Rappelabele toezeggingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Rappel juli 2019)



Dit is het rappel tot 02-07-19.

 




Toezegging Toezending conceptversie richtlijn (22.112 / 31.544, CK) (T01237)

De staatssecretaris voor Europese Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een verzoek van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis der Koningin, toe dat, wanneer het richtlijnvoorstel in de besluitvormende fase komt, het kabinet voorafgaande aan de desbetreffende Raad de definitieve (concept)versie van de richtlijn aan de Eerste Kamer opstuurt.


Kerngegevens

Nummer T01237
Status openstaand
Datum toezegging 17 april 2010
Deadline 1 januari 2024
Voormalige Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Schriftelijk overleg
Categorie overig
Onderwerpen discriminatie
gelijke behandeling
richtlijnen
Kamerstukken Europees voorstel voor richtlijn gelijke behandeling (31.544)
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie (22.112)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2008/09, 22 112 / 31 544, CK, p. 2:

De commissie verzoekt de regering de definitieve versie van de richtlijn waarover in de Raad besluitvorming moet plaatsvinden ruimschoots voorafgaand aan de desbetreffende Raad aan de Kamer te doen toekomen opdat nog de mogelijkheid van een (nader) overleg bestaat.

Kamerstukken I 2008/09, 22 112 / 31 544, CK, p. 3:

Wanneer het richtlijnvoorstel in de besluitvormende fase komt, zal het kabinet – zodra de betreffende stukken beschikbaar zijn – voorafgaande aan de desbetreffende Raad de definitieve (concept)versie van bovengenoemde richtlijn aan u doen toekomen.

Zie voor meer informatie ook Edossier E080071


Brondocumenten


Historie







Toezegging Rol van de Eerste Kamer in het formatieproces (33.750) (T01804)

De minister-president, minister van Algemene Zaken, zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Kuiper (ChristenUnie), toe dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in zijn aan de Tweede Kamer toegezegde notitie over de Eerste Kamer ook aandacht besteedt aan de rol van deze Kamer in het formatieproces.


Kerngegevens

Nummer T01804
Status afgevoerd
Datum toezegging 29 oktober 2013
Deadline 1 juli 2014
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden prof. dr. R. Kuiper (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Eerste Kamer
kabinetsformatie
Kamerstukken Miljoenennota 2014 (33.750)


Uit de stukken

Handelingen I 2013-2014, nr. 5, item 4 - blz. 38

De heer Kuiper (ChristenUnie): Een zorgvuldige omgang met instituties heeft ook rechtstreekse politieke betekenis. Laat ik maar dicht bij huis blijven. We hebben een jaar achter ons waarin aanvankelijk werd opgemerkt hoe verfrissend het is dat een kabinet om steun moet werven in de Eerste Kamer. Later waren er waarschuwingen te horen dat een Eerste Kamer die wetten tegenhoudt, moet worden opgeheven. De politieke les van het Herfstakkoord lijkt me ondubbelzinnig: een kabinet kan niet effectief zijn zonder toereikende steun in de Eerste Kamer. Dat is wat mijn fractie betreft een herbevestiging van een oude regel. Vorig jaar heb ik de minister-president hier gevraagd of bij een volgende formatie teruggekeerd kan worden naar de praktijk zoals die gold toen de Koning de formatieopdracht gaf en vroeg om een "vruchtbare samenwerking met de Staten-Generaal". De minister-president zei toen dat hij er niet over ging. Misschien gaat hij er inmiddels wel over, aangezien hij in de Tweede Kamer een opdracht heeft aanvaard om een studie te doen naar de Eerste Kamer. Daarmee geeft hij aan dat het kabinet bevoegd is om iets te zeggen over de Eerste Kamer. Ik juich het toe als er een vergelijkende studie komt naar de verdiensten van een bicameraal stelsel. Prachtig! Maar nu de minister-president er dan toch over blijkt te gaan, wil ik hem vragen om in die studie ook aandacht te besteden aan de rol van de Eerste Kamer in het formatieproces, in die vruchtbare samenwerking tussen de regering en de Staten-Generaal die wordt gezocht.

(...)

Handelingen I 2013-2014, nr. 5, item 4 - blz. 63

Minister Rutte: Dan kom ik bij de positie van de Eerste Kamer. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een notitie toegezegd. Die zal een inventarisatie bevatten van de verschillende opties voor de verhouding tussen de Tweede Kamer en de Eerste Kamer en ook de zaken behandelen die tot nu toe daarover naar voren zijn gekomen in de discussie. Wij zullen ervoor zorgen dat de heer Kox daarbij volledig aan zijn trekken komt, omdat zijn voorkeursoptie was neergelegd in de Grondwet van 1814, maar na de discussie in de tweede grondwetscommissie-Van Hogendorp in 1815 is verworpen ten gunste van het huidige tweekamerstelsel.

Het verzoek van de heer Kuiper in dat verband is interessant. Het betreft de plaats van de Eerste Kamer bij de formule "vruchtbare samenwerking tussen regering en Staten-Generaal" die in vele, maar niet alle formatieopdrachten is terug te vinden. Het lijkt mij de moeite waard dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ook dit punt betrekt bij zijn onderzoek.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Uitbreiden benadelingsverbod (33.258 / 34.105) (T02238)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden De Graaf (D66), Barth (PvdA) en Bikker (ChristenUnie), toe om het Huis voor klokkenluiders in kaart te laten brengen waar er een reële benadeling van niet-werknemers ontstaat of zou kunnen ontstaan waartegen met een benadelingsverbod wellicht een wapen zou kunnen worden gegenereerd. Vervolgens komt hij ofwel met een wetsvoorstel ofwel met een toelichting waarom het buiten de wet om zou moeten worden opgelost. Binnen een maand komt de minister met een brief over hoe hij de motie-Bikker c.s. over deze materie uit gaat voeren.


Kerngegevens


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 19, item 6 - blz. 34

Mevrouw Barth (PvdA): En dan kan ik toch niet anders dan vaststellen dat er rond de reikwijdte van de wet, en met name de vraag wie er nou beschermd worden door die wet, nog wat ruis bestaat. Die is in de eerste termijn niet helemaal weggenomen. We hebben het over de bescherming van klokkenluiders. Vervolgens wordt er in het wetsvoorstel zelf steeds gesproken over werknemers. In de memorie van antwoord geven de indieners aan: wij zullen de positie van vrijwilligers, stagiaires en zzp'ers moeten meenemen in de evaluatie, want die hebben we nu niet geregeld. Vervolgens wordt nu in het debat weer gezegd dat ze er wel onder vallen. Ik zou het dus goed vinden als de indieners en de minister dit in de tweede termijn nog even heel scherp op een rijtje zetten, zodat heel helder is wie er door dit wetsvoorstel beschermd worden en wie niet. Want de minister gaf zonet aan dat het benadelingsverbod voor vrijwilligers eigenlijk niet kan gelden op deze manier. Dat benadelingsverbod is voor onze fractie een belangrijke meerwaarde van het wetsvoorstel, maar ik heb in de eerste termijn van de indieners en de minister niet helemaal scherp gekregen wat de meerwaarde is van het benadelingsverbod ten opzichte van de huidige plicht tot goed werkgeverschap die al is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. De minister zei zonet alleen: ja, het is meer Maar dat is echt te makkelijk. Een goed werkgever mag zijn werknemer niet benadelen als die een melding doet die het algemeen belang bevordert, namelijk het wegnemen van een misstand. Je zou dus kunnen zeggen dat het benadelingsverbod al een integraal onderdeel is van het moeten zijn van een goed werkgever. Ik heb om jurisprudentie gevraagd: waar hebben er dan zaken gespeeld waarin dat benadelingsverbod tot een andere uitkomst zou leiden van een rechtszaak tegen werknemers dan zonder dit wetsvoorstel? Ik daag de minister en de indieners dus graag uit om aan te geven wat het benadelingsverbod oplevert boven op de plicht tot goed werkgeverschap. Het lijkt me namelijk arbeidsjuridisch gesproken, als de wet straks moet worden toegepast en er ontslagzaken spelen, heel belangrijk dat wij in de interpretatie en de historie van deze wet iets meer te melden hebben aan de rechter dan alleen: het benadelingsverbod stelt nou eenmaal meer voor dan het zijn van een goed werkgever.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 19, item 6 - blz. 35

De heer De Graaf (D66): Mijn laatste punt betreft die helderheid over het werknemersbegrip, waarover mevrouw Barth ook sprak. Als ik het goed begrijp, omschrijft artikel 1 sub h van deze wet het begrip werknemer. Daar hoort ook onder te worden begrepen het verrichten van arbeid anders dan in dienstbetrekking, wat zzp'ers doen. Het kunnen zelfs vrijwilligers zijn. Vervolgens verwijst de minister in zijn antwoord naar Burgerlijk Wetboek Boek 7, artikel 658c. Daarin wordt het begrip werknemer ook gehanteerd en staat dat benadelingsverbod. Nu is de vraag of daar waar hoofdstuk 3 van deze wet nadrukkelijk artikel 658c van het Burgerlijk Wetboek noemt, het begrip werknemer van deze wet niet van toepassing is op dat artikel. De minister zegt eigenlijk: sorry, maar het begrip werknemer uit het Burgerlijk Wetboek is anders dan het begrip werknemer dat in deze wet wordt gehanteerd. Dat is lastig. Als dit waar is, heeft mevrouw Barth gelijk. Dan worden vrijwilligers of zzp'ers die opdrachten krijgen door deze wet niet beschermd als de werkgever hen alsnog wil benadelen voor hetgeen ze hebben gedaan in het melden van een misstand. Dat kan niet de bedoeling zijn. Ofwel het begrip werknemer is ook hier breder, ofwel we moeten alsnog ook dat repareren. Ik vraag daarover samen met mevrouw Barth een heel heldere uitspraak van de indieners, maar vooral van de minister, want een en ander moet tot reparatiewetgeving leiden als het niet in deze wet staat.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 19, item 6 - blz. 44-45

Minister Plasterk: Het andere resterende punt betreft het benadelingsverbod. Er is door de initiatiefnemers een brief toegezegd. Ik wil daar op dit moment alleen aan toevoegen dat deze brief over de ene helft van het glas gaat, namelijk de benadeling en de rechtsbescherming van klokkenluiders. Ik wil wijzen op de andere helft van het glas, een helft die sowieso vol is, namelijk dat dit initiatiefwetsvoorstel regelt dat eenieder die ergens werkt, of dat nou is als werknemer of vrijwilliger, toegang heeft tot de adviesfunctie van het Huis voor klokkenluiders. Dat is winst, want dat is nu niet zo. Ook heeft hij toegang tot onderzoek. Hij kan dus entameren dat ergens een maatschappelijke misstand aan de kaak wordt gesteld. Die helft van het glas is dus vol. Dan resteert nog die andere helft. Daarover is zojuist de toezegging gedaan door de initiatiefnemer dat hij er bij brief op terugkomt. Daar wil ik mij op dit moment toe beperken.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Maar zijdelings is in het debat wel ter sprake gekomen dat het mogelijk een optie zou zijn om dit bij reparatiewetgeving te bekijken. Ik begrijp dat de minister dit allereerst bij de indieners legt. Maar ik hoor zijn mening als adviseur van deze Kamer daar wel graag over.

(...)

Minister Plasterk: Dan kom ik nog even terug op die reparatiewet. Ik wil daar terughoudend in zijn. Er ligt een initiatiefwet voor. Ik ben bereid om aperte fouten — laat ik het maar zo onbeleefd noemen — te repareren. Als iedereen het er bijvoorbeeld over eens is dat het niet de bedoeling is dat bij het niet-doen van onderzoek melding wordt gedaan aan de werkgever, haal ik dat graag naar mij toe en zal ik dat zo snel mogelijk repareren. Dat geldt ook voor nog kleinere fouten die wellicht ergens in de tekst zijn geslopen. Maar het benadelingsverbod is een inhoudelijke kwestie, die niet helemaal triviaal is. Ze brengt namelijk de vraag met zich mee wat precies de rechten zijn van een vrijwilliger die ergens bij een organisatie werkt en wat er dan precies te beschermen valt. Om wat voor redenen dan ook is er voor dat onderdeel van de wet verwezen naar het Burgerlijk Wetboek respectievelijk het ambtenarenrecht. Daar kun je van alles van vinden, maar zo is het initiatiefwetsvoorstel dat hier nu ligt. Ik beschouw het niet als een kleine reparatie die ik zomaar eenzijdig kan toezeggen tijdens de behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel in de Eerste Kamer.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Maar stel dat het leidt tot wezenlijke problemen, waardoor een bepaalde categorie waarvoor het hele begrip juist is opgerekt in de problemen komt. Stel dat zzp'ers voor wie het glas halfvol is zoals de minister zei, aankloppen bij het Huis voor klokkenluiders maar dat de eerste drie allemaal hun opdracht per direct stopgezet zien omdat ze geen bescherming vinden. Stel dat een vrijwilliger bij een voetbalclub nooit meer steward mag zijn. Dan verwacht ik toch wel dat de minister van Binnenlandse Zaken niet de evaluatie afwacht, maar op dat moment direct al kijkt wat dat halfvolle glas eigenlijk betekent en of het eigenlijk niet helemaal leeg is.

(...)

Minister Plasterk: Mevrouw Bikker noemt nu de stewards bij de voetbalvelden. Dat illustreert precies dat het geen triviaal onderwerp is. Als zij aan mij als minister van Binnenlandse Zaken bij de behandeling van de novelle over een initiatiefwet in de Eerste Kamer vraagt om toe te zeggen dat ik ga repareren dat de belangen van stewards op voetbalvelden voortaan worden beschermd — ik som het nu even op om het te benadrukken — is wel evident dat het geen kleine reparatie van de voorliggende wet is. Ik moet dat opnemen met de collega's in het kabinet. Het heeft nogal wat voeten in de aarde.

Ik constateer dat deze wet twee dingen doet. Aan de ene kant beschermt de wet de banen van mensen die ergens werken, in dienst zijn, gedefinieerd volgens ambtenarenrecht of volgens het BW. Dat beoogt de wet kennelijk ook. Daar kun je van alles van vinden, maar dat is wat hier nu voorligt. Aan de andere kant stelt deze wet het hele traject van het klokkenluiderschap, zowel advies als onderzoek, open voor eenieder die ergens werkzaam is geweest, of dat nou in dienstverband is of niet. Dat is wat nu voorligt. Over de kwestie van de belangen zullen de initiatiefnemers nog een brief sturen. Voor nu wil ik mij beperken tot dit antwoord. De toezegging die ik heb gedaan voor een reparatiewet heeft echt betrekking op de technische reparaties.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 8 - blz. 1-2

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Het Adviespunt Klokkenluiders deed ons al een overzichtelijk voorstel toekomen over de wijze waarop het benadelingsverbod voor alle klokkenluiders van toepassing kan worden. In de argumentatie van de indieners en de minister mist mijn fractie een antwoord op de vraag waarom de rechtsbescherming ongelijk is. Het antwoord van de minister waarin hij verwijst naar de gekozen wettelijke systematiek, namelijk de koppeling van het benadelingsverbod aan de werknemersrechten die wettelijke grondslag hebben, is wel een feitelijke omschrijving, maar geeft geen antwoord op de vraag waarom.

Bovendien onderstreept het betoog van de minister het punt dat mevrouw Barth namens de PvdA-fractie in eerste termijn uitstekend maakte, namelijk dat het hier om de bescherming van klokkenluiders moet gaan en niet over de vraag wie welke wettelijke werknemersrechten heeft. De fractie van de ChristenUnie blijft ervan overtuigd dat gelijke rechtsbescherming voor alle klokkenluiders het uitgangspunt moet zijn en dat daarom een uitbreiding van het benadelingsverbod passend is. In overleg met de collega's van PvdA, D66, VVD, GroenLinks, SGP, SP en Partij voor de Dieren dien ik daarom mede namens hen de volgende motie in.

De voorzitter: Door de leden Bikker, De Graaf, Köhler, Schalk, Lintmeijer, Barth en Koffeman wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Huis voor klokkenluiders een adviesfunctie heeft voor alle klokkenluiders, zowel voor werknemers als voor degenen die anders dan uit dienstbetrekking arbeid verrichten of hebben verricht;

constaterende dat de wettelijke bescherming van klokkenluiders middels het benadelingsverbod alleen geldt voor werknemers en ambtenaren;

overwegende dat degene die anders dan uit dienstbetrekking arbeid verricht of heeft verricht eveneens wettelijke bescherming toekomt tegen benadeling als gevolg van het melden van een vermoeden van een misstand;

verzoekt de regering, spoedig vorm te geven aan een aanvulling op het wetsvoorstel, zodat degene die anders dan uit dienstbetrekking arbeid verricht of heeft verricht en melding doet van het vermoeden van een misstand eveneens wettelijk beschermd wordt tegen benadeling als gevolg van het melden van een vermoeden van een misstand,

en gaat over tot de orde van de dag.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 8 - blz. 9

Minister Plasterk: Dan kom ik op de twee moties-Bikker c.s. De eerste motie gaat over het benadelingsverbod voor anderen dan werknemers. Laat ik voordat ik mijn advies daarover geef, verwijzen naar de argumentatie die ik in eerste en tweede termijn en schriftelijk heb gegeven waarom in de systematiek van deze wet de benadeling is verankerd ten opzichte van de wettelijk vastgelegde rechten die mensen hebben als werknemer dan wel als ambtenaar. Dat is de systematiek van deze wet. Aangezien het voor stagiairs, zzp'ers en vrijwilligers de vraag is wat precies deze rechten zijn, is het niet eenvoudig om ten opzichte van dat basisniveau van rechten de benadeling te definiëren. Dat is de onderliggende logica van deze wet. De indieners vragen echter niet om deze wet te wijzigen, maar om een nieuwe wet tot stand te brengen. Dat is mijn eerste kanttekening.

De tweede kanttekening die ik maak, is dat er nog geen bestuurlijk overleg heeft plaatsgevonden met bijvoorbeeld de vakbonden van zzp'ers zoals FNV Zelfstandigen en ZZP-erkend. Het lijkt mij wel goed dat dat plaatsvindt, zeker omdat zij nog wel wat kanttekeningen hebben bij een dergelijk benadelingsverbod, zoals ik uit de media heb begrepen, want zoals gezegd heb ik geen bestuurlijk overleg met hen gevoerd. Ik zou het toch fatsoenlijk vinden om die kanttekeningen met hen te bespreken.

Ik heb de heer De Graaf en mevrouw Barth in de eerste termijn al toegezegd om de vinger aan de pols te houden. Zo heb ik dat toen gezegd, maar ik wil nog wel een stap verder gaan. Als het Huis van start gaat, wil ik het de expliciete vraag meegeven om in kaart te brengen waar er een reële benadeling van niet-werknemers ontstaat of zou kunnen ontstaan waartegen met een benadelingsverbod wellicht een wapen zou kunnen worden gegenereerd. Als ik dat toezeg, dan moet ik dat natuurlijk overleggen met de collega's die verantwoordelijk zijn voor die sectoren. Bij stagiairs is dat OCW, want dat gaat over onderwijs. Bij de vrijwilliger ligt het voortouw bij VWS. Bij zzp'ers is het de collega van SZW. Ik zal vervolgens in samenspraak met hen een wetsvoorstel doen, als dat noodzakelijk is. Als ik de motie zo mag lezen, dan laat ik het oordeel daarover graag aan de Kamer. Ik voeg daar wellicht nog een extra stap aan toe. Er is eerder gesproken over de evaluatie over vijf jaar, maar ik zal hoe dan ook binnen een jaar bij de Kamer terugkomen met een wetsvoorstel of met een toelichting waarom het wellicht op een andere manier dan via een wet zou moeten worden opgelost.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 8 - blz. 10

Minister Plasterk: De heer De Graaf gebruikte net het woord "reparatie", maar dat is het niet. Dit wetsvoorstel wordt, zo mag ik hopen, door de Kamer aangenomen. Voor een nieuwe wet moet eerst weer advies van de Raad van State worden gevraagd en vervolgens moet de Tweede Kamer daarover een oordeel geven. Ik heb toegezegd mij te zullen verstaan met degenen die moeten worden geconsulteerd voordat we met dat wetsvoorstel komen, bijvoorbeeld de FNV-bond van zzp'ers, waarvan ik tot dusver kritische geluiden heb gehoord. Ik wil niet zeggen dat zij doorslaggevend zijn, maar dat lijkt me wel het te volgen traject. Met die kanttekening laat ik het oordeel over de motie graag aan de Kamer.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 21, item 8 - blz. 12-13

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Het tweede punt is dat ik de minister vraag om als de eerste motie, die gaat over de rechtsbescherming voor eenieder, wordt aangenomen, binnen een maand te komen met een brief over hoe hij de motie gaat uitvoeren.

De voorzitter: Dan vraag ik aan de minister om op deze vraag te reageren, voordat we over het wetsvoorstel gaan stemmen. De katheder moet weer terug. Ik wil het vastgelegd hebben.

Minister Plasterk: Het antwoord is ja.

(Hilariteit)


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het bespreekbaar maken van het participatieproces in het overleg met medeoverheden (33.962) (T02255)

De minister van Infrastructuur en Milieu zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Verheijen (PvdA), toe dat het participatieproces bespreekbaar wordt gemaakt bij het overleg met medeoverheden.


Kerngegevens

Nummer T02255
Status voldaan
Datum toezegging 15 maart 2016
Deadline 1 januari 2021
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Milieu
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister voor Milieu en Wonen
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Drs. L.H.J. Verheijen (PvdA)
Commissie commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen medeoverheden
participatie
Kamerstukken Omgevingswet (33.962)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 23, item 8, blz. 54-58

De heer Verheijen (PvdA):

(...)

Als we tegelijkertijd kijken naar wat er nog geregeld moet worden, zien we dat er met name aan de kostenkant op zijn minst vier grote posten zitten: de ICT-kosten, de implementatiekosten, de handhavings- en toezichtskosten en de inspraak- en participatiekosten. Die vier kostenposten heb ik in het debat gehoord. Er loopt een ICT-project, maar het lijkt mij niet verstandig daarin te interveniëren. Dat is de verantwoordelijkheid die de minister met de koepelorganisaties moet oppakken en oplossen. Dan zijn er de implementatiekosten en de handhavingskosten, bijvoorbeeld als het gaat om het loslaten van het onlosmakelijke samenhangleerstuk, en ten slotte de inspraak- en participatiekosten. Over die laatste heeft de minister gezegd: ja, dat kost geld en ik wil het niet dwingend opleggen. Dat klopt, maar dat betekent niet dat je er met een handreiking bent. Je zult dus toch in overleg met de koepelorganisaties afspraken moeten maken, weliswaar vormvrij waar gewenst, nodig en mogelijk.

Ook moeten er min of meer afspraken komen over de bescherming van de positie van de burger in de zin van de manier waarop hij of zij inspraak kan hebben en zijn of haar behoefte aan participatie kan worden ondersteund. Die afspraken hoeven we niet vandaag te maken, maar wel bij de invoeringswet, zodat we weten dat alle overheden meedoen en dus ook bereid zijn om kosten te maken voor de ondersteuning van de kracht van de burger als het gaat om zijn wens om deel te nemen of niet deel te nemen, dus afzijdig te blijven, terwijl hij wel wil reageren op een moment dat hij denkt dat het echt nuttig en nodig kan zijn. Ik hoor in dat verband graag de toezegging van de minister dat zij dit inbrengt in het bestuurlijke overleg met de andere overheden.

(...)

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

(...)

De heer Verheijen van de PvdA heeft een heleboel dingen gezegd waarmee ik het verder ook wel eens was. Ik zal die dus niet allemaal herhalen. Hij heeft mij nog wel specifiek gevraagd om te bekijken hoe het straks zit met de participatie, de representativiteit en de ondersteuning van de individuele burger in de participatie. Gelukkig gaf hij mij ook mee dat vormvrij nu aan de orde moest zijn. Zijn vraag was wel of ik met de koepels in overleg wilde gaan over de vraag hoe dat in de toekomst zo goed mogelijk vorm kan krijgen. Ik doe dat natuurlijk graag. Ik zal het participatieproces bespreekbaar maken in het overleg met de medeoverheden.

De participatiekosten maken onderdeel uit van de wet- en regelgeving en maken daarmee gewoon onderdeel uit van de financiële afspraken die gemaakt worden.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Evaluatie effecten wet (34.156) (T02265)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Pijlman (D66), toe de beschikbare informatie over de effecten van de wet mee te nemen in de jaarlijkse rapportages aan de Kamer.


Kerngegevens

Nummer T02265
Status voldaan
Datum toezegging 22 maart 2016
Deadline 1 januari 2020
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen en Rijksdienst
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Drs. H.J. Pijlman (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen jongeren
tijdelijke huisvesting
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Schouten Aanvulling van de opzeggingsgrond dringend eigen gebruik voor de tijdelijke huisvesting van jongeren (34.156)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 24, item 10 - blz. 13

De heer Pijlman (D66): Voorzitter. Ik wil mevrouw Schouten danken voor de adequate beantwoording. Ik heb haar gevraagd naar de cijfers en daarover zegt ze alleen de ervaringscijfers van Amsterdam te hebben. De minister verwijst naar de Staat van de Woningmarkt en naar het WoonOnderzoek. Is het juist dat dit in april uitkomt? En wil hij de evaluatie van dit wetsontwerp dan opnemen in de cijfers in de Staat van de Woningmarkt en/of het WoonOnderzoek? Wij zullen voor dit voorstel stemmen.

(...)

Handelingen I 2015-2016, nr. 24, item 10 - blz. 15

Minister Blok: De heer Pijlman kan ik bevestigen dat het eerstvolgende WoonOnderzoek in april naar buiten komt. Daarin zal met betrekking tot deze wet misschien wel interessante informatie over de stand van zaken staan. Maar pas over drie jaar kunnen we laten zien wat de eerste effecten van de wet zijn. Als het gaat om de evaluatie van de wet vroeg de heer Pijlman, die mee te nemen in de jaarlijkse rapportage. Ik wil voorstellen om dat op twee manieren te doen. Ik denk dat het zuiver is om een wet zelfstandig als wet te evalueren. Maar het doel van de jaarlijkse rapportage is natuurlijk om de ontwikkelingen te laten zien op de woningmarkt. Ik vind het logisch — dat zeg ik bij dezen ook graag toe — dat we daar waar informatie beschikbaar komt, zoals van gemeenten die melden dat ze hiervan gebruik zullen maken, dat zo snel mogelijk in de jaarlijkse rapportages aan de Kamer zullen laten weten.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Tijdelijke huurcontracten en internationale studenten (34.373) (T02275)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Flierman (CDA), toe dat hij zal monitoren hoe de invulling in de wet van de tijdelijke huurcontracten uitwerkt voor internationale studenten en maatregelen zal treffen als er zich problemen voordoen.


Kerngegevens

Nummer T02275
Status voldaan
Datum toezegging 12 april 2016
Deadline 1 januari 2020
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen en Rijksdienst
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Dr. A.H. Flierman (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen huurmarkt
studentenhuisvesting
tijdelijke huurcontracten
Kamerstukken Wet doorstroming huurmarkt 2015 (34.373)


Uit de stukken

Handelingen I 2015/2016, nr. 27, item 9 - blz. 12-13

De heer Flierman (CDA): Ik zou toch even willen doorvragen op twee aspecten van dit punt van de studentenhuisvesting. In de eerste plaats heeft de minister bij het aanvaarden van het amendement de inschatting gemaakt dat de effecten niet schadelijk zouden zijn. Nu horen we van de belangenbehartigers van universiteiten en hogescholen en ook van de koepel van studentenhuisvesters dat ze wel problemen voorzien, omdat er voor die buitenlandse studenten wellicht toch meer mogelijkheden zijn om, al is het dan maar tijdelijk, naar een andere, misschien voor hen aantrekkelijkere plek te verhuizen, waardoor die studentenkamer wel leeg komt te staan. De minister zegt vervolgens dat er in veel studentensteden nog een tekort aan kamers is en dat zo'n kamer dus wel weer verhuurbaar zal zijn. Dat is ook wel het geval, denk ik, maar het probleem is dat die instellingen zich in de regel eraan gecommitteerd hebben om in het kader van uitwisselingsafspraken iedere zoveel maanden een aantal kamers beschikbaar te hebben voor nieuw inkomende uitwisselingsstudenten. Je kunt die kamer dus niet zomaar verhuren aan een willekeurige andere student, want dan is die kamer drie of vier maanden niet meer beschikbaar voor uitwisselingsprojecten. Juist dat klemt in de studentensteden. Juist dat zou wat ons betreft een reden moeten zijn om toch nog eens serieus te bekijken of het amendement van de heer De Vries op dit punt een ongewenst effect heeft.

Minister Blok: Ik zeg de heer Flierman graag toe dat wij zullen blijven bekijken wat de effecten zijn van deze wet als geheel en van dit onderdeel. Het verhuren van een kamer voor twee of drie maanden, zoals in het door de heer Flierman genoemde voorbeeld, is niet ongebruikelijk. Dat zeg ik ook op basis van mijn ervaring indertijd met studentenkamers; voor zo'n periode op stage gaan is immers al heel lang gebruikelijk. Hoewel dat in die tijd wettelijk niet goed geregeld was — je zou dit naar zijn aard "van korte duur" noemen — kwam dit op grote schaal voor. Ook nu worden er nog steeds kamers aangeboden voor twee of drie maanden; ik spreek weleens een student, bij mij thuis en elders. Ik ben op voorhand dus niet heel bezorgd. Dat was ook de reden van mijn reactie op het amendement dat nu onderdeel is geworden van dit wetsvoorstel, maar ik ben onmiddellijk bereid om te blijven volgen of dit ook in de praktijk uitvoerbaar blijft.

De heer Flierman (CDA): Ik denk dat het knellende punt voor de desbetreffende instellingen, verhuurders, kennisinstellingen, hogescholen en universiteiten is dat zij moeten kunnen garanderen dat er iedere keer een aantal kamers beschikbaar komt. Die garantie is ingebouwd in de uitwisselingsafspraken die zij met instellingen elders in Europa maken. Als zij die garantie niet meer kunnen geven, komen zij in problemen. Als de minister dit gaat monitoren en als hij bereid is om, als blijkt dat dit daadwerkelijk tot ongewenste effecten leidt, te overwegen of hij de wetgeving op dat punt moet aanpassen of er anderszins voor moet zorgen dat die uitwisselingsprogramma's mogelijk blijven, ben ik voor een groot deel gerustgesteld.

Minister Blok: Zoals de heer Flierman het nu formuleert, wil ik dat graag toezeggen.

(...)

Handelingen I 2015/2016, nr. 27, item 9 - blz. 17

De heer Flierman (CDA): Meer in specifieke zin heeft hij toegezegd dat hij zal monitoren of er in de sfeer van de verhuur van studentenkamers aan uitwisselingsstudenten een probleem ontstaat. Ik neem aan dat hij daarover met de sector zal praten en dat de sector hem op dat probleem zal attenderen als het zich voordoet. Zo dat probleem er is, dan is hij bereid om op dat punt maatregelen te treffen.

(...)

Handelingen I 2015/2016, nr. 27, item 9 - blz. 23

Minister Blok: Dat geldt ook voor zijn formulering dat ik zal monitoren hoe de invulling in de wet van de tijdelijke huurcontracten uitwerkt voor internationale studenten. Ik zal dat op die manier uitvoeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Tijdelijke huur in de particuliere huursector (34.373) (T02276)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Verheijen (PvdA), toe om te monitoren dat de tijdelijke huur niet de norm zal worden in de particuliere huursector en om in de jaarlijkse rapportages verslag te doen van de ontwikkelingen op dit terrein in zowel de sociale als de particuliere huursector.


Kerngegevens

Nummer T02276
Status voldaan
Datum toezegging 12 april 2016
Deadline 1 januari 2020
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen en Rijksdienst
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Drs. L.H.J. Verheijen (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen huurmarkt
particuliere huursector
tijdelijke huur
Kamerstukken Wet doorstroming huurmarkt 2015 (34.373)


Uit de stukken

Handelingen I 2015/2016, nr. 27, item 7 - blz. 2

De heer Verheijen (PvdA): Om te voorkomen, dat er een ongewenste verdringing ontstaat in de particuliere sector willen wij graag dat de minister de vinger aan de pols houdt ten aanzien van de ontwikkeling van de markt voor tijdelijke huurcontracten. Wij verzoeken om een jaarlijkse rapportage, met als doelstelling om diepgaand inzicht in de diverse segmenten binnen de particuliere huurmarkt te verkrijgen, om te bewaken dat contracten voor onbepaalde tijd in de bestaande huurvoorraad inderdaad de norm blijven. Daarnaast vragen wij om de bereidheid te hebben om beperkingen te stellen als het aandeel contracten voor onbepaalde tijd bedreigd zou worden. Graag verneem ik het standpunt van de minister hierover.

(...)

Handelingen I 2015/2016, nr. 27, item 9 - blz. 14

Minister Blok: De heer Verheijen vroeg mij, vanuit een soortgelijke zorg, om te monitoren dat de tijdelijke huur niet de norm zal worden in de particuliere huursector. Ik zeg hem graag toe dat we in de jaarlijkse rapportages zowel wat betreft de sociale huursector als wat betreft de particuliere huursector daarvan verslag zullen doen. Bij de woningcorporaties kunnen we dat doen door hen dit te laten vermelden bij de informatie die ze sowieso al moeten verstrekken. Bij de particulieren zullen we dat doen met aparte onderzoeken.

(...)

Handelingen I 2015/2016, nr. 27, item 9 - blz. 21

De heer Verheijen (PvdA): Wij zijn ook blij met de twee toezeggingen die de minister heeft gedaan. De eerste had betrekking op de tijdelijke huurcontracten en de wijze waarop de minister daarover jaarlijks wil gaan rapporteren. Daarmee moet een diepgaand inzicht worden bereikt als het gaat om segmenten en doelgroepen. De minister nam de positie in dat hij kiest voor het handhaven van de norm van het contract voor onbepaalde tijd als het gaat om de bestaande huurvoorraad. Daarmee spreekt hij dus ook uit, zo begrijp ik hem, dat hij bereid is om maatregelen te nemen als onverhoopt blijkt dat er een verdringingseffect optreedt in de tijdelijke huurcontractenmarkt.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Duur scheefwonen (34.373) (T02280)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker (ChristenUnie), toe om jaarlijks de toename van het dure scheefwonen te monitoren.


Kerngegevens

Nummer T02280
Status voldaan
Datum toezegging 12 april 2016
Deadline 1 juni 2020
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister voor Wonen en Rijksdienst
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister voor Milieu en Wonen
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen huurmarkt
scheefwonen
Kamerstukken Wet doorstroming huurmarkt 2015 (34.373)


Uit de stukken

Handelingen I 2015/2016, nr. 27, item 9 - blz. 4-5

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Ik wil even inhaken op dat dure scheefwonen, want dat was ook een thema in mijn bijdrage. De minister geeft duidelijk aan dat hij denkt met deze instrumenten voldoende prikkels te geven om die trend om te buigen. Tegelijkertijd is de toename van het aantal dure scheefwoners wel echt substantieel als je naar de recente cijfers kijkt en vindt het WoonOnderzoek maar eens in de drie jaar plaats. Hoe gaat de minister de vinger aan de pols houden wat betreft de vraag of de maatregelen voldoende zijn om die trend te doorbreken?

Minister Blok: We publiceren naast het WoonOnderzoek ook jaarlijks over de staat van de woningmarkt en de staat van de volkshuisvesting. Die cijfers zijn minder compleet, dus die zullen altijd indicatief zijn. Het WoonOnderzoek is echter een heel groot onderzoek. Maar langs die route houden we dus de vinger aan de pols. Ontwikkelingen in de woningmarkt gaan over het algemeen vrij traag. De mutatiegraad in de sociale huursector ligt op ongeveer 8%. Ik heb hoge verwachtingen van passend toewijzen. Daar is nogal heftig op gereageerd; dat illustreert ook dat de verhuurders verwachten dat het een forse impact zal hebben. Het zal echter stapje voor stapje gebeuren. Dat geldt natuurlijk ook voor de huursombenadering: die verlaagt weliswaar de sprongen bij harmonisatie, maar ook dat gebeurt alleen op het moment dat een woning vrijkomt.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Het is duidelijk dat het ijzer niet met handen kan worden gebroken, zeker niet in de woningmarkt. Tegelijkertijd is het wel lastig om aan de hand van cijfers die jaarlijks verschijnen te concluderen hoe het met de trend gaat. Gezien de substantiële stijging — het is niet een klein beetje, maar we zien echt een enorme toename — wil ik de minister vragen of hij het mogelijk acht om bij de jaarlijkse monitoring, of op een ander moment, de Kamer te informeren over de wijze waarop dit zich ontwikkelt. Dit om te voorkomen dat we niet achteraf, over drie jaar, tegen elkaar moeten zeggen dat we het wel uit de cijfers hadden kunnen destilleren. Ik begrijp dat er niet onmiddellijk volgend jaar nieuwe maatregelen zijn, maar dat is ook niet mijn vraag. Dit is echter zo'n zorgelijke trend, dat ik het wel goed in beeld wil hebben.

Minister Blok: Ik heb dezelfde wens, omdat betaalbaarheid ook een van de speerpunten is van het kabinet. We hebben die ook meegegeven aan gemeenten, huurders en woningcorporaties voor het maken van de prestatieafspraken. De betaalbaarheid monitoren we dus jaarlijks. Ik wilde met mijn kanttekening bij het WoonOnderzoek aangeven dat alleen op die momenten er zeer grootschalige en statistisch zeer betrouwbare informatie is. De betaalbaarheid monitoren we echter jaarlijks.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Precies. Dat van die betaalbaarheid is mooi, maar ik zou dat wel toegespitst willen zien op de trend van het dure scheefwonen, anders houden we ons weliswaar met cijfers bezig, maar hebben we het net niet over dat probleem.

Minister Blok: Mevrouw Bikker heeft dezelfde informatiewens als ik. De enige randvoorwaarden zijn de beschikbaarheid en de betrouwbaarheid van de gegevens.

(...)

Handelingen I 2015/2016, nr. 27, item 9 - blz. 22

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. De zorgen die ik nog heb, loop ik puntsgewijs af zoals ze in de beantwoording aan de orde kwamen. De eerste is het dure scheefwonen. De minister deelt met de ChristenUnie-fractie de analyse dat daarin een zorgelijke ontwikkeling plaatsvindt. Hij heeft als hoop de passende toewijzing, die inmiddels in de Woningwet gerealiseerd is, en geeft aan dat hij dezelfde informatiewens heeft als mijn fractie. Hij heeft ook toegezegd om daarover duidelijk te rapporteren via de jaarlijkse Staat van de Woningmarkt. Dat klinkt allemaal goed en mooi. Die toezegging staat dus genoteerd.

Echter, wie naar de editie 2015 van de Staat van de Woningmarkt kijkt, ziet dat veel gegevens met betrekking tot de betaalbaarheid worden gebaseerd op het grote WoonOnderzoek 2012. Dat gaat dus drie jaar terug. Als wij opnieuw naar de jaarlijkse Staat van de Woningmarkt gaan kijken, is mijn vrees dat de gegevens zullen worden gebaseerd op WoON 2015. Daardoor zullen wij opnieuw drie jaar moeten wachten, terwijl er in de afgelopen drie jaar een toename met 40% was van het dure segment aan scheefwonen. Dat vraagt dus om meer dan de nu gebruikelijke informatiestromen per jaar. Omdat de minister uitsprak dat hij dezelfde informatiewens heeft als mijn fractie, hoop ik dat hij dit volledig deelt. Kan hij toezeggen dat hij de Kamer nader informeert, zodat wij niet beperkt blijven tot de jaarlijkse informatie uit de jaarlijkse Staat van de Woningmarkt die wij nu kennen, en zodat er niet telkens wordt teruggegaan op het WoonOnderzoek, maar wij echt de vinger aan de pols houden? Zo hoeven wij niet over drie jaar te constateren dat er opnieuw 40% is bijgekomen. Graag krijg ik een heldere toezegging op dit punt. Volgens mij zaten wij hierin samen al een heel eind op de goede weg.

(...)

Handelingen I 2015/2016, nr. 27, item 9 - blz. 26

Minister Blok: Ik kom op de vragen van mevrouw Bikker. Zij sprak haar grote zorg uit over de toename van het dure scheefwonen en vroeg mij nog een keer te bevestigen om dat niet alleen bij het woononderzoek te monitoren, maar om dat jaarlijks te doen. Dat zal ik inderdaad doen, met de kanttekening dat het woononderzoek de meest nauwkeurige gegevens geeft. Ik vraag jaarlijks gegevens op van woningcorporaties, vrij gedetailleerd. Daar kan ik dit soort informatie en ook de gevraagde informatie over het aantal woningen onder de kwaliteitskortingsgrens uit halen, zodat ik die tussentijds vrij nauwkeurig kan leveren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Problematiek Zeeland en verdeelmodel (34.568) (T02425)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Flierman (CDA), Postema (PvdA) en Schalk (SGP), toe dat:

  • de minister van Economische Zaken naar de problematiek van de provincie Zeeland kijkt en de Kamer daarover een brief stuurt;
  • de minister zelf na het verschijnen van het advies van de commissie-Jansen II met het IPO zal overleggen en naar verdere ontwikkeling van het verdeelmodel van het Provinciefonds zal kijken.

Kerngegevens

Nummer T02425
Status deels voldaan
Datum toezegging 23 mei 2017
Deadline 1 januari 2024
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Dr. A.H. Flierman (CDA)
Drs. A. Postema (PvdA)
P. Schalk (SGP)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen IPO
provinciefonds
Zeeland
Kamerstukken Vereenvoudiging van het verdeelmodel van het provinciefonds (34.568)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 28, item 8 - blz. 1

De heer Flierman (CDA): Het IPO kondigt echter zelf in een brief van 15 maart 2017 aan dat men zich zorgen maakt over de positie van Zeeland. Daarom heeft men een commissie van deskundigen, opnieuw onder voorzitterschap van de heer Jansen, ingesteld om te bezien hoe de positie van Zeeland in het Provinciefonds versterkt kan worden. Men gaat daarbij uit van een bijdrage van Zeeland zelf, een bijdrage van de andere provincies, maar ook een bijdrage van het Rijk. Wij zouden graag een reactie van de minister op die brief krijgen. Ik snap heel goed dat hij hier en nu geen blanco cheque gaat uitdelen, maar hij zou op z'n minst kunnen toezeggen dat de regering te zijner tijd het gesprek met het IPO aangaat over het advies van de commissie van deskundigen om te bezien hoe men gezamenlijk tot een oplossing of tot een opvolging van de adviezen kan komen.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 28, item 8 - blz. 2

De heer Postema (PvdA): Mijn fractie is van oordeel dat het voorliggende wetsvoorstel weliswaar een verbetering is ten opzichte van het vigerende verdeelmodel, maar dat we er nog niet zijn. Daarom kunnen we instemmen met het voorstel, maar niet zonder een duidelijk commitment van regeringswege om zich mede-eigenaar te betonen van de problematiek in Zeeland én een bevestiging van de minister dat de in maart 2017 in de Tweede Kamer unaniem gesteunde motie-Veldman/Fokke ten uitvoer wordt gebracht. In deze motie wordt er immers voor gepleit om binnen drie jaar te komen tot een fundamenteel gewijzigd verdeelmodel van het Provinciefonds met een rechtvaardige verdeling op basis van een meer op de werkelijkheid gestoeld rendement op vermogen. Hiermee liggen een kortetermijnoplossing voor de problematiek in Zeeland — dus nog buiten het verdeelmodel om — en een duurzame oplossing via aanpassing van het verdeelmodel mooi in elkaars verlengde. Zo kan beter dan nu het geval is recht worden gedaan aan het uitgangspunt dat een verdeelmodel provincies in staat moet stellen hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenniveau te bieden tegen een globaal gelijke lastendruk. Wij wachten de beantwoording van de minister met belangstelling af.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 28, item 8 - blz. 3-4

De heer Schalk (SGP): Natuurlijk moet er bij de actualisatie naar alle provincies worden gekeken en daarna moet er op basis van eerlijke maatstaven tot een herverdeling worden gekomen. Maar het probleem van Zeeland ligt nu dus wel degelijk op tafel. Niet voor niets heeft zowel de commissie-Balkenende, de Raad voor de financiële verhoudingen als de Raad van State zich uitdrukkelijk over dit thema uitgelaten, gekoppeld aan Zeeland. Bovendien laat het IPO dat zelf ook al zien in de brief aan de minister van 13 september vorig jaar. Inmiddels ligt er opnieuw een brief van het IPO, van 15 maart 2017, waarin het probleem nogmaals wordt bevestigd. Niet voor niets heeft het IPO de voorzitter van de commissie-Jansen opnieuw gevraagd om een oplossing aan te dragen. Dat vindt mijn fractie wel heel frappant omdat het logisch is dat de heer Jansen zijn eigen advies niet zal ondergraven. Dat hij deze opdracht toch heeft aanvaard, geeft aan dat hij aanvoelt dat het in ieder geval van belang is om onevenredige of oneigenlijke effecten te herstellen. Mijn fractie doet een dringend beroep op de minister om de uitslag van dit nieuwe onderzoek te wegen en te bezien of een tegemoetkoming alsnog is te vinden. Graag krijg ik van de minister de uitdrukkelijke toezegging dat hij met het IPO en met Zeeland dit probleem concreet gaat aanpakken. Ik hoop op een positieve reactie van de minister.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 28, item 8 - blz. 5

De heer Plasterk: Mijn collega van Economische Zaken zal namens het gehele kabinet de specifieke problematiek met betrekking tot het dossier Zeeland oppakken. Hij neemt ook de reactie op het rapport van de commissie-Balkenende voor zijn rekening. Er is al gemeld dat er binnen de rijksbegroting 25 miljoen extra beschikbaar is gesteld om bij te dragen aan de structuurversterking. Het daarbij behorende investeringsprogramma zal op korte termijn aan de Kamer worden toegestuurd, met een reactie van het kabinet.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 28, item 8 - blz. 6-7

De heer Plasterk: Vervolgens was er een vraag over de brief van het IPO waarin staat dat men de heer Jansen nog een keer om advies wil vragen; het bevalt kennelijk goed. Vanuit het ministerie zullen wij dat ondersteunen en daaraan opbouwend meewerken. Het is de verantwoordelijkheid van de provincies om te besluiten of men onderling, vanuit de eigen middelen en binnen het verdeelmodel, zou willen overdragen aan bijvoorbeeld de provincie Zeeland. Ik wil niet de verwachting scheppen dat er vanuit het Provinciefonds extra geld van het Rijk is. Die kanttekening wil ik er wel bij geplaatst hebben.

De heer Postema (PvdA): Dit is een geschikt moment om de minister daarop wat verder te bevragen. Als we niet uitkijken, hebben we straks een situatie waarin iedereen de situatie in Zeeland eigenlijk zeer onbevredigend vindt, maar dat er verder niets gebeurt en dat we overgaan tot de orde van de dag. Nu is het zo — dat is best bijzonder — dat alle betrokken provincies hebben gezegd dat dit echt een groot probleem is. Nogmaals, dat zijn de woorden die men zelf in de brief gebruikt. Het gaat weliswaar om een brief aan de Kamer; misschien zou het goed zijn als het IPO ook een dergelijke brief aan de minister zou richten. Die heb ik nog niet gezien. Maar ik kan me voorstellen dat ook de minister zich geroepen voelt om mede-eigenaarschap te voelen bij het probleem, daar waar het IPO zelf aangeeft dat het dit eigenlijk wel een gedeelde verantwoordelijkheid van de provincies vindt. Het IPO vindt daarnaast dat Zeeland er zelf ook een specifieke verantwoordelijkheid in heeft, en het kijkt toch ook naar het Rijk. Misschien zou de minister daar toch nog wat verder op willen reflecteren.

Minister Plasterk: Ik begrijp de vraag wel, maar ik denk dat de heer Postema het antwoord ook wel begrijpt. Als de provincies onderling aan de heer Jansen vragen om die verdeling nog eens te heroverwegen, daar heel goed naar te kijken en nog eens te bekijken of er niet nog wat voor de provincie Zeeland zou kunnen gebeuren, staat hun dat natuurlijk vrij. Dan zal ik dat ook ondersteunen waar dat kan. Maar ik kan geen verwachtingen scheppen over het meerjarenbudget van het Provinciefonds. Ten eerste heb ik dat budget nu niet; ik heb het niet gedekt. Iemand heeft mij wel gezegd, en zo ervaar ik het ook: je wordt snel minder demissionair; het went een beetje. Maar het blijft toch zo dat ik niet over de meerjarenbegroting kan beschikken wat betreft het Provinciefonds. Dat overschrijdt de grenzen van mijn verantwoordelijkheid.

De heer Postema (PvdA): Dat laatste snap ik ook. Ik begrijp dat de minister daarop geen bindende toezegging wil doen die budgettaire gevolgen heeft. Ik hoor tegelijkertijd wel de nodige sympathie. De provincies hebben zelf aangegeven het accres niet te willen aanwenden voor het oplossen van dit probleem. Maar wij weten ook dat bij gewijzigde verdeelmodellen wat smeerolie vaak helpt om uiteindelijk alle partijen in het gareel te houden. In die zin hoop ik op een welwillende houding van de minister dan wel zijn opvolger.

Minister Plasterk: Waarvan akte.

De heer Flierman (CDA): Laat mij daar meteen bij aansluiten. Als ik ook naar de interruptie van de heer Postema luister, denk ik dat we het ongeveer eens zijn. Ook wat mij betreft hebben we niet aan de minister gevraagd om nu al toe te zeggen dat hij of zijn opvolger de portemonnee trekt, op welke manier dan ook; dat snap ik heel goed. Aan de andere kant is het in mijn beleving ook een kwestie van goede bestuurlijke verhoudingen tussen de minister van Binnenlandse Zaken en het bestuur van het IPO dat er, als er zo'n rapport komt en het IPO dat agendeert voor het overleg met de minister, in ieder geval serieus naar dat rapport wordt gekeken. Die vraag en die bereidheid proef ik bij de minister in ieder geval wel. Dat zou wat mij betreft voor dit moment ook voldoende zijn.

Minister Plasterk: Dank daarvoor. Ik wil van mijn kant wel precies blijven. Met steun van het IPO is dit voorstel hier nu ter tafel gebracht. Dit is wat ik de Kamer zou vragen om nu vast te stellen en tot wet te verheffen: deze maatstaven met de daaruit voortvloeiende verdeling. Ik neem kennis van het feit dat het IPO er opnieuw naar wil kijken. Maar ik kan geen verwachtingen scheppen over additioneel budget vanuit het Rijk. Ik neem aan dat de heer Flierman dat begrijpt. Ik zal zelf, en naar ik aanneem ook mijn opvolger, die een warm hart voor Binnenlandse Zaken zal hebben, mijn best doen om ervoor te zorgen dat er voor het lokaal en middenbestuur voldoende ruimte is, ook op dit punt. Maar daar moet het wel bij blijven.

De heer Schalk (SGP): Het heeft niet veel zin om nog meer te vragen van de minister. Maar in een eerder deel van zijn betoog zei hij dat er naar aanleiding van de commissie-Balkenende 25 miljoen voor structuurversterkingen in Zeeland aankomt. Het is toch niet de bedoeling dat juist dat wat bedoeld was voor structuurversterking de oplossing wordt voor dit probleem?

Minister Plasterk: In uw vraag ligt besloten dat we nu met elkaar een probleem hebben gecreëerd. Maar dit is de door de twaalf provinciën vastgelegde verdeelmaatstaf, waarvan ze alle twaalf zeggen: doe dat nu zo, leg dat voor de komende jaren vast in de wet. Daarnaast vraagt men aandacht voor de specifieke problematiek die voortvloeit uit de situatie in Zeeland. Ik heb gemeld dat mijn collega van EZ daar welwillend naar kijkt en dat het kabinet dat probleem sowieso onder ogen ziet. Daarom is er in de begroting ruimte voor gemaakt. Binnenkort komt er een brief van de collega van EZ over de invulling daarvan.

(...)

De heer Postema (PvdA): We hebben dankzij de moties die in de Tweede Kamer zijn aangenomen nog enige tijd om tot een verdere doorontwikkeling van het verdeelmodel te komen. Tot die tijd bestaat het probleem van de fictieve winstuitkering Zeeland. Is de minister het eens met mijn fractie dat, op het moment dat de commissie-Jansen niet tot een goed voorstel komt, het noodzakelijk wordt dat het proces van een verdere doorontwikkeling van het model wordt versneld?

Minister Plasterk: Ik ben het daarmee eens, want we hebben dat proces al versneld. Het aanvankelijke plan was om deze maatstaven voor vijf jaar vast te zetten. Dat is veranderd in twee jaar. Nogmaals, alle twaalf provincies dringen erop aan om het daar op dat punt bij te laten.

De heer Postema (PvdA): Dat is zo, maar de provincies dringen er in de brief van 15 maart ook op aan om het probleem Zeeland tijdelijk op te lossen. Ik hoor mijn collega's ook zeggen dat we moeten proberen het probleem voor het voetlicht te brengen. We moeten het probleem van de fictieve rendementsheffing het hoofd bieden. Dat mag wat tijd kosten, maar we kijken wel reikhalzend uit naar een goed rapport-Jansen II en naar de gepaste reactie daarop van de minister.

Minister Plasterk: Dat begrijp en ondersteun ik. Ik kijk daarom net als u uit naar dat rapport.

(...)

Handelingen I 2016-2017, nr. 28, item 8 - blz. 7-9

De heer Flierman (CDA): Dan komt er een tweede commissie-Jansen op verzoek van het IPO. Die commissie gaat kijken naar de mogelijkheden om nog iets aan de positie van Zeeland te doen. We moeten afwachten waarmee de heer Jansen komt, maar het is een verstandig man en toen ik hem van de week sprak, had ik niet de indruk dat hij zijn eigen advies weer ter discussie gaat stellen. Hij zal vermoedelijk gaan kijken naar andere mogelijkheden die er nog zijn om de positie van de provincie Zeeland in financiële zin wat te verstevigen. Wij wachten met veel belangstelling af, met welke voorstellen hij komt. Ik heb de minister horen zeggen dat hij of zijn opvolgers vanuit hun warme hart voor het openbaar bestuur en de provincies het gesprek zullen gaan voeren als er een advies is en het IPO dat bij de minister op tafel legt. Die toezegging is voor mij voldoende.

(...)

De heer Postema (PvdA): We hebben met instemming de toezegging beluisterd dat vlot zal worden gekeken naar de verdere ontwikkeling van het verdeelmodel, met aandacht voor rendement op het vermogen dat meer op de werkelijkheid gestoeld is. Voorts hebben we goed kunnen spreken over het gewenste rapport-Jansen II voor het oplossen van de problematiek in Zeeland.

(...)

De heer Schalk (SGP): Ik ben het ook met de minister eens dat je niet steeds aanpassingen moet doorvoeren in zo'n verdeelmodel. In het geval van Zeeland is het echter evident dat het al voor aanvaarding van de wet tot dusdanige problemen leidt, dat de heer Jansen opnieuw met een deskundige commissie gaat bekijken hoe het precies uitpakt. Ik heb net als andere sprekers begrepen dat de minister, nadat er een nieuw rapport van de commissie-Jansen komt, in ieder geval met het IPO wil gaan praten om te zien wat er in de toekomst nog mee te doen is.

(...)

Minister Plasterk: Ik heb genoteerd dat er wordt uitgekeken naar het nieuwe advies van de heer Jansen en zijn companen. Daarbij is het van belang om het verdeelmodel voor de toekomst opnieuw te bekijken.

(...)

Minister Plasterk: Als je met maatstaven werkt en je die objectief probeert te maken, doe je dat op een ijkmoment en zie je onder ogen dat het vervolgens enigszins kan gaan schuiven als daarvoor specifieke redenen zijn, bijvoorbeeld als er iets aan de hand is met de structuur. Dat is bij Zeeland zo. Mijn neiging is niet om dan weer met het verdeelmodel te gaan schuiven, maar om structuurmaatregelen te nemen. Dat is ook het voornemen van het kabinet. Ik hoop dat we daarmee de heer Schalk tegemoet kunnen komen. Mijn collega van EZ stuurt daarover binnenkort een brief aan de Kamer.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Het informeren van de Kamer over de stand van zaken met betrekking tot de afspraken van de interbestuurlijke partners inzake de informatiehuizen (33.118) (T02437)

De minister van Infrastructuur en Milieu zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Verheijen (PvdA), toe dat zij de Kamer in juni zal informeren over de stand van zaken met betrekking tot de afspraken van de interbestuurlijke partners inzake de informatiehuizen.


Kerngegevens

Nummer T02437
Status voldaan
Datum toezegging 30 mei 2017
Deadline 1 juli 2019
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Milieu
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Drs. L.H.J. Verheijen (PvdA)
Commissie commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen Digitaal Stelsel Omgevingswet
Informatiehuizen
Kamerstukken Omgevingsrecht (33.118)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 29, item 7, blz. 7-47

De heer Verheijen (PvdA):

(...)

Een ander punt dat ons bezighoudt, is het DSO, de digitale informatievoorziening. Bij de PvdA-fractie is breed het gevoelen dat het DSO op orde moet zijn voordat de wet in werking kan treden. Uit de beantwoording blijkt dat de minister een tekort voorziet op de initiële investering en dat een deel van dit tekort zal worden doorgeschoven naar een volgend kabinet. Voor ons is dat aanleiding tot enkele vragen. Is deze digitale route op tijd toegankelijk voor burgers en wel op een zodanige wijze dat sprake is van juiste en actuele informatie waarop het bevoegd gezag zijn besluiten kan baseren? Hebben de overheden de investeringen in het digitale stelsel wel gedekt in hun begrotingen voor 2018 en 2019? Het standpunt van de regering is immers nog steeds dat wij in 2019 een werkend stelsel hebben. Heeft de minister daarover voldoende en actuele informatie tot haar beschikking?

Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat de andere overheden ook meer kosten zullen hebben. Er ligt in het afsprakenkader met de koepelorganisaties van 2015 een "go/no go"-moment vast. Op welk moment zal de minister de Kamer hierover informeren? Ligt het in de rede dat de Staten-Generaal wordt betrokken bij de beoordeling van deze "go/no go"-beslissing? Graag hierop een antwoord.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

(...)

(...) Ik leg de vraag van de PvdA op dit punt zo uit dat die fractie vraagt naar de in het bestuursakkoord opgenomen besluitvorming over informatiehuizen. Van die informatiehuizen hebben we analyses gemaakt om zicht te krijgen op de informatie die we langs die weg al kunnen ontsluiten. Met de interbestuurlijke partners heb ik afgesproken dat we overgaan naar de volgende fase, waarin zij plannen van aanpak zullen gaan opleveren om dat te doen. Ik zal het parlement in juni per brief over de stand van zaken informeren.


Brondocumenten


Historie







Toezegging De Kamer jaarlijks informeren over de uitkomsten van het monitoringsprogramma inzake implementatie (33.118) (T02439)

De minister van Infrastructuur en Milieu zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Klip-Martin (VVD), toe dat zij de uitkomsten van het monitoringsprogramma met betrekking tot het implementatieprogramma jaarlijks de Kamer zal doen toekomen.


Kerngegevens

Nummer T02439
Status openstaand
Datum toezegging 30 mei 2017
Deadline 1 juli 2020
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Infrastructuur en Milieu
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden drs. T. Klip-Martin (VVD)
Commissie commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Implementatieprogramma
monitoringsprogramma
Kamerstukken Omgevingsrecht (33.118)


Uit de stukken

Handelingen I 2016-2017, nr. 29, item 7, blz. 19-49

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

(...)

De implementatie van de Omgevingswet is dan ook niet zozeer een project als wel een proces, een beweging. Een belangrijk deel van het succes van de implementatie zal dus onderweg bepaald gaan worden. Hierbij zullen we gezamenlijk lerend vermogen moeten organiseren. Het Rijk heeft hierbij de grote verantwoordelijkheid om niet alleen de invoering te blijven begeleiden, maar ook de filosofie achter de nieuwe wetgeving levend te houden. Het kabinet geeft op de vraag van GroenLinks over monitoring in de tweede vragenronde aan dat integrale indicatoren worden ontwikkeld en dat de monitoring en gegevensverzameling bij ministeriële regeling zal worden geregeld. Wij hebben hierbij nog niet de indruk dat sprake is van een gestructureerde, robuuste en gecoördineerde aanpak, en het antwoord van het kabinet klinkt de VVD-fractie derhalve wat magertjes in de oren. Wij denken dat de invoering van de Omgevingswet is te typeren als een zogeheten groot project, conform de groteprojectenprocedure in de Tweede Kamer. Als voorbeeld van een groot project noemt de regeling: nieuwe wetgeving met grote bestuurlijke of grote organisatorische gevolgen.

Daarbij hoort volgens mijn fractie een volwaardige, robuuste, goed opgezette en doordachte monitoring met eveneens doordachte indicatoren, feedbackmechanismen en rapportages over doelbereik. Dat is van belang in het kader van de politieke verantwoording, maar zeker ook cruciaal voor het gezamenlijk ontwikkelen van lerend vermogen en daardoor voor een succesvolle maatschappelijke invoering. Veel van mijn collega's hadden het in verschillende bewoordingen al over die noodzaak tot serieuze monitoring.

De VVD is er niet op uit de kosten van deze stelselherziening verder te doen oplopen. Toch lijken hier de kosten voor de baat te kunnen uitgaan. Kan de minister ons aangeven hoe zij aankijkt tegen het opzetten van een langjarig, goed gestructureerd monitoring- en feedbackprogramma als essentieel onderdeel van een succesvolle implementatie en met name ook succesvolle uitvoering van het totale Omgevingswetstelsel?

(...)

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

(...)

Mevrouw Klip vroeg hoe ik aankijk tegen het monitoringsprogramma. Ik denk dat continue monitoring een heel belangrijk onderdeel is van het implementatieprogramma. In het implementatieprogramma is daarom een monitoringsprogramma opgezet. Er wordt gemonitord op drie onderdelen: het succes van de wet, ofwel de realisatie van de beleidsdoelen van de stelselherziening, de voortgang van de implementatie door het bevoegd gezag en de ervaringen met het implementatieprogramma. Die monitor is niet alleen gericht op verantwoording, maar vooral ook op het kunnen leren van elkaars ervaringen. Als we die gegevens hebben, geven we die ook weer terug aan overheden, omdat het delen van ervaringen heel belangrijk is. We zullen het parlement jaarlijks informeren over de uitkomsten van de monitor.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Noodknop (34.652) (T02576)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker (ChristenUnie), toe de analyse en eventuele uitwerking van de mogelijkheid van een 'noodknop' om extreme prijsstijgingen tegen te gaan ook aan de Eerste Kamer te sturen. Ze sluit niet uit dat ze met een wetsvoorstel komt.


Kerngegevens

Nummer T02576
Status voldaan
Datum toezegging 29 mei 2018
Deadline 1 juli 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen huurcommissies
huurprijzen
noodknop
Kamerstukken Verdere modernisering van de Huurcommissie en introductie van een verhuurderbijdrage (34.652)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 31, item 5, p. 13

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Mijn tweede vraag is of de minister iets meer kan reflecteren op de noodknop die op dit gebied nodig is op momenten van hoogconjunctuur. Als wij lang genoeg wachten is het probleem vanzelf opgelost, simpelweg omdat hoogconjunctuur niet tot in de eeuwigheid duurt. Is het daarom niet wijs om ook op dat punt een iets effectiever instrumentarium te ontwikkelen dat op die momenten een sturingsmogelijkheid voor de overheid geeft? Daar hoeft de minister van mij niet meteen een panklaar antwoord op te hebben. Ze mag er ook op studeren en er later nog eens op terugkomen, maar ik vind het wel een van de vraagstukken van deze dagen.

Minister Ollongren: Mevrouw Bikker heeft helemaal gelijk: ik ga natuurlijk niet een jaar wachten, want ik ben permanent in gesprek met de sector, de regio's en alle partijen die de woningmarkt in Nederland op orde kunnen krijgen. Daar past het bij om tussentijds te vragen en te informeren of dit punt naar tevredenheid wordt uitgewerkt. Het is inderdaad niet de bedoeling om pas na een jaar te constateren dat dit niet goed is gegaan. Daar heeft mevrouw Bikker helemaal gelijk in.

Over de noodknop heb ik ook in de Tweede Kamer al mogen debatteren. Dat is een initiatief van Van Gijzel. Bij een noodknop is er een acuut probleem in een bepaalde gemeente of regio, dat ze zó acuut vinden dat daardoor de woningmarkt niet goed kan functioneren. De gemeenten en alle partijen die in de gemeente actief zijn, vinden het dan nodig om op tijdelijke basis maatregelen te treffen om die prijsstijgingen tegen te gaan, te beperken of in de hand te houden; hoe je het ook wilt noemen. Ik heb daarvan gezegd dat het mij voor de woningmarkt niet verstandig lijkt om te komen tot een uitbreiding of een nieuw gereguleerd segment dat je nu vaststelt en waar je uiteindelijk aan vastzit. Maar ik kan me wel iets voorstellen bij een tijdelijke uitzondering — hoe je die ook vormgeeft — op basis van een concreet specifiek verzoek van een gemeente of een regio, in samenspraak met de partijen die daar op de woningmarkt actief zijn. Ik heb ook tegen de Tweede Kamer gezegd dat ik daar graag naar wil kijken. Overigens wordt daar vanmiddag ook gestemd over een motie. Ik zou uw Kamer zowel de analyse als de eventuele uitwerking daarvan uiteraard kunnen doen toekomen.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 31, item 5, p. 22

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Dan heb ik voor de lange termijn nog één punt. Ik heb aangegeven dat de oververhitting van de woningmarkt in Nederland eigenlijk iedere keer gebeurt op het moment van hoogconjunctuur. De minister heeft toegezegd dat zij zich kan vinden in een noodknop in lokale situaties als gemeenten daarom vragen. Ik zou de minister ook willen vragen om bij de evaluatie over vijf jaar te bezien of onze wetgeving bestendig is voor de situaties van oververhitting op het moment dat de economie op volle toeren draait, of dat wij dan andere maatregelen nodig hebben. Dan heeft de minister nu so far so good een plan van aanpak, maar over vijf jaar zouden wij dan in alle redelijkheid kunnen kijken of dit inderdaad het maatwerk is dat nodig is. Ik hoor de minister daar graag over.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 31, item 5, p. 26

Minister Ollongren: Wat betreft de cowboys twee dingen. De cowboys, maar dan in negatieve zin, zijn diegenen die echt misbruik maken van de omstandigheden. Als het illegaal is, is het illegaal en dan moet het natuurlijk sowieso aangepakt worden. Als er nu een probleem is door de markt, dan wil ik dus met gemeenten in gesprek over die noodknop. Dat is een maatregel die inderdaad wel in wetgeving zal moeten worden geregeld. Dat kan in de Huisvestingswet of de Wet ruimtelijke ordening, maar dat moet in de wet gebeuren. Daarvoor wil ik met de gemeenten die nu denken dat ze zoiets nodig hebben eerst het gesprek goed aangaan, om het echt in beeld te brengen, want vaak zijn er toch wel mogelijkheden die ingezet kunnen worden waar geen wetswijziging voor nodig is. Maar ik heb wel toegezegd, ook in de Tweede Kamer, dat ik op basis van die gesprekken niet uitsluit dat ik wel met wetgeving kom.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Aansluiten bij verhuurderheffing (34.652) (T02578)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Vries-Leggedoor (CDA), toe bij de evaluatie van de Woningwet aandacht te besteden aan de redelijkheid van de koppeling van de financiering van de Huurcommissie aan verhuurders die de verhuurderheffing betalen.


Kerngegevens

Nummer T02578
Status voldaan
Datum toezegging 29 mei 2018
Deadline 1 juni 2020
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister voor Milieu en Wonen
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden G. de Vries-Leggedoor (CDA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen huurcommissies
verhuurderheffing
verhuurdersbijdrage
Kamerstukken Verdere modernisering van de Huurcommissie en introductie van een verhuurderbijdrage (34.652)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 31, item 5, p. 9

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA): De tweede betreft de redelijkheidsvraag. De financiering van de nieuwe Huurcommissie geschiedt op een soortgelijke wijze als de verhuurderheffing. Dat betekent dat, naast de overheid, enkel verhuurders die de verhuurderheffing betalen, bijdragen aan de financiering van de Huurcommissie. Het betreft dan verhuurders die eigenaar zijn van meer dan 50 huurwoningen. Vindt de minister dit redelijk, aangezien de Huurcommissie openstaat voor alle huurders in het DAEB-segment en terwijl er ook veel klachten komen over verhuurders van minder dan 50 woningen? Bijvoorbeeld — ik vind het een naar woord, maar ik gebruik het toch — een huisjesmelker in een grote stad met 45 woningen kan voor een belangrijk deel meer klachten veroorzaken, maar draagt niet bij aan de financiering. Dit lijkt de CDA-fractie onredelijk. Onderkent de minister dit? Normaal gesproken is het: de veroorzaker betaalt. In dit geval is het dan ook reden tot een nadere verkenning. Ik kan me voorstellen dat u zegt: op dit moment misschien een-twee-drie niet. Maar zou het dan een mogelijkheid zijn om bij te houden hoe het gaat met de klachten die in behandeling genomen zijn en in de toekomst in behandeling genomen worden, en vervolgens te kijken hoe de bijdrage verdeeld moet worden? Ik snap dat de minister zegt dat er een stabiele financiering onder de Huurcommissie moet liggen, maar het tweede is: hoe wil de minister er dan voor zorgen dat op een gegeven moment die bijdrage niet ongecontroleerd stijgt? Want dat zou ook nog een gevolg kunnen zijn.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 31, item 5, p. 18

Minister Ollongren: In mijn ogen is dit een logische en ook wel acceptabele verdeling. Het bedrag dat verhuurders gaan betalen is relatief klein. Bij een verhuurder van 100 woningen is het gemiddeld €0,45 per woning per maand. Het feitelijk tarief moet nog bepaald worden maar het is in die orde van grootte. Bij de vormgeving van de bijdrage is ervoor gekozen om aan te sluiten bij de bestaande gegevens voortvloeiend uit de aangifte van de verhuurderheffing. Dat is ook een praktische manier om ermee om te gaan, want dat beperkt de uitvoeringskosten. Daarnaast bevat het wetsvoorstel een bepaling waarbij hogere leges kunnen worden opgelegd aan verhuurders die vaker in het ongelijk worden gesteld, zoals net besproken is. Kleine verhuurders met minder dan 50 woningen betalen ook geen verhuurderheffing. Dus om die reden, het beperken van administratieve lasten, betalen die ook niet leges, wat enorm scheelt in de uitvoeringskosten voor de Huurcommissie en voor de Belastingdienst. Dus dat is de reden om dit zo te doen. Ik kom nu bij de vraag van mevrouw De Vries.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA): Misschien gaat die over hetzelfde en dan zijn we misschien heel gauw klaar. U zegt dat de reden waarom dit zo wordt gedaan, is dat het makkelijker en veiliger is en dat je weet dat je inkomsten hebt. Mijn vraag was echter of het ook eerlijk is om het op die manier te doen.

Minister Ollongren: Inderdaad, dat is precies het punt waar ik nu op kom. Ik begrijp wel dat mevrouw De Vries zegt dat het in sommige gevallen niet redelijk kan aanvoelen. We stellen ons voor een verhuurder met een beperkt aantal woningen, te weten 45, dus dicht bij de grens maar er net onder. Een verhuurder waarvan we allemaal zeggen dat die zich helemaal niet zo netjes aan de regels houdt en die je misschien zou kunnen bestempelen als een huisjesmelker, wat inderdaad een vervelend woord is. Daar staat tegenover dat er natuurlijk ook verhuurders zijn met minder dan 50 woningen die zich keurig aan alle regels houden. Dus het voelt ook niet helemaal redelijk als je dan zegt: we straffen ze allemaal. Nogmaals, de reden ervoor, hoewel ik het gevoel van mevrouw De Vries begrijp, is uitvoeringstechnisch aansluiten bij de verhuurderheffing bij meer dan 50 woningen. Als er sprake is van huisjesmelkers is het nog belangrijker dat die huurders de gang naar de Huurcommissie ook maken.

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA): Heel kort. Wij houden alles bij. De Huurcommissie houdt bij hoeveel zaken zij heeft en waar ze vandaan komen. Mocht nou blijken dat die verhouding echt de spuitgaten uitloopt, is de minister dan bereid om, net zoals ze gezegd heeft bij de evaluatie van de Woningwet, hiernaar te kijken en te bekijken of het nog steeds redelijk en billijk is?

Minister Ollongren: Ik vind het verstandig om dit soort vraagstukken bij de evaluatie te betrekken. Daar ben ik dus toe bereid.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 31, item 5, p. 23

Mevrouw De Vries-Leggedoor (CDA): Dank u wel, voorzitter. Allereerst blij met de toezegging dat bij de evaluatie van de Woningwet uit 2015 ook wordt gekeken naar alle ad-hocmaatregelen die in de afgelopen jaren zijn genomen ter verbetering van de woningmarkt, om te kijken of dat allemaal nog past in deze tijd en voor de problemen die zich voordoen. Daar kunnen veel dingen onder vallen. Die zullen dan ongetwijfeld voorbijkomen, dus daar wachten wij op. Dat vinden wij een goede zaak, beter dan nu weer ad hoc dingen te regelen.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Conjunctuur woningmarkt (34.652) (T02580)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker (ChristenUnie), toe ook haar te informeren over de vraag of het onderzoek van de Nederlandsche Bank naar de woningmarkt voldoende is of dat meer onderzoek nodig is.


Kerngegevens

Nummer T02580
Status voldaan
Datum toezegging 29 mei 2018
Deadline 1 april 2020
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister voor Milieu en Wonen
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen huurcommissies
woningmarkt
Kamerstukken Verdere modernisering van de Huurcommissie en introductie van een verhuurderbijdrage (34.652)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 31, item 5, p. 22

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Dan heb ik voor de lange termijn nog één punt. Ik heb aangegeven dat de oververhitting van de woningmarkt in Nederland eigenlijk iedere keer gebeurt op het moment van hoogconjunctuur. De minister heeft toegezegd dat zij zich kan vinden in een noodknop in lokale situaties als gemeenten daarom vragen. Ik zou de minister ook willen vragen om bij de evaluatie over vijf jaar te bezien of onze wetgeving bestendig is voor de situaties van oververhitting op het moment dat de economie op volle toeren draait, of dat wij dan andere maatregelen nodig hebben. Dan heeft de minister nu so far so good een plan van aanpak, maar over vijf jaar zouden wij dan in alle redelijkheid kunnen kijken of dit inderdaad het maatwerk is dat nodig is. Ik hoor de minister daar graag over.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 31, item 5, p. 25-26

Minister Ollongren: Tot slot vroeg mevrouw Bikker terecht aandacht voor het systeem als zodanig. Is het systeem nou berekend op moeilijke situaties zoals bijvoorbeeld de huidige oververhitting? Ik zou dat eigenlijk ook willen betrekken op de oorzaak van de problemen die we nu zien: een recessie. We hebben gezien dat de woningmarkt een buitengewoon conjunctuurgevoelige sector is gebleken. Ook het bouwen van woningen is heel erg conjunctuurgevoelig. We zien voor een deel ook dat er achterstallig onderhoud is, dat de bouw helemaal plat is komen te liggen, dat er nu te weinig mensen zijn, dat mensen niet zijn opgeleid voor het vak. Dat is op dit moment natuurlijk ook een belemmering in de markt. Ik zou het dus eigenlijk beide kanten op willen beoordelen. Er zijn nu ook al onafhankelijke deskundigen mee bezig. Bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank kijkt heel nadrukkelijk naar de woningmarkt. Ik vind het dus een heel terecht punt van mevrouw Bikker en ik zou zeggen: laten we daar dan de oververhitting en de recessie bij betrekken.

De voorzitter: Mevrouw Bikker, één interruptie.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Heb ik de minister goed begrepen dat zij toezegt om op dat punt dat ze net heel mooi in alle breedte schetste, zowel oververhitting als recessie, terug te komen bij de evaluatie van dit wetsvoorstel? Want dat was mijn vraag.

En mijn andere vraag — in deze ene interruptie, voorzitter — ziet eigenlijk op de vraag die zij eerder beantwoordde richting mevrouw Vlietstra. Ik stelde daar ook een vraag over: hoe zorgen we nou dat wat ik de "cowboys" onder de verhuurders heb genoemd, niet de lachende derde zijn in het mooie overleg dat de minister terecht voert? Dat zou natuurlijk heel spijtig zijn. Dat zijn helaas twee punten, voorzitter, maar wel in één interruptie, als u het nog volgt.

Minister Ollongren: In één interruptie, heel goed! De oververhitting en de hele analyse van de woningmarkt in relatie tot de economie kunnen we natuurlijk betrekken bij de evaluatie, maar ik heb met de Tweede Kamer afgesproken om te inventariseren of datgene wat De Nederlandsche Bank nu onderzoekt in voldoende mate tegemoetkomt aan de vragen die wij met elkaar hier stellen of dat er misschien nog meer onderzoek nodig is. Daarover zou ik de Tweede Kamer informeren, dus het lijkt me verstandig om daar dan meteen de Eerste Kamer ook bij te betrekken. Dus dat komt hoe dan ook.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Agenda voor democratische vernieuwing (34.854) (T02626)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Engels (D66) en Bikker (ChristenUnie), toe om mede aan de hand van het rapport van de staatscommissie parlementair stelsel een agenda voor democratische vernieuwing te ontwikkelen. Zij zal voortvarendheid betrachten bij het opstellen van de kabinetsreactie op het rapport en daarbij op een of andere manier het publiek betrekken. Tevens zal ze speciaal aandacht besteden aan praktisch geschoolde kiezers.


Kerngegevens

Nummer T02626
Status voldaan
Datum toezegging 3 juli 2018
Deadline 1 juli 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
prof. mr. J.W.M. Engels (D66)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen democratische vernieuwing
referendum
staatscommissies
Kamerstukken Intrekking van de Wet raadgevend referendum (34.854)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 36, item 8 - blz. 16

De heer Engels (D66): Mijn fractie vindt het voorbarig en ook te simpel om nu al vast te stellen dat er in de Tweede Kamer onvoldoende politiek draagvlak zou bestaan voor substantiële vormen van democratische vernieuwing. Wij betwijfelen ook of er voorshands geen uitzicht zou zijn op uiteindelijk een gekwalificeerde meerderheid voor de invoering van een bindend correctief referendum. Het moet toch mogelijk zijn — de heer Schalk vroeg daarnaar — om daarover een juridisch sluitend en inhoudelijk aanvaardbaar wetsvoorstel te ontwikkelen. Het is, met andere woorden, moeilijk te begrijpen dat de regering zich hierbij zo gemakkelijk neerlegt en geen eigen verantwoordelijkheid en urgentie voelt om dit intrekkingsvoorstel gepaard te laten gaan met een perspectief op betere vormen van democratische vernieuwing dan het raadgevend referendum, zoals de regering dat beoordeelt, waaronder bijvoorbeeld een bindend correctief referendum. Dat is de reden dat ik de regering met nadruk vraag om een initiatief te ontplooien om te komen tot een agenda voor democratische vernieuwing. Ik geef de minister mee dat mijn fractie het niet overtuigend zal vinden als de regering alleen maar blijft verwijzen naar het rapport van de staatscommissie en de te vervaardigen kabinetsreactie daarop. De tussenrapportage van de staatscommissie biedt een uitgelezen mogelijkheid om op dit punt reeds nu een zeker perspectief te bieden. Mijn fractie heeft daar uitdrukkelijk behoefte aan. Ik vraag de minister daarop te reageren.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 36, item 8 - blz. 26-27

Minister Ollongren: Nee, het is een kwestie van zekerheid daarover geven aan de kiezer via de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel. Het is goed om te constateren dat als die duidelijkheid er komt, dat vervolgens de ruimte gaat bieden voor een blik op de toekomst. Dat gaat ruimte bieden om hard aan de slag te gaan — ik heb de oproep van mevrouw Bikker, de heer Engels en anderen goed gehoord — met mogelijke verbeteringen van de parlementaire democratie, van onze democratische rechtsstaat. Ik denk dat die altijd onderhoud behoeft en dat die permanente aandacht van ons en zeker ook van mij verdient. Daarom spreken de suggesties voor een agenda voor democratische vernieuwing mij aan. Volgens mij is dat zonet gevraagd. Dat kan je natuurlijk niet los zien van het rapport van de staatscommissie dat eind van dit jaar wordt verwacht.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 36, item 8 - blz. 28-29

De heer Engels (D66): We zijn via de timing en staatscommissie nu bij de agenda voor de democratie gekomen. Dat doet mij deugd. Ik heb van de minister gehoord dat ze daar verder aan wil werken. Het rapport van de staatscommissie dat daarbij van belang is, kan op een warme ontvangst rekenen. Ze zegt dat ze daarmee aan de slag zou willen. Ik heb gevraagd om een perspectief. Ik vraag niet om commentaar te geven op allerlei voorstellen die nu voorliggen. Die hebben ook alleen maar betrekking op de landelijke democratie en het parlementaire stelsel. Alle andere, indrukwekkende werkzaamheden van het ministerie op lokaal niveau en elders zijn natuurlijk prachtig, maar staan hier naar mijn idee een beetje buiten. Ik herken de ambitie van de minister en die geloof ik ook, maar ik heb uit de memorie van toelichting en uit het regeerakkoord de indruk gekregen dat bij de start van het kabinet de ambities voor de democratische agenda bijna nul waren. Er moet dus wel een aanknopingspunt voor de minister zijn om te kunnen zeggen dat zij met de staatscommissie aan de slag wil, dat het rapport een warme ontvangst krijgt en dat het niet in een la verdwijnt zoals andere rapporten. Die ken ik. Ik heb wel behoefte aan een nadere duiding. Denkt de minister dat zij voldoende ruimte heeft binnen het kabinet, gelet op de start die wat minder ambitieus was, om daar echt een slag in te kunnen maken? Ik bedoel dan een slag in de zin van perspectief op nieuwe ontwikkelingen op dit terrein.

Minister Ollongren: Ik denk dat het belangrijk is om daarbij in herinnering te roepen hoe deze staatscommissie is ontstaan. Een motie, in deze Kamer aangenomen, is de start geweest van het nadenken over de toekomst van onze parlementaire democratie. Dat geeft eigenlijk wel veel vertrouwen. Dat is dus niet een wens geweest van een kabinet, of van iemand die daar eens wat langer over had nagedacht. Nee: dat is een politiek tot uitdrukking gebrachte wens in deze Kamer, middels een motie die geleid heeft tot de staatscommissie. Dat staat nog even los van het aantreden van dit kabinet. Bij het aantreden van dit kabinet was ons natuurlijk bekend dat de commissie-Remkes aan het werk was en redelijk vroeg in deze kabinetsperiode met een rapport zou komen, waarvan we op dat moment nog niet precies wisten wat daar in zou kunnen komen te staan. Dus ja: ik zie dat perspectief. Ja: dat is ook voor een deel opgehangen aan de commissie-Remkes. Ik kan de heer Engels toezeggen dat ik er alles aan zal doen en binnen het ministerie voorbereidingen zal treffen om ervoor te zorgen dat op het moment dat het rapport er is we dat zullen voorzien van een kabinetsreactie.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 36, item 8 - blz. 40

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Onze zorg is met name gericht op het punt dat laagopgeleide kiezers echt een afstand tot de politiek ervaren. Daarom doe ik de deur nog niet helemaal dicht voor een eventueel bindend correctief referendum. Ik zou net ietsje meer van de minister willen over hoe zij dat ziet, ook in de omgang met het advies van de staatscommissie. Ik wil daarbij benadrukken dat het er vooral op aankomt om goed te analyseren hoe die kloof er komt en wat die kloof in stand houdt. Daarbij moet gezegd worden dat het springen naar het instrument van een correctief referendum niet per se de oplossing is. Dat weet ik eigenlijk wel zeker. Het is geen wondermiddel om laagopgeleide kiezers in veel betere mate erbij te betrekken. Ik hoop dat de minister, die al enthousiast reageerde, de toezegging wil doen dat ze de analyse in deze ambtstermijn gaat oppakken. Hopelijk komt die van de staatscommissie, maar anders op een andere manier. Op dat punt moet het vertrouwen gewonnen worden, ook in de komende jaren.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 36, item 8 - blz. 47

De heer Engels (D66): Voorzitter. Het laatste punt is de ambities die we hebben in de democratische agenda in het algemeen en met name het element van het bindend correctief referendum. Dat is ingegeven door het gevoel dat we hebben dat het kabinet heel weinig ambities toont op dat punt. We hebben niet veel meer gemerkt dan: we gaan iets niet doen. Ik heb ook gezegd dat dat mijn fractie dwarszit. Dat is ook de reden dat ik heb gezegd: wij vinden dat eigenlijk een te passieve houding. Daarom heb ik de minister gezegd: mede gelet op de instelling van de staatscommissie, die inderdaad voor dit kabinet heeft plaatsgevonden, zou het mooi zijn als het kabinet hier wat actiever in wordt en meer ambitie ontwikkelt. Ik begrijp best dat de minister moet opereren binnen smalle marges. Ze gaat er ook niet alleen over. Er is ook een kabinet. In die zin vond ik het al positief dat de minister zei: ik zal het rapport van de staatscommissie als leidend beschouwen voor het opstellen van een democratische agenda en met warmte ontvangen — haar precieze woorden weet ik niet meer — en ik zal daar met volle inzet een inzet op plegen.

Dat is op zichzelf plezierig omdat ik niet gevraagd heb om nu heel concreet aan te geven welke voorstellen van de staatscommissie zij wel of niet zou willen, maar heb aangegeven dat wij graag een perspectief willen hebben in de zin van: blijft het hierbij deze hele kabinetsperiode als het gaat om ambities voor democratische vernieuwing of mogen wij nog wat van het kabinet verwachten? Wij willen dus ook iets van het kabinet verwachten. Daarover heeft de minister de toezeggingen in de richting van mijn fractie gedaan dat zij aan de slag gaat met een agenda voor democratische vernieuwing. Daar kijken wij uiteraard naar uit, want dat is een perspectief dat wij op zich wel willen omarmen. Vervolgens heeft zij gezegd: ik zal met volle inzet het eindrapport van de staatscommissie gaan bestuderen en daar een serieuze reactie op geven.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 36, item 8 - blz. 50

Minister Ollongren: Mevrouw Bikker van de ChristenUnie zegt: we moeten altijd nadenken over verbetering. Ik hoor dat nadrukkelijk. Dat ben ik helemaal met haar eens. Ook zij vroeg aandacht voor de praktisch geschoolden. Zij vroeg mij ook om nog eens iets meer te zeggen over hoe ik met de staatscommissie wil omgaan. Als mevrouw Bikker het goedvindt, betrek ik die vraag nog bij de vraag van de heer Engels, want die heeft daar ook een vraag over gesteld. Ik kom daar zo dus op terug. Zij heeft een toezegging gevraagd, en die gaat zij zo krijgen. Laat ik dan ook zeggen dat ik haar slot heel mooi vond: ambitie is goed; daden zijn beter. Het klinkt wat Rotterdams voor een Amsterdammer, maar ik ben het wel met haar eens.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 36, item 8 - blz. 51-52

Minister Ollongren: De heer Engels roept mij op om vanuit het kabinet te zorgen voor meer ambitie op dit punt. Ik denk dat die twee dingen goed bij elkaar samenkomen. Ik heb al gezegd dat ik bezig ben met een deel van die agenda. Het gaat dan vooral om de lokale democratie en wat we daar kunnen doen, wat we daar kunnen verbeteren. Maar dit gaat juist over de parlementaire democratie. Het gaat over ons nationaal instrumentarium op dat punt. Wat dat betreft wil het toeval, zou ik bijna zeggen, dat deze Kamer via een motie die staatscommissie tot stand heeft gebracht. Het rapport van die staatscommissie zal mij in staat stellen om de ambitie die de heer Engels verlangt, te gaan tonen. Ik zie daar dus zeer naar uit. Ik ben daar echt gepassioneerd over en ik wil dat heel graag doen. Ik vind het dan wel de goede volgorde om de staatscommissie af te wachten, maar ik zeg de heer Engels en ook mevrouw Bikker toe dat ik dat met vaart ga doen. Ik heb in eerste termijn al geschetst dat ik graag op het departement al in gang zet wat in gang gezet moet worden, zodat we met gezwinde spoed de reactie kunnen afleveren. De heer Engels had het over "innovatief" en "doe het nou niet te klassiek en te stroperig en te traag". Dat spreekt me allemaal heel erg aan, dus dat mag hij van mij verwachten. En mevrouw Bikker ook, want ik meen dat zij daarover dezelfde vraag had gesteld.

De heer Engels (D66): Dank daarvoor. Ik heb nog een element genoemd in de wat snelle afronding die ik moest plegen. Ik vroeg of bij het opstellen van de kabinetsreactie op een of andere manier binnen de innovatieve ambitie een extern, publiek element kan worden ingebouwd. Daarmee kan het kabinet laten zien dat het niet alleen maar voorstellen doet om iets níét te doen. Door de samenleving actief op de een of andere manier ook bij deze discussie te betrekken, laat het kabinet zien dat het daar serieus werk van wil maken. Dat vind ik wel een belangrijk punt.

Minister Ollongren: Ja, ik kan me dat voorstellen. We kunnen constateren dat de commissie-Remkes dat eigenlijk ook al doet. Dat is in ieder geval een mooie opmaat daarnaartoe. Maar ik heb de oproep van de heer Engels heel goed gehoord. Als ik zeg dat ik het snel wil doen en graag op een nieuwe manier, dan zie ik heel veel mogelijkheden om de suggestie van de heer Engels daarin tot uitdrukking te brengen. Ik zie dat eigenlijk als een ondersteuning van de manier waarop ik dit zou willen doen.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Dank voor de toezegging van de minister. Ik heb wel benadrukt dat ik met name de kloof tot de praktisch geschoolde kiezer heel belangrijk vind in de ambities van de minister. Ik hoop dat zij dat ook betrekt bij deze toezegging.

Minister Ollongren: Dat klopt inderdaad. Mevrouw Bikker had dat specifiek gevraagd. Zij had niet alleen in algemene zin gevraagd naar de omgang met de staatscommissie, maar zij noemde heel breed ook die groepen kiezers die op meer afstand lijken te staan. Dat vind ik een belangrijk aandachtspunt, dus ik zeg haar dat graag toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Reflecteren op raadgevend referendum (34.854) (T02627)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Sini (PvdA), toe de staatscommissie parlementair stelsel te zullen vragen op het instrument van het raadgevend referendum te reflecteren.


Kerngegevens

Nummer T02627
Status voldaan
Datum toezegging 3 juli 2018
Deadline 1 juli 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden M. Sini MA (PvdA)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie evaluatie
Onderwerpen evaluaties
referendum
staatscommissies
Kamerstukken Intrekking van de Wet raadgevend referendum (34.854)


Uit de stukken

Handelingen I 2017-2018, nr. 36, item 8 - blz. 37

De heer Sini (PvdA): Daarom dien ik een motie in om onderzoek te doen naar de effecten en de doeltreffendheid van de Wet raadgevend referendum. Daarbij is het ook van belang om de positie van praktisch geletterden daarin mee te nemen. Het zou mooi zijn als dat onderzoek ook meegenomen wordt in de bespreking van het eindrapport van de staatscommissie.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 36, item 8 - blz. 52

Minister Ollongren: De motie met letter L is een motie van de heer Sini. Als ik deze motie goed lees, vragen de heer Sini en de andere ondertekenaars om de Wrr alsnog te evalueren. Ik heb daar in eerste termijn niets over gezegd. Wij hebben gekozen voor het afschaffen van het raadgevend referendum en niet voor het ontwikkelen van het raadgevend referendum. Het is dus niet erg logisch om de doeltreffendheid en de effecten ervan na behandeling van deze intrekkingswet nog te evalueren. Met andere woorden: een wetsevaluatie na stemming over de intrekkingswet vind ik niet logisch. Omdat we in de tussentijd weten dat de staatscommissie er een opmerking over maakt, zou ik me wel kunnen voorstellen dat ik dit nog eens onder de aandacht breng van de staatscommissie naar aanleiding van de behandeling hier vandaag. Dat zou ik wel kunnen zeggen, maar de motie als zodanig zou ik willen ontraden.

(...)

Handelingen I 2017-2018, nr. 36, item 8 - blz. 53

De heer Sini (PvdA): De minister heeft gezegd dat ze de motie die wij hebben ingediend, als het ware mee zal geven aan de staatscommissie. Minister, kunt u daar iets over vertellen, in die zin dat de staatscommissie hier echt op terugkomt?

Minister Ollongren: Mag ik dit verduidelijken? Ik zei dat ik de motie ontraad. De motie vraagt om enige reflectie op de Wet raadgevend referendum. Maar die zal straks zijn ingetrokken; althans, ik wacht uiteraard de stemming in uw Kamer af. Ik begrijp dat de heer Sini zegt dat hij toch behoefte heeft aan een iets bredere reflectie op dat instrument en wat we daar wellicht van kunnen leren, net zoals ik gezegd heb dat we iets kunnen leren van lokale referenda. Ik ben bereid om dat punt onder de aandacht van de staatscommissie te brengen, voor zover dat nodig is en ze dat zelf nog niet in voldoende mate deed. Dat is de toezegging die ik de heer Sini graag zou willen doen.

De voorzitter: Ik had gezegd: één interruptie. Ik laat deze interruptie toe, maar dat is het dan ook. Klaar ermee!

De heer Sini (PvdA): Kort, voorzitter. Met die toezegging houden we de motie aan.

Minister Ollongren: Dank u.


Brondocumenten


Historie







Toezegging Ondermijning (34.716) (T02657)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Lintmeijer (GroenLinks), toe ook haar te informeren over de reflectie op de voorlichting van de Raad van State over ondermijning en integriteit.


Kerngegevens

Nummer T02657
Status voldaan
Datum toezegging 13 november 2018
Deadline 1 april 2020
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Kamerleden Drs. F.C.W.C. Lintmeijer (GroenLinks)
Commissie commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen burgemeesters
ondermijning
Raad van State
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Jetten Deconstitutionalisering benoeming commissaris van de Koning en burgemeester (34.716)


Uit de stukken

Handelingen I 2018-2019, nr. 7, item 4 - blz. 51

Minister Ollongren: In de Tweede Kamer heb ik toegezegd dat ik nader wil reflecteren op die rol van de burgemeesters, omdat we nu af en toe zien dat burgemeesters daarbij in de knel kunnen komen. Er is voorlichting gevraagd aan de Raad van State, onder andere over de aanpak van ondermijning, waarbij ook zal worden ingegaan op de rol van de burgemeesters. Dus ik onderschrijf het onderwerp en het belang ervan. Ik zie het overigens niet direct in relatie tot de aanstellingswijze.

(...)

Handelingen I 2018-2019, nr. 7, item 4 - blz. 53

Minister Ollongren: De heer Lintmeijer vroeg hoe ik de balans zie tussen de bestuurlijke maatregelen en instrumenten en de bestuursdwang. Hij haalde daarbij de burgemeester van Amsterdam aan, die hierover had gesproken. Ik snap dat. Er moet per geval goed worden bekeken aan welk bestuursorgaan van welke overheid een taak of een bevoegdheid wordt toegekend. Ik vind het dus wel een belangrijk vraagstuk. De Raad van State is op dit onderwerp ook bezig met voorlichting. Ik heb in de Tweede Kamer toegezegd dat ik daarop nog zou reflecteren, dus het lijkt mij goed dat ik de opmerking van de heer Lintmeijer daarbij betrek. Ik refereerde er net ook al aan toen ik de heer Kuiper antwoordde over de ondermijning en de noodzaak om de burgemeester op dat punt goed te ondersteunen. Dit heeft dus de aandacht, zou ik tegen de heer Lintmeijer willen zeggen.

(...)

Handelingen I 2018-2019, nr. 7, item 4 - blz. 60

De heer Lintmeijer (GroenLinks): Maar los daarvan: er is wel wat aan de hand met de positie van met name de burgemeester. Er is geen reden, als het gaat om ondermijning, als het gaat om de kwetsbaarheden die erin zitten, als het gaat om de integriteitsrol, om daarmee dan ook op de handen te blijven zitten. Dat staat los van deconstitutionalisering. Ik ben blij dat de minister daar een aantal ingangen voor heeft genoemd. Ik zou het fijn vinden als ze nog een keertje expliciet zou zeggen dat zij ook deze Kamer betrekt bij de uitkomsten van het proces van de Raad van State en bij de andere stappen die zij daar doet. Het zou heel erg mooi zijn als zij dat in de vorm van een toezegging doet.

(...)

Handelingen I 2018-2019, nr. 7, item 4 - blz. 72

Minister Ollongren: De heer Lintmeijer vroeg mij nog te bevestigen of toe te zeggen dat ik ook deze Kamer zou informeren over de reflectie op de voorlichting van de Raad van State inzake ondermijning en integriteit. Dat zeg ik hem vanzelfsprekend graag toe.


Brondocumenten


Historie







Toezegging In gesprek treden met de ministers van Infrastructuur en Waterstaat en van Economische Zaken en Klimaat teneinde het kostenpeil in Caribisch Nederland te verlagen (35.000 / CXIX) (T02660)

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zegt de Kamer toe in gesprek te treden met de ministers van Infrastructuur en Waterstaat en van Economische Zaken en Klimaat teneinde het kostenpeil in Caribisch Nederland te verlagen.


Kerngegevens

Nummer T02660
Status voldaan
Datum toezegging 16 oktober 2018
Deadline 1 juli 2019
Verantwoordelijke(n) Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Commissie commissie voor Koninkrijksrelaties (KOREL)
Soort activiteit Mondeling overleg
Categorie overig
Onderwerpen bestaanszekerheid
Caribisch Nederland
coördinerende rol
ijkpunt
kostenpeil
sociaal minimum
Kamerstukken Werkbezoek Caribisch deel Koninkrijk april 2016 (CXIX)
Miljoenennota 2019 (35.000)


Uit de stukken

Kamerstukken I 2018-2019, 35000 IV / CXIX, A, p.13:

Staatssecretaris Knops:

Wat zijn de mogelijkheden om iets aan de kostenkant te doen? Ik heb al toegezegd dat ik in gesprek ga met de collega’s van IenW en EZK. Dat ben ik al maar dat heeft nog niet geleid tot een oplossing waarvan ik denk dat die voldoende is. Daar ga ik voortvarend mee aan de slag. Zo zijn er een aantal initiatieven gekomen, ook vanuit de Regio Envelop, om de landbouw te versterken. De eerlijkheid gebiedt wel te zeggen dat Saba en Sint-Eustatius kleine eilanden zijn, waar de schaal waarop je dingen kunt doen, altijd een probleem is. Dat zorgt altijd voor meer kosten.


Brondocumenten


Historie