een evenwicht moet vinden tussen een effectieve bescherming van het slachtoffer en de uitvoerbaarheid door het Openbaar Ministerie. Ik merk daarbij we op dat de afwezigheid van de mogelijkheid om die bescherming van de privacy daadwerkelijk af te dwingen ons zorgen baart. Veel slachtofferrechten zijn niet afdwingbaar en op het niet respecteren van die rechten staat geen sanctie.
(…)
Onderkent de minister dat het niet-afdwingbaar zijn van slachtofferrechten knelt? En ziet hij mogelijkheden om hier iets aan te doen?’
(…)
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 6
De heer Dittrich (D66):
(…)
‘Dan is er met algemene stemmen een amendement aangenomen dat regelt dat er bij beide Kamers een algemene maatregel van bestuur wordt voorgehangen, waarin wordt bepaald welke privacygevoelige gegevens van het slachtoffer uit het strafdossier worden gehaald. Het Openbaar Ministerie beslist welke gegevens dat zijn. Te denken valt aan het adres, telefoonnummer en burgerservicenummer van het slachtoffer dat aangifte van een misdrijf heeft gedaan. De minister moet nog aan de uitwerking van zo’n AMvB beginnen. We zijn benieuwd hoe deze op zichzelf gerechtvaardigde wens in de praktijk kan worden uitgevoerd zonder problemen, vertragingen en administratieve rompslomp oor de strafzaak. Slachtoffers hebben er ook belang bij dat er snel recht wordt gedaan in hun zaak. En dat kan weleens op gespannen voet staan met het opschonen van het strafdossier. Kan de minister aangeven hoe de adviesorganen hebben gereageerd op het aangenomen amendement? Lukt het om een verstandige aanpak te introduceren?
Ik heb nog meer vragen over dit onderdeel. Stel, de officier van justitie haalt bepaalde gegevens van het slachtoffer uit het dossier, omdat hij denkt dat de rechter deze gegevens redelijkerwijs niet nodig heeft om tot een beslissing te komen. Weet de verdediging dat deze gegevens uit het dossier zijn gehaald? Heeft het Openbaar Ministerie daar een informatieplicht over? Wat gebeurt er als ter zitting blijkt dat bijvoorbeeld het adres van het slachtoffer relevant is in verband met de plaats van het delict? Heeft de officier van justitie door het weghalen van de gegevens de verdediging dan misschien op achterstand gezet? Is dat in strijd met de beginselen omtrent de equality of arms en een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Is er een mogelijkheid voor de verdediging om de beslissing van de officier van justitie tot weglating van de gegevens aan te vechten? Wat gebeurt er als de rechter die gegevens wel relevant acht? Volgt daar dan een sanctie op, zoals de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar ministerie? Of, als dat te streng wordt geacht, welke mogelijkheden heeft de rechter dan om dit te redresseren? Kan de rechter dan de opname van de gegevens in het dossier gelasten? Zo, ja, op basis van welke wettelijke grondslag kan de rechter dit gelasten?’
(…)
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 33
Minister Dekker:
(…)
‘Voorzitter. Dan kom ik bij het derde punt: de privacy van slachtoffers en een betere bescherming van de contactgegevens. Zoals u weet, is dat niet alleen maar in dit huis, maar ook aan de overkant al jarenlang een onderwerp dat heel veel politieke aandacht krijgt. Dat begrijp ik ook wel. Dat hoor ik ook in mijn gesprekken met slachtoffers. Het heeft soms grote impact als adresgegevens, telefoonnummers of dingen die niet per se in het strafdossier hoeven te zitten er toch in zitten. Dat raakt weer aan dat gevoel van veiligheid. […]. Ik maak het maar even heel concreet, want vaak gaat het om dit soort dingen en om gegevens in strafdossiers. Natuurlijk heb je soms gegevens nodig, bijvoorbeeld als het gaat om een plaats delict of iets dergelijks. Maar het is toch wel interessant dat het WODC-onderzoek – ik geloof dat het uit 2015 kwam- laat zien dat er soms onnodig gevoelige gegevens in strafdossiers zitten die niet per se nodig zijn voor een goede rechtsgang. Dat was de aanleiding voor de Tweede Kamer om het amendement in te dienen. Ook was dit voor Slachtofferhulp Nederland de aanleiding om hier een punt van te maken: ‘Kijk er nu eens een keer serieus naar. Kijk niet alleen naar de mooie intenties van alle betrokken organisaties, maar kijk ook eens of je er een wettelijke grondslag voor kunt vinden.’.
Ik heb daarbij ook onmiddellijk aangegeven dat dit echt een ingewikkeld proces is. Je kunt wel een haakje in deze wet slaan, maar daarmee hebben we het nog niet opgelost. Ik ben mij heel erg bewust van de complexiteit. Ik begrijp heel goed dat de implementatie van nader lagere regelgeving lange tijd in beslag zal nemen. Dit zal waarschijnlijk ook niet gratis zijn. Als je zoiets gaat doen, dan zijn daar ook kosten mee gemoeid. Ik heb tegen de Tweede Kamer gezegd dat ik dit nu niet op de lopende begroting heb staan en dat het ook niet zo kan zijn dat we dat maar even de organisaties in duwen, want die zitten ook met beperkte capaciteit. Dat is dus echt nog wel een vraagstuk. We moeten kijken hoe we dat oplossen. We weten allemaal dat er straks weer een nieuw kabinet is. Wie weet, komt dit ook weer terug. Wellicht ontstaat er iets meer financiële ruimte. Onder dat gesternte zou ik willen kijken hoe we daar een nadere invulling aan kunnen geven.’
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2020/2021, nr. 34, item 7
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
23 april 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 april 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de minister voor Rechtsbescherming ter aanbieding van de derde voortgangsbrief Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2022-2025
Voor kennisgeving aangenomen op 23 april 2024.
EK, E
-
-
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 januari 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 juni 2022
nieuwe deadline: 1 juli 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
17 mei 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 april 2021
toezegging gedaan
Toezegging Meenemen ethische aspecten in onderzoek (35.925 VI) (T03371)
De minister van Justitie & Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Nicolaï (PvdD), toe om aan de onderzoekscommissie te vragen ook de ethische aspecten mee te nemen in hun onderzoek. Ook zal de minister de uiteindelijke aanbevelingen van deze commissie met de Kamer delen.
Nummer | T03371 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 22 maart 2022 |
Deadline | 1 juli 2023 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | prof. mr. P. Nicolaï (PvdD) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Mondeling overleg |
Categorie | overig |
Onderwerpen | ethische aspecten onderzoekscommissie Pels Rijcken |
Kamerstukken | Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI) |
Kamerstukken I 2021-2022, 35925 VI, G, blz. 13-14
De voorzitter:
Meneer Nicolaï, nog een nabrander?
De heer Nicolaï (PvdD):
Een laatste nabrandertje om het weer gezellig te maken, want ik zou het naar vinden als we ongezellig uit elkaar gaan. Ik denk dat de heer Otten, u en ik best wel op één lijn zitten, omdat ik het idee heb dat u ook heel goed begrijpt wat we met ethische grenzen bedoelen. We hebben al Invest-NL. Er zijn afspraken gemaakt over wat voor soorten bedrijven voor die investering in aanmerking kunnen komen. Daarbij wordt er niet alleen op gelet of het financieel keurige bedrijven zijn maar ook op diversiteit et cetera. In antwoord op onze vragen schrijft de minister: "De commissie zal, onder meer, gevraagd worden welke eisen, inhoudelijk zowel als procedureel, de Staat gelet op zijn bijzondere positie aan een advocatuurlijke dienstverlener minimaal zou moeten stellen". Daar leid ik uit af dat het aan de commissie wordt overgelaten om te bepalen met wat voor soort bedrijf de Staat eigenlijk zou moeten samenwerken. Is dat nou aan die commissie? Hebben we daar nou deskundigen voor nodig? Of mogen we aan de minister en aan het kabinet vragen om, vanuit hun ethische verantwoordelijkheid, eerst een aantal eisen te stellen, die ze vervolgens meegeven aan die commissie? Dat is eigenlijk mijn vraag. Dat is hetzelfde als dat je, wanneer je dit leest, toch meteen denkt: bah, dat bedrijf moet ik niet meer? Bent u bereid om het daarheen te leiden dat er eerst eens over nagedacht wordt, en misschien met de Kamer gedeeld wordt, wat voor soort bedrijf we daarvoor willen gaan inhuren?
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
Voor mij is het evident -- daar begon ik de beantwoording van dit onderdeel ook mee -- dat de bedrijven waar wij zaken mee doen integer en transparant zijn. Dat is ons uitgangspunt.
De heer Nicolaï (PvdD):
Maar het is niet "integer en transparant"! Want je kunt hele foute mensen hebben die integer en transparant zijn, maar ondertussen op een andere manier de boel tegenwerken. Het gaat om een cultuur. Stel dat het antisemieten zouden zijn of mensen die tegen Turken zijn of wat dan ook, dan kunnen ze heel integer en transparant zijn, maar ondertussen doen ze dat wel. Een aantal dingen is gewoon gebleken. Is nou voldoende tot het kabinet doorgedrongen dat het dáár grenzen moet stellen?
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
Ik durf hier wel de stelling aan dat iemand die een antisemiet is, in mijn ogen geen integer mens is. Ik geloof echt niet dat wij er heel verschillend naar kijken. Ik zou niet willen dat het op woorden aankomt, want ik denk dat we precies hetzelfde bedoelen. Als ik zeg "integer en transparant", dan denk ik dat ik hetzelfde bedoel als de heer Nicolaï. Daar durf ik wel op te wedden; ik denk dat wij op dezelfde lijn zitten. Dat is mijn uitgangspunt. Er komen hier vele vragen bij kijken, met name doordat het zo'n complex issue is wat nou een landsadvocaat is. Moet je dat in stand houden? Moet je dat inbedden in de overheid? Moet je dat in verschillende structuren doen? Dat is de reden dat we een commissie gaan vragen om daar advies over te geven. Maar ik ga er heel erg van uit ... Ik vind het prima om de ethische aspecten aan dit onderzoek toe te voegen; niet omdat ik dat zelf niet kan bedenken maar omdat ik graag kaders wil hebben zodat we daarna ook weten hoe we hiermee moeten omgaan. Nu doe ik dit gesprek tekort, maar dat moet een brainstormsessie worden, dat moeten we goed op papier hebben, en dat moeten we ook laten doen door mensen die erover hebben nagedacht en die weten hoe je dat kunt meten. Is dat een taak van de Staat als klant? Hoe ziet dat er dan uit? Dat vind ik legitieme vragen, maar deze opdracht is zo complex dat ik denk dat de heer Nicolaï begrijpt dat dat niet de kern- of hoofdvraag is maar wel een belangrijke randvoorwaarde, die we daarna natuurlijk zelf blijven formuleren. De heer Nicolaï heeft gelijk: dat doet de overheid, dat doet de Staat op heel veel verschillende plekken; dus waarom hier niet? Alleen, ik moet eerst nog het advies krijgen over hoe we dit überhaupt inrichten.
(…)
Kamerstukken I 2021-2022, 35925 VI, G, blz. 15
De voorzitter:
(…). En ik heb genoteerd dat u zegt: ik zal aan de commissie meegeven ook die ethische aspecten mee te nemen.
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
Ja.
-
23 januari 2024
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 januari 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 maart 2022
toezegging gedaan
Toezegging Bij berechting in regio landen ertoe bewegen dat zij afstand doen van doodstraf (35.934 (R2158)) (T03383)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks) , toe om na te gaan of er een andere afweging wordt gemaakt omtrent de intrekking van het Nederlanderschap, wanneer er bij berechting in de regio gebruik wordt gemaakt van de doodstraf.
Nummer | T03383 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 22 februari 2022 |
Deadline | 1 juli 2022 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | doodstraf nationale veiligheid terrorismebestrijding |
Kamerstukken | Verlengen mogelijkheid om Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid in te trekken (35.934 (R2158)) |
Handelingen I 2021/22, nr. 19, item 18 - blz. 6-7
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
(…)
Ik heb een vraag over berechting in de regio. In het verleden heeft de minister, toen zij nog Kamerlid was, weleens iets gezegd over de doodstraf die in de regio zou worden toegepast op Nederlandse uitreizigers. Ik vroeg me af hoe zij als minister terugkijkt op uitspraken die zij destijds heeft gedaan, ook in het kader van deze wet. Maakt bijvoorbeeld het feit dat iemand de doodstraf kan krijgen bij berechting in de regio, uit voor de afweging die gemaakt wordt tussen hier berechten of het Nederlanderschap intrekken?
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
Ik denk niet dat het relevant is hoe ik als minister terugkijk op uitspraken. Het is relevant hoe ik mijn werk nu doe. Dat zijn twee verschillende verantwoordelijkheden. Als minister zeg ik het volgende. Het huidige kabinet heeft gezegd, wat in het coalitieakkoord heel duidelijk staat: wat betreft de aanpak van terroristen hebben we exact hetzelfde beleid als het vorige kabinet. Dat is heel helder. Dat is ingezet op voorkomen van terugkeer, waar mogelijk, en het realiseren van berechting aldaar, waar mogelijk. Mevrouw Veldhoen weet dat het kabinet toen en nu altijd heeft gezegd, en ik neem aan in Nederland altijd zal blijven zeggen: wij zijn absoluut niet voor de doodstraf. Dat betekent dat wij, als wij het met landen hebben over berechting daar, tot en met rechtshulpverzoeken, uitlevering, maakt niet uit, altijd zullen zeggen: de doodstraf erkennen wij niet. Wij zullen er altijd toe proberen te bewegen dat die landen daar afstand van doen. Dat is het proces waar we in zitten. Dus ik ga vanuit mijn rol als minister van Justitie en Veiligheid namens Nederland, natuurlijk ook naar de regio, die gesprekken aan. Ik zal ertoe proberen te bewegen dat daar iets wordt opgezet waarvan wij kunnen zeggen: het is goed dat daar berecht wordt. Daar zal de doodstraf geen onderdeel van zijn, want dat zal Nederland nooit kunnen steunen. Dat is mijn rol als minister van Justitie en Veiligheid.
De voorzitter:
Mevrouw Veldhoen, tot slot.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Ik ben blij om dat te horen. Maar betekent dat dan ook concreet het volgende? Stel dat het Openbaar Ministerie zegt "wij willen graag hier opsporen en vervolgen" en het is aannemelijk dat als iemand in de regio wordt berecht, diegene de doodstraf opgelegd zou kunnen krijgen. Is het zo dat dan die intrekking niet plaatsvindt en het primaat bij het Openbaar Ministerie terechtkomt?
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
Dat zijn dingen die volledig los van elkaar staan. Het OM adviseert. Op een gegeven moment wordt het Nederlanderschap wel of niet ingetrokken. Dan nog kan het OM vervolgen. Je kunt dan nog steeds, zoals we ook eerder zeiden — ik heb verschillende leden dat ook horen zeggen — tijdelijk daarvan afwijken en zeggen: diegene kan hier berecht worden. Dus al die elementen bestaan.
De voorzitter:
Mevrouw Veldhoen, tot slot. Voortaan zijn er twee vragen in dit debat, vanaf nu.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
De laatste keer; ik heb een hele korte vraag. Ik stel de vraag maar even open. Is het dan zo dat intrekking niet plaatsvindt als er het risico is dat iemand in de regio de doodstraf opgelegd krijgt?
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
Dan is het op een individueel niveau. Ik kan even nagaan of dat een expliciete afweging is, of we dat ook op dat niveau weten. Het zijn natuurlijk ook vaak mensen die daar nog in detentie zitten, of waarbij op een andere manier aan het dossier wordt gewerkt. Ik zei net richting de heer Dittrich: er worden wel mensen veroordeeld, maar het is niet zo dat dat in zo'n tempo gaat dat we denken "dan komen alle verdachten in ieder geval voor een rechter binnen afzienbare tijd". Dat laatste zou ieders voorkeur hebben, denk ik. Dus ik kan even vragen of dat op die manier een afweging is en of we dat überhaupt zo concreet weten.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2021/2022, nr. 19, item 18
-
12 september 2023
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
5 september 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een nader schriftelijk overleg met de minister van J&V over berechting in de regio en landen ertoe bewegen dat zij afstand doen van doodstraf
Voor kennisgeving aangenomen op 12 september 2023.
EK, G
-
-
27 juni 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 mei 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
9 mei 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 februari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 februari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 februari 2022
toezegging gedaan
Toezegging Beschermingsniveau burgers BES-eilanden (35.925 VI) (T03469)
De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Ganzevoort (GroenLinks) en Recourt (PvdA), toe de bewindspersoon van BZK te vragen om schriftelijk in te gaan op de vraag hoe je ervoor zorgt dat de burgers van de BES-eilanden geen lager beschermingsniveau hebben dan de burgers in Nederland.
Nummer | T03469 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 21 juni 2022 |
Deadline | 1 juli 2023 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks) mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | Algemene wet gelijke behandeling discriminatie gelijke behandeling grondrechten legislatieve terughoudendheid |
Kamerstukken | Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI) |
Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 14-15
(…)
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
Dan ben ik bij het mapje BES-eilanden. GroenLinks stelde de vraag — dan komen we een beetje terug bij hoe wij dit begonnen — hoe vertrouwenwekkend het eigenlijk is als onderdelen van de rechtsstaat niet werken voor de burgers in bepaalde gebieden van het Koninkrijk. Onze democratische rechtsstaat moet er natuurlijk voor iedereen zijn. Dat is de kern. Daar kun je niet selectief in zijn. Binnen het Koninkrijk hebben de afzonderlijke landen ieder hun eigen verantwoordelijkheid voor het waarborgen en bevorderen van de rechtsstaat. Het onderhoud van de rechtsstaat is wat ons betreft ook nooit klaar. Het is nooit voltooid en het verdient ook continue aandacht. Dat is ook continu het gesprek dat wij met onze collega's hebben. Dat geven wij onder andere vorm door samenwerking op bestuurlijk en 34-7-14 21 juni 2022 Eerste Kamer Staat van de rechtsstaat EK 34 justitieel gebied, waarbij wij ook bijstand leveren waar dat nodig is.
Als de rechtsstaat tekortschiet voor burgers in landen binnen het Koninkrijk, dan heeft dat nadrukkelijke politieke en bestuurlijke aandacht. Misschien is het goed om te zeggen dat wij twee keer per jaar een justitieel vierpartijenoverleg hebben, met als doel de versterking van de rechtsstaat van de landen. Volgende week hebben we weer een dergelijk overleg. Dat zijn elementen die nadrukkelijk terugkomen.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Het is mij niet helemaal duidelijk of de minister het onderscheid tussen de landen en de BES-eilanden voldoende scherp maakt. Ik hoor haar nu vooral over de landen spreken. Volgens mij ging de vraag ook heel concreet over de BES-eilanden in relatie tot de Algemene wet gelijke behandeling en dergelijke. Bij de landen speelt natuurlijk de principiële vraag hoe het zit met internationale verdragen die het Koninkrijk gesloten heeft, waarbij we medegelding in de landen soms niet of wel geregeld hebben. De vraag is of wij op dit punt streven naar meer uniformiteit. De BES-eilanden is echt een andere situatie, omdat die vallen onder het land Nederland.
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
Het element van de internationale verdragen betrek ik straks in mijn tweede termijn. Dat was de joker die ik daarvoor had gebruikt. De concrete vraag van GroenLinks over de Algemene wet gelijke behandeling zal ik meteen beantwoorden. Dat is BZK. BZK is op een heleboel van deze onderdelen leidend. Wij zijn natuurlijk op een aantal onderdelen leidend, maar BZK is op een heleboel andere onderdelen leidend. De gelijkebehandelingswetgeving bestaat uit een aantal wetten die discriminatie op de daarin genoemde gronden verbieden. Bij de wijziging van de staatkundige status van Caribisch Nederland op 10-10-2010 is er vanwege de legislatieve terughoudendheid voor gekozen om deze wetgeving nog niet van toepassing te verklaren voor de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. BZK is bezig met een verkenning die voor het eind van het jaar afgerond moet zijn, waarbij wordt gekeken naar de mogelijkheden van invoering van de gelijkebehandelingswetgeving in Caribisch Nederland. Als er nog aanvullende vragen zijn, dan neem ik die straks mee.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Laat ik op dit punt nog heel even doorvragen. De legislatieve terughoudendheid is natuurlijk een belangrijk gegeven. Het gaat om de vraag hoe je ervoor zorgt dat een kleine gemeenschap niet overladen wordt met wetgeving. De andere kant is — daar heeft de Ombudsman terecht op gewezen — dat dat principe op allerlei manieren misbruikt wordt op het moment dat we niet zorgen voor een materieel gelijk beschermingsniveau van burgers. Dat is nog iets anders. Dat is iets anders dan zeggen dat alle regels identiek moeten zijn. Hoe zorg je ervoor dat de burgers van de BES-eilanden niet een lager beschermingsniveau hebben dan de burgers hier in Nederland? Op dat punt zou ik graag een iets principiëlere uitspraak van de regering willen dan een opmerking over legislatieve terughoudendheid.
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
Ik stel voor dat ik mijn collega van BZK vraag om daar schriftelijk op terug te komen, want het ligt echt daar. Er zijn daar continu gesprekken gaande, dus ik denk dat het goed is dat er daar concreet wordt ingegaan, niet alleen op "wat vinden we er principieel van", maar ook op "wat doen we en waar zijn we mee bezig om ervoor te zorgen dat dat niveau bereikt wordt". Dat ligt bij de collega van BZK, dus ik zal dat meteen doorgeleiden.
De heer Recourt (PvdA):
Mag ik die brief dan hiermee aanvullen? Misschien kan deze minister het wel, want dit is onder meer aan de orde omdat in de voorbereidingsbijeenkomst niet alleen de Ombudsman, maar ook de president van de Hoge Raad zei: hoe kan het toch dat grondrechten binnen één land, Nederland, anders worden ingevuld? Want het verdrag geldt in het ene deel van Nederland en in het andere niet. Dat zijn verdragen die grondrechten regelen. Wilt u daar in die brief op ingaan of kunt u daar nu op antwoorden?
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
Allebei. In de brief kunnen we er veel uitvoeriger op ingaan, maar uiteindelijk is het basisprincipe dat het helemaal niet zo zou moeten zijn. Onze rechtsstaat, onze uitgangspunten en onze kaders gelden voor iedereen. Wat doe je op het moment dat je ziet dat dat niet overal zo is? Daar hebben we het natuurlijk over. Twee keer per jaar hebben wij het overleg met de collega's daar. Dat gaat echt over justitie, aanpak corruptie en al die elementen. Maar heel fundamenteel: in dit gesprek is BZK leidend. Vandaar dat ik vraag of mijn collega daar nader op in wil gaan in plaats van dat ik zeg dat ik het met u eens ben. Want dat is leuk, maar daar heeft u niet zo veel aan.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Toch weer een klein stukje verwarring. Het halfjaarlijks overleg is volgens mij met de landen en dit gaat over de BES.
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
Ja. Volgens mij begrijpen we elkaar nu goed. Ik kijk waar ik in tweede termijn op terug kan komen en alles wat onder BZK valt, laat ik daar met een goede brief richting uw Kamer. Dan kan het gesprek daarover verder.
Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 62
(…)
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
De heer Ganzevoort stelde twee vragen. In de eerste vroeg hij specifiek of de burgers van BES een minder of lager beschermingsniveau hebben dan de inwoners van Nederland. Ik zal met BZK oppakken wie van ons de Kamers zal informeren over überhaupt het beschermingsniveau op de BES-eilanden. Er komt sowieso een JenV-beleidsagenda en daarin zal ik dat meenemen. Ook zal ik het onder de aandacht van de collega van BZK brengen. Dat zal uiterlijk dit najaar zijn.
(…)
Brondocumenten
-
voortzetting debat Staat van de rechtsstaat Verslag EK 2021/2022, nr. 34, item 7
-
23 januari 2024
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 mei 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 juni 2022
toezegging gedaan
Toezegging Diverse vragen van de heer Nicolaï (PvdD) (35.925 VI) (T03470)
De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Nicolaï (PvdD), toe met een inhoudelijke regeringsreactie op het Indiëonderzoek te komen, de vragen die hij in eerste termijn heeft gesteld door te geleiden naar de betreffende bewindspersoon om te bekijken in hoeverre die nog onderdeel kunnen uitmaken in het debat dat nog volgt, en de gestelde vragen die nog onbeantwoord zijn schriftelijk te (laten) beantwoorden door de betreffende bewindspersoon.
Nummer | T03470 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 31 mei 2022 |
Deadline | 1 januari 2023 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | prof. mr. P. Nicolaï (PvdD) |
Commissie | commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | Indonesië kabinetsreactie Minister-president Nederlands-Indië rechtsorde rechtsstaat |
Kamerstukken | Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI) |
Handelingen I 2021-2022, nr. 31, item 3 - blz. 26
(…)
Voorzitter. Ik sluit af met een aantal duidelijke vragen. Is de minister het met mij eens dat, aangenomen dat de feiten overeenstemmen met wat Hendrikus Colijn aan zijn echtgenote schrijft over zijn strijd op Lombok, moet worden vastgesteld dat een latere minister-president van Nederland zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de menselijkheid? Is de regering bereid om de verleende Willemsorde in te trekken? Zijn alle archiefstukken van de overheid die betrekking hebben op de oorlogshandelingen van Nederland in Indonesië in de periode waarop het rapport Over de grens betrekking heeft, inmiddels openbaar toegankelijk? Zo nee, is de regering bereid die toegankelijkheid te realiseren?
Is de minister bereid om een commissie van gezaghebbende juristen in te stellen die tot taak krijgt om op grond van het tot op heden beschikbare feitenmateriaal te beoordelen of kapitein Westerling, diens ondergeschikten en diens superieuren zich tijdens het militaire optreden schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten? Is de minister bereid stappen te zetten om wettelijk eerherstel te verlenen aan de dienstplichtige militairen die veroordeeld zijn wegens dienstweigering of desertie, gepleegd tussen 15 augustus 1945 en 31 december 1949? Geeft het gedrag van deze Indiëweigeraars en deserteurs niet eerder grond voor lof dan voor straf, omdat zij aan de goede kant van de geschiedenis stonden?
Naar aanleiding van een strafklacht die op 12 januari 2012 is ingediend door Pondaag met betrekking tot misdrijven begaan door Nederlandse militairen is toen besloten niet te vervolgen met een beroep op verjaring. Is de minister het met mij eens dat ten onrechte een beroep op strafrechtelijke verjaring is gedaan? Is de minister het met mij eens dat door het geheimhouden van de rapportage van Van Rij en Stam en door na te laten de Kamer te informeren omtrent de inhoud van de adviezen van Belinfante en Kazemier over de strafbaarheid van het handelen van Westerling, de regering onrechtmatig heeft gehandeld tegenover gedupeerden van dat handelen en voorts de grondwettelijke informatieplicht tegenover het parlement heeft geschonden?
Tot slot. Kan de minister reflecteren op de vraag in hoeverre het met gebruik van Nederlandse wetgeving faciliteren van een groep die internationaal wordt aangeduid als kleptocraten, bijdraagt aan de ondermijning van de rechtsorde? Als de minister die opvatting deelt, is de minister dan bereid een plan van aanpak te maken om het openen van brievenbusfirma's die dit faciliteren, strafbaar te stellen?
Helemaal tot slot. Kan de minister reflecteren op de vraag of een plicht om maatregelen te nemen om de voedselcrisis tegen te gaan en om superrijken aan te pakken, niet alleen als een morele, maar ook als een rechtsplicht zou moeten worden aangemerkt? Als dat het geval is, kan de minister dan reflecteren op de termijn en de wijze waarop dat vorm zou kunnen krijgen? Voorzitter.
Ik kijk met belangstelling uit naar de antwoorden van de bewindslieden.
Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 20
De heer Nicolaï had een heel indrukwekkend betoog in zijn eerste termijn. Het was heel interessant. Ik moest goed opletten om het goed te kunnen volgen. Het had allemaal invalshoeken die bij mij niet bekend zijn. Heel veel dank daarvoor. Hij stelde een aantal hele belangrijke vragen over het optreden van Nederland in Indonesië in de periode 1945-1949. Ik kan daar op de volgende manier op reageren. Ik moet daarbij tegen hem zeggen dat er een uitgebreidere reactie komt. Er wordt momenteel gewerkt aan een inhoudelijke regeringsreactie op het Indiëonderzoek, waar een heleboel elementen in zitten. Ik kan daar niet op vooruitlopen. Indien de heer Nicolaï nog vragen heeft na de inhoudelijke regeringsverklaring, is mijn advies om deze vragen in dat debat te stellen. Ik kan me zomaar voorstellen dat hij die zal hebben, als ik naar zijn betoog luisterde en wetende hoe diep hij daarin gedoken is, als ik het zo mag formuleren. Dat is echt de plek om het terug te laten komen. Die kabinetsreactie komt zo snel mogelijk. Er vindt op dit moment, as we speak, de nodige afstemming plaats. Ik heb dus nog geen exacte datum, maar men is er op dit moment druk mee bezig.
Er was nog een specifieke vraag over de openbaarheid van archiefstukken. Die pakt de staatssecretaris voor Cultuur en Media op.
De heer Nicolaï (PvdD):
Ik ben natuurlijk erg benieuwd naar de kabinetsreactie, maar die gaat alleen over dat rapport. Mijn vragen gingen ook over andere kwesties, bijvoorbeeld over onze minister-president Colijn. Ik neem aan dat dit niet in de kabinetsreactie wordt opgenomen. Daar zou ik dus toch nog graag een antwoord op hebben. Hetzelfde geldt voor mijn vraag hoe we nu aankijken tegen de mensen die toen geweigerd hebben, gedeserteerd zijn enzovoort. Zij zijn gestraft. Moeten we eigenlijk niet zeggen: zij stonden goedbeschouwd aan de goede kant van de geschiedenis en we moeten nog eens nadenken of er geen eerherstel of iets anders moet plaatsvinden? Tenzij ik me vergis, verwacht ik niet dat dit in de reactie van de regering op het rapport aan de orde zal worden gesteld. Ik zou de minister dus graag willen uitdagen om toch nog een antwoord te geven op die vragen.
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
Ik denk dat de heer Nicolaï gelijk heeft dat ik zelf niet zo betrokken ben bij de regeringsverklaring. Die wordt nu voorbereid. JenV is daar natuurlijk bij aangehaakt, maar wij zijn daar niet leidend in. Ik dacht er goed aan te doen om de eerste inbreng van de heer Nicolaï, waarin hij al deze elementen benoemde, door te geleiden richting degenen die dat debat gaan voeren. Wat er in de reactie van de regering staat is één ding, maar het debat zal ongetwijfeld breder gevoerd worden. Het kan dan daar gewogen worden. Dit debat is daarvoor niet de plek.
De heer Nicolaï (PvdD):
Ik ben blij als het debat breder wordt gevoerd. Dat geldt ook voor het debat van vandaag. We hadden de hoop dat het meer over de rechtsstaat in z'n algemeenheid zou gaan. Daarom heb ik een onderwerp genomen dat met ethiek en dat soort zaken te maken te maken heeft. We dreigen nu toch weer in een vraag-en-antwoord te komen over allerlei details. Het is een beleidsdebat. Andere collega's hebben er ook al op gewezen: we willen zo graag wat meer de algemene visie van de ministers horen over hoe zij tegen de rechtsstaat aankijken. Dat is mijn eerste opmerking.
Twee. Hoe je het ook wendt of keert: ik ben blij als mijn vragen worden doorgeleid om te bekijken in hoeverre die nog onderdeel kunnen uitmaken van het debat dat nog komt. Maar ik zie het verband niet zo tussen mijn vragen over Colijn en het onderzoek dat het NIOD heeft uitgevoerd. Het blijft een prikkelende vraag. Ik heb die gesteld omdat ik vind dat we in een rechtsstaat, waarvoor de minister hier staat, toch over dat soort vragen moeten nadenken. Als de minister daar op dit moment geen antwoord op geeft, zou ik willen vragen of ze bereid is om op dat soort vragen, die ik gesteld heb, nog schriftelijk in te gaan. Dan krijgen we namelijk eventueel de mogelijkheid om daar als Kamer ook nog ons oordeel over te vellen.
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
Ik was in de veronderstelling dat als er vragen aan mij worden gesteld, ik die in ieder geval moet beantwoorden. Daarnaast geef ik bij mijn toelichting in ieder geval mijn blik op de rechtsstaat. Dat is inderdaad een heel praktische blik. Ik heb heel goed voor ogen wat ik vind dat de rechtsstaat moet doen, wat de rechtsstaat moet beschermen en wat mijn rol daarin is. Dat is ook wat ik in de interrupties en in de antwoorden probeer te delen.
Maar ik ga dit niet vergeten. Bij een volgend debat gaan we zien of ik antwoord ga geven of niet, op alle praktische vragen. Maar ik begrijp waar de heer Nicolaï naar op zoek is. Ik stel dus voor dat we toezeggen dat dat in een brief komt. De kans is aanwezig dat die niet van mij is maar van een collega, maar we gaan binnen het kabinet goed kijken wie die vragen het beste kan beantwoorden. Want de heer Nicolaï is daarbij niet op zoek naar een antwoord. Hij wil daar namelijk vervolgens over doorpraten: wat betekent dat dan, hoe borg je dat dan en waar gaat dat dan over? Ik neem het dus mee als toezegging, maar ik zeg hem niet toe dat mijn naam eronder staat. Ik ga even kijken wie dat het beste kan zijn.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Nicolaï.
De heer Nicolaï (PvdD):
Ik heb in ieder geval een toezegging gehoord. Toch nog even op dat wat meer algemene punt. Dit is de minister van Justitie, en wetten maken is eigenlijk: justitie maken. Ik heb nog helemaal niet het gevoel dat de minister van Justitie aan ons duidelijk heeft gemaakt wat het ministerie er nou aan gaat doen om de rechtsstaat te versterken. Als het zo is dat wetgeving gewoon niet meer aan de kwaliteitseisen voldoet, wat gaan we daar dan aan doen? Ik zou graag wat antwoorden horen op dat soort algemene vragen, zonder dat we daarbij in allerlei kleine details verzanden. Ik hoop dat de minister ons daar gedurende de beantwoording van de overige vragen toch nog een beetje richting in kan geven.
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
Het kan zijn dat mijn antwoorden als onvoldoende worden beschouwd, maar ik geef wel antwoord. Ik vind dat wetten de mensen op straat moeten dienen. Ik vind dat onze wetgeving flexibel moet zijn voor wat betreft er buiten dit gebouw gebeurt. Ik vind niet dat de mensen buiten zich moeten aanpassen aan onze wetten. Het moet andersom zijn. Als er een ontwikkeling is, bijvoorbeeld als we zien dat mensen van hetzelfde geslacht willen trouwen, dan vind ik dat je de wetgeving daaraan moet aanpassen. Je moet het niet andersom zien: jammer dan, want de wet staat dat niet toe. Dat bedoelde ik met het aanpassen aan de ontwikkelingen in de samenleving.
Brondocumenten
-
voortzetting debat Staat van de rechtsstaat Verslag EK 2021/2022, nr. 34, item 7
-
debat Staat van de rechtsstaat Verslag EK 2021/2022, nr. 31, item 3
-
9 juli 2024
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
25 juni 2024
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang:documenten: -
27 februari 2024
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
15 februari 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 januari 2024
nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA) -
23 januari 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 januari 2024
commissie vervallen: commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 mei 2022
toezegging gedaan
Toezegging Hardheidsclausule (35.925 VI) (T03472)
De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe bij nieuwe wetten de vraag te stellen welk mechanisme bij die wet past (hardheidsclausule of iets anders) en dat op te nemen in de aanwijzing voor de regelgeving. Op die manier wordt het geborgd in het proces.
Nummer | T03472 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 21 juni 2022 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | nieuwe wetten regelgeving |
Kamerstukken | Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI) |
Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 31
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dank voor de beantwoording van de vragen over de hardheidsclausule. Ik snap wel dat de minister zegt dat je het misschien niet altijd op die manier moet doen en dat er soms misschien andere vormen voor zijn. Maar tegelijkertijd heeft dat het risico in zich dat het bij nieuwe wetten die langskomen toch een beetje tussen wal en schip valt. Mijn vraag zou dus zijn of de minister zich in de gedachte kan vinden dat bij wetten in ieder geval de vraag gesteld moet worden welk mechanisme nou bij die wet past: is dat een hardheidsclausule of iets anders? Als de minister het ermee eens is dat die vraag op z'n minst gesteld zou moeten worden, kan hij zich dan ook vinden in de gedachte dat dat dan eigenlijk ook zou moeten worden opgenomen in de aanwijzing voor de regelgeving? Dan blijft het niet bij een mooie gedachte, maar vinden we echt een manier om het echt te borgen in het proces.
Minister Weerwind:
Ik zat net te denken: hoe borgen wij dat? Ik kan makkelijk ja antwoorden en u geeft het antwoord impliciet. Dus twee keer ja.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dank voor de toezegging.
Brondocumenten
-
voortzetting debat Staat van de rechtsstaat Verslag EK 2021/2022, nr. 34, item 7
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 mei 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 juni 2022
toezegging gedaan
Toezegging Afschrift onderzoek Inspectie Justitie en Veiligheid naar stalking (35.871) (T03537)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks), toe dat een afschrift van het onderzoek door de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de praktijk rondom stalking aan de Kamer wordt gestuurd.
Nummer | T03537 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 14 februari 2023 |
Deadline | 1 juli 2023 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | eergerelateerd geweld femicide huiselijk geweld stalking |
Kamerstukken | Verhoging wettelijk strafmaximum doodslag (35.871) |
Handelingen I 2022-2023, nr. 19, item 8 - blz. 30.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
“Misschien om een klein steentje bij te dragen: zou het niet een idee zijn om elk geval van femicide te analyseren? Dan kun je bekijken wat er zowel in het sociale domein als in het justitiële domein aan voorafgegaan is. Op die manier kunnen we ook leren van casussen die zich hebben voorgedaan en kunnen we ook lessen trekken voor de toekomst. Zou de minister daarvoor voelen?”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Zeker, want dat is wat je per definitie moet blijven doen. Dat is waarom ik de coördinatie van de minister voor Rechtsbescherming, die met die bredere aanpak kijkt naar onze rol vanuit de Justitieketen, maar ook de rol van de staatssecretaris van VWS bij elkaar probeer te brengen. Wat leren we er steeds van, is dan mijn vraag. Ik denk dat die lessen geleerd moeten blijven worden, als dat goed Nederlands is, zolang er slachtoffers vallen. Dat is wat ik net ook bedoelde. Het is goed om femicide hier als onderwerp te benoemen, maar als je er echt op wilt kunnen inzoomen om te leren over wat eraan vooraf is gegaan, dan moet je ook kijken naar stalking. Ik heb daar zelf een apart programma voor. Dat zijn we nu aan het toetsen, ook onafhankelijk, met de vraag of dat de beste stappen zijn. Daar kun je ook weer van leren. Ook naar eergeweld en huiselijk geweld moet je apart kijken, maar je moet het wel steeds weer bij elkaar brengen. Misschien is dit een wat lang antwoord om te zeggen dat ik het ermee eens ben. Het wordt door mijn collega's opgepakt en ik lever mijn bijdrage waar ik maar kan.”
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
“Kan ik dit opvatten als een toezegging dat het daadwerkelijk gaat gebeuren? Gaat bij die gevallen van femicide zowel dat sociale als justitiële voortraject in kaart gebracht worden om daar lering uit te trekken?”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Jazeker. Als ik mag inzoomen op een onderdeel waarvoor ik zelf aan de lat sta en waar ik verantwoordelijk voor ben: de Inspectie Justitie en Veiligheid doet nu onderzoek naar de lessen die we hebben geleerd en geïmplementeerd in de praktijk rond stalking. Ik ga ervan uit dat daar aanbevelingen bij zitten. Dat zijn wellicht nieuwe, wellicht oude, maar die zullen we weer volop oppakken. Ik hoop dat ze het op die manier blijven monitoren, want zolang het voorkomt, kan onze aanpak beter, denk ik. Dat geldt dus voor al die domeinen. De coördinerend bewindspersoon, de staatssecretaris, brengt dat ook steeds bij elkaar. Vanuit mijn verantwoordelijkheid kan ik toezeggen dat ik met die aanbevelingen aan de slag ga. De inspectie is natuurlijk onafhankelijk en doet haar eigen onderzoek. Ik ben bereid om een afschrift of een kopie hiernaartoe te sturen. Dan komen we daar vast met elkaar over te spreken. En ik zal het ook zeker doorgeven aan mijn collega's.”
De voorzitter:
“Mevrouw Veldhoen, tot slot.”
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
“Ik stond hier voor dat laatste, want ik wilde de minister vragen om de Kamer op de hoogte te houden van de ontwikkelingen op dit vlak. Dank voor die toezegging.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Zeker.”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2022/2023, nr. 19, item 8
-
23 januari 2024
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
11 januari 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de minister van J&V ter aanbieding van het onderzoeksrapport 'Gestalkt. Gezien. Gehoord?' van de Inspectie Justitie en Veiligheid
Voor kennisgeving aangenomen op 23 januari 2024.
EK 35.871 / 33.552, E
-
-
14 februari 2023
toezegging gedaan
Toezegging Reflectie op hoe om te gaan met signalen uit de praktijk (35.871) (T03538)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Talsma (ChristenUnie), toe dat zij zal reflecteren op de vraag: hoe ga je om met signalen uit de praktijk? De Minister is van plan om deze reflectie te geven bij het behandelen van volgende wetsvoorstellen in de Eerste Kamer.
Nummer | T03538 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 14 februari 2023 |
Deadline | 1 januari 2027 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. H.J.J. Talsma (ChristenUnie) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | rechtspraktijk reflecteren signalen wetsvoorstellen |
Kamerstukken | Verhoging wettelijk strafmaximum doodslag (35.871) |
Handelingen I 2022-2023, nr. 19, item 8 - blz. 30.
De heer Talsma (ChristenUnie):
(…)
“De minister stelt in de beantwoording droogjes en correct vast dat bij de verhoging van het strafmaximum op moord in 2006 niet het strafmaximum op doodslag verhoogd is. Had daar dan niet de reflectie bij gekund dat dat met het oog op de onderlinge samenhang, die er al is sinds 1886, achteraf gezien misschien wel beter zou zijn geweest? Graag nodig ik de minister nogmaals uit tot een moment van reflectie en roep ik haar op de indruk van casusgedreven wetgeving glashelder weg te nemen.”
Handelingen I 2022-2023, nr. 19, item 8 - blz. 34.
De heer Talsma (ChristenUnie):
“Dank u zeer, meneer de voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording en ook voor de openhartige reflectie. Ik heb daar nadrukkelijk om gevraagd en ook gekregen. Ik zeg de minister daarvoor dank. Ik ben blij dat ze bij herhaling heeft benadrukt in te stemmen met de wat ik toch maar een wetssystematische benadering blijf noemen. Ik hoop dat dit een mooi vervolg gaat krijgen, al was het maar naar aanleiding van de motie van collega Veldhoen.
Twee dingen blijven nog wel even door mijn hoofd spoken. Die leg ik in tweede termijn toch nog graag op de regeringstafel. Een aantal keren heeft de minister gesproken over "signalen uit de praktijk", "de roep vanuit de praktijk" en "het knelt in de praktijk". Ik ga niet de discussie overdoen of het nou twee of veel meer voorbeelden zijn. Dat deed mijn gedachten uitgaan naar een andere kwestie waarbij ik me afvroeg of die voor de minister ook een aanleiding zou zijn om iets te gaan doen, want daar knelt het ook in de praktijk. Die kwestie leg ik toch even voor. Ik doe dat niet om de minister in tweede termijn te overvallen om een concrete uitspraak uit te lokken, maar ik vind het wel aardig om even te horen hoe de minister daarover denkt. Het deed mij namelijk denken aan een uitspraak van de rechtbank Amsterdam in de bekende koperzaak. Ik heb opgezocht dat die is gedaan op 28 november 2016. Die zaak gaat niet over de metaalsoort koper. Het onderzoek heette koper en ging over een enorm wapenarsenaal van meer dan 100 zware vuurwapens en allerlei andere attributen die een fatsoenlijk mens niet wil hebben, en de criminele organisatie daarachter. De rechtbank Amsterdam kwam tot de overweging in dat vonnis van 28 november 2016 dat de maximumstraf voor die 100 wapens niet meer was dan vier jaar op grond van de Wet wapens en munitie en die voor de criminele organisatie hooguit zes jaar. Kijkend naar de samenloopregels waar we het met elkaar over gehad hebben, kun je tot een straf komen van maximaal acht jaar. De rechtbank heeft nadrukkelijke overwegingen gemaakt: "We hadden wel meer willen geven. We hadden misschien wel die tien jaar, zes plus vier, op z'n minst willen geven, maar dat mag niet." Ziedaar een voorbeeld dat het knelt in de praktijk, dat er een signaal wordt afgegeven en dat de praktijk roept. Via deze weg vraag ik de minister hoe zij in de toekomst op dit soort roepende, knellende signalen gaat reageren. Wat kunnen we wat dat betreft van haar verwachten en welke afwegingen maakt zij daarin?”
Handelingen I 2022-2023, nr. 19, item 8 - blz. 37.
Minister Yesilgöz-Zegerius:
(…)
“Dan de heer Talsma. Als het mag, zou ik graag een andere keer terugkomen op zijn aanvullend verzoek om reflectie. Ik wil graag naar de specifieke uitspraak kijken. In algemene zin — maar ik vind dat ik daarmee zijn fundamentele vraag tekort doe — zou ik nu misschien het volgende kunnen zeggen. Als je in de praktijk signalen hoort, hoe ga je daar dan mee om? Als je er één pakt en je maakt daar een hele wet op, ben je dan incidentgedreven bezig? Hoe werkt dat? Specifiek noem ik de Wet wapens en munitie. Wij hebben nu een nieuw rapport liggen. Wij zijn het aan het herzien. Het zou kunnen dat daar allerlei adviezen bij zitten waarbij je, ter ondersteuning en inkleuring, bepaalde uitspraken betrekt. Ik zou daar heel graag wat dieper op willen ingaan. Wellicht kan ik dit bij elke volgende wetsbehandeling gebruiken als haakje om daar met elkaar bij stil te staan. Dat zal ik dan verwerken in mijn inbreng, als de heer Talsma dat een fijne route vindt. Het kan ook schriftelijk, maar misschien is het wat dynamischer en prettiger als we dat in het debat betrekken.”
De voorzitter:
“Dank u wel, minister. Mevrouw Veldhoen.”
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
“De minister antwoordde op een vraag van de heer Talsma, die volgens mij heel relevant is, dat zij gaat kijken hoe daarmee moet worden omgegaan in de toekomst. Dat is precies waarom het door mij gevraagde onderzoek zo belangrijk is. Er kunnen meer van dit soort vragen opkomen en dan is het belangrijk dat het wetsystematisch wordt benaderd.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Ik heb de vraag van de heer Talsma meer als volgt gehoord: hoe reflecteer je nou als dat soort signalen komen, naast de onderzoeken en de systematiek die wij hebben? Ik heb 'm misschien iets te veel gehoord in de sferen van de Eerste Kamer als reflectie en hoe we daarmee omgaan, maar zo heb ik 'm wel geïnterpreteerd. Als we terugvallen op de feiten en de onderzoeken die we hebben … We hebben namelijk jaarlijks onderzoeken naar de effectiviteit van straffen. Maar volgens mij was het een diepere vraag, waarbij we ook met elkaar het vraagstuk delen: hoe weeg je dat? Dat is volgens mij niet te ondervangen in een onderzoek. Het is juist aan de wetgever, de politiek en aan de debatten die we hier hebben om te bepalen hoe wij vinden dat we dat soort zaken moeten wegen, ook in een veranderende samenleving en omgeving.”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2022/2023, nr. 19, item 8
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 januari 2027
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 februari 2023
toezegging gedaan
Toezegging Brief staatssecretaris op diverse vragen m.b.t. migratie (36.081) (T03583)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Karimi (GroenLinks), Stienen (D66) en Van Hattem (PVV), toe dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een brief zal sturen betreffende de vragen aangaande migratie. Zo zal ingegaan worden op het aantal Oekraïners per gemeente; de capaciteit van noodopvangplekken; de kaders en toekomst van vertrekbonussen; de vrijwilligheid/niet-vrijwilligheid asielzoekers richting gemeenten; de impact van 4 september voor de derdelanders, op derdelanders die vanuit binnen de EU hiernaartoe gekomen zijn, dus wel via Oekraïne maar binnen de EU; en op de situatie waarbij de Richtlijn Tijdelijke Bescherming niet meer geldt voor de Oekraïners, die met een jaar overgangstermijn overgaat naar een andere vorm van opvang voor de groep Oekraïners.
Nummer | T03583 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 28 maart 2023 |
Deadline | 1 juli 2023 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | A.W.J.A. van Hattem (PVV) F. Karimi (GroenLinks-PvdA) Drs. C.P.W.J. Stienen MA (D66) |
Commissie | commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | asielzoekers crisis migratie Oekraïne |
Kamerstukken | Voortduringswet artikelen 2c en 4 Wet verplaatsing bevolking (36.081) |
Handelingen I 2022-2023, nr. 24, item 7 - blz. 23
Mevrouw Stienen (D66):
“Voor mijn fractie begint het nu toch wel belangrijk te worden om te weten welke gemeentes hoeveel Oekraïners opvangen. Zijn daar cijfers van? Ik heb geprobeerd die te vinden, dus wellicht is het mogelijk om die in de tweede termijn te delen met onze Kamer. We zien namelijk ook — dit is een artikel van september in het AD — dat 251 Nederlandse gemeenten geen langdurige asielopvang hebben, want "we vangen toch al Oekraïners op?" Het lijkt er toch op dat in deze situatie, zelfs met het staatsnoodrecht, een aantal gemeenten vrijwillig aan de slag ging en daarna meer gemeenten aan de slag moesten met de opvang van Oekraïners, ook de gemeenten die er geen zin in hadden. Nu wordt bijna — ik ga een heel akelige vergelijking maken — gedaan alsof het communicerende vaten zijn. Dat zou mijn fractie zeer betreuren. Samenvattend is de vraag dus: wat zijn de cijfers? Welke gemeenten vangen hoeveel Oekraïners op? Hoeveel van die gemeenten vangen ook andere asielzoekers op?”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Die vraag begrijp ik heel erg. Ik weet niet of ik die hier in de tweede termijn kan beantwoorden, want ik heb de wetgevingsjuristen mee die over de wetgeving gaan. Dit is echt een vraag voor het migratie-directoraat-generaal bij ons, bij JenV. Ik zal dus kijken of het mij lukt om daar in de tweede termijn wat meer cijfers over te geven. Als het me niet lukt, zal ik sowieso de staatssecretaris vragen om met een brief richting mevrouw Stienen te komen. Ik sluit niet uit dat er nog een paar andere vragen over migratie in die brief zouden kunnen belanden vandaag, maar we kijken eerst wat we in de tweede termijn waar kunnen maken.”
Mevrouw Stienen (D66):
“Daar heeft mijn fractie begrip voor. Dank u.”
Handelingen I 2022-2023, nr. 24, item 7 - blz. 27
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
“Dank voor de antwoorden. Ik heb een vraag gesteld in mijn inbreng. De verwachting is dat de gevechten heviger kunnen worden en dat er mogelijk grotere aantallen vluchtelingen onze kant op komen. Ongeveer 97% van de noodopvangplekken is al gebruikt. Hoe bereiden we ons voor op nieuwe grote aantallen?”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“De instroom van Oekraïense ontheemden is op dit moment nog steeds heel hoog: 500 tot 700 mensen per week. Er wordt ingezet op het uitstellen van het bereiken van de 100% bezettingsgraad. Er wordt elke dag aan gewerkt om niet bij die 100% te komen door het realiseren van noodopvang conform afspraken met de regio's en het stimuleren om meer gebruik te maken van de particuliere opvang via RefugeeHomeNL. Er wordt rekening gehouden met verschillende scenario's als er een nog hogere instroom zou zijn. Dat doet de staatssecretaris continu met de gemeenten en alle betrokkenen. Ook kijken zij hoe je mensen kunt laten uitstromen. Daarom is het heel fijn dat mensen aan het werk zijn en dat zij zelf in hun opvang en in hun huisvesting kunnen voorzien. Er wordt continu met verschillende scenario's gewerkt. In dit geval blijft dat natuurlijk heel ingewikkeld. Konden we maar in het hoofd kijken van degene die dit allemaal veroorzaakt. Er wordt hard aan gewerkt om die 100% niet te bereiken. Ik moet eerlijk zeggen dat elke keer dat dat lukt, laat zien dat die modus werkt.”
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
“Ik begrijp goed dat het de bedoeling is dat er geen 100% capaciteit wordt gebruikt, maar dat het aantal van de 100% capaciteit ook verhoogd wordt. Begrijp ik dat goed?”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“In principe wil je mensen inderdaad laten uitstromen naar bijvoorbeeld de particuliere opvang en dergelijke. Dus ja, die beweging is het. Ik kan voor de brief die ik zojuist heb toegezegd, vragen of de staatssecretaris iets meer kan ingaan op de vraag hoe dat eruitziet en hoeveel plekken er inmiddels zijn. Maar het komt er inderdaad op neer dat je niet naar volledig vol probeert te gaan, maar steeds mensen uit en door laat stromen en dat je nieuwe plekken creëert. Dat heeft uiteindelijk allemaal hetzelfde effect, zoals mevrouw Karimi zegt.”
Handelingen I 2022-2023, nr. 24, item 7 - blz. 35
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Om met het laatste te beginnen: de vertrekbonussen zijn inderdaad voor een afgebakende groep gedurende een afgebakende periode een bepaald bedrag geweest. Als de heer Van Hattem het goedvindt, zal ik aan de staatssecretaris vragen om in de brief op te nemen wat de kaders daarvan precies waren en hoe dat erin zit. Als ik het mij goed herinner, vroeg de heer Van Hattem in zijn tweede termijn: kan de minister uitsluiten dat het ooit weer wordt gedaan? Dat kan ik niet uitsluiten. Er zouden redenen kunnen zijn om dat in een heel andere context weer te willen doen. Ik zal de staatssecretaris vragen om hierop in te gaan en ook op hoe het er precies uitziet.
Na 4 september vallen de derdelanders uit Oekraïne juridisch gezien onder het COA. Op het moment dat iemand hier geen verblijfsrecht meer heeft — stel, er loopt een asielverzoek en het blijkt dat diegene hier niet kan blijven — zal diegene het land moeten verlaten. Dan kan het zijn dat diegene in de minder vrijwillige opvang komt, bijvoorbeeld als diegene overlastgever is. Nu hebben we het over als-als-als. Maar dit zijn mensen die gewoon in een asielaanvraag voorzien kunnen worden, mits ze niet uit de EU- landen komen. Ik kan me voorstellen dat dit allemaal erg ingewikkeld klinkt. Volgens mij volgt de heer Van Hattem het heel erg goed, maar ik kan het ook nog in de brief door de staatssecretaris laten opnemen. Dat zijn allerlei elementen die het wetsvoorstel wel raken, maar daar niet per se over gaan.”
Handelingen I 2022-2023, nr. 24, item 7 - blz. 36
De heer Van Hattem (PVV):
“Eén vraag is verkeerd begrepen. Ik had gevraagd naar vrijwillig en niet-vrijwillig, maar het gaat erom wat richting de gemeenten gaat gebeuren. Als die ontheemden asielzoekers worden, wordt dat dan een vrijwillig richting de gemeentes of niet?”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Laat ik aan de staatssecretaris vragen om dat in te richten, als de heer Van Hattem dat goedvindt, want dat is echt uitwerking binnen de asielportefeuille. Dat zal ook onderdeel zijn van het debat over de tijdelijke wet, want dan gaat het over wat er gebeurt als die richtlijn niet meer geldt. Dan hebben de gemeenten een jaar voor de overgang. De heer Van Hattem wil weten wat er dan na een jaar gebeurt. Ik zal aan de staatssecretaris vragen of dat het beste past in de brief of bij de behandeling van de tijdelijke wet, want dat is dan het uitvloeisel van wat in de tijdelijke wet staat. De staatssecretaris komt daar hoe dan ook op terug.”
De heer Van Hattem (PVV):
“En dan evenzeer de situatie na 4 september. Dan krijg je dus al die verantwoordelijkheid voor het COA. Wat gaat dat betekenen? Wat voor situatie ga je krijgen als bijvoorbeeld het COA andere mensen gaat overplaatsen uit Ter Apel of als die ook in die voorzieningen terecht kunnen komen? Dan hebben we natuurlijk een hele andere situatie dan nu.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Ik zal zorgen dat de staatssecretaris in de brief ingaat op 4 september voor de derdelanders, op derdelanders die vanuit binnen de EU hiernaartoe gekomen zijn, dus wel via Oekraïne maar binnen de EU, en op de situatie waarbij de Richtlijn Tijdelijke Bescherming niet meer geldt voor de Oekraïners, die met een jaar overgangstermijn overgaat naar een andere vorm van opvang voor de, misschien oneerbiedig gezegd, grote groep Oekraïners. Ik zal zorgen dat de staatssecretaris in de brief ingaat op die drie groepen.”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2022/2023, nr. 24, item 7
-
19 december 2023
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
8 december 2023
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een nader schriftelijk overleg met de staatssecretaris van J&V over opvang van ontheemden uit Oekraïne en opvang van derdelanders met een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne
Voor kennisgeving aangenomen op 19 december 2023.
EK 36.081 / 19.637, L
-
-
12 september 2023
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
5 september 2023
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
11 juli 2023
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
8 juni 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten: -
6 juni 2023
nieuwe commissie: commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ) -
6 juni 2023
commissie vervallen: commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) -
30 mei 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 april 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de staatssecretaris van J&V over de opvang van ontheemden uit Oekraïne
EK 36.081 / 19.637, I
-
-
28 maart 2023
toezegging gedaan
Toezegging Routekaart modernisering staatsnoodrecht (36.194) (T03612)
De minister van VWS zal er, naar aanleiding van een vraag van het lid Baay-Timmerman (50PLUS), voor zorgen dat de routekaart voor de modernisering van het staatsnoodrecht – via de minister van J&V- zo mogelijk voor het zomerreces 2023 naar beide Kamers wordt gestuurd.
Nummer | T03612 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 16 mei 2023 |
Deadline | 1 juli 2023 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | Mr. M.H.H. Baay-Timmerman (50PLUS) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | crisisbeheersing staatsnoodrecht |
Kamerstukken | Eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid (36.194) |
Handelingen I 2022-2023, nr. 30, item 6, blz. 10
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
(…) Voorzitter. 50PLUS hecht aan een goede systematiek van wetgeving. Volgens de minister is dit wetsvoorstel onderdeel van het staatsnood- en crisisrecht en geldt het als een soort vangnetvoorziening omdat een revisie van het staatsnoodrecht nog te lang duurt. De uiteindelijke bedoeling is om een overzichtelijk en samenhangend stelsel van noodwetgeving te maken, aldus de minister. Daartoe wordt een routekaart opgesteld die voor de zomer klaar zou zijn. Kan de minister wat specifieker zijn over het tijdstip?”
Handelingen I 2022-2023, nr. 31, item 2, blz. 13
Minister Kuipers:
(…) Mevrouw Baay-Timmerman vroeg: kan de minister specifieker aangeven wanneer de Kamer de routekaart voor de modernisering van het staatsnoodrecht kan verwachten? De minister van Justitie en Veiligheid heeft in haar brief van 6 december jongstleden geschreven dat zij de routekaart in het tweede kwartaal van dit jaar wil opleveren. Het kabinet streeft er nog altijd naar om die voor het zomerreces, begin juli, aan beide Kamers toe te zenden.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2022/2023, nr. 31, item 2
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2022/2023, nr. 30, item 6
-
brief van de minister van J&V over het kader modernisering (staats)nood- en crisisrecht EK 29.668 / 26.956, D Bevat bijlage
Voor kennisgeving aangenomen op 20 december 2022.
-
31 oktober 2023
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
10 oktober 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de minister van J&V betreffende de routekaart modernisering (staats)nood- en crisisrecht
Voor kennisgeving aangenomen op 31 oktober 2023.
EK 29.668 / 26.956 / 36.194, E
-
-
16 mei 2023
toezegging gedaan
Toezegging Afschrift brief representativiteitstoets WAMCA (35.334 / 33.576) (T03660)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Schalk (SGP), toe dat hij een afschrift van de brief, aangaande het representativiteitsvereiste in de WAMCA, aan de Kamer zal toesturen. In de brief wordt ook gereflecteerd op dat belangenorganisaties nu een makkelijkere ingang bij het bestuursrecht hebben dan burgers.
Nummer | T03660 |
---|---|
Status | deels voldaan |
Datum toezegging | 18 april 2023 |
Deadline | 1 januari 2026 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | P. Schalk (SGP) |
Commissie | commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) |
Soort activiteit | Mondeling overleg |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | rechters representativiteit Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie |
Kamerstukken | Problematiek rondom stikstof en PFAS (35.334) Natuurbeleid (33.576) |
Kamerstukken I 2022/23, 35 334, BF en 33 576 – blz. 12.
De heer Schalk (SGP):
“Dank u wel, voorzitter. Ik wil even inzoomen op de rechtsbescherming en de rechtsstatelijkheid, en dan met name op de zorgen rondom rechtsbescherming en rechtszekerheid. Daar had minister Weerwind het ook over. Daar zit natuurlijk wel spanning op. Belanghebbenden zijn in eerste instantie burgers, maar steeds vaker zijn er ook allerlei belangenbehartigers, -groepen en -clubs. Maar hoe staat het dan met de toegang tot het recht? Moeten de vereisten voor belangenorganisaties dan niet hetzelfde zijn als voor burgers? Hoe staat het met de representativiteit van die belangenorganisaties en bij het bestuursrecht met de belanghebbendheid? Ik begrijp dat minister Weerwind het recht op toegang tot de rechter niet wil inperken, maar hoe ziet hij dan deze ongelijkheid? In het bestuursrecht hebben belangenorganisaties immers een makkelijkere ingang dan burgers. Kortom, hoe staat het met die rechtsgelijkheid/rechtsongelijkheid? Dank u wel.”
Kamerstukken I 2022/23, 35 334, BF en 33 576 – blz. 21.
Minister Weerwind:
(…)
“Dan is mij een vraag gesteld door de heer Schalk over een stuk representativiteit. Ik heb recentelijk een motie behandeld in de Kamer. Ik denk dat ik de brief gister heb beantwoord. Daarbij heb ik aangegeven hoe belangrijk ik de representativiteitstoets in de WAMCA vind. Ik zal de afkorting even voluit uitspreken: de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie. Die is in 2020 in beide Kamers gewijzigd en aangenomen. Een van de punten daarin is het representativiteitsvereiste. Sommigen denken dat het te streng is als de rechter dat doet; anderen vinden het juist te ruim. Gelet op die discussie heb ik aangegeven dat ik met name dit punt meeneem in de evaluatie van de wet in 2025. Daarover heb ik al een brief naar de Tweede Kamer gestuurd. Als daar geen bezwaar tegen bestaat -- ik kan dat niet bedenken -- zou ik daarvan graag een afschrift aan de Eerste Kamer willen doen toekomen.”
De heer Schalk (SGP):
“Heel graag. Dat zie ik graag tegemoet.”
Kamerstukken I 2022/23, 35 334, BF en 33 576 – blz. 22.
De heer Schalk (SGP):
“Dank voor de toezegging van minister Weerwind. Ik heb nog één vervolgvraag daarbij. Als ik hem goed begrijp, zegt hij: dat neem ik mee in de evaluatie in 2025. Maar het lijkt erop dat belangenorganisaties in de tussentijd een makkelijkere ingang bij het bestuursrecht hebben dan burgers. Kan de minister daar nog op reflecteren, of kan hij dat meenemen in die andere brief die hij ons gaat toesturen?”
Kamerstukken I 2022/23, 35 334, BF en 33 576 – blz. 22-23.
Minister Weerwind:
“Ik zit ermee te worstelen of ik daar nu op zal reflecteren of dat ik het zal meenemen in de brief. In de brief ben ik er al op ingegaan. Dan krijgt u het antwoord ook; daar ga ik het duiden. Ik heb niet de indruk dat daar een groot verschil in zit, maar in de brief ga ik dat nog scherper formuleren.”
De heer Schalk (SGP):
“Dank u wel.”
Brondocumenten
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
16 januari 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2026
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
13 juni 2023
nieuwe commissie: commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) -
13 juni 2023
commissie vervallen: commissie voor Economische Zaken en Klimaat (EZK) -
2 juni 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
18 april 2023
toezegging gedaan
Toezegging vragen over diplomatieke inzet ten aanzien van erkenning van Nederlandse echtscheidingen in buitenland doorgeleiden naar minister BZ (35.348 / 36.123) (T03676)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Boer (GroenLinks), toe dat hij de vraag, naar de inzet op erkenning van Nederlandse echtscheidingen in het buitenland, aan de minister van Buitenlandse Zaken zal voorleggen.
Nummer | T03676 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 21 februari 2023 |
Deadline | 1 januari 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | echtscheidingen erkenning huwelijkse gevangenschap |
Kamerstukken | Novelle Tegengaan huwelijkse gevangenschap en andere onderwerpen (36.123) Tegengaan huwelijkse gevangenschap en andere onderwerpen (35.348) |
Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 9 - blz. 2.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
(…)
“Ik heb gelezen dat de minister bij vragen over de diplomatieke inzet op het gebied van huwelijkse gevangenschap vooral refereert aan situaties van gedwongen achterlating. Daarbij gaat hij naar mijn idee voorbij aan een probleem dat veel vaker voorkomt: het niet erkennen van Nederlandse echtscheidingen in landen van herkomst, met alle gevolgen van dien. Ik noem het risico beschuldigd te worden van overspel. Kan de minister aangeven wat Nederland op dit vlak doet, zowel op individueel niveau, dus als een vrouw — meestal zijn het vrouwen — te maken krijgt met het niet erkennen van een echtscheiding en de problemen daardoor, als op structureel niveau? Wat doet Nederland om te zorgen dat andere landen Nederlandse scheidingen erkennen?”
Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 9 - blz. 7.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
“Nog even over de erkenning. Ik had ook gevraagd naar de inzet om niet op het individuele niveau, maar in zijn algemeenheid te bevorderen dat Nederlandse echtscheidingen in het buitenland erkend worden. Ik weet niet of u daar antwoord op kunt geven, maar anders kunt u de vraag misschien doorgeleiden naar uw collega in het kabinet, zodat die deze vraag kan beantwoorden. Want op het individuele niveau gaat het via de ambassades en de consulaire bijstand, maar een gesprek op diplomatiek niveau over de erkenning van Nederlandse echtscheidingsbeschikkingen kan ook heel nuttig zijn.”
Minister Weerwind:
“De makkelijke weg is inderdaad om het door te geleiden naar mijn collega van BZ. Ik zal er ook wel degelijk aandacht voor vragen bij mijn collega. Ik denk niet alleen aan het voorlichtingsmateriaal, dat we ook in andere talen beschikbaar hebben. Tegelijkertijd moet je er ook voor zorgen dat het aan de juiste tafels op het juiste moment breed wordt besproken. Dat is eigenlijk de opmerking die ik hoor. Ik neem die heel nadrukkelijk mee richting mijn collega van BZ.”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2022/2023, nr. 20, item 9
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 februari 2023
toezegging gedaan