Toezegging Ontwikkelingen sanctiecapaciteit (30.513) (T00504)
De minister van Justitie zegt toe de Kamer tijdig en op voorhand te zullen informeren over de ontwikkelingen in de sanctiecapaciteit en eventuele bijbehorende maatregelen, alsook over de eventuele toepassing van artikel 15l (versnelde voorwaardelijke invrijheidstelling bij een cellentekort).
Nummer | T00504 |
---|---|
Oorspronkelijke nummer | tz_JUST_2007_32 |
Status | openstaand |
Datum toezegging | 13 november 2007 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie Minister van Veiligheid en Justitie Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | prof. mr. H. Franken (CDA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | gevangenissen |
Kamerstukken | Wijziging van de vervroegde invrijheidstelling in een voorwaardelijke invrijheidstelling (30.513) |
Handelingen Eerste Kamer 2005 – 2006, 7 – 254
Blz. 259
(…)
Minister Hirsch Ballin: Door middel van een nota van wijziging is het wetsvoorstel in het stadium van de behandeling in de Tweede Kamer al zo aangepast dat de toepassing van artikel 15l is ingekaderd in een procedure van informatievoorziening aan de beide Kamers der Staten-Generaal. Wij hebben ook door middel van die nota van wijziging de toepassing van artikel 15l scherper geclausuleerd. Het uitgangspunt is dat de toepassing van artikel 15l zo kort mogelijk en zo beperkt mogelijk plaatsvindt en dat waar zich structurele tekorten voordoen, ook zo snel mogelijk structurele oplossingen worden toegepast. Dit past dus allemaal in een benadering van a) behoorlijke onwaarschijnlijkheid en b) niet dan in een geval van een aantoonbare noodzaak. Daarom heb ik dit in deze termen omschreven. Uiteraard geldt dat de minister van Justitie volgens deze regeling zoals vervat in het wetsvoorstel, volledig verantwoordelijk zal zijn voor de eventuele toepassing van artikel 15l. Ik beschrijf het uiteraard nu maar wat objectief en algemeen geformuleerd, want dit is iets wat ik niet hoop mee te maken. Een minister van Justitie die door onvoorziene omstandigheden in een dergelijke situatie komt – het is eigen aan onvoorziene omstandigheden dat zij niet in een perfecte planning passen – moet die mogelijkheid hebben en zich daarover kunnen verantwoorden jegens de Eerste en Tweede Kamer.
De heer Franken (CDA): Die verantwoording kan natuurlijk altijd achteraf plaatsvinden. Wij hebben tot onze verbazing in de memorie van antwoord gelezen dat de minister ervoor zorgt dat het parlement op de hoogte wordt gesteld. In de Staatscourant zou dan te lezen zijn dat er van een IVO sprake is. Wil de minister duidelijk aangeven dat hij het parlement van tevoren informeert, voordat de Staatscourant ter perse gaat? Daarbij hoort het parlement ook om welke categorie het gaat, wat de noodomstandigheden zijn en welke alternatieven zijn onderzocht.
Minister Hirsch Ballin: Ik begrijp de zorg van de heer Franken. Ik heb net ook al duidelijk gemaakt dat dit een situatie is die helemaal niet wordt nagestreefd of begeerd met deze wettelijke bepaling. Een wettelijke voorziening is gewoon onontbeerlijk. Gehoord de zorgen die de heer Franken helder verwoordt, doe ik op dit punt een heldere toezegging. Niet alleen worden beide Kamers der Staten-Generaal geïnformeerd over de ontwikkelingen in de sanctiecapaciteit, en over eventuele maatregelen om aan toenemende druk het hoofd te bieden, maar ook zeg ik toe dat de Staten-Generaal tijdig en van tevoren op de hoogte worden gesteld van een eventueel voornemen tot toepassing van artikel 15l zodat ook daarover kan worden gesproken, met inbegrip van de punten die de heer Franken zojuist noemde.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Handelingen EK 2007/2008, nr. 7, blz: 254-264
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
7 november 2017
nieuwe commissie: commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) -
7 november 2017
commissie vervallen: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) -
26 oktober 2017
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister voor Rechtsbescherming -
26 oktober 2017
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Veiligheid en Justitie -
12 september 2017
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
7 juni 2011
nieuwe commissie: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) -
7 juni 2011
commissie vervallen: commissie voor Justitie (Just.) -
14 oktober 2010
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Veiligheid en Justitie -
14 oktober 2010
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Justitie -
13 februari 2008
nieuwe deadline: 1 januari 2011
Voortgang:
Opmerking: Bij de behandeling van het wetsvoorstel Voorwaardelijke invrijheidstelling zegde de Minister van Justitie toe de Kamer tijdig en
op voorhand te zullen informeren over de eventuele toepassing van artikel 15l (versnelde voorwaardelijke invrijheidstelling bij een cellentekort). Anders dan bij andere toezeggingen het geval is, kan deze toezegging alleen gestand worden gedaan wanneer de omstandigheid waarop de toezegging betrekking heeft (i.c.
cellentekort) zich voordoet. Vooralsnog is dat geenszins het geval en het beleid is erop gericht, dat dit ook voor de toekomst geldt. -
13 november 2007
toezegging gedaan
Toezegging Inzet beloofd voor zuiver wetgevingsproces (31.991) (T01308)
De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van de Beeten, toe zich in te zetten voor een zuiver wetgevingsproces, waarbij hij o.m. zal voorkomen dat er oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van een wetsvoorstel.
Nummer | T01308 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 8 februari 2011 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Veiligheid en Justitie Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. R.H. van de Beeten (CDA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | Vereniging van Eigenaars Woningwet |
Kamerstukken | Wijziging Burgerlijk Wetboek en Woningwet inzake plegen van onderhoud door verenigingen van eigenaars (31.991) |
Handelingen I 2010-2011, nr. 17 - blz. 7
De heer Van de Beeten (CDA):
"Ik begin ermee dat door het amendement in dit wetsvoorstel een voorhangprocedure met betrekking tot het Bouwbesluit is opgenomen. Bij de schriftelijke voorbereiding op deze plenaire behandeling hebben wij er al op gewezen dat dit toch een wat oneigenlijke gang van zaken is geweest. Ooit is door middel van een motie in de Tweede Kamer gevraagd om een voorhang van het Bouwbesluit mogelijk te maken. De regering is uitermate terughoudend geweest in het voldoen aan die motie. Dit heeft ertoe geleid dat de Tweede Kamer dermate ongedurig werd, dat van dit wetsvoorstel min of meer misbruik is gemaakt om de voorhangprocedure met betrekking tot het Bouwbesluit alsnog in de wet opgenomen te krijgen. Dit plaatst de Eerste Kamer voor een heel vervelende situatie. Hierdoor hebben wij nu te maken met een wetsvoorstel waarin een aan het doel van het wetsvoorstel vreemd onderdeel is opgenomen in de tekst. Ook plaatst het de Eerste Kamer voor de situatie dat als zij instemt met het oorspronkelijke voorstel van de regering en met de argumenten die daarvoor zijn gegeven, zij tevens een voorhangprocedure moet goedkeuren die in het wetsvoorstel toch niet thuishoort.
We kennen de discussie over de nationale kop bij implementatiewetten. We kennen ook de discussie over de zogenaamde verzamelwetgeving. De Eerste Kamer heeft herhaaldelijk tegen de regering gezegd dat zij tegen nationale koppen is. De Tweede Kamer is hier intussen ook al zeer geruime tijd tegen. Ook heeft de Eerste Kamer gezegd dat zij geen verzamelwetten wil waarin van alles en nog wat bij elkaar wordt gebracht. De ambtsvoorganger van deze minister heeft ons toegezegd dat de regering met een notitie over de verzamelwetgeving zou komen. Ik vraag de minister wanneer wij deze notitie kunnen verwachten. In de schriftelijke voorbereiding hebben wij gevraagd of de regering op dit punt misschien wil overwegen om een novelle in te dienen bij de Tweede Kamer om dit er weer uit te halen. Dan kunnen wij op een ordentelijke manier tot afhandeling van het wetsvoorstel komen. Daarop heeft de ambtsvoorganger van deze minister geantwoord dat dit niet zoveel zin heeft, omdat de meerderheid zo breed was dat de Tweede Kamer zo'n novelle waarschijnlijk zou afwijzen. Ik zie het probleem wel, maar ik vind dit iets te gemakkelijk geredeneerd. Ik wil de regering vragen of in een voorkomend geval de regering op zijn minst geen eigenstandige verantwoordelijkheid heeft om de Tweede Kamer mee te delen dat de regering welhaast gehouden is om het wetsvoorstel in te trekken als de Tweede Kamer iets in een wetsvoorstel brengt dat er echt niet in thuishoort. Ik wil van deze nieuw aangetreden minister graag eens horen hoe hij over deze problematiek denkt."
Handelingen I 2010-2011, nr. 17 - blz. 9
Minister Opstelten: "Ik kom bij de vragen van de heer Van de Beeten. Ik heb mij natuurlijk goed ingelezen in de geschiedenis van dit wetsvoorstel en heb de ingenomen posities bekeken. De heer Van de Beeten heeft gevraagd waarom het voorstel niet is ingetrokken, om daarmee het amendement van de voorhang van het Bouwbesluit kwijt te raken, als ik het zo in alle helderheid mag zeggen. Ik ben uiteraard nagegaan hoe mijn voorganger het heeft gezegd en hoe de Tweede Kamer daarin positie heeft ingenomen. Het belang van het wetsvoorstel verzette zich daartegen. Zo eenvoudig is het. Bovendien was er een aanzienlijke Kamermeerderheid voor voorhang, zodat intrekking alleen tot vertraging van de invoering van de voorhang zou leiden."
Handelingen I 2010-2011, nr. 17 - blz. 10
De heer Van de Beeten (CDA): "Als dat blijkt bij de behandeling van een wetsvoorstel als dit in de Tweede Kamer, dan moet het toch mogelijk zijn om haar te overtuigen door simpelweg de toezegging te doen dat een eveneens breed gedragen motie, zoals die eerder was aangenomen, wordt uitgevoerd? Het toepassen van een wetswijziging waarbij de voorhang wordt geïntroduceerd, is zo moeilijk niet. Ik begrijp wel dat daar een tegenstelling tussen twee departementen aan ten grondslag heeft gelegen, maar we moeten gewoon voorkomen dat we op een dergelijke onordentelijke wijze wetgeving tot stand brengen. Dat is een verantwoordelijkheid van niet alleen deze Kamer, maar ook van de regering. Mijns inziens had de ambtsvoorganger van deze minister er dan ook beter aan gedaan om simpelweg toe te zeggen dat dat wetsvoorstel er zou komen en de regering op dat punt te binden in plaats van de oneigenlijke weg te volgen zoals nu gebeurd is. Mij zou het plezieren, en deze Kamer waarschijnlijk als geheel, als deze minister de Eerste Kamer toezegt dat dit niet meer zal gebeuren en dat de regering erop zal toezien dat dit soort wensen van de Tweede Kamer op een ordentelijke wijze worden gehonoreerd en dat als het echt niet anders kan, de regering daar consequenties aan verbindt."
Minister Opstelten: "Ik ben natuurlijk nagegaan op welke wijze mijn ambtsvoorganger dat heeft verdedigd. Hij heeft deze gang van zaken in de Tweede Kamer met kracht bestreden. Het is belangrijk om dat vast te stellen. Ik zal zeker in zijn voetsporen treden en, zeker na wat de heer Van de Beeten tegen mij heeft gezegd, dat natuurlijk graag doen in die situaties. Ik zal dat vanuit mijn verantwoordelijkheid om te zorgen voor een zuiver wetgevingsproces – dat ben ik natuurlijk als minister van Veiligheid en Justitie in de eerste plaats – ook heel scherp doen. Dat neemt niet weg dat de Tweede Kamer destijds om inhoudelijke redenen de voorhangprocedure er toch in wilde hebben. Dat was technisch gezien niet onmogelijk, omdat de Woningwet als zodanig een onderdeel van het wetsvoorstel was. Ik zou er nog meer over kunnen zeggen, maar ik denk dat dit toch de kern is van het verhaal. Alles afwegende zeg ik tegen de heer Van de Beeten: zo zijn de situaties en zo is de realiteit. Daarom kom ik met dit betoog en de vraag, mij te volgen in de redenering en in het voorstel zelve."
Handelingen I 2010-2011, nr. 17 - blz. 12
De heer Van de Beeten (CDA):
" (...) Blijft liggen het probleem van de voorhangprocedure Bouwbesluit. Ik begrijp de minister wel en ik zie ook het probleem, maar ik was wat teleurgesteld over zijn antwoord op de vraag wat zijn inzet nu zal zijn en in de toekomst met deze ervaring in het achterhoofd. Ik vraag de minister om hierover toch nog iets te zeggen, zodat ik dat kan terug rapporteren aan mijn fractie en wij dat volgende week bij onze afweging kunnen betrekken."
Minister Opstelten:
"De heer van de Beeten heeft gevraagd naar mijn inzet, want dat is toch het belangrijkste in een situatie zoals die zich heeft voorgedaan in de Tweede Kamer. Ik vond dat ik er op zichzelf duidelijk over was, maar ik kan het nog op een andere manier zeggen. Ik heb kunnen constateren dat mijn ambtsvoorganger er strak en streng over is geweest tegenover de Tweede Kamer en daarop heeft gewezen, maar dat dit geen effect heeft gehad, omdat de Tweede Kamer de voorhangprocedure van het Bouwbesluit belangrijker vond. Dat kan gebeuren. Ik heb gezegd dat ik in die voetsporen zal treden. Ik voel mij als minister van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk om in dergelijke situaties scherp te opereren, ook in de Tweede Kamer, om te voorkomen dat er oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van een wetsvoorstel door er iets aan vast te plakken dat er misschien niet bij hoort. Ik zal mij daarvoor inzetten. Dat kunt u van mij verwachten; sterker nog, dat mag u van mij verwachten. Daarop wil ik graag worden aangesproken. Ik hoop dat ik hiermee in tweede termijn duidelijkheid heb gecreëerd voor de heer Van de Beeten over mijn inzet nu en in de toekomst, ook in dit huis."
Handelingen I 2010-2011, nr. 18 - blz. 24
De heer Van de Beeten (CDA):
"Zoals vorige week al gezegd, hebben wij om stemming gevraagd en leg ik een stemverklaring af in verband met het probleem dat er bij dit wetsvoorstel via een amendering in de Tweede Kamer een voorhangprocedure met betrekking tot het Bouwbesluit is opgenomen. Die is vreemd aan het wetsvoorstel zoals het oorspronkelijk is ingediend. Ik leg deze stemverklaring af als signaal aan de Tweede Kamer en de regering dat er in deze Kamer grote bezwaren bestaan tegen een dergelijke wijze van wetgeving. De minister van Veiligheid en Justitie heeft de vergaande toezegging gedaan om zich in te spannen om te voorkomen dat zich dat zal herhalen. Dat is wat de CDA-fractie betreft voldoende om het vertrouwen te hebben dat dat zich niet meer zal herhalen. Dat is dus ook voldoende om steun aan dit wetsvoorstel te geven, ondanks deze anomalie."
Brondocumenten
-
stemming (met algemene stemmen aangenomen) Handelingen EK 2010/2011, nr. 18/5, blz: 24
-
behandeling Handelingen EK 2010/2011, nr. 17/5, blz: 6-12
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
26 oktober 2017
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister voor Rechtsbescherming -
26 oktober 2017
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Veiligheid en Justitie -
8 februari 2011
nieuwe status: openstaand -
8 februari 2011
toezegging gedaan
Toezegging Handhaving benoeming rechters voor het leven (32.021) (T01362)
De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Haubrich-Gooskens, toe de benoeming van rechters voor het leven te handhaven.
Nummer | T01362 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 10 mei 2011 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Veiligheid en Justitie Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. C.T.E.M. Haubrich-Gooskens (PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | benoemingen rechters |
Kamerstukken | Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie (32.021) |
Handelingen I 2010-2011, nr. 26 - blz. 41
Minister Opstelten: "Mevrouw Haubrich heeft een paar belangrijke uitgangspunten voor de rechtspraak genoemd. Die wil ik niet onbesproken laten. De onafhankelijkheid staat buiten kijf. De rechter dient in volstrekte onafhankelijkheid over een zaak te kunnen beslissen. Daarom dient bijvoorbeeld de benoeming voor het leven te worden gehandhaafd. In mijn aanwezigheid komt daar geen verandering in, zeg ik klip-en-klaar."
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Handelingen EK 2010/2011, nr. 26/8, blz: 32-49
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
7 november 2017
nieuwe commissie: commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) -
7 november 2017
commissie vervallen: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) -
26 oktober 2017
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister voor Rechtsbescherming -
26 oktober 2017
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Veiligheid en Justitie -
12 september 2017
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 september 2011
nieuwe status: openstaand
Voortgang:
Opmerking: Er is de Kamer toegezegd iets niet te zullen doen. -
10 mei 2011
nieuwe status: openstaand -
10 mei 2011
toezegging gedaan
Toezegging Motivering en toetsing keuze sanctiestelsel bij nieuwe wetsvoorstellen (32.264) (T01449)
De staatssecretaris van Veiligheid & Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Broekers-Knol, toe bij wetsvoorstellen waarbij de keuze voor bestuurlijke of strafrechtelijke handhaving aan de orde is, de keuze te motiveren met daarbij het debat in 2009 in de Kamer in het achterhoofd. Ook bij de wetgevingstoetsing door het ministerie van V&J zal acht worden geslagen op wat in de Kamer naar voren is gebracht bij het debat over de nota keuze sanctiestelsel in 2009.
Nummer | T01449 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 20 december 2011 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. A. Broekers-Knol (VVD) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | kansspelen sanctiestelsel |
Kamerstukken | Instelling van de kansspelautoriteit (32.264) |
Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 16-17
Mevrouw Broekers-Knol (VVD): "Mijn tweede punt gaat over het sanctiestelsel. Het siert de staatssecretaris dat hij in de memorie van antwoord uitvoerig is ingegaan op de vragen van mijn fractie daarover. Die vragen waren onder meer ingegeven door de verbazing van mijn fractie dat in het voorliggende wetsvoorstel van december 2009 geen aandacht is besteed aan het toch kritisch getoonzette debat dat deze Kamer in juni van dat jaar met de toenmalige minister van Justitie voerde over de nota van 31 oktober 2008 over de uitgangspunten bij de keuze van een sanctiestelsel. Ik zal die discussie bij de behandeling van het voorliggende wetsvoorstel vandaag laten rusten. Wel vraag ik de staatssecretaris en via hem de minister om steeds wanneer bij een wetsvoorstel de keuze voor bestuurlijke en strafrechtelijke handhavingsinstrumenten aan de orde is, die keuze met kracht van argumenten te onderbouwen en daarbij aandacht te geven aan hetgeen tijdens het debat van juni 2009 door deze Kamer aan de orde is gesteld en naar voren is gebracht."
Handelingen I 2011-2012, nr. 14 - blz. 72
Staatssecretaris Teeven: "Mevrouw Broekers heeft ook gevraagd om de toezegging dat bij wetsvoorstellen waarbij de keuze voor bestuurlijke of strafrechtelijke handhaving aan de orde is, de keuze wordt gemotiveerd en dat wij daarbij het debat in het achterhoofd houden dat in 2009 in deze Kamer is gevoerd over de kabinetsnota sanctiestelsels. Ik denk dat mevrouw Broekers terecht heeft opgemerkt dat de keuze voor bestuurlijke of strafrechtelijke handhaving in elk wetsvoorstel moet worden gemotiveerd. Zij sprak mij daarop aan en ik denk via mij ook de minister van Veiligheid en Justitie. Ik weet eigenlijk wel zeker dat ik ook in de geest van de minister spreek, zeg ik tegen haar - al moet je daar altijd een beetje meet uitkijken bij de heer Opstelten - als ik zeg dat wij daar bij V&J voor onze eigen wetgeving en voor die van andere ministeries nauwgezet op zullen toezien. Dat zal ook gebeuren in het kader van de wetgevingstoezicht toetsing door V&J. Ik heb daar al eerder over gesproken bij de bespreking van een ander wetsvoorstel rondom de privacy. In de aanwijzingen voor de regelgeving is sinds april van dit jaar uitdrukkelijk een link gelegd met de kabinetsnota uit 2008 over de uitgangspunten van sanctiestelsels. Ook maken deze uitgangspunten deel uit van het zogenaamde integrale afwegingskader. Ik zeg de Kamer graag toe dat bij de wetgevingstoetsing acht zal worden geslagen op wat in uw Kamer naar voren is gebracht bij de behandeling van die sanctiestelsels."
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling (zonder stemming aangenomen ) Handelingen EK 2011/2012, nr. 14, item 14, blz. 69- 78
-
behandeling Handelingen EK 2011/2012, nr. 14, item 4, blz. 15- 21
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
7 november 2017
nieuwe commissie: commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) -
7 november 2017
commissie vervallen: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) -
26 oktober 2017
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister voor Rechtsbescherming -
26 oktober 2017
verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie -
12 september 2017
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
20 december 2011
toezegging gedaan
Toezegging Nederlandse financiële bijdrage aan EHRM (32.735) (T01472)
De ministers van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Justitie zeggen de Kamer, naar aanleiding van vragen/opmerkingen van de leden Broekers-Knol (VVD), Van Boxtel (D66) en Strik (GL) toe niet te tornen aan de financiële bijdrage van Nederland aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Nummer | T01472 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 13 maart 2012 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Veiligheid en Justitie Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | Mr. R.H.L.M. van Boxtel (D66) mr. A. Broekers-Knol (VVD) mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks) |
Commissie | commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties (ESO) commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA) commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingshulp (BDO) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | Europees Hof voor de Rechten van de Mens financiële bijdrage |
Kamerstukken | Mensenrechten in het buitenlands beleid (32.735) |
Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 9
Mevrouw Strik (GroenLinks): Wat het Hof echter niet zelf in de hand heeft, is het budget waarover het kan beschikken om klagers van een antwoord te voorzien. Dat bedraagt bijna 59 mln. voor de 160.000 aanhangige zaken. Een klein uitstapje, het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft 341 mln. ter beschikking met bijna 2300 aanhangige zaken. De jaarlijkse contributie van elk van de vijftien lidstaten van de Raad van Europa dekt niet eens het jaarsalaris van de rechter die een lidstaat levert. Toch is er over het budget met geen woord gerept in de Izmir-verklaring. Ik krijg graag een reactie van de regering op dit punt. Wat mag het individueel klachtenrecht kosten? Hoeveel waarde hechten wij daaraan?
De Raad van Europa heeft sinds de jaren negentig zijn budget in feite bevroren, maar daarmee is bewust gekozen voor het laten ontstaan van het huidige klachtenstuwmeer. Zoals de president van de Hoge Raad zei: de toename van het aantal klachten is een onvermijdelijke consequentie van de toetreding van een groot aantal nieuwe democratieën in de afgelopen twintig jaar. En juist voor die landen, waar ook in absolute zin de meeste klachten vandaan komen, werkt het Europees Hof als een hefboom om de waarborging van mensenrechten gaandeweg te verbeteren. Het feit dat een zo groot aantal klachten uit die nieuwe democratieën zijn weg vindt naar Straatsburg,is in feite het grootste compliment voor het Hof. Het kabinet erkent dat in zijn reactie op vragen van D66. Wij zitten dus voor een dubbeltje op de eerste rang, maar toch wil het kabinet de Nederlandse bijdrage aan de Raad van Europa nog eens gaan terugschroeven. Wij genieten de beste bescherming van grondrechten van alle regio's inde wereld voor 8 eurocent per inwoner, maar het kabinet "wants his money back". Laat de eerste bijdrage aan het werk van het Europees Hof nu eens zijn dat Nederland niet bezuinigt op mensenrechten. Ik hoor hierop graag een reactie van de bewindslieden.
Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 13
De heer Van Boxtel (D66): Het volgende over het budget. Bij de expertmeeting in de Eerste Kamer is uitgebreid gesproken over allerleimaatregelen die de rol van het Europees Hof beperken en daarmee het stuwmeer aan klachten kunnen doen afnemen. Het leek wel een organisatieadviesbijeenkomst. Wat slechts kort ter sprake kwam, is het feit dat wij met het Europees Hof voor de Rechten van de Mens voor een dubbeltje op de eerste rang zitten. Het totale werkbudget van het Hof is 59 mln., oftewel 8 eurocent per inwoner. Het Hof van Justitie van de Europese Unie, met 2300 aanhangige zaken, bedraagt 341 mln. Het Internationaal Strafhof werkt met 103 mln. aan een drietal lopende procedures. De vraag dringt zich op: wat hebben wij eigenlijk over voor mensenrechten?
Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 21
Mevrouw Broekers-Knol (VDD): Tot slot, over dit punt, voorzitter, enige extra financiële middelen voor het Hof zou geen overbodige luxe zijn. Bijvoorbeeld van de kant van die verdragsstaten waaruit veel klachten komen. Of bijvoorbeeld van de kant van sommige verdragsstaten die minder bijdragen dan het salaris van omstreeks € 330.000 van hun rechter. Valt er in dit opzicht iets te bereiken?
Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 22
De heer Van Boxtel (D66): Enkele bijdragen over iets meer geld? Ik heb mijn bijdrage gestoeld op de analyse dat wij per inwoner slechts 8 eurocent hiervoor betalen, dus nog geen dubbeltje. Dat is niet een pleidooi om maar meteen extra financiële middelen hiervoor uit te trekken. Het moet gaan om efficiency en een goede organisatie. Ik wil wel graag die scheiding overeind houden tussen de onafhankelijkheid van rechterlijke uitspraken en de rechterlijke organisatie. Ik beluister dat u dit bijvalt.
Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 36
Minister Opstelten: (...) Mevrouw Broekers vroeg ook naar de financiële middelen van het Hof. Zij verwees daarbij naar de verdragsstaten die minder bijdragen aan de Raad van Europa dan het salaris van hun eigen rechter. Die kwestie is aan de overkant nadrukkelijk aan de orde geweest. Een waardevolle suggestie op dit punt is neergelegd in het uitstekende rapport van mevrouw Bemelmans, in haar hoedanigheid van rapporteur voor de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa. Ik heb tijdens het algemeen overleg in de Tweede Kamer op 1 februari aangegeven dat ik inderdaad voornemens ben om de desbetreffende landen hierop aan te spreken. In mijn brief van vijf maart heb ik naar aanleiding van een vraag van de SP-fractie gesteld welwillend te staan ten opzichte van de gedachte om te kijken naar verdergaande maatregelen, zoals het opleggen van financiële sancties als de non-implementatie van een EHRM-uitspraak aanleiding is voor een aanzienlijk aantal kloonzaken bij het Hof, want dat gaat natuurlijk gebeuren. Ik maak er wel een kanttekening bij. Het zal namelijk niet eenvoudig zijn om een dergelijke maatregel aanvaard te krijgen in een intergouvernementele setting als de Raad van Europa waar unanimiteit vereist is. Men kan wel raden wie hier wellicht tegen zouden kunnen zijn, maar onze inzet is in ieder geval duidelijk.
Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 42
De heer Van Boxtel (D66):Ik dank de bewindslieden voor de uitvoerige en zorgvuldige beantwoording tot nu toe. Voordat we aan de tweedetermijn beginnen, wil ik nog een vraag stellen waar ik nog geen antwoord op heb gehad. De minister heeft nu verteld wat hij allemaal laat vallen en wat hij niet meer gaat doen. Hij noemde bijvoorbeeld de griffierechten. Ik hebechter ook expliciet gevraagd of hij niet gaat bezuinigen op de kosten van het Hof. Ik heb de minister de acht cent per inwoner voorgerekend. Ik heb gezegd dat dit, als het nodig is om de achterstand versneld weg te werken, zelfs een dubbeltje mag worden. Ik heb daar nog geen antwoord op gekregen, noch van minister Rosenthal, noch van minister Opstelten.
Minister Rosenthal: Over het budget heb ik de volgende mededeling, hoewel ik geloof dat die door collega Opstelten al in alle duidelijkheid is gedaan. Er is een verdeelsleutel afgesproken voor de contributie, gebaseerd op bruto nationaal product en bevolkingsomvang. Er is al schriftelijk geantwoord dat wij landen wier bijdrage lager is dan de kosten van hun eigen rechter, daarop aanspreken. Dat heb ik collega Opstelten letterlijk horen zeggen. Er is geen aanleiding om te tornen aan de bijdrage van Nederland. Als dit eventueel zou spelen, zullen wij geen wijziging van de verdeelsleutel ten nadele van Nederland accepteren.
Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 44
De heer Kox (SP): (...) 10: Vanuit Nederland wordt bereidwillig gekeken of er geen financiële, maar materiële hulp gegeven kan worden aan de griffie in Straatsburg, met als doel om eind 2015 de zaken die kennelijk niet ontvankelijk zijn weggewerkt te hebben. Ja, collega Schrijver zei: dat is nogal ambitieus. Ik hoor graag ambitie van de minister op dit punt. Ik zal ook met trots in Straatsburg melden dat Nederland daarvan uitgaat.
Brondocumenten
-
beleidsdebat over de toekomst, rol en bevoegdheden van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en (de toetreding van de EU tot) het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) Handelingen EK 2011/2012, nr. 22, item 3, blz. 3- 50
-
25 september 2024
nieuwe commissie: commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingshulp (BDO) -
25 september 2024
commissie vervallen: commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Justitie en Veiligheid -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
13 juni 2023
nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA) -
13 juni 2023
commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ) -
26 oktober 2017
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister voor Rechtsbescherming -
26 oktober 2017
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Veiligheid en Justitie -
9 juni 2015
nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ) -
9 juni 2015
commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ) -
14 mei 2013
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
Verslag van een schriftelijk overleg inzake toezeggingen inzake het hervormingsproces EHRM
voor kennisgeving aangenomen door de commissies voor Europese Zaken en voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking op 28 mei 2013
EK, F
-
-
7 mei 2013
nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ) -
7 mei 2013
commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ) -
26 februari 2013
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
5 februari 2013
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
10 januari 2013
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten: -
11 september 2012
nieuwe status: openstaand
Voortgang:
Opmerking: Toezegging blijft openstaan omdat inzet van de regering nog is gevergd. -
13 maart 2012
toezegging gedaan
Toezegging EHRM-uitspraken niet ter discussie (32.735) (T01476)
De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Kox (SP) en Van Boxtel (D66), toe dat EHRM-uitspraken niet ter discussie gesteld zullen worden.
Nummer | T01476 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 13 maart 2012 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Veiligheid en Justitie Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | Mr. R.H.L.M. van Boxtel (D66) M.J.M. Kox (SP) |
Commissie | commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties (ESO) commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA) commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingshulp (BDO) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | Europees Hof voor de Rechten van de Mens |
Kamerstukken | Mensenrechten in het buitenlands beleid (32.735) |
Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 34-35
De heer Van Boxtel (D66): Nee, dat is niet beantwoord. De minister noemt het, maar hij zegt niet wat hij ervan vindt. Ik maak het even expliciet: er is voor het Nederlandse kabinet geen enkele aanleiding om uitspraken te vertalen naar een onwelgevallige uitkomst voor lidstaten. Dat beaamt de minister dus?
Minister Opstelten: Ik zeg het nog een keer: anders zou ik dat in de brieven hebben aangegeven. Dan hadden wij gezegd: die en die situatie kan niet, moet niet en zal nooit meer gebeuren en daartegen zullen wij, althans minister Rosenthal, ten strijde gaan in het Comité van Ministers. Dat zeg ik niet. De heer Van Boxtel heeft nog gevraagd of ik een voorbeeld kan geven van een zaak waarin de belangenafweging niet deugde, een vergelijkbare situatie. Ik kan natuurlijk allerlei jurisprudentie nagaan en naar aanleiding daarvan zeggen: enerzijds, anderzijds. Volgens mij is dat echter niet het punt. Wij respecteren de positie van het Hof. Zelfs als minister denk ik wel eens – ik zeg het niet, maar ik denk het wel – naar aanleiding van een uitspraak van de rechter: wij moeten eens kijken of er aanleiding is om wetgeving te veranderen. Dat is toch een normale positie? Zo is het hier ook.
De heer Van Boxtel (D66): Dat heeft de minister mij ook horen zeggen, in een interruptie.
Minister Opstelten: Als vertegenwoordiger van het kabinet, kan ik tegen de president van het Hof of de secretaris-generaal of zijn mensen zeggen: daar en daar zullen wij op letten, dat vinden wij belangrijke punten. Ik hoor gelukkig dat men dat hier in dit huis ook vindt. Je moet dan niet in een situatie komen dat je dat niet meer mag noemen. Dat is mijn punt. Dat ben ik namelijk niet gewend van de senaat.
De heer Van Boxtel (D66): Dank voor dit mooie antwoord. Ik constateer dat de minister in omgekeerde volgorde hardop en luid en duidelijk, veel duidelijker dan in de brief, de gedachtegang van de meerderheid van de Kamer volgt, namelijk dat de inhoudelijkheid van beslissingen van het Hof niet ter discussie staat en er dus ook geen redenen zijn voor lidstaten om inhoudelijk commentaar te leveren uitspraken op basis vigerende wet- en regelgeving. Als je wilt dat er iets verandert, is, zoals de minister al schetste, de wetgever aanzet.
Minister Opstelten: Dat klopt. Dan hadden wij dat natuurlijk ook gedaan. Wij brengen die punten in in allerlei overleggen, in alle duidelijkheid. Dat doet de Kamer ook. Er kan wel eens een appreciatieverschil zijn.
Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 35
Minister Opstelten: (...) Uit het beginsel van verdragstrouw volgt overigens wel dat het EHRM als het zich heeft uitgesproken, ook het laatste woord heeft. Ik denk dat ik zo nog een keer voor u samenvat wat onze positie is.
Handelingen I 2011-2012, nr. 22 - blz. 44
De heer Kox (SP):
Ik tel mijn zegeningen; als het niet klopt, hoor ik het wel vanachter de regeringstafel. (...)
3: Als het erop aankomt, heeft het Hof het laatste woord, ook als het uitspraken betreft die ons niet zo welgevallig zijn. Dat is all in the game, zoals minister Opstelten heeft gezegd.
Brondocumenten
-
beleidsdebat over de toekomst, rol en bevoegdheden van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en (de toetreding van de EU tot) het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) Handelingen EK 2011/2012, nr. 22, item 3, blz. 3- 50
-
25 september 2024
nieuwe commissie: commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingshulp (BDO) -
25 september 2024
commissie vervallen: commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Justitie en Veiligheid -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
13 juni 2023
nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken (BIZA) -
13 juni 2023
commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ) -
26 oktober 2017
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister voor Rechtsbescherming -
26 oktober 2017
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Veiligheid en Justitie -
9 juni 2015
nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ) -
9 juni 2015
commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ) -
7 mei 2013
nieuwe commissie: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BZK/AZ) -
7 mei 2013
commissie vervallen: commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koningin (BZK/AZ) -
13 maart 2012
toezegging gedaan
Toezegging Onderzoek voorafgaand aan nieuwe verhoging tarieven in besluit tot wijziging van de Wahv (29.398 en 33.400 VI) (T01589)
De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen/opmerkingen van de leden Franken en Scholten, toe om voorafgaand aan een voornemen tot tariefverhoging in het besluit tot wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, een onderzoek te laten doen naar de effecten op de verkeersveiligheid, de weggebruiker en de politiemensen.
Nummer | T01589 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 27 november 2012 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Veiligheid en Justitie Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | prof. mr. H. Franken (CDA) Mr. M.C. Scholten (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Mondeling overleg |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | verkeersboetes |
Kamerstukken | Begrotingsstaten Veiligheid en Justitie 2013 (33.400 VI) Maatregelen verkeersveiligheid (29.398) |
Kamerstukken I 2012/13, 33400 VI, p. 2-3.
De heer Franken (CDA): Boetes worden opgelegd als een sanctie om bepaald gedrag te reguleren. Het reguleren van gedrag met behulp van het strafrecht berust op drie pijlers.
Drie factoren spelen een rol: de hoogte van de sanctie, de snelheid van de berechting en de subjectieve pakkans. Als één van die factoren nul is, is het product nul. Je kunt de boetes heel hoog maken, maar als het jaren duurt voordat je wordt vervolgd, is het resultaat toch ook nog nul of bijna nul. Nu heeft de minister er een element uitgepakt, terwijl ook de Rekenkamer zegt dat er iets meer aan de keten moet worden gedaan, dus ook aan de snelheid van berechting en de subjectieve pakkans, dat wil zeggen niet zozeer de pakkans maar hoe de burger die ervaart. Waarom wordt alleen de boete zo verhoogd terwijl eigenlijk maar een kwart daarvan op de indexering is te herleiden en de rest zomaar een verhoging is, waarschijnlijk om tekorten op de begroting aan te vullen? Dat verbaast ons wat. Daarover krijgen wij graag een nadere explicatie.
Kamerstukken I 2012/13, 33400 VI, p. 3-4.
Minister Opstelten: In de kern wordt voorgesteld om de huidige boete niet te verlagen. Daarom dit bescheiden
indexeringsvoorstel van 2%. Het is bekend hoe het systeem werkt, want dat hebben we hier met elkaar afgesproken. (...) Ik zeg niet dat de boetes nu verder omhoog moeten. Ik zeg ook niet dat het niet moet. Dit is een bescheiden, maar ook wenselijke indexering. De doelstelling van deze maatregel is niet om de begroting sluitend te krijgen, dat is nooit aan de orde. De financiële situatie speelt echter ook een rol. Ik ben niet zo kinderachtig dat ik dat zou ontkennen.
Kamerstukken I 2012/13, 33400 VI, p. 4-5.
Mevrouw Scholten (D66): Ik vraag me af of je als betrouwbare en zorgvuldig opererende overheid belang kunt hebben bij het constateren van overtredingen en het verkrijgen van boetes op deze manier. De minister zei zojuist dat de trajectcontrole en flitspalen leiden tot een enorme verhoging van de pakkans. Dat is een aantrekkelijke manier om de verkeersveiligheid te borgen, maar aan de andere kant zie je dat de staandehoudingen enorm zijn afgenomen. Dit zal naar mijn inschatting worden veroorzaakt door het feit dat daarvoor mankracht nodig is en dat die staandehoudingen geld kosten. Ik geef de minister een klein voorbeeld. Ga op een gewone doordeweekse avond in het Vondelpark staan en het regent bonnen voor niet verlichte fietsen. Amsterdam doet er niets meer aan. Dat zijn de elementen waarom het gaat, want dat zal de burger snappen en die verhoging telkenmale misschien niet.
Kamerstukken I 2012/13, 33400 VI, p. 6.
Minister Opstelten: Ik zeg toe dat ik, als ik nog eens met een verhoging zal komen, voordat ik een dergelijk besluit neem, een onderzoek zal laten doen naar de effecten op de verkeersveiligheid en de weggebruiker, maar ook op de politiemensen. Ik ben uit dat hout gesneden dat ik ervan uitga dat als het gezag een opdracht geeft aan de politie, die opdracht zal worden uitgevoerd. Ik ben echter ook voor de vrije ruimte van een politieman of -vrouw om de prioriteiten af te wegen, ziende wat er gebeurt. Die toezegging doe ik graag.
Brondocumenten
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
7 november 2017
nieuwe commissie: commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) -
7 november 2017
commissie vervallen: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) -
26 oktober 2017
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister voor Rechtsbescherming -
26 oktober 2017
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Veiligheid en Justitie -
12 september 2017
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
27 november 2012
toezegging gedaan
Toezegging Geen subdelegatie bij toepassing van art. 1:28a lid 1 BW (33.351) (T01915)
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Lokin-Sassen (CDA), toe dat de deskundigen worden aangewezen bij algemene maatregel van bestuur ex artikel 1:28a Burgerlijk Wetboek; hoewel de wet hiervoor ruimte laat, zal dit niet bij ministeriële regeling geschieden.
Nummer | T01915 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 16 december 2013 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr. P.E.M.S. Lokin-Sassen (CDA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | aanwijzen deskundigen bij of krachtens subdelegatie |
Kamerstukken | Wijziging vermelding van geslacht in de geboorteakte (33.351) |
Handelingen I 2013-2014, nr. 13, item 2 − blz. 3
Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):
Het wetsvoorstel geeft de mogelijkheid om deskundigen niet langer bij AMvB aan te wijzen, doch "bij óf krachtens AMvB", dus ook bijvoorbeeld bij ministeriële beschikking. Wij willen graag van de staatssecretaris weten wat de beweegreden is om deze wijziging aan te brengen in vergelijking met de huidige wet?
Handelingen I 2013-2014, nr. 13, item 4, p. 44
Staatssecretaris Teeven:
Mevrouw Lokin vroeg verder of de deskundigen niet alleen bij AMvB maar ook krachtens AMvB kunnen worden aangewezen. De deskundigen worden bij AMvB aangewezen. Ik wil toezeggen dat ik dit niet bij ministeriële regeling zal doen. Dat is ook niet noodzakelijk. De enige reden waarom dit was opgenomen was omdat ik toentertijd, toen we dit opschreven bij de totstandkoming en de uitwisseling van de stukken, niet uitsloot dat we snel zouden moeten handelen in verband met wachtlijsten. Ik heb daar net al een opmerking over gemaakt. Die wachtlijsten worden op dit moment helemaal niet voorzien. Ik denk dus dat we al die deskundigen gewoon bij AMvB kunnen aanwijzen.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Handelingen EK 2013/2014, nr. 13, item 4, blz. 41-53
-
behandeling Handelingen EK 2013/2014, nr. 13, item 2, blz. 2-15
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
7 november 2017
nieuwe commissie: commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) -
7 november 2017
commissie vervallen: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) -
26 oktober 2017
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister voor Rechtsbescherming -
26 oktober 2017
verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie -
12 september 2017
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 december 2013
toezegging gedaan
Toezegging Monitoren en mogelijk evalueren van de insluitingsfouillering (33.112) (T01925)
De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Hoekstra (CDA), toe dat hij de bevoegdheid tot insluitingsfouillering zal monitoren en afhankelijk van de aantallen ook evalueren.
Nummer | T01925 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 13 mei 2014 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Veiligheid en Justitie |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | Mr. W.B. Hoekstra (CDA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | insluitingsfouilleringen monitoring |
Kamerstukken | Verruiming fouilleerbevoegdheden (33.112) |
Handelingen I 2013-2014, nr. 29, item 5 - blz. 1
De heer Hoekstra (CDA):
Vervolgens zouden we nog graag van de minister willen horen hoe hij dit onderdeel van de wet denkt te evalueren en of hij wil toezeggen het aantal gevallen dat zich zal voordoen vanaf het moment dat deze wet ingaat, zo die ingaat, te zullen monitoren en publiceren.
Handelingen I 2013-2014, nr. 29, item 5 - blz. 12
De heer Hoekstra (CDA):
Ik wil nog één extra vraag stellen. Misschien komt de minister er zelf straks ook nog wel op of misschien moet hij daarover zijn brein ook nog laten werken. Misschien kan hij zeggen of hij ook bereid is om dit dan te gaan monitoren? Ik heb dat al gevraagd na de vraag over de aanpassing. Ik denk namelijk dat velen behoefte hebben aan kwantitatieve informatie en ook aan een evaluatie. Wat mij betreft hoeft deze vraag niet in deze termijn te worden beantwoord, maar misschien kan de minister ook daarover nog zijn licht laten schijnen in de tweede termijn.
Minister Opstelten:
Dat zou een volgend punt in mijn bijdrage in eerste termijn zijn. Op de vraag van de heer Hoekstra kan ik zeggen: ja, ik zal dat monitoren en afhankelijk van de aantallen ook evalueren. Dat moge duidelijk zijn. Het antwoord is dus "ja".
Brondocumenten
-
behandeling Handelingen EK 2013/2014, nr. 29, item 5
-
28 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
15 februari 2022
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 december 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 november 2019
nieuwe deadline: 1 januari 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 oktober 2019
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
3 juli 2018
nieuwe deadline: 1 juli 2019
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
25 mei 2018
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van Justitie en Veiligheid en de minister voor Rechtsbescherming over het halfjaarlijks rappel toezeggingen die aan de Eerste Kamer zijn gedaan
Voor kennisgeving aangenomen op 3 juli 2018.
EK, X
-
-
7 november 2017
nieuwe commissie: commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) -
7 november 2017
commissie vervallen: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) -
26 oktober 2017
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Justitie en Veiligheid -
26 oktober 2017
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Veiligheid en Justitie -
7 februari 2017
nieuwe deadline: 1 januari 2018
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 december 2016
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten: -
10 februari 2016
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
1 december 2015
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
20 november 2015
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 mei 2014
toezegging gedaan
Toezegging Parlement vroegtijdig informeren over gebruik van Nederlandse penitentiaire inrichtingen voor veroordeelden uit een ander land (34.178) (T02136)
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe om over toekomstige dialoog van serieuze aard met een ander land over het gebruik van Nederlandse penitentiaire inrichtingen voor veroordeelden uit dat land, het parlement in een vroegtijdig stadium te informeren.
Nummer | T02136 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 30 juni 2015 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | penitentiaire inrichtingen veroordeelden uit een ander land |
Kamerstukken | Goedkeuring en uitvoering Verdrag met Noorwegen over gebruik van penitentiaire inrichting Veenhuizen voor Noorse veroordeelden (34.178) |
Handelingen I 2014-2015, nr. 37, item 10, p. 6-7
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik had in mijn eerste termijn al aangegeven in principe geen enkel bezwaar te hebben tegen de huidige overeenkomst. Ik had daar dan ook geen vragen over. Wel heb ik duidelijk gemaakt dat ik het principe niet wenselijk vindt en dat het de voorkeur verdient dat mensen in eigen land hun gevangenisstraf kunnen uitzitten. De staatssecretaris heeft me gerustgesteld in die zin dat hij heeft aangegeven dat dit voor nu is, omdat we een tijdelijke mogelijkheid hebben om die capaciteit ter beschikking te stellen. Er loopt nu niks van dialoog, zo geeft de staatssecretaris aan. Ook dat is heel prettig om te horen. Ik zou alleen de bevestiging van de staatssecretaris willen krijgen dat wij, mocht er wel een dialoog op gang komen met een bepaald land, daarover eerder worden geïnformeerd, en niet pas als er een voorstel voor een goedkeuringswet op ons afkomt. Ik wil daarover graag nader met de staatssecretaris van gedachten kunnen wisselen.
(...)
Staatssecretaris Dijkhoff:
(...)
Ik ga geen nieuwe dialoog initiëren. Ik ga niet tegen andere landen zeggen: joh, ik heb nog cellen over, heb je interesse? Dat is niet hoe het zit. Ik verwacht niet dat het nog gaat gebeuren, maar ik houd er gewoon niet van om dingen categorisch uit te sluiten. Ik wil daarover wel met de Kamer in overleg treden en het parlement vroegtijdig informeren. Dat doe ik natuurlijk pas als het enige substantie begint te krijgen. Als ik volgende week een minister tegenkom die er eens naar vraagt, ga ik niet direct een brief sturen, zo van: er heeft iemand naar gevraagd.
(...)
Mocht een land ernaar vragen en het zou serieus worden, dan zal ik dat in een vroegtijdig stadium aan het parlement melden.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2014/2015, nr. 37, item 10
-
7 november 2017
nieuwe commissie: commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) -
7 november 2017
commissie vervallen: commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) -
26 oktober 2017
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
26 oktober 2017
verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie -
12 september 2017
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 juni 2015
toezegging gedaan
Toezegging Legale wietteelt (34.775) (T02490)
De Minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Graaf (D66) en Schalk (SGP), toe dat de resultaten van de proeven met legale wietteelt naar de Kamer worden gestuurd. Bij het opzetten van de proeven wordt gekeken naar de suggestie om aan gedifferentieerde experimenten te doen.
Nummer | T02490 |
---|---|
Status | deels voldaan |
Datum toezegging | 5 december 2017 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | Mr. Th.C. de Graaf (D66) P. Schalk (SGP) |
Commissie | commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | drugsbeleid experimenten wietteelt |
Kamerstukken | Miljoenennota 2018 (34.775) |
Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 3 - blz. 19
Minister Rutte: Tegelijkertijd is ook niet met zekerheid vast te stellen dat je er helemaal vanaf komt als je het helemaal verbiedt, zoals andere partijen suggereren. We hebben hier lang over gesproken en dit alles afwegend, hebben we gezegd: laten we nu in ieder geval kijken hoe je heel specifiek alles rondom de coffeeshop kunt decriminaliseren. Kan dat? Laten we daar eens een aantal proeven en testen mee doen. Dat wordt nu vormgegeven door de ministers Bruins en Grapperhaus, om hier informatie uit te halen en inzichten op te doen. Dit is een lastig dossier, want mijn conclusie na vijftien jaar in de politiek is dat dit geen dossier is waarin de ene of de andere school per definitie gelijk heeft. Dit is zo ingewikkeld en heeft zo veel aspecten! Voor de aanhangers van de theorie "waar een vraag is, is een markt" heeft het ook wel een soort inherente logica dat je er niet zomaar helemaal vanaf komt. Daarom denk ik dat het zin heeft om deze proeven te doen.
De voorzitter: Tot slot, meneer Schalk, want het punt is wel duidelijk.
De heer Schalk (SGP): Heel kort. Zeker, het is heel duidelijk. Zodra die onderzoeken of die testen gedaan zijn, lijkt het me heel goed dat die in ieder geval ook volledig naar deze Kamer komen, zodat we ons ervan kunnen vergewissen wat er precies onderzocht is.
Minister Rutte: Dat lijkt mij inderdaad logisch. Ik zie geen reden waarom we dat niet zouden doen, want dit is juist bedoeld om inzichten op te doen. Dat moeten we dan niet geheim gaan houden.
(...)
Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 7
De heer De Graaf (D66): Tot slot nog een vraag over de wietteeltexperimenten. In mijn eerste termijn heb ik er zelf niet over gesproken. Wij wachten graag de wetgeving af, maar ik heb nog wel een vraag. Een aantal burgemeesters heeft gevraagd om gedifferentieerde experimenten — niet uniform, maar gedifferentieerd, zodat ook echt kan worden uitgetest wat het beste werkt. Dat kan in de ene stad anders zijn dan in de andere. Ik wil de minister-president vragen om daar niet bij voorbaat afwijzend tegenover te staan, maar juist te kijken of in overleg met de burgemeesters tot een verantwoord pakket aan experimenten kan worden gekomen.
(...)
Handelingen I 2017-2018, nr. 11, item 6 - blz. 13
Minister Rutte: Dan de vraag van de heer De Graaf van D66 over de gedifferentieerde aanpak experimentele wietteelt. De minister van Justitie en Veiligheid en de minister voor medische zorg zijn momenteel bezig met het vormgeven van die wietteeltexperimenten. Ze bereiden de wet- en regelgeving voor en zijn in gesprek met medeoverheden zoals burgemeesters. Mag ik vaststellen dat we de suggestie van de heer De Graaf daarbij betrekken en ook bezien hoe zich dat verhoudt tot de precieze afspraken die zijn gemaakt in de formatie? Dat kan ik nu niet helemaal overzien maar dat zullen we daar dan bij betrekken. Dus ik kan niet nu toezeggen dat we dat doen maar wel toezeggen dat we dit betrekken bij de afwegingen en dat we dan even de uitkomst van die gesprekken afwachten.
Brondocumenten
-
voortzetting Algemene politieke beschouwingen Verslag EK 2017/2018, nr. 11, item 6
-
voortzetting Algemene politieke beschouwingen Verslag EK 2017/2018, nr. 11, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
15 januari 2025
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang:documenten:-
-
brief van de minister van J&V en de staatssecretaris JP&S ter aanbieding van het onderzoeksrapport Experiment gesloten coffeeshopketen rapportage nulmeting contaminantenanalyse
Voor kennisgeving aangenomen op 28 januari 2025.
EK 34.997 / 34.775, Y
-
-
12 november 2024
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
15 oktober 2024
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
20 september 2024
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang:documenten: -
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
21 mei 2019
nieuwe deadline: 1 januari 2024
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
18 april 2019
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
5 december 2017
toezegging gedaan
Toezegging Evaluatie Wfz (32.398) (T02559)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Bikker (ChristenUnie) en Strik (GroenLinks), toe het gebruik en de effectiviteit van de regeling voor weigerende observandi, inclusief de jurisprudentie daaromtrent en de behandeling door de penitentiaire kamer, te evalueren. In aanloop naar de evaluatie van de wet zullen een of twee veelbelovende alternatieve of aanpalende maatregelen worden uitgewerkt, zodat bij de wetsevaluatie een integrale discussie kan worden gevoerd.
Nummer | T02559 |
---|---|
Status | deels voldaan |
Datum toezegging | 16 januari 2018 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie) mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | effectiviteit evaluaties terbeschikkingstelling verdachten |
Kamerstukken | Wet forensische zorg (32.398) |
Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 4
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Het pièce de résistance, zo bleek ook gisteren wel, is voor ons toch de maatregel weigerende observandi. Gaat die nu werken? Wij weten wat het kost: het doorbreken van het medisch beroepsgeheim. Ik ben bang voor zorgmijding, namelijk dat er calculerende mensen zijn die geen zorg zoeken. De minister zegt "ik zie het niet voor me". Een aantal Kamerleden wel. Dat is dus een geval van welles-nietes. Daarnaast is er nog de praktijk dat de penitentiaire kamer zal moeten oordelen over stukken die deze niet heeft gezien en over de vraag of een officier van justitie inderdaad verder mag gaan. Ook over die praktijk heb ik de minister nog niet gehoord. [...] Mijn tweede punt: ik zie dat de wet over drie jaar geëvalueerd wordt. De minister en de Kamer zitten in een welles-nietes over de vraag wat nu het beste werkt qua het ontdekken van welke mensen calculerend gedrag gaan vertonen. Of doen zij dat juist niet en gaan wij ze allemaal zo opsporen? Ik zou heel graag willen dat dit bij de evaluatie heel expliciet wordt betrokken.
Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 25
Minister Dekker:
Het gebruik van de regeling is geen doel op zich. Ik grijp dan ook maar direct terug op het punt van mevrouw Bikker dat we niet in welles-nietesdiscussies moeten vervallen, maar dat we bij de evaluatie wel serieus moeten kijken of het effectief is, wat eventuele neveneffecten geweest zijn en dat we de vinger aan de pols moeten houden. Ik hecht eraan om in dit huis te zeggen dat de regeling zoals die hier wordt voorgesteld, niet een oplossing is voor alle problemen. Niet in alle gevallen waarin observandi weigeren, zal dit middel effectief zijn. We moeten dus kijken in hoeveel gevallen het echt soelaas biedt. Ik neem dat heel nadrukkelijk mee in de evaluatie.
Voorzitter. Ook wanneer uw Kamer met de wet instemt, zal ik mij in de toekomst blijven inzetten voor andere mogelijkheden om het probleem van de weigerende observandi terug te dringen en de effectiviteit van de tbs-maatregel te verhogen. [...]
Mijn voorstel is als volgt: ik denk dat het haalbaar moet zijn om voor eind 2018 een serieuze eerste verkenning te doen van alle opties die nu op tafel liggen. Hierdoor kunnen we een gevoel krijgen welke daarvan de echt haalbare en wenselijke opties zijn en welke plussen en minnen eraan vastzitten. Als het eerder kan, zou dat mooi zijn, maar ik denk dat eind 2018 een redelijk tijdpad is. Vervolgens moet het mogelijk zijn om ook in aanloop naar de evaluatie van deze wet — dat is ongeveer drie jaar vanaf nu — een of twee van die veelbelovende alternatieve of aanpalende maatregelen verder uit te werken, zodat bij de wetsevaluatie ook een integrale discussie kan worden gevoerd.
Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 26
Minister Dekker:
Daar gaat het bijvoorbeeld om de zorgmijders. Ik vind dat een nadrukkelijk punt bij de evaluatie, net als hoe wordt omgegaan met eventuele verzoeken tot vernietiging van medische gegevens.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik dank de minister dat hij serieus recht doet aan mijn opmerkingen in tweede termijn. Daar ben ik heel blij mee. Ik zie ook uit naar de studies die de minister gaat doen. Eén puntje miste ik nog in de beantwoording. Dat ziet op de behandeling door de penitentiaire kamer. Gaat dat werken? Kan de minister dat meenemen? Ik denk dat dit een heel belangrijk aspect is. Als het daar niet werkt, is de regeling niks waard. Kan hij dit toezeggen, als kleine aanvulling?
Minister Dekker:
Ja, ik zal dat meenemen in de evaluatie. Wij denken dat het werkbaar is. Je kunt immers goed beargumenteren, zonder op de specifieke medische gegevens in te hoeven gaan, waarom de gegevens in een dossier relevant zijn of concreet genoeg en bruikbaar om te komen tot een advies. Maar de praktijk moet uitwijzen of dat ook het geval is, dus ik neem dit mee in de uiteindelijke evaluatie.
Handelingen I 2017-2018, nr. 15 - item 3, blz. 28
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik heb nog één specifieke vraag gesteld over de evaluatie in het kader van de weigerende observandi, namelijk of de minister bereid is om in kaart te brengen hoe vaak die regeling gebruikt wordt en wat de jurisprudentie op dat punt is. Misschien heb ik het antwoord gemist, maar misschien kan de minister nog aangeven of dat dan ook bij de evaluatie aan de orde komt.
Minister Dekker:
Het korte antwoord is ja. Er zijn zo veel vragen gesteld over bijeffecten, de effectiviteit van de maatregel en het feitelijk gebruik van de maatregel dat ik dit zeker wil meenemen.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2017/2018, nr. 15, item 3
-
18 februari 2025
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
31 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de staatssecretaris van J&V ter aanbieding van de Werkagenda Aansluiting Reguliere zorg en Forensische zorg
Voor kennisgeving aangenomen op 18 februari 2025.
EK, X
-
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
15 februari 2022
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 december 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
29 juni 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 juni 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een nader schriftelijk overleg met de minister voor Rechtsbescherming over weigerende observandi en de Taskforce Veiligheid en Kwaliteit
Op 29 juni 2021 voor kennisgeving aangenomen.
EK, W
-
-
26 januari 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 januari 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 december 2020
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
26 mei 2020
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
19 mei 2020
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 mei 2020
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
6 mei 2020
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 januari 2020
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
20 december 2019
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
11 oktober 2019
nieuwe status: openstaand
Voortgang:
Opmerking: In aanvulling op deze toezegging heeft de minister voor Rechtsbescherming bij brief van 11 oktober 2019 toegezegd tevens eventuele signalen van zorgmijding vanaf het moment van inwerkingtreding van de regeling te laten registreren en dat hij de Kamer daarover uiterlijk bij de evaluatie van de Wet forensische zorg zal informeren (EK 32398, T).documenten:-
-
verslag van een nader schriftelijk overleg met de minister voor Rechtsbescherming over het ontwerpbesluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi
voor kennisgeving aangenomen op 15 oktober 2019
EK, T
-
-
16 januari 2018
toezegging gedaan
Toezegging Het tijdig informeren van de Kamer over uitbreiding van het mandaat van het Europees Openbaar Ministerie (33.709) (T02568)
De Minister van Justitie en Veiligheid zegt, naar aanleiding van de vragen van de leden Duthler (VVD) en Postema (PvdA), toe de Kamer tijdig te informeren wanneer zich de situatie gaat voordoen dat er een voorstel tot uitbreiding van het mandaat van het EOM op de JBZ-agenda gaat komen.
Nummer | T02568 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 3 april 2018 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler) Drs. A. Postema (PvdA) |
Commissie | commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-Raad (I&A/JBZ) commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | EOM |
Kamerstukken | EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM(2013)534 (33.709) |
Handelingen I, 2017-2018, nr. 25, item 7, blz. 19-21.
Mevrouw Duthler (VVD):
Wat betreft de uitbreiding van bevoegdheden, zegt de minister heel stellig: dat kan alleen maar als daar unanimiteit over is. Wat is volgens de minister de rol van het parlement? U heeft het over een goed gesprek tussen de regering en het parlement, maar tot nu toe heeft deze Kamer steeds heel erg het initiatief moeten nemen om überhaupt met de regering over dit onderwerp te praten. Dus de vanzelfsprekendheid waarmee er een gesprek tussen regering en parlement zal komen, deel ik niet. Wil de minister daar eens op reageren?
[...]
De heer Postema (PvdA):
Om in het verlengde van collega Duthler dat nu zo specifiek mogelijk te krijgen, niet zozeer als er een roep uit de samenleving is of iets anders, het volgende. Mogen we er nu van uitgaan dat als een van de deelnemers aan het EOM gaat voorstellen om bijvoorbeeld tot mandaatuitbreiding te komen en de regering voornemens is daar iets mee te doen, u deze Kamer eerst consulteert?
Minister Grapperhaus:
Ik ga echt — ik moet het natuurlijk in het Nederlands zeggen — van ganser harte, en mijn ambtsopvolgers zullen dat zeker ook doen, uw Kamer en de Tweede Kamer informeren wanneer zich de situatie gaat voordoen dat er een voorstel tot uitbreiding van het mandaat van het EOM op de agenda gaat komen. Dat heb ik, zoals u hebt gezien, ook in de brief aan u gemeld.
[...]
Mevrouw Duthler (VVD):
Ik wil nog even doorgaan op de woorden "informeren" en "op de hoogte stellen". U geeft aan dat u op het moment dat het op de agenda gaat komen de Kamer gaat informeren, dat u haar van ganser harte op de hoogte gaat stellen. Hoe ziet u de rol van deze Kamer in de besluitvorming over al dan niet uitbreiding van het mandaat? Stel dat deze Kamer op zo'n moment unaniem of met een gewone meerderheid zegt "nee, wij zijn niet voor een dergelijke uitbreiding van het mandaat", wat gaat u dan doen? Gaat u uw steun dan onthouden aan uitbreiding van het mandaat of niet?
Minister Grapperhaus:
Laat ik het even zo zeggen. Ik vind dat het zodra dat aan de orde komt aan uw beide Kamers moet worden voorgelegd. Punt. Vervolgens is het aan uw beide Kamers om dat te agenderen en daarover in gesprek te gaan. En wat daarna gebeurt ... Ik moet u zeggen — ik hoop dat u mij dat niet kwalijk neemt — dat ik in een vorig beroep altijd tegen mijn leerlingen heb gezegd: met een als-danredenering winnen we niets, als de appelen pompoenen waren geweest dan was de wet van de zwaartekracht nooit uitgevonden. Ik wil daar dus heel duidelijk over zijn: ik ga hier niet speculeren op wat er dan uit uw parlement komt. Dat zou ik ook onjuist vinden, maar ik wil u zeggen dat ik u op de hoogte ga stellen en dan kunnen we, als uw Kamers dat willen, daar ook onmiddellijk het gesprek over aangaan. Punt.
Mevrouw Duthler (VVD):
Mijn vraag is of u als deze Kamer tot het standpunt komt dat uitbreiding van het mandaat niet moet gebeuren, teruggaat naar Brussel en daar gaat zeggen dat Nederland tegen uitbreiding van het mandaat is. Uw antwoord hierop is, ook al is het een als-dankwestie, voor mijn fractie bepalend voor de steun aan deelname aan het EOM.
Minister Grapperhaus:
Het is wel lang geleden dat ik afstudeerde in het staatsrecht, echt lang geleden, maar ik zie mijzelf echt niet tegen een wens van de parlementaire meerderheid ingaan.
Handelingen I, 2017-2018, nr. 27, item 6 - blz. 3
Minister Grapperhaus:
[...]
Ik moet wel zeggen dat het in de eerste plaats sinds jaar en dag een goed gebruik is dat beide Kamers van de Staten-Generaal tijdig worden geïnformeerd over vergaderingen in EU-verband waaraan leden van het kabinet deelnemen. Ik wil dat hier nog eens luid en duidelijk gezegd hebben. Dat geldt zeker voor raadsvergaderingen over JBZ-aangelegenheden. Tijdens het debat van twee weken geleden heb ik ook aangegeven dat ik vind dat dat met de kwestie rondom het mandaat van het EOM zeker aan de orde is. Dat staat zelfs los van de extra verzekering die mijn voorvoorganger in 2016 op dat punt heeft gegeven. U mag er dus van uitgaan dat ik de kalender heel goed zal bijhouden of ik op JBZ-Raden ga praten over het EOM en dat ik ervoor zorg dat beide Kamers tijdig daarvan kennisnemen, zodat we met elkaar een goed debat daarover kunnen voeren.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Voorgenomen deelname Nederland Europees Openbaar Ministerie Verslag EK 2017/2018, nr. 27, item 6
-
Debat met minister van Justitie en Veiligheid over de voorgenomen deelname van Nederland aan het Europees Openbaar Ministerie Verslag EK 2017/2018, nr. 25, item 7
-
25 januari 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 december 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 april 2020
nieuwe deadline: 1 januari 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
9 maart 2020
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V en de minister voor Rechtsbescherming over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissies I&A/JBZ en J&V op 21 april 2020.
EK, Q
-
-
14 mei 2019
nieuwe deadline: 1 juli 2019
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
18 april 2019
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
3 april 2018
toezegging gedaan
Toezegging De wet niet gebruiken voor hacken van software in apparatuur die in het lichaam is geplaatst (34.372) (T02644)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Gerkens (SP) en Strik (GroenLinks), toe dat de wet niet bedoeld is voor het hacken van software die apparatuur betreft die in het lichaam is geplaatst, zoals pacemakers of inwendige gehoorapparaten en dergelijke.
Nummer | T02644 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 19 juni 2018 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | A.M.V. Gerkens (SP) mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | implantaten software |
Kamerstukken | Computercriminaliteit III (34.372) |
Handelingen I 2017-2018, nr. 34, item 5, blz. 23-34
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Het lijkt mij heel verstandig dat er vanuit het ministerie inderdaad een soort afwegingskader komt, aan de hand van een soort proportionaliteitsladder, over welk apparaat in welke situaties kan worden ingezet. Ik zie niet voor me dat we daar nu uitgebreid over gaan steggelen, maar wel dat van tevoren een soort afwegingskader wordt opgesteld vanuit het ministerie.
Minister Grapperhaus:
Tja, daar zit ik toch even over na te denken. Het principe is dat alleen als er een dringend opsporingsbelang is en we de subsidiariteitsdrempel hebben genomen, als we zeggen dat er niets anders meer mogelijk is en mits aan alle voorwaarden van het bevel wordt voldaan, er de mogelijkheid is om zo'n technisch hulpmiddel in te zetten voor het binnendringen. De toets die het Openbaar Ministerie en vervolgens de rechter-commissaris doet, is of werkelijk alles wat anders had gekund uitgeput is en of dit het enige middel is dat overblijft. Dat zal per geval nogal verschillen. Daar heb ik net ook al een aantal voorbeelden van gegeven. Ik denk dat je niet in een wettelijke regeling kunt voorzien wanneer welk middel zou moeten worden ingezet. Je kunt wel voorzien, en daar gaat deze wet van uit, dat dit een heel hoge drempel heeft. Er moet een dringend opsporingsbelang zijn en een ernstige verstoring van de rechtsorde, en alle andere middelen moeten in wezen uitgeput zijn. Dat zal de rechter-commissaris uiteindelijk moeten toetsen.
De voorzitter:
Tot slot op dit punt, mevrouw Strik. En heel kort.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
We hebben het er al eerder over gehad dat het hele huis vol geautomatiseerd werk staat. Het gaat dus heel ver, zelfs tot in het lichaam. Een pacemaker is bijvoorbeeld ook al genoemd. Het is toch helemaal niet zo raar dat je op een gegeven moment enigszins afbakent welke apparaten nog ethisch, verantwoord en proportioneel zijn om in te zetten ten behoeve van opsporing of handhaving?
Minister Grapperhaus:
Het woord "pacemaker" heb ik niet genoemd. Laat ik dat even nadrukkelijk zeggen. Ik moet bekennen dat mijn technische kennis ook tekortschiet om me te kunnen voorstellen hoe dat eruit zou moeten zien. Los daarvan kom ik toch terug op datzelfde punt. Ik moet dan echt weer even terug naar die hele lijst van criteria waar het bevel aan moet voldoen. Dat is echt een enorm hoge drempel. Maar het allerbelangrijkste is dat de officier van justitie in zijn bevel beargumenteert dat en waarom dit het ultimum remedium is. Dat heb ik op een eerdere vraag van mevrouw Strik al gezegd. Dan is het nog aan de rechter-commissaris om te toetsen of dat inderdaad het ultimum remedium is. Dat zou van geval tot geval nog best eens kunnen verschillen, zodat men zegt: nou nee, hier kunt u toch echt nog gewoon een tap plaatsen. Of: hier kunt u vanaf de overkant van de straat met een verrekijker bestuderen wat men daar uitspookt, zoals ik dat weleens in films heb gezien. Dat is dus aan de rechter-commissaris.
Voorzitter, via u tot mevrouw Strik: laten we wel wezen. We hebben het over opsporing en over een bijzondere vorm van digitale opsporing. De algemene opsporingsprincipes blijven natuurlijk gelden. Je moet altijd proportioneel zijn in het middel dat je inzet. Ik denk toch echt dat we die weg niet op zouden moeten. Ik zou dat zeker niet verstandig vinden. Ten eerste omdat je dan een goede, kritische, case-by-casebeoordeling door de rechter-commissaris voor de voeten gaat lopen. Ten tweede kom ik dan toch weer op het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zegt: laat de rechter nou toetsen. Laten wij als parlement en kabinet dus niet van tevoren zeggen: beste rechter, als er dit speelt moet dat apparaat worden ingezet. Dat is niet verstandig. Dat geldt bij de niet-digitale opsporing net zo. We hebben ook geen lijst waarin wij als parlementaire democratie hebben gezegd dat je in dat geval wel mag achtervolgen, of weet ik veel wat, maar niet tappen, of iets dergelijks. Het is de rechter die dat op basis van de algemene normen van strafvordering beslist. Excuus voor het lange antwoord, voorzitter.
Mevrouw Gerkens (SP):
Die vergelijking gaat niet op. Dat is denk ik het probleem dat we hier hebben. Als de minister het heeft over proportionaliteit, verwacht hij dat proportionaliteit overzien kan worden. Het probleem met de techniek is dat we die proportionaliteit helemaal niet overzien. Ik zie ook wel het spanningsveld waarin we ons gaan begeven. Ik heb juist betoogd dat we techniek los moeten zien van dit wetsvoorstel. Toch is dat niet helemaal mogelijk. Er werd gesproken over het hacken van navigatiesystemen. Er is een verschil tussen het hacken van een tomtom of het navigatiesysteem van een Tesla. Daarbij hacken we namelijk de hele auto. De consequenties daarvan zijn veel verregaander dan als je alleen de tomtom, het apparaatje, zou hacken. De RAI roept al op: alstublieft, laat de auto's buiten beschouwing; laat de infrastructuur, de bruggen, het water en dat soort zaken buiten beschouwing. Kunnen ziekenhuizen gehackt worden? Kunnen ziekenhuisgegevens gehackt worden? Er is nogal wat mogelijk met deze wet. Ik denk dat we toch op zoek zijn naar enige inkadering, al dan niet ethisch, van de apparaten waar we het dan over hebben.
Minister Grapperhaus:
Nou goed, ik wil toch best een poging wagen. De opmerking van mevrouw Strik heeft mij wel enigszins geïnspireerd. Ik wil hier best hardop zeggen dat de wet niet bedoeld is voor het hacken van software die apparatuur betreft die in het lichaam is geplaatst, zoals pacemakers of inwendige gehoorapparaten en dergelijke. Dat hoeven we over twee jaar dus ook niet te evalueren. Dat wil ik wel hardop gezegd hebben. Ik vind het verder heel fijn dat de RAI opkomt voor zijn leden — het is eigenlijk de ANWB die dat zou zeggen — maar er zitten helaas ook mensen in auto's met kwade bedoelingen, waarbij het onder omstandigheden voor de opsporingsinstanties nuttig kan zijn om te kijken wat er in het navigatiesysteem gebeurt.
Over dit wetsvoorstel wil ik nogmaals het volgende zeggen. Ik heb de hele rij van waarborgen opgenoemd uit de wet zelf. Daarbinnen zijn er dan nog de subwaarborgen die in dat bevel staan. Daar moet het in een rechtsstaat om gaan. Vervolgens moeten wij oppassen dat wij niet in de rechtsstaat toch weer een tegengolf gaan veroorzaken, zo van: bepaalde technieken wel en andere niet. Dat is nu juist aan de onafhankelijke rechter.
Mevrouw Gerkens (SP):
Ik constateer dat de minister een ander antwoord geeft dan zijn voorganger deed in de Tweede Kamer waar het gaat om het hacken van slimme auto's. Dat is op zich al frappant. Ik wil nogmaals mijn zorg uitspreken over het volgende. Het is inderdaad zo dat de rechter daarover oordeelt, maar de vraag is of de rechter altijd juist kan oordelen, omdat het maar de vraag is of hij alle gevolgen kan overzien. Dat veronderstelt immers technische kennis, waarvan ik hier echt wel durf te beweren dat niet alle rechters die hebben. Daarom zouden wij ons hier misschien moeten afvragen of wij op enige wijze richting of leiding moeten geven aan de vraag naar welk apparaat onder welke omstandigheden. Ik ben heel blij met de toezegging over het lichaam. Ik denk dat dit al heel fijn is. Ik denk ook niet dat we er vanavond uitkomen, maar het zou toch prettig zijn als de minister zou toezeggen dat hij nog met een nadere duiding daarover komt, zodat wij daar nog eens over zouden kunnen praten.
(...)
Minister Grapperhaus:
(...)
Het misverstand dat ik wil wegnemen betreft het volgende. Ik heb gezegd: in het lichaam, inwendige apparatuur. Ik heb zelfs twee voorbeelden genoemd. Een was mij aangedragen, te weten de pacemaker, maar ik heb het ook gehad over een gehoorimplantaat. En dat is iets anders dan aan of op het lichaam, want dan hebben we het ook over koptelefoons en dergelijke. [...].
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2017/2018, nr. 34, item 5
-
19 juni 2018
toezegging gedaan
Toezegging De Kamer jaarlijks rapportages toesturen over het gebruik van de hackbevoegdheid en binnendringsoftware (34.372) (T02645)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Gerkens (SP), toe dat hij de Kamer jaarlijks zal informeren over hoe vaak van de bevoegdheid van het onderzoek in een geautomatiseerd werk gebruik is gemaakt en of bij die inzet gebruik is gemaakt van commerciële binnendringsoftware.
Nummer | T02645 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 19 juni 2018 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | A.M.V. Gerkens (SP) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | binnendringsoftware geautomatiseerd werk |
Kamerstukken | Computercriminaliteit III (34.372) |
Handelingen I 2017-2018, nr. 34, item 5, blz. 11-28
Mevrouw Gerkens (SP):
(...)
Tegelijkertijd horen we over deze wet kritische geluiden, ook vanuit de Autoriteit Persoonsgegevens en de Raad van State. Deze hebben met name kritiek op nut en noodzaak van deze wetgeving. De minister blijft hier vaag over, terwijl je bij dit soort vergaande bevoegdheden nu juist heel goed moet beschrijven wat nut en noodzaak zijn en wanneer de bevoegdheid precies gebruikt gaat worden. Ik zou aan de minister willen vragen om, als deze wet wordt aangenomen, duidelijke rapportages naar de Kamer te sturen over hoe vaak deze methoden bij wat voor soort misdrijven worden ingezet. Graag een toezegging hierop.
(...)
Minister Grapperhaus:
(...)
Mevrouw Gerkens vroeg, als de wet wordt aangenomen, om duidelijke rapportages naar de Kamer. Na inwerkingtreding van de wet zal ik u jaarlijks informeren over hoe vaak van de bevoegdheid van het onderzoek in een geautomatiseerd werk gebruik is gemaakt en of bij die inzet gebruik is gemaakt van commerciële binnendringsoftware. Via u wil ik naar mevrouw Gerkens nog eens benadrukken dat de onderzoeken van de Inspectie JenV en de rapporten openbaar zijn.
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2017/2018, nr. 34, item 5
-
19 juni 2018
toezegging gedaan
Toezegging Jaarlijks toezenden van informatie over de toepassing van de verlenging van voorlopige hechtenis (34.746) (T02649)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe de toepassing van de mogelijkheid tot verlenging van een voorlopige hechtenis jaarlijks apart in kaart te brengen en de jaarlijkse rapportages de Kamer toe te zenden.
Nummer | T02649 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 11 september 2018 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | terrorismebestrijding voorlopige hechtenis |
Kamerstukken | Versterking strafrechtelijke aanpak terrorisme (34.746) |
Handelingen I 2017-2018, nr. 39, item 10, blz. 9-14
Minister Grapperhaus:
(...)
Ik heb nog wat laatste punten die onder het hoopvolle kopje "overig" gaan. Eén punt was de noodzaak van evaluatie van alle geaccordeerde wetgeving. In artikel VIA (Romeinse 6A) van het wetsvoorstel is een evaluatie opgenomen voor vijf jaar na inwerkingtreding. Ik heb toegezegd tijdens de behandeling in de Tweede Kamer om de toepassing van de mogelijkheid tot verlenging van een voorlopige hechtenis jaarlijks apart in kaart te brengen.
(...)
Mevrouw Strik (GroenLinks):
(...)
Ten aanzien van terugkeerders gaf hij aan wat hij ook in de Tweede Kamer heeft gezegd, namelijk dat het OM daar nu niet per se behoefte aan heeft, maar dat ook dat in de toekomst zou kunnen veranderen. Dat vindt mijn fractie nog steeds een magere onderbouwing, terwijl we tegelijkertijd ook willen voorkomen dat — mocht het inderdaad nodig blijken te zijn voor de rechter — de rechter met lege handen komt te staan. Daar moeten wij dus nog goed over nadenken.
(...)
Minister Grapperhaus:
(...)
En dan kom ik ten slotte op mevrouw Strik. Ik denk dat wat zij zegt precies het punt is waarom het gaat. We moeten als wetgever de verantwoordelijkheid nemen om nou juist bij terrorisme risico's te voorkomen. We moeten dus niet wachten totdat het een paar keer mis is gegaan. In de schriftelijke stukken naar de Tweede Kamer en in de memorie van antwoord naar de Eerste Kamer is aangegeven dat de praktijk erop wijst dat we in het nauw komen — dat zei ik in eerste termijn ook — in de periode van zeventien tot twintig dagen. Dit alles naar aanleiding van de motie van destijds van de leden Samsom/Segers. De noodzaak is daarin gelegen dat we ook op dat punt de ontwikkeling zoals die er is, moeten bijbenen.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Goed, in hoeverre moet je rekening gaan houden met mogelijke toekomstige ontwikkelingen. Het is altijd prettiger als je als medewetgever kunt toetsen als op basis van gegevens blijkt dat iets nodig is. Maar in elk geval heeft de minister aangegeven en heeft de Tweede Kamer erop aangedrongen om slechts in zeer uitzonderlijke gevallen gebruik te maken van die mogelijkheid, als het om zaken in Nederland gaat. De Kamer heeft verzocht om daarover jaarlijks te worden geïnformeerd. Mijn verzoek zou zijn om die informatie ook met de Eerste Kamer te delen en die informatie uit te breiden naar hoe vaak er gebruik van wordt gemaakt bij terugkeersituaties.
Minister Grapperhaus:
Nou ja, laat ik het zo stellen: ik kan hier niet toezeggen wat exact die ... We hebben gezegd dat we jaarlijks zullen laten weten hoe om wordt gegaan met die drie-keer-tien-dagenbevoegdheid van de rechter. Of zich dat ook laat gaan tot op het niveau van de achtergrond van iemand kan en wil ik hier ook niet beantwoorden. Het zou kunnen zijn dat daaraan — ik begrijp uw gedachte wel — privacyoverwegingen in de weg staan om in bepaalde gevallen te zeggen wat iemands reden of achtergrond was om naar Nederland terug te komen. Maar ik wil benadrukken dat we de jaarlijkse rapportage doen naar de Tweede Kamer en wat mij betreft ook naar de Eerste Kamer, zodat beide Kamers kunnen beoordelen of dat systeem van de op grond van Hofjurisprudentie gradueel zwaarder wordende toets goed werkt.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2017/2018, nr. 39, item 10
-
17 december 2019
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
11 december 2019
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de minister van J&V over de toepassing van voorlopige hechtenis zonder ernstige bezwaren bij ernstige terroristische misdrijven
voor kennisgeving aangenomen op 17 december 2019
EK, F
-
-
11 september 2018
toezegging gedaan
Toezegging Geen precedentwerking griffierechten (34.761) (T02671)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Andriessen (D66), Bikker (ChristenUnie), Duthler (VVD), Lokin-Sassen (CDA), Vlietstra (PvdA) en Wezel (SP), toe dat de kostendekkende griffierechten voor de NCC(A) geen precedent vormen voor andere vormen van rechtspraak, voor welke volgende innovaties dan ook.
Nummer | T02671 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 4 december 2018 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr.dr. M.F. Andriessen (D66) Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie) mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler) Mr. P.E.M.S. Lokin-Sassen (CDA) J.G. Vlietstra (PvdA) Mr. A.M.T. Wezel EMoC (SP) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | Kostendekkende griffierechten |
Kamerstukken | Engelstalige rechtspraak internationale handelskamers rechtbank en gerechtshof Amsterdam (Netherlands Commercial Court) (34.761) |
Handelingen I 2018-2019, nr. 10, item 8, blz. 2-8
Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):
(…)
Ten slotte wil mijn fractie graag nog eens klip-en-klaar uit de mond van de minister bevestigd horen dat de meer dan kostendekkende griffierechten die betaald moeten worden voor een procedure voor het NCCA in geen enkel opzicht een precedent vormen om ook voor de reguliere rechtspraak in Nederland een stelsel van kostendekkende griffierechten in te voeren. Zoals bekend is mijn fractie daar een verklaard tegenstander van. In dit hele specifiek geval, waar de kans aanwezig is, maar dat moeten wij nog afwachten, dat buitenlandse ondernemingen graag voor het NCCA een procedure willen voeren, kan mijn fractie in beginsel billijken dat er hogere griffierechten worden geheven, zodat de financiële lasten niet drukken op de reguliere begroting voor de rechterlijke macht. Maar dit mag op geen enkele wijze als precedent worden gezien om kostendekkende griffierechten in het algemeen in het Nederlandse stelsel in te voeren. Kan de minister dit nog eens op ondubbelzinnige wijze bevestigen?
(…)
Mevrouw Wezel (SP):
(…)
Voor de fracties van de SP, GroenLinks, 50PLUS en de Partij voor de Dieren is het belangrijk dat we deze brug van kostendekkende griffierechten niet overgaan. Dat is een cruciale principiële grens. Want als het voor het ene terrein wordt geaccepteerd, gaat het argument dan misschien toch op andere terreinen ook spelen, en dan komt opnieuw de toegang tot het recht in gevaar. Graag de reflectie hierop van de minister. Mevrouw Duthler zal namens de VVD ingaan op het punt van het kostendekkend griffierecht. De fracties van GroenLinks en 50PLUS sluiten zich daar thans al bij aan.
(…)
Mevrouw Duthler (VVD):
(…)
Mevrouw de voorzitter. Ik rond af. Zoals gezegd en ook bekend, hebben de leden van de VVD-fractie moeite met de introductie van kostendekkende griffierechten. Dat zal niet nieuw zijn voor de minister. De leden van de VVD-fractie hebben eerder in het nader voorlopig verslag hun zorg geuit dat hiermee een precedent kan worden gecreëerd voor het invoeren van kostendekkende griffierechten bij andere kamers. Die zorg is door de minister vooralsnog niet weggenomen.
(…)
Mevrouw Andriessen (D66):
(…)
Toch stuiten we hiermee op een volgend probleem. De minister wijkt af van de Nederlandse griffierechtensystematiek. Vandaar onze vraag of het vanuit onze wetssystematiek te verdedigen is dat in dit geval een beroep gedaan wordt op kostendekking. Is deze minister — het is al eerder gevraagd — opeens bekeerd tot het profijtbeginsel?
(…)
Mevrouw Vlietstra (PvdA):
(…)
De regering geeft aan dat met het invoeren van kostendekkende griffierechten enerzijds wordt tegemoetgekomen aan de wens van de Raad voor de rechtspraak om te innoveren, en dat anderzijds de reguliere rechtspraak niet wordt belast met extra kosten als gevolg van de instelling van een internationale handelskamer. Het laatste lijkt ons terecht. Financieel, maar ook personeel bevindt de rechtspraak zich in een buitengewoon ernstige situatie. Het is ondenkbaar dat innovaties als NCC of NCCA kunnen worden betaald uit de eigen begroting. Maar de minister had er ook voor kunnen kiezen extra middelen ter beschikking te stellen om daarmee aansluiting te houden bij de bestaande uitgangspunten en systematiek van de griffierechten. Waarom heeft hij dat niet gedaan? Wat betekent de keuze voor kostendekkende griffierechten voor volgende innovaties binnen de rechtspraak waar de minister en ook deze Kamer voorstander van zijn? Ligt ook dan bij gebrek aan financiële middelen in principe de mogelijkheid open om kostendekkende griffierechten in te voeren?
(…)
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
(…)
Voor de fractie van de ChristenUnie is het systeem van kostendekkende griffierechten een afwijkend systeem, afwijkend van het systeem van reguliere griffierechten, dat wij een belangrijk goed vinden. Op deze manier ontstaat de mogelijkheid voor rijkere partijen, voor grotere ondernemingen om efficiënter en met minder belemmeringen recht te halen. Dat is een trend die wij niet zouden willen. Ik hoor de minister daar graag op reflecteren.
Handelingen I 2018-2019, nr. 10, item 10, blz. 2-11
Minister Dekker:
(…)
Het tweede wat ik wil benadrukken — en dat doe ik tegenover mevrouw Lokin en mevrouw Duthler, die daarover vragen hebben gesteld — is het volgende. We zitten hiertegen aan te hikken en ik begrijp dat heel erg goed, want we hebben niet eerder zo'n stap gemaakt, waarbij je uitgaat van griffierechten voor een specifieke soort rechtspraak, die ook in principe over een lange tijd de kosten moeten dekken. Gaan we niet een soort principiële brug over? Ik wil echt wel benadrukken dat de griffierechten die we voor deze specifieke vorm van rechtspraak introduceren geen precedent vormen. Deze griffierechten vormen wat mij betreft een uitzondering: het betreft een extra mogelijkheid om te kunnen procederen in de Engelse taal in complexe internationale handelsgeschillen.
(…)
Mevrouw Vlietstra (PvdA):
Misschien ten overvloede, maar ik had de minister nog gevraagd of die precedentwerking of beter gezegd geen precedentwerking ook geldt voor welke volgende innovaties dan ook.
Minister Dekker:
Volmondig ja.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 10, item 10
-
behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 10, item 8
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
4 december 2018
toezegging gedaan
Toezegging Verkennen behoefte volledig Engelstalige procedures bij andere gerechten (34.761) (T02672)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Andriessen (D66), Bikker (ChristenUnie) en Wezel (SP), toe dat hij zal verkennen welke behoefte er bestaat bij andere gerechten, zoals de maritieme kamer bij de rechtbank Rotterdam en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, om volledig Engelstalige procedures te hanteren.
Nummer | T02672 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 4 december 2018 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr.dr. M.F. Andriessen (D66) Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie) Mr. A.M.T. Wezel EMoC (SP) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | Engelstalige procedure Gemeenschappelijk Hof van Justitie maritieme kamer |
Kamerstukken | Engelstalige rechtspraak internationale handelskamers rechtbank en gerechtshof Amsterdam (Netherlands Commercial Court) (34.761) |
Handelingen I 2018-2019, nr. 10, item 8, blz. 3-8
Mevrouw Wezel (SP):
(…)
Dit roept bij de fracties van de SP, GroenLinks, 50PLUS en de Partij voor de Dieren de vraag op waarom het door de regering alleen mogelijk wordt gemaakt om een uitspraak in de Engelse taal te krijgen voor het NCC en het NCCA en niet rechtspraakbreed. Te denken valt aan de zeerecht- en scheepvaartzakenkamer van de rechtbank Rotterdam. Heeft de rechtbank Rotterdam te weinig gelobbyd of de tender verloren? Immers, ook bij de maritieme kamer van de rechtbank Rotterdam worden zaken met een internationaal karakter gevoerd en wordt in het Engels geprocedeerd. Ook daar gaat het om de beslechting van internationale geschillen waarbij een of beide partijen van buiten Nederland afkomstig zijn. Engelstalige samenvattingen van uitspraken van de maritieme kamer worden al gepubliceerd op rechtspraak.nl. Graag de reactie van de minister.
(…)
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
(…)
Eigenlijk is alles al genoemd, op een klein punt na. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, en de BES-eilanden, wijst vonnis in het Nederlands en dat terwijl het merendeel van de bewoners van deze eilanden als voertaal het Engels of het Papiaments heeft. Ergens wringt dat voor ons rechtsgevoel. Wij zeggen nu tegen bedrijven: logisch, u bent internationaal actief, het Engels is de voertaal en wij faciliteren dat. Gelet op de wereldmarkt is dat allemaal te begrijpen, maar burgers in ons Koninkrijk kunnen niet in hun eigen taal het vonnis gewezen krijgen. Ik hoor de minister daar graag nader over. Hij heeft daar tegen de Raad van State een en ander over gezegd, wat meer zit op de argumentatie waarom het NCC wel zou kunnen. Maar nu andersom: even naar die burgers gekeken in de overzeese gebiedsdelen, zoals ze vroeger heten, maar nu zelfstandige landen met een gemeenschappelijk hof. Ik hoor de minister er graag over.
Handelingen I 2018-2019, nr. 10, item 10, blz. 3-11
Mevrouw Wezel (SP):
Een vraag aan de minister. Er kan nu toch ook al geprocedeerd worden in het Engels? Kijk maar naar de zeevaartkamer in Rotterdam, waar ook over internationale geschillen wordt geprocedeerd, in het Engels. Dat kan nu ook al. Dus waarom deze wet voor deze aparte kamer?
Minister Dekker:
De vergelijking gaat niet helemaal op. Dat zijn geen procedures die van voor tot achter in het Engels plaatsvinden. Hier en daar kunnen processtukken in het Engels worden ingebracht en ik geloof dat er samenvattingen van de vonnissen in het Engels worden gemaakt. Het zijn niet van voor tot achter volledige Engelse procedures, even afgezien van het feit dat het gaat om procedures op een heel specifiek rechtsgebied.
Mevrouw Wezel (SP):
In de procedures in Rotterdam is er ook behoefte aan uitspraken in het Engels van voor tot achter. Waarom zijn die daar dan ook niet?
Minister Dekker:
Dat is een hele relevante vraag. Die lijkt een beetje op de vraag die mevrouw Bikker stelde over het Gemeenschappelijk Hof op de eilanden. U stelt dat hier ook behoefte aan is. Mij is daarvan vooralsnog niets gebleken, maar ik wil best een keer kijken wat dat gaat betekenen, of er behoefte aan is, wat dat met zich meebrengt qua organisatie en wat daarbij de juridische voetangels en klemmen zijn. Dat doe ik graag, maar dat laat onverlet dat dit nog steeds een hele waardevolle toevoeging is en het een of het ander niet uitsluit.
Mevrouw Wezel (SP):
Dan heb ik nog even de vraag waarom dan niet in den brede is gekeken naar waar er behoefte aan is, zoals bij het Gemeenschappelijk Hof en zoals kennelijk bij de zeevaartkamer in Rotterdam. Is daar contact over geweest?
Minister Dekker:
Wij hebben zeer wel gekeken waar behoefte aan is. Hier is behoefte aan.
Mevrouw Wezel (SP):
Is er contact geweest met die hoven en is de vraag gesteld of zij misschien ook die Engelse uitspraken zouden willen?
Minister Dekker:
Dat durf ik een-twee-drie niet te zeggen. Hier was een heel duidelijke vraag naar. Dat zien we ook omdat een hoop Nederlandse bedrijven uiteindelijk gebruikmaken van andere vormen van rechtspraak in andere landen of van private arbitrage, wat vaak kostbare procedures zijn. Er is enthousiast gereageerd op de eventuele oprichting van een Nederlandse commercial court. Hiervan weten we zeker dat die behoefte er is. U stelt nu dat die behoefte wellicht ook elders is. Ik ga dat graag na en wil dat onderzoeken, maar dat hoeft volgens mij dit wetsvoorstel niet op te houden.
(…)
Mevrouw Andriessen (D66):
Voorzitter, dank dat u deze bewindspersoon de gelegenheid heeft gegeven zo'n duidelijke uitleg te geven over de achtergronden van het NCC. Ik wil graag benadrukken dat onze fractie het ook een belangrijk onderdeel van het NCC vindt dat Nederland mee kan doen aan de rechtsvorming op het gebied van internationaal handelsrecht en dat we daarvoor niet naar het buitenland hoeven. Wat nog een vraag blijft, is het Engels. Ik heb al aangegeven dat er veel meer rechtsspraak in het Engels plaatsvindt, zeker op handelsgebied. Kunt u hierna misschien met een wetsvoorstel komen om alle handelsrecht in het Engels te laten plaatsvinden?
(…)
Minister Dekker:
(…)
Dan tot slot. Er zijn door verschillende woordvoerders met verschillende linkjes vragen gesteld over iets wat heel goed hierna zou kunnen volgen, namelijk wat de behoeftes zijn op de eilanden, bij het gemeenschappelijk hof, bij de Rotterdamse rechtspraak als het gaat om maritieme zaken, en wellicht zelfs — D66 noemde dat — met betrekking tot handelsverordeningen in brede zin. Ik ga het volgende doen en dat is ook een beetje de concrete toezegging die mij wordt ontlokt. Ik ga dit verkennen en kijken of die behoefte er inderdaad is en hoe groot die precies is. Ik zal voor u dan ook inzichtelijk maken wat de consequenties zouden zijn als je daar voor een deel in mee zou gaan. Het heeft natuurlijk ook qua organisatie en juridisch nogal wat mogelijke consequenties. Ik breng die graag voor u in kaart.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 10, item 10
-
behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 10, item 8
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
12 mei 2020
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
9 maart 2020
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V en de minister voor Rechtsbescherming over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissies I&A/JBZ en J&V op 21 april 2020.
EK, Q
-
-
4 december 2018
toezegging gedaan
Toezegging Financiële meevallers besteden aan verlaging griffierechten of rechtspraak (34.761) (T02673)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Andriessen (D66), Duthler (VVD) en Lokin-Sassen (CDA), toe dat financiële meevallers bij de rechtspraak door het NCC(A) besteed zullen worden aan een eventuele verlaging van de griffierechten of aan de rechtspraak, en niet ten bate komen van de Justitie-begroting.
Nummer | T02673 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 4 december 2018 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr.dr. M.F. Andriessen (D66) mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler) Mr. P.E.M.S. Lokin-Sassen (CDA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | Financiële meevaller griffierechten rechtspraak |
Kamerstukken | Engelstalige rechtspraak internationale handelskamers rechtbank en gerechtshof Amsterdam (Netherlands Commercial Court) (34.761) |
Handelingen I 2018-2019, nr. 10, item 8, blz. 2-7
Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):
(…)
De minister erkent voorts dat na tien jaar aanlooptijd in één jaar tijd deze aanloopkosten zullen zijn terugverdiend, wellicht zelfs al eerder als het NCCA een succes blijkt te zijn. Daarna zal er dus "winst" worden gemaakt, zal er althans meer geld worden ontvangen dan er onkosten zijn. Mijn fractie heeft in het voorlopig verslag reeds de vraag gesteld: wie beslist over de besteding van deze winst? Worden deze opbrengsten geoormerkt voor de rechtspraak, voor het NCCA, wordt het geld gestort ten behoeve van de begroting van Justitie en Veiligheid, zonder dat dit specifiek ten goede komt aan de rechtspraak of, nog erger op een grote hoop in de pot gestort?
De minister heeft al erkend dat er na tien jaar naar alle waarschijnlijkheid een positief saldo per jaar zal overblijven. Letterlijk stelde hij: "Omdat de berekeningen gebaseerd zijn op aannames is het aanhouden van enige ruimte in de begroting prudent". Mevrouw de voorzitter, prudent is het ongetwijfeld, maar daarmee heeft de minister nog geen antwoord gegeven op onze vraag. Wij verzoeken de minister dan ook thans een kristalhelder antwoord te geven: waar komen de eventuele meeropbrengsten terecht? Worden deze geoormerkt voor de rechtspraak, ja of nee? Wil de minister toezeggen dat, mocht het NCCA meer inkomsten genereren dan uitgaven, deze inkomsten ten goede zullen komen aan de (Raad voor de) rechtspraak?
(…)
Mevrouw Duthler (VVD):
(…)
Na tien jaar acht de minister het niet ondenkbaar dat de verwachte griffieopbrengsten, namelijk 4 miljoen euro, hoger zijn dan de verwachte kosten van 3,4 miljoen euro. Daarnaast ontvangt de rechtspraak jaarlijks een bijdrage van het ministerie voor het NCCA die niet gebaseerd is op het aantal afgedane zaken. Zou het ook zo kunnen zijn dat de minister bij mee- of tegenvallende resultaten de hoogte van de griffierechten overeenkomstig aanpast. Een dergelijke vraag werd ook al gesteld door de CDA-fractie, en dan in net iets andere woorden. Graag een reactie van de minister.
(…)
Mevrouw Andriessen (D66):
(…)
Een deel van de geplande griffiekosten is bedoeld om de aanloopkosten te dekken. Er wordt al gewerkt aan het NCC vanaf 2015. Vanaf dat moment zijn er aanloopkosten gemaakt. Er zijn rechters geselecteerd en opgeleid. De digitale rechtszaal in het IJdok is klaar. Onze fractie is daarom van mening dat de opbrengst van de griffiekosten bij het NCC niet meer nodig zal zijn om de aanloopkosten te dekken. Bovendien willen wij voorkomen dat door de verwachte hogere opbrengst lucratievere zaken in Amsterdam voorrang gaan krijgen. Daarom vragen wij van deze minister de toezegging dat vanaf de start een deel van de griffieopbrengst terug zal vloeien naar de algemene middelen van de Raad voor de rechtspraak, om daarmee de daar ontstane tekorten te dekken. Laat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen.
Handelingen I 2018-2019, nr. 10, item 10, blz. 5-6
Minister Dekker:
(…)
Dan was de vraag van mevrouw Andriessen en ook van mevrouw Duthler, zoals ik dat een beetje proefde: je bent nu bezig met een nieuwe loot aan de stam, daarbij ga je uit van een budgettair neutrale uitwerking, maar daar zitten natuurlijk allerlei aannames aan. We stellen een griffierecht vast, maar vervolgens gaan we uit van de aanname van bepaalde kosten die gemaakt moeten worden en ook de aanname van de aantallen zaken waar het NCC in de komende tijd mee te maken heeft. Dat is een soort groeipad. Er zal in het begin veel gedaan moeten worden om te werken aan de bekendheid van het NCC, maar wellicht gaat het dan rollen. We houden nu rekening met zo'n 100 zaken per jaar, 25 in hoger beroep. Dat kan wellicht hoger uitvallen en misschien ook wat lager. We moeten met de vinger aan de pols kijken hoe dat uitwerkt.
Daarbij werd misschien ook wel beetje provocerend gezegd: wat als er nou winst wordt gemaakt? Stel nou dat het zo goed gaat lopen of dat de kosten meevallen dat je niet budgettair neutraal bent, maar dat je aan het einde van de rit wat overhoudt. Of misschien houd je wat over als je op enig moment je aanloopkosten hebt verwerkt. Even los van dat ik vind dat een term als "winst" niet past bij rechtspraak en dat dit ook echt geen vorm van marktwerking is — daar neem ik echt heel bewust afstand van — vind ik dat als er op een gegeven moment een positief financieel resultaat is, we natuurlijk wel moeten kijken hoe we dat op de een of andere manier weer kunnen laten terugvloeien naar diezelfde rechtspraak. Dat zou dan kunnen langs de lijn die mevrouw Andriessen aangaf. Dan kan het misschien in de kas komen, want de rechtspraak zit er financieel niet heel breed bij; dat zou welkom zijn.
Je zou je ook kunnen voorstellen dat je dan op enig moment nog een keer kritisch gaat kijken naar de hoogte van de griffierechten om die op termijn nog wat te finetunen of bij te stellen. Nu ben ik erg van de school dat je de huid niet moet verkopen voordat de beer is geschoten. Ik zou heel graag hiermee aan de slag gaan. U weet mijn intenties, mochten er straks positieve resultaten worden geboekt, mochten er financiële meevallers zijn. Maar ik wil daar ook niet vooruitlopen. We hebben een zo realistisch mogelijke, misschien een beetje conservatief maar zo realistisch, voorzichtig mogelijke inschatting gemaakt. Wij denken dat dit kan. Ik zou nu tegen de rechtspraak willen zeggen: laten we het eerst maar even waarmaken alvorens we op eventuele toekomstige baten vooruitlopen.
Voorzitter. Dan nog een paar vragen ...
De voorzitter:
Mevrouw Lokin.
Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):
De minister is wel heel erg vrijblijvend bij deze vaststelling of bepaling. Toch is hier van verschillende kanten naar voren gebracht dat, mochten er financiële meevallers zijn of komen, die dan terug moeten vloeien naar de rechtspraak. Laten we even aannemen dat ze er komen. Kan de minister toezeggen dat hij zich er in ieder geval hard voor zal maken dat die dan terugvloeien naar de rechtspraak? Dat is zijn taak.
Minister Dekker:
Nu sla ik mezelf voor mijn hoofd en dan heb ik me niet goed uitgedrukt, want dát is precies mijn intentie. De manier waarop je dat doet, kan echter via verschillende routes lopen. Ik proef bij sommigen dat er aangehikt wordt tegen de hoogte van griffierechten. Mocht je aan het einde van de rit onder de streep wat overhouden, dan kán je natuurlijk kijken of die griffierechten wellicht op termijn nog wat zouden kunnen worden bijgesteld. Je kunt ook de variant van mevrouw Andriessen kiezen. Daarbij zeg je: misschien moeten we de griffierechten houden zoals ze zijn, want in de ons omringende landen worden soortgelijke griffierechten geheven voor dit soort zaken, en dan kan je eventueel het voordeel dat je dan hebt op een andere manier bij diezelfde rechtspraak inzetten. Mijn intentie is het in ieder geval niet dat er hier wellicht gedacht kan worden: hé, dit is misschien wel een profijtelijke vorm van rechtspraak die dan wat oplevert, en dat geld kan dan voor iets anders worden gebruikt. Die indruk wil ik wegnemen; dat is echt niet mijn bedoeling. Dus mochten er positieve financiële effecten zijn, dan gaan die terug naar de rechtspraak.
Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):
Het is op zichzelf mooi als u de griffierechten verlaagt, maar dat is niet profijtelijk voor de rechtspraak, maar voor de rechtzoekenden, zal ik maar zeggen. Dat is toch wel een groot verschil. U wilt daar nog geen keuze in maken, begrijp ik?
Minister Dekker:
Daar heeft u wel gelijk in. Maar u weet ook dat wij ook de discussie voeren over griffierechten in het reguliere deel. Ook daar komt de rechtspraak er met grote regelmaat voor op om dat iets te tweaken of te finetunen. De hoogte van griffierechten gaat straks ook voor een deel bepalen welke zaken er worden aangebracht. In het totale stelsel van rechtspraak vat ik gemakshalve griffierechten en de organisatie van de rechtspraak maar even onder één noemer.
Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):
In dit geval en bij deze griffierechten betreft het toch een heel bijzondere positie, zoals de minister zelf ook al heeft erkend. Dus wij moeten geen vergelijking trekken met de Nederlandse griffierechten. Daarbij zou het ten goede komen aan de Nederlandse rechtzoekenden. Het betreft hier vaak buitenlandse ondernemingen die gebruikmaken van het Nederlandse rechtssysteem en van Nederlandse rechters, in de Engelse taal. Ik zou ervoor willen pleiten dat de eventuele financiële meevallers van de werkzaamheden die door de Nederlandse rechters in dit opzicht ten behoeve van buitenlandse ondernemers worden gedaan, ten goede komen aan de rechtspraak.
Minister Dekker:
Ik merk dat in het debat wordt vooruitgelopen op eventuele positieve financiële effecten op de lange termijn. Het zou mijn voorkeur hebben als we die discussie zouden voeren als op de langere termijn inderdaad blijkt dat er positieve financiële effecten zijn. Dan moeten we, denk ik, wegen en kijken waar dat op een zo goed mogelijke manier belandt. Dus ik hoop niet dat u mij nu dwingt om op voorhand al een uitspraak te doen. Gaat dit dan zitten in griffierechten of in de organisatie van de rechtspraak? Ik vind het allebei plausibele bestemmingen, maar ik zou u ook om een beetje ruimte willen vragen om straks te kijken hoe een en ander uitpakt. Wat voor zaken krijgen we precies? Hoe wordt het door internationale partijen, door bedrijven ervaren? Heel vaak zal een van de twee partijen een Nederlands bedrijf zijn. Bestaat er wellicht behoefte om op termijn nog wat te gaan differentiëren tussen grote en kleine vorderingen? Dat is een van de dingen die uit de consultatie naar voren kwam. Het lijkt mij verstandig om nu even onze handen vrij te houden, en om die discussie te voeren als zij relevant is, op termijn.
De voorzitter:
Tot slot mevrouw Lokin nog even.
Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):
Ja, tot slot. Heb ik de minister dan als volgt wel goed begrepen? Hij wil die financiële meevaller hetzij besteden aan een eventuele verlaging van de griffierechten, hetzij aan de rechtspraak. Hij wil dat geld dan dus niet zomaar in de pot van Justitie of, nog erger, van de begroting in zijn geheel storten. Heb ik dat zo goed begrepen? Zegt de minister dat toe?
Minister Dekker:
Die toezegging heeft u op zak.
Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):
Dank u wel.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 10, item 10
-
behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 10, item 8
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
4 december 2018
toezegging gedaan
Toezegging Na vijf jaar evaluatie van de wet, waarbij differentiatie griffierechten mee wordt genomen (34.761) (T02674)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Duthler (VVD), toe dat hij over vijf jaar de werking van de wet zal evalueren. Daarbij zal de differentiatie van griffierechten worden meegenomen.
Nummer | T02674 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 4 december 2018 |
Deadline | 1 januari 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. dr. A.W. Duthler (Fractie-Duthler) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | differentiatie griffierechten |
Kamerstukken | Engelstalige rechtspraak internationale handelskamers rechtbank en gerechtshof Amsterdam (Netherlands Commercial Court) (34.761) |
Handelingen I 2018-2019, nr. 10, item 10, blz. 5-11
Minister Dekker:
Ik merk dat in het debat wordt vooruitgelopen op eventuele positieve financiële effecten op de lange termijn. Het zou mijn voorkeur hebben als we die discussie zouden voeren als op de langere termijn inderdaad blijkt dat er positieve financiële effecten zijn. Dan moeten we, denk ik, wegen en kijken waar dat op een zo goed mogelijke manier belandt. Dus ik hoop niet dat u mij nu dwingt om op voorhand al een uitspraak te doen. Gaat dit dan zitten in griffierechten of in de organisatie van de rechtspraak? Ik vind het allebei plausibele bestemmingen, maar ik zou u ook om een beetje ruimte willen vragen om straks te kijken hoe een en ander uitpakt. Wat voor zaken krijgen we precies? Hoe wordt het door internationale partijen, door bedrijven ervaren? Heel vaak zal een van de twee partijen een Nederlands bedrijf zijn. Bestaat er wellicht behoefte om op termijn nog wat te gaan differentiëren tussen grote en kleine vorderingen? Dat is een van de dingen die uit de consultatie naar voren kwam. Het lijkt mij verstandig om nu even onze handen vrij te houden, en om die discussie te voeren als zij relevant is, op termijn.
(…)
Mevrouw Duthler (VVD):
De minister spreekt over "langere termijn", "de lange termijn" of "het einde van de streep". Waar moeten we aan denken? Wanneer gaat de minister de balans opmaken?
Minister Dekker:
Het formele antwoord is: over tien jaar. Dat is een beetje de looptijd waaraan wij hebben gedacht. Binnen tien jaar zou dit moeten kunnen ronddraaien.
Mevrouw Duthler (VVD):
Is er ook een informeel antwoord?
Minister Dekker:
Nou, ik heb de indruk dat u naar de microfoon toe komt en dat u dan vervolgens gaat zeggen: dat is een wel heel lange termijn.
Mevrouw Duthler (VVD):
Dat klopt.
Minister Dekker:
Dus ik kan mij voorstellen dat we ook tussentijds, na vijf jaar, eens kijken hoe de zaken zich ontwikkeld hebben. Lopen we voor op schema? Hoe hebben de kosten zich ontwikkeld? Dat zou voor mij ook een acceptabele termijn zijn om eens even een tussenevaluatie te doen.
(…)
Mevrouw Duthler (VVD):
Als de minister toch die griffierechten gaat differentiëren aan de onderkant, dus bij de kleine vorderingen, zou de minister dan ook bereid zijn om meteen eens te kijken naar differentiatie in de griffierechten voor de internationale handelskamer, waar we het nu over hebben?
Minister Dekker:
Die vind ik zelf wat ingewikkelder. Bij de internationale handelskamer weten we ongeveer wat de zaakstroom is, in tegenstelling tot bij reguliere zaken. We weten de aantallen, de gedragseffecten, de keuzes die gemaakt worden. Op basis daarvan kunnen we ook een beetje voorspellen hoe dat uitpakt. Wij hebben nu op basis hiervan gezegd: wij denken dat degenen die kiezen voor het NCC vaak rechtzoekenden met de zwaardere zaken zullen zijn, met grotere vorderingen, al was het maar omdat die ondergrens van €25.000 erin zit. Daarom hebben we hier voor één tarief gekozen.
Ik zeg niet dat dat altijd zo zal blijven, maar ik vind het voor het NCC nu gewoon te vroeg om iets zinnigs te kunnen zeggen over wat dan een goed cut-off point wordt en hoe dat dan precies uitpakt. Want als je voor een bepaald soort zaak een wat lager tarief gaat hanteren, dan zul je ook voor bepaalde zaken een hoger tarief moeten gaan hanteren om die budgettair neutrale uitwerking te hebben.
Mevrouw Duthler (VVD):
Ik verwacht dat die communicerende vaten waar de minister het over heeft wel mee zullen vallen nu de minister in verschillende Kamerstukken ook heeft aangegeven dat het wetsvoorstel vooral voor grote bedrijven met grote vorderingen bedoeld is. Ik denk dus dat de effecten van het differentiëren naar tarifering en naar griffierechten wel mee zullen vallen nu er volgens de verwachting van de minister vooral grote bedrijven gebruik van zullen maken.
Minister Dekker:
Het is natuurlijk een beetje koffiedik kijken, want er is nog geen NCC en we hebben nog geen zaken gedraaid. We hebben dus ook nog geen ervaringscijfers. Daarom ben ik terughoudend om nu hier al, als de inkt van de wet net droog is, daar direct weer een wijziging in aan te brengen. Mijn voorstel zou zijn om dat niet op voorhand uit te sluiten, maar om dat mee te nemen als we bijvoorbeeld over vijf of tien jaar de evaluatie doen.
(…)
Mevrouw Duthler (VVD):
Ik heb niet meer helder wat de minister nu heeft gezegd over die differentiatie in de griffierechten op het moment dat hij de wet gaat aanpassen.
Minister Dekker:
Dat ...
Mevrouw Duthler (VVD):
Dan bedoel ik de wet griffierechten.
Minister Dekker:
Dat gaat al op heel korte termijn gebeuren. Ik zie niet een-twee-drie mogelijkheden om dat direct al hierop van toepassing te verklaren. Er is echt heel goed bestudeerd wat we kunnen verwachten qua aantallen zaken en wat dan een redelijke hoogte is van dat griffierecht die ook voor de toegang goed zou zijn. Ik heb er een heel sterke voorkeur voor om te kijken hoe een en ander zich ontwikkelt en hoeveel zaken er uiteindelijk komen en of dat voldoet aan onze verwachtingen. Dan kunnen we dat na vijf jaar goed bekijken.
Mevrouw Duthler (VVD):
Dit kunnen we opvatten als een toezegging?
Minister Dekker:
Ja, de toezegging in twee stappen, namelijk de toezegging van 10 naar 5 en de toezegging om dan ook de differentiatie mee te nemen.
Mevrouw Duthler (VVD):
Dank.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 10, item 10
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
4 december 2018
toezegging gedaan
Toezegging Uitvoeren tussentijdse evaluatie herziening partneralimentatie (34.231) (T02760)
De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Vlietstra (PvdA) en Bikker (ChristenUnie) toe, een tussentijdse evaluatie vijf jaar na inwerkingtreding van het onderhavig wetsvoorstel uit te voeren. Tevens zegt de minister de Kamer toe in de tussentijdse evaluatie in te gaan op de aspecten; economische zelfstandigheid, financiële consequenties, alimentatiegerechtigden met de zorg voor jonge kinderen, het gebruik van de hardheidsclausule en de grensgevallen in de uitzonderingsbepaling.
Nummer | T02760 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 14 mei 2019 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie) J.G. Vlietstra (PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | boek 1 Burgerlijk Wetboek partneralimentatie |
Kamerstukken | Initiatiefvoorstel-Van Wijngaarden, Kuiken en Groothuizen Wet herziening partneralimentatie (34.231) |
Handelingen I 2018-2019, nr. 28 item 6 - blz. 4-5
Mevrouw Vlietstra (PvdA):
Voor de groep van 50 jaar en ouder is gekozen voor een tijdelijke maatregel, vanuit de verwachting dat volgende generaties 50-plussers economisch zelfstandiger zullen zijn. Maar geldt hetzelfde ook niet voor de groep alimentatiegerechtigden met jonge kinderen? Had het dan niet voor de hand gelegen om ook voor deze groep te kiezen voor een tijdelijke regeling? Graag een antwoord van de indieners. Ook de regering straalt in haar schriftelijke beantwoording weinig ambitie uit met betrekking tot deze groep en ziet geen aanleiding tot specifieke acties. Onze fracties zien die noodzaak wel. Het gaat hier om een grote groep die nog een arbeidsleven voor zich heeft en vaak zijn het vrouwen. Hoe eerder zij in staat zijn om in het eigen levensonderhoud te voorzien, hoe beter dat is voor henzelf en voor de samenleving. Is de minister dat met ons eens? Welke maatregelen zijn dan nodig om te voorkomen dat juist deze groep vrouwen te lang buiten het arbeidsproces blijft? Wil de minister onze fracties toezeggen dat hij de effecten van de wet op deze groep alimentatiegerechtigden nadrukkelijk meeneemt in de evaluatie en daarbij tevens beoordeelt of er aanleiding is om het wetsvoorstel op dit punt aan te passen?
Ook een ander punt zien wij graag terugkomen in de evaluatie. Het wetsvoorstel kent een hardheidsclausule voor schrijnende gevallen. Wil de minister toezeggen dat hij bij de evaluatie expliciet nagaat of, en in welke situaties, gebruik is gemaakt van deze hardheidsclausule?
Handelingen I 2018-2019, nr. 28 item 6 - blz. 16
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
"Elke grens kent grensgevallen": die kan op een tegeltje. Maar hier wordt gekozen voor de grens van vijftien jaar, waarvan het CBS heel duidelijk aangeeft dat uit de cijfers duidelijk wordt dat huwelijken tussen de veertien en vijftien jaar eindigen. Er wordt dus gekozen voor een grens die juist zit op een moment waarop mensen er juist wel of juist niet aan voldoen. Dan ligt het toch voor de hand dat je daar iets vanaf gaat zitten, net afhankelijk van je visie of vrouwen eerder economisch zelfstandig moeten zijn — dan leg je hem wat lager — of juist wat hoger? Maar dan gaat u precies op het punt zitten waar het merendeel van de huwelijken stokt. Wat vindt de minister daarvan? Ik snap dat de wet hier niet geamendeerd kan worden. Maar ik kan me wel voorstellen dat dit nou typisch zo'n punt is waarvan de minister zegt daar heel goed de vinger aan de pols te willen houden en daar tussentijds naar te willen kijken. Op dat punt verwacht ik van het kabinet wel wat zorgvuldigheid.
Handelingen I 2018-2019, nr. 28 item 6 - blz. 20
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
(…)
Het wetsvoorstel steunt dan op het streven van de indieners dat mensen economisch zelfstandig zijn. Maar als we het hebben over de uitzonderingsgevallen, mis ik de onderbouwing waarom het met dit wetsvoorstel vervolgens beter zal lukken en of mensen inderdaad economisch zelfstandiger worden. Ik hoop dat we na acht jaar in de evaluatie in ieder geval iets van die onderbouwing gaan zien. Zijn de indieners voornemens om dat op te nemen in de evaluatie? Dat vraag ik ook aan de minister. Ik weet niet hoelang de minister of zijn ambtsopvolger er zit, misschien is dat wel 30 jaar, maar ik hoop dat die economische zelfstandigheid in de evaluatie aan de orde zal komen. Daar staat of valt het slagen van dit wetsvoorstel mee.
Ten aanzien van de uitzonderingen heb ik een aantal vragen gesteld. Eerlijk gezegd heb ik daar geen antwoord op gekregen, maar wel opnieuw op wat ik eerder schriftelijk heb gewisseld. Ik loop ze even snel een voor een af. Allereerst de zeven jaar voor een extra maatregel voor alimentatiegerechtigden boven de 50. Dan krijgt men meer dan tien jaar alimentatie. Na acht jaar is de evaluatie. Ik vind dat dat wringt, want stel dat het minder lukt om 50-plussers aan de slag te krijgen, dan is die uitzondering al geschrapt voordat de evaluatie daar is. Vinden de indieners het niet raadzaam om op dit punt tussentijds, bijvoorbeeld na vijf of zes jaar — ik weet dat grenzen nieuwe discussies oproepen — de vinger aan de pols te hebben in de zin van: gaat dit lukken of was dit al te wenselijk gedacht? Ik hoor daar graag een nader antwoord op, ook van de minister, omdat het anders gewoon een verschuiving van de privélast naar de collectieve lasten betekent, namelijk een extra beroep op de bijstand.
Dan de huwelijken die langer dan vijftien jaar duren. Dat is ook een grens voor uitzonderingen. Ik heb als enige argument daarvoor gehoord dat je ergens een grens moet trekken. Dat snap ik, want dat moet ook. Tegelijkertijd is vijftien jaar volgens de statistieken nu wel de gemiddelde huwelijksduur. Ik vind het jammer dat de indieners op dat punt niet meer hebben onderbouwd. Ik heb nog even de CBS-statistieken erop nageslagen. Je kan daar natuurlijk een duiding aan geven, maar de trend is wel dat huwelijken langer duren. Dat betekent dat deze uitzondering steeds vaker gelicht zal worden. Ik vind dat niet zo erg vanuit mijn perspectief, maar ik ben wel benieuwd naar het perspectief van de indieners en hoe ze hier over acht jaar op willen terugkijken. Welke invulling geven ze daaraan in de evaluatie?
Handelingen I 2018-2019, nr. 28 item 6 - blz. 22
Minister Dekker:
Nou, de spanning stijgt, voorzitter. Ik heb twee punten en begin met de evaluatie. Ik kan me heel goed iets voorstellen bij een tussenevaluatie na vijf jaar. Dan wordt het punt van mevrouw Bikker ondervangen. Er waren wat verzoeken om bepaalde onderdelen daarin mee te nemen. Beide punten van mevrouw Vlietstra kan ik daarin kwijt. Dat geldt ook voor beide punten van mevrouw Bikker. Zojuist werd al gerefereerd aan de economische zelfstandigheid, maar ook de financiële consequenties krijgen daar natuurlijk een plek in.
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 28, item 6
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
14 mei 2019
toezegging gedaan
Toezegging Het kostenaspect in de aanvraag van Vessel Protection Detachments meenemen in de evaluatie (34.558) (T02761)
De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Vlietstra (PvdA), toe in de evaluatie van het Initiatiefvoorstel-Koopmans en Van Helvert Wet ter Bescherming Koopvaardij het kostenaspect in de aanvraag van Vessel Protection Detachments mee te nemen.
Nummer | T02761 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 12 maart 2019 |
Deadline | 1 januari 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | J.G. Vlietstra (PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | Vessel Protection Detachment |
Kamerstukken | Initiatiefvoorstel-Koopmans en Van Helvert Wet ter Bescherming Koopvaardij (34.558) |
Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 11 - blz. 3
Mevrouw Vlietstra (PvdA):
Door de indieners zijn ook andere redenen genoemd om geen gebruik te maken van een VPD. Ze zouden behalve te groot ook te duur zijn. Voor de inzet van een VPD betaalt een reder €5.000 per dag. Onze schriftelijke vraag wat de kosten zijn van een particulier beveiligingsteam, is niet beantwoord. Daarom stelt mijn fractie die vraag hier opnieuw. Wat betaalt een reder voor een particulier beveiligingsteam? Omdat daar volgens de indieners en de regering in alle Europese landen al ervaring mee is opgedaan, moet daar toch een antwoord op te geven zijn? Welke mogelijkheden ziet de minister om de prijs van een VPD verder te verlagen?
(…)
De indieners gaan ervan uit dat er niets verandert ten opzichte van de huidige situatie en bedoelen dan dat de reders die nu gebruikmaken van een VPD, dat straks ook zullen doen. Moet mijn fractie daaruit begrijpen dat nieuwe aanvragers vooral gebruik zullen maken van particuliere beveiligers, omdat die goedkoper en flexibeler zijn, en achten zij dat gewenst? Diezelfde vraag stelt mijn fractie ook aan de minister.
Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 13 - blz. 10-11
Minister Grapperhaus:
Ik kom op een aantal nadere vragen over die VPD's. Mevrouw Vlietstra vroeg: heeft de regering overwogen de eigen bijdrage van €5.000 per dag die reders betalen voor de inzet van zo'n Vessel Protection Detachment te verlagen? De regering is er alert op dat het kostenaspect mogelijk een belangrijke rol kan spelen om geen VPD maar een maritiem beveiligingsbedrijf in te zetten. Daarom zeg ik toe dat het accent van de evaluatie van de wet over drie jaar echt mede zal liggen op de vraag hoe de toestemmingsprocedure in de praktijk werkt, en meer in het bijzonder op de vraag of en hoe vaak de kosten nou doorslaggevend blijken te zijn voor de beslissingen op aanvraag voor de bescherming van de transporten, met name in de gevallen waarin een Vessel Protection Detachment tijdig kan worden ingezet en plaatsbaar is op het schip.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 21, item 13
-
behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 21, item 11
-
30 mei 2023
nieuwe deadline: 1 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 mei 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 maart 2019
toezegging gedaan
Toezegging Piraterij in het Caribisch gebied (34.558) (T02764)
De Minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Lokin-Sassen (CDA), toe het aspect piraterij in het Caribisch gebied mee te nemen in de evaluatie van het initiatiefvoorstel.
Nummer | T02764 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 12 maart 2019 |
Deadline | 1 januari 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | Mr. P.E.M.S. Lokin-Sassen (CDA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | Caribisch gebied piraterij Venezuela |
Kamerstukken | Initiatiefvoorstel-Koopmans en Van Helvert Wet ter Bescherming Koopvaardij (34.558) |
Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 11 - blz. 7
Mevrouw Lokin-Sassen (CDA):
Ik rond af. De minister stelt in zijn eerder genoemd schrijven dat er geen urgentie bestaat om een rijkswet in voorbereiding te nemen. Is het, gelet op het feit dat ook Venezuela wordt genoemd als land in de omgeving waarvan piraterij voorkomt, toch niet dienstig om op korte termijn een rijkswet in voorbereiding te nemen? Op wat voor termijn kan het parlement een wetsvoorstel inzake de rijkswet tegemoetzien? Gaarne een gemotiveerd antwoord van de regering.
Handelingen I 2018-2019, nr. 21 item 13 - blz. 14
Minister Grapperhaus:
In de omgeving van Venezuela komt ook piraterij voor, zei mevrouw Lokin-Sassen nog. Is het niet dienstig om toch een rijkswet in voorbereiding te nemen en op welke termijn kan dat? In het Caribisch gebied zijn inderdaad gevallen van piraterij bekend. Oceans Beyond Piracy registreerde 71 incidenten in 2017 en 27 in 2018. Het is een serieus probleem waarvoor het initiatiefwetsvoorstel geen soelaas biedt, want dat ziet op de bescherming van koopvaardij en sluit dus uit dat kustwateren kunnen worden aangewezen als gebied waar particuliere maritieme beveiligingsorganisaties gewapende bescherming tegen piraterij mogen bieden. Ik zou eigenlijk willen toezeggen dat we in het kader van die evaluatie in ieder geval op dit punt terug zullen komen.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 21, item 13
-
behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 21, item 11
-
30 mei 2023
nieuwe deadline: 1 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 mei 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 maart 2019
toezegging gedaan
Toezegging In de wetsevaluatie het aspect internetblokkades expliciet meenemen (33.996) (T02766)
De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Van Bijsterveld (CDA), Postema (PvdA) en Bikker (ChristenUnie), toe bij de evaluatie zoals voorzien binnen drie jaren na inwerkingtreding van de Wet, het aspect internetblokkades expliciet mee te nemen om te bezien of de wet goed is hand te haven zonder DNS- en IP-blokkades
Nummer | T02766 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 5 februari 2019 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | prof. dr. S.C. van Bijsterveld (CDA) Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie) Drs. A. Postema (PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | DNS-blokkades IP-blokkades kansspelautoriteit |
Kamerstukken | Organiseren van kansspelen op afstand (33.996) |
Handelingen I 2018-2019, nr. 17 item 6 - blz. 8
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer heeft het amendement- Swinkels c.s. ertoe geleid dat de bevoegdheid voor de Kansspelautoriteit om websites te blokkeren via een IP- of DNS-blokkade niet meer bestaat. Het veelgeroemde Denemarken, met de hoge kanalisatiegraad, geeft in de EU-rapportages waar de minister naar verwijst, aan dat vooral die internetblokkades effectief zijn in het weren van illegale aanbieders van gokspelen. Sorry, voorzitter, voor mijn gehoest. Het ontroert me bijna. In dit wetsvoorstel is dat juist onmogelijk gemaakt door het amendement. Hoe ziet de minister dat? Welke mogelijkheden heeft de Kansspelautoriteit nu nog wel om te blokkeren? Wat betekent het ontbreken van deze mogelijkheid voor het weren van illegale aanbieders? Hoe zal dat de kanalisatiegraad beïnvloeden? Graag een helder antwoord van de minister.
Handelingen I 2018-2019, nr. 17 item 6 - blz. 12
De heer Postema (PvdA):
In dit kader heeft het mijn fractie verbaasd dat met het amendement-Swinkels/Verhoeven de Ksa de bevoegdheid is ontnomen om DNS- en IP-blokkades uit te voeren bij illegale websites. Blijkbaar vinden de indieners, en naar aanleiding van de ontvangen reactie ook de minister, de bestrijding van het illegale aanbod ook weer niet zó belangrijk dat het blokkeren van deze schadelijke kansspelwebsites tot de mogelijkheden behoort, ook niet als laatste trede van een interventieladder. Dit geldt wel voor kinderporno, voor terroristisch propaganda- en voorlichtingsmateriaal, en dat geldt wat mijn fractie betreft ook voor illegale kansspelen zoals pokerwebsites.
Dit is ook in lijn met de Adviescommissie kansspelen via internet, op basis van een onderzoek dat in 2010 in opdracht van de minister van Justitie is uitgevoerd. De minister voor Rechtsbescherming verzuimt in zijn beantwoording van vragen van mijn fractie hiernaar te verwijzen, maar beperkt zich, net als de indieners van het amendement, tot het rapport van de WRR uit 2015, getiteld De publieke kern van het internet. Is de minister dan van oordeel dat de Nederlandse overheid nimmer mag en zal ingrijpen op de centrale protocollen en infrastructuur van het internet, zoals door de WRR bepleit? En als dit niet zo stellig geldt, bijvoorbeeld wanneer de staatsveiligheid in het geding dreigt te geraken, waar legt de minister dan de grens? En hoe verhoudt dit zich dan tot de feitelijke situatie, namelijk dat er wel degelijk met een dagelijks geactualiseerde blacklist voor internetproviders wordt gewerkt? Met welke maat meet de minister hier eigenlijk? Wij vragen de minister om een heldere uitspraak over de criteria die de Nederlandse overheid hanteert bij het al dan niet inzetten van DNS- en IP-blokkades, en andersoortige interventies gericht op de centrale protocollen en infrastructuur van het internet, alsook de toezegging dat hij de strekking van deze uitspraak zal betrekken bij de evaluatie van het voorliggende wetsvoorstel. Die evaluatie is over drie jaar voorzien.
Handelingen I 2018-2019, nr. 17 item 8 - blz. 13
Mevrouw Van Bijsterveld (CDA):
In antwoord op de vragen van de CDA-fractie heeft de regering uitgelegd dat handhaving niet intrinsiek makkelijker wordt na legalisering, maar dat dit zo is vanwege de uitbreiding van de bevoegdheden van de Kansspelautoriteit. Maar die toekenning van extra bevoegdheden staat los van de legalisering en kan, zo beaamde de regering, ook plaatsvinden zonder online gokken te legaliseren. Ook het blokkeren van betalingen is natuurlijk zeer effectief. Het overgrote deel van de spelers in Nederland zal immers via een Nederlandse bankrekening betalen. Mijn fractie betreurt het dat de mogelijkheid van DNS- en IP-blokkade geschrapt is. Dat is een zeer effectieve manier om handhavend op te treden bij illegaliteit die zo ernstig is. Is de regering bereid om de introductie ervan te heroverwegen? Zijn er buiten dit terrein van kansspelen omstandigheden waarin DNS en IP-blokkade wel mogen plaatsvinden?
Handelingen I 2018-2019, nr. 17 item 8 - blz. 13
Minister Dekker:
Dan kom je eigenlijk bij de vragen rond internetblokkades. De heer Postema en mevrouw Van Bijsterveld vroegen of je dat niet ook nog nodig hebt als een soort ultieme stap. Uiteindelijk heeft de Tweede Kamer besloten om dat punt eruit te halen, want het zat wel in het oorspronkelijke voorstel. Dat was voor mij geen aanleiding om te zeggen dat daarmee een zo grote leemte zou ontstaan voor de Ksa dat ze niet effectief zou kunnen optreden. Juist omdat je dat hele netwerk eromheen wel goed kunt aanpakken en omdat het eventueel via het strafrecht, artikel 54a, en met een bevel van de ontoegankelijkheidsmaking voor een officier van justitie ook mogelijk is om met een bevel de meest verregaande en onmiskenbaar onrechtmatige inhoud uiteindelijk ontoegankelijk te maken. Dat is de zogenaamde notice-and-take-downprocedure. Ik zeg wel toe om dit punt expliciet mee te nemen in de evaluatie na drie jaar, om te bezien of we inderdaad goed kunnen handhaven zonder die IP-blokkades.
(…)
De heer Postema (PvdA): Ik hoorde de minister de toezegging doen dat als zodanig de mogelijkheid van internetblokkades wel degelijk in de evaluatie over drie jaar zal worden meegenomen. Maar wat wordt er dan precies meegenomen indachtig hetgeen u net zei, namelijk dat eigenlijk alleen die strafrechtelijke variant tot de mogelijkheden zou behoren?
Minister Dekker:
Wat ik wil meenemen, is het volgende. Er zat een aanvullend instrument in de wet. Dat is er met brede steun in de Tweede Kamer uit geamendeerd. Mijn inschatting is toen geweest dat er nog steeds voldoende handhavingsinstrumenten in het gereedschapskistje van de Ksa overblijven om effectief op te kunnen treden en handhaven. In die evaluatie wil ik bezien of dat inderdaad zo is of dat je toch zegt: misschien heb je weer een aanpassing van de wet nodig om er nog iets extra's aan toe te voegen.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 17, item 8
-
behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 17, item 6
-
-
18 februari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 februari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
5 februari 2019
toezegging gedaan
Toezegging Jaarlijks informeren inzake internationale samenwerking ten behoeve van handhaving (33.996) (T02768)
De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe te verkennen wat er mogelijk is in het verstevigen van internationale samenwerking op het gebied van handhaving en hierover de Kamer jaarlijks te informeren.
Nummer | T02768 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 12 februari 2019 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | Internationale samenwerking kansspelen onlinegokken |
Kamerstukken | Organiseren van kansspelen op afstand (33.996) |
Handelingen I 2018-2019, nr. 18 item 7 - blz. 11
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Mijn vraag ging ook over een ander punt, namelijk over die samenwerking met het buitenland. Daarover heeft de minister nog niet zo veel gezegd. Uit alle studies, en net ook uit de verschillende voorbeelden blijkt hoe cruciaal die samenwerking over de grenzen is. Immers, de aanbieders opereren ook over de grenzen, en zij kunnen op die manier ook heel makkelijk de regels ontduiken. De minister had het vorige week even over een "letter of intent". Nou, dat klinkt mij nou niet meteen heel erg overtuigend in de oren. Er moet echt sprake zijn van effectieve afspraken over de overname van bepaalde vervolging, handhaving et cetera. Ik hoor dus graag een wat uitgebreidere beantwoording door de minister over hoe dat dan in zijn werk gaat. We hebben geen jurisdictie en we zijn afhankelijk van de goodwill en de samenwerking over de grens.
Handelingen I 2018-2019, nr. 18 item 7 - blz. 22
Minister Dekker:
Voorzitter. Dan was er ook nog een vraag over internationale samenwerking. Dat is omdat dit tot het domein van de individuele lidstaten behoort wel iets wat we vooral op vrijwillige basis moeten doen. Tegelijkertijd zie ik ook wel dat, als je te maken hebt met handhaving over landsgrenzen heen, het kan helpen als je daarover goede internationale afspraken maakt. Laat mij kijken, ook in de gesprekken die ik sowieso in de JBZ-Raad met collega's voer — dit is geen Europees beleid, maar het kan wel multilateraal worden gedaan — of we kunnen verkennen wat er mogelijk is in het verstevigen van die internationale samenwerking.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik ben blij met die toezegging. Kunnen wij dan ook binnen niet al te lange termijn daarop een rapportage terugverwachten over wat het oplevert?
Minister Dekker:
Misschien mag ik dat doen met de jaarlijkse terugkoppeling die ik doe. Want de gesprekken moeten nog worden opgestart. Daar gaat enige tijd overheen, maar ik kan natuurlijk wel, als ik ieder jaar bij u terugkom om te laten zien wat de ontwikkelingen zijn in het aantal vergunningen, het aantal afgewezen vergunningen en de spelersontwikkelingen, ook iets zeggen over de vorderingen die we maken op internationaal terrein.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 18, item 7
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
12 februari 2019
toezegging gedaan
Toezegging Capaciteiten Kansspelautoriteit meenemen in wetsevaluatie (33.996) (T02769)
De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Strik (GroenLinks), toe de capaciteiten van de Kansspelautoriteit mee te nemen bij de evaluatie zoals voorzien binnen drie jaren en de jaarlijkse evaluatie na inwerkingtreding van de Wet.
Nummer | T02769 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 12 februari 2019 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. dr. M.H.A. Strik (GroenLinks) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | kansspelautoriteit kansspelbelastingen kansspelen onlinegokken |
Kamerstukken | Organiseren van kansspelen op afstand (33.996) |
Handelingen I 2018-2019, nr. 18 item 7 - blz. 11
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Een van de vragen die ik vorige week ook heb gesteld, is bijvoorbeeld of de grote spelers, de vergunninghouders, ook wel echt worden aangepakt als zij zich niet aan de regels houden. De minister heeft gezegd: zeker, dat gaan we doen. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, zullen we daar goed op monitoren en dit zal ook bij de evaluatie duidelijk moeten worden. De vraag is ook of er echt voldoende capaciteit is. Tot nu toe hebben we natuurlijk heel weinig capaciteit gehad. Is het dan goed vergelijkbaar? Is het nu niet handhaafbaar en straks wel omdat je er dan misschien ook meer capaciteit tegenaan gooit? Hebben we ook de garantie dat het voldoende zal zijn?
Handelingen I 2018-2019, nr. 18 item 7 - blz. 21
Minister Dekker:
Ook was er de vraag van mevrouw Strik over de capaciteit bij Ksa. Is er sprake van voldoende capaciteit? Het antwoord daarop is: ja. Dat geldt niet alleen maar voor de capaciteit in mankracht, maar ook in technische toepassingen die daar inmiddels worden ontwikkeld om straks op de nieuwe vorm beter toezicht te kunnen houden. Dat zal ook op een minder arbeidsintensieve manier gebeuren, bijvoorbeeld met big data en het gebruik van controledatabanken bij de aanbieders. Maar een belangrijk element in dit wetsvoorstel is dat vergunde aanbieders een afdracht gaan doen aan de Ksa, om daar ook voor formatie-uitbreiding te zorgen. Uiteraard is dit ook weer iets wat we straks jaarlijks, en uiteindelijk na drie jaar bij de evaluatie meenemen. Dan zullen we bekijken: was het genoeg? Is het genoeg?
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2018/2019, nr. 18, item 7
-
18 februari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 februari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
30 mei 2023
nieuwe deadline: 1 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 mei 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
15 februari 2022
nieuwe deadline: 1 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 december 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 februari 2019
toezegging gedaan
Toezegging Faciliteren van gerechtvaardigde beroepen op afscherming van UBO's van kerkgenootschappen (35.179) (T02977)
De Minister van Financiën zegt de Kamer naar aanleiding van vragen van de leden Ester (ChristenUnie) en Essers (CDA) toe in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en met het Openbaar Ministerie om te kijken hoe zij kunnen faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd en de Kamer hierover te informeren.
Nummer | T02977 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Financiën |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA) Dr. P. Ester (ChristenUnie) |
Commissie | commissie voor Financiën (FIN) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | antiwitwasrichtlijn kerkgenootschappen terrorismefinanciering uiteindelijk belanghebbenden privacy |
Kamerstukken | Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten (35.179) |
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 6.
De heer Ester (ChristenUnie):
De kwestie van kerkelijke gevoeligheden speelt ook bij het handelsregister en de anbi-regeling, maar in het geval van het UBO-register is er, aldus de Raad van State, sprake van Unierechtelijke bindende regelgeving. In gewone mensentaal: Brussel schrijft dit dwingend voor. De nationale speelruimte, zo begrijpen wij, is vrijwel nihil. Sterker, de Raad van State beklemtoont dat de Europese wetgever de gevoeligheid van het openbaar maken van persoonsgegeven heeft afgewogen tegen het belang van een effectieve strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering. Wel wijst de Raad van State erop dat artikel 30, lid 9, van de richtlijn aangeeft dat lidstaten in uitzonderlijke gevallen de UBO-gegevens kunnen afschermen. Er moet dan sprake zijn van onevenredige risico's. De ChristenUniefractie wil de minister vragen om eens creatief mee te denken in dit debat over de mogelijkheden die dit artikel biedt om kerkgenootschappen en hun bestuurders meer comfort te bieden en om hun specifieke zorgen over privacy en veiligheid weg te nemen. Dat geldt voor onze kerken in het algemeen, maar voor de joodse gemeenschap in het bijzonder. We willen niet dat een openbaar UBO-register gevaren oplevert voor bestuurders van kerkgenootschappen. Herkent de minister deze zorgpunten en zo ja, hoe kan hij de kerken hierin tegemoetkomen? Welke waarborgen heeft hij op het netvlies? Aan welke afschermingsmogelijkheden denkt hij? Dit alles uiteraard zonder de doelstelling van de wet geweld aan te doen, laat mij dat onderstrepen.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 10, 11.
De heer Essers (CDA):
Ik ga even weer de draad oppakken. Het zou dus niet alleen betekenen dat er geen publieke registratie zou plaatsvinden, maar ook dat er geen afgeschermde registratie zou plaatsvinden, uitgaande van het oorspronkelijke voorstel van de regering. Als de richtlijn dit naar het toenmalige oordeel van de regering mogelijk maakte, dan is dat a fortiori het geval voor ons voorstel om de gegevens van deze bestuurders op een afgeschermde lijst te plaatsen. Een dergelijke afgeschermde lijst staat niet in de weg aan het streven om witwassen en terrorismefinanciering te bestrijden. De bevoegde autoriteiten blijven immers zicht houden op deze UBO's. Daarmee wordt ook tegemoetgekomen aan de gedachte die ten grondslag ligt aan het amendement-Van der Linde.
[…]
Wij roepen daarom de minister even vriendelijk als dringend op om onze suggestie in dezen te volgen. Samen met mijn voornaamgenoten Ester en Schalk ben ik voornemens om desnoods hierover in tweede termijn een motie in te dienen. Wij kijken uit naar het antwoord van de minister.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 14, 15.
Minister Hoekstra:
Dan de kerkgenootschappen. Ik begrijp goed de zorgen die geuit zijn door de heer Ester en ook nog door een paar van de andere Peters, zou ik bijna willen zeggen, maar dat is niet helemaal aan mij. Wat vind ik van de suggestie om voor kerkgenootschappen een besloten register in te richten? Dat was volgens mij de vraag van de heer Ester, maar geëchood door anderen. De zorgen rondom de kerkgenootschappen begrijp ik natuurlijk zeer. Dat heb ik ook met de Tweede Kamer gedeeld. Dat is ook precies de reden geweest waarom het kabinet in het ingediende wetsvoorstel had voorzien in die uitzondering. Maar ja, het debat in de Tweede Kamer is gelopen zoals het is gelopen. Daarom geldt in het voorliggende wetsvoorstel de registratieplicht nu ook voor kerkgenootschappen. De richtlijn gaat uit van openbaarheid en staat afscherming alleen in individuele gevallen toe. Een generiek afschermingsregime voor een bepaalde entiteit is niet mogelijk. Het is vervolgens ook wel weer de vraag of je dat wenselijk moet vinden. Maar gegeven de voorgeschiedenis en gegeven hoe pregnant, en ik denk ook inhoudelijk relevant, de punten naar voren zijn gebracht, ben ik graag bereid en zeg ik uw Kamer toe om in ieder geval te kijken naar hoe ik kan faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op die afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Kan de minister toelichten wat hij daar exact mee bedoelt?
Minister Hoekstra:
Ik verwijs naar wat ik net gezegd heb. Ik maak onderscheid tussen twee dingen. Aan de ene kant het afschermen van de generieke groep. Vanuit de oriëntatie van de heer Ester begrijp ik die vraag wel. Dat is ingewikkeld. Tegelijkertijd denk ik uw Kamer zo verstaan te hebben dat alleen maar wachten tot er bij een individu een probleem ontstaat, misschien ook niet helemaal het juiste comfortniveau aan de voorkant geeft. Dus moet je puzzelen, een beetje in het duister, of je nog meer kan doen en of je überhaupt proactief zou kunnen reageren op bepaalde signalen die hier in de Kamer zijn genoemd. Dit levert bijvoorbeeld op, maar dan ben ik meteen bij mijn tweede toezegging aan de heer Ester — de vorige vraag was van Essers en Ester samen —want Ester vroeg ook nog of ik bereid ben om in gesprek te treden, dat ik zeer bereid ben om in gesprek te treden. Als iets zo gevoelig ligt, dan vind ik ook echt dat het aan het kabinet is om in gesprek te treden en te kijken hoe binnen de contouren van die wet en binnen de contouren die we met elkaar in Nederland maar ook in Europa hebben afgesproken, je toch tegemoet kan komen aan zorgen die er leven.
[…]
Minister Hoekstra:
[…]
De heer Ester vroeg om een generieke afscherming, maar zo ver kan ik hem niet tegemoetkomen. Maar ik vind wel dat ik hem zo ver tegemoet moet komen door te zeggen dat we gaan kijken hoe we hiermee moeten omgaan. Zie sommige van de voorbeelden die zojuist genoemd zijn. De verschrikkelijke situaties bij sommige synagogen zijn genoemd. Vervolgens moet je het nog steeds op individueel niveau bekijken, want dat vraagt deze wetgeving.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 17.
De heer Essers (CDA):
Misschien moet ik het nog even wat meer concretiseren. Ik ben blij met wat de minister zegt. Ook het gesprek met de kerkgenootschappen zelf juich ik zeer toe. We hebben natuurlijk nog een bepaalde periode om daar ervaringen mee op te doen. Ik begrijp ook dat hij zegt dat er geen ruimte is voor generieke uitzonderingen. Ik vraag toch wat aandacht voor de bijzondere positie van bestuurders van kerkgenootschappen. Het kan dus zo zijn dat leden van een bestuur wel degelijk concrete bedreigingen hebben gehad, maar de persoon in kwestie nog niet. Het is natuurlijk te voorzien dat die er kunnen komen, zeker als hun gegevens alsnog worden genoteerd. Dat is mijn vraag aan u als u zegt dat u dat wilt faciliteren. Vindt u dat dit soort zaken meegenomen moeten worden? Ik bedoel dan niet in generieke zin, van: ik kan weleens bedreigd worden. Nee, er zijn aanwijzingen dat andere bestuurders worden bedreigd en dan komt er een nieuwe bestuurder die nog niet bedreigd is. Hoe wordt daarmee omgegaan?
Minister Hoekstra:
Ik ga me nu een beetje op glad ijs begeven, op het werkterrein van de minister van Justitie. Ik denk dat je dan, in overleg met degenen die daarvoor geëquipeerd zijn en verstand hebben van dreigingsanalyses en dit type problematiek, en mede op basis van hun kompas, tot oordeelsvorming moet overgaan. Daarbij moet je nog steeds individueel kijken. Natuurlijk ligt het dan wel voor de hand — dat is de andere kant ervan, zeker gegeven de gevoeligheid van deze wet en gegeven het debat dat wij hier voeren — dat je met meer proactiviteit daarover met elkaar in gesprek gaat bij een Amsterdamse synagoge dan bij een Friese plattelands-kerk, zonder daarmee ook maar iemand, ook mijn voorouders niet, te willen beledigen. Daar ligt het misschien toch net wat anders. Maar dat is precies wat Justitie ook doet. Justitie en politie richten zich op de plekken waarvan men denkt dat er misschien iets misgaat. De politie surveilleert ook meer op plekken waar ze verwacht dat er dreiging gaat ontstaan dan op plekken waar de geschiedenis lijkt te laten zien dat het er behoorlijk vredig aan toegaat.
Ik hoop dat dit de heer Essers voldoende comfort geeft. Ik vind het reëel om op het kompas te varen van degenen die hier ervaring in hebben. Ik denk ook dat het een heel Nederlandse oplossing is — daarom was ik daar ook voor— om in een gesprek te kijken: wat bedoelen we nu met deze wet? Wij willen daarmee ook zorgen wegnemen, bij alle kerkelijke genootschappen, maar zeker ook bij de joodse gemeenschap, in dialoog met degenen die verstand hebben van handhaving en dreigingsbeelden.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 2.
De heer Ester (ChristenUnie):
De fractie van de ChristenUnie heeft als ik goed heb geteld twee belangrijke toezeggingen van de minister aan ons adres genoteerd. De minister zal in contact treden met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij zoals ik al zei meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, om samen concrete afspraken te maken over een vormgeving van het UBO-register die recht doet aan de kerkelijke zorgen rond privacyschendingen van kerkbestuurders, ook waar het gaat om het monitoren en evalueren van de impact van het register op onze kerken en kerkbestuurders. En om concrete afspraken te maken in geval van veiligheidsdreigingen en de daaraan gekoppelde opties van beveiliging van kerkbestuurders. Onze joodse gemeenschap is daarbij wederom nadrukkelijk in het vizier.
De minister heeft ook toegezegd in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en het Openbaar Ministerie. Dank voor deze voor mijn fractie belangrijke toezeggingen. Ik hoor overigens graag of mijn samenvatting klopt.
De minister begrijpt dat dit een aangelegen kwestie is voor de fractie van de ChristenUnie en we verzochten hem om enige spoed rond dit overleg. We willen hem ook graag vragen om de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken met de Raad van Kerken, JenV en het OM. Ik neem aan dat hij daartoe bereid is en hoor dat graag.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 6.
Minister Hoekstra:
De heer Ester wilde nog even zeker stellen dat ik de toezeggingen die ik gedaan had — wat natuurlijk almost too good to be true is — ook echt gedaan had. Hij frommelde er nog een vraag bij, want hij vroeg of ik bereid was om toe te zeggen dat ik hem over de toezeggingen zou blijven informeren. Dat zeg ik hem toe.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 12
-
behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 10
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 juli 2022
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Justitie en Veiligheid -
12 juli 2022
nieuwe deadline: 1 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 juli 2022
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Financiën -
23 juni 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 november 2021
nieuwe deadline: 1 januari 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 september 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging Terugkoppeling gesprekken over het UBO-register met kerkgenootschappen (35.179) (T02978)
De Minister van Financiën zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Ester (ChristenUnie) en Essers (CDA), toe om de Kamer aanvang 2022 (18 maanden na de toezegging) te informeren over de gesprekken met kerkgenootschappen zoals het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken en de Joodse gemeenschap, politie en justitie over de ervaringen en zorgen rond privacy en veiligheid met betrekking tot het UBO-register.
Nummer | T02978 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Financiën |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | Prof.dr. P.H.J. Essers (CDA) Dr. P. Ester (ChristenUnie) |
Commissie | commissie voor Financiën (FIN) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | antiwitwasrichtlijn kerkgenootschappen terrorismefinanciering uiteindelijk belanghebbenden privacy |
Kamerstukken | Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten (35.179) |
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 6.
De heer Ester (ChristenUnie):
Is de minister bereid om in samenspraak met het Interkerkelijke Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, te zoeken naar een operationele invoering van het UBO-register die deze zorgen vermindert? Dat geldt zeker voor mogelijke privacyschending en veiligheidsdreiging. Is de minister bereid om concrete afspraken te maken over het UBO-beleid in geval er sprake is van grove en uitzonderlijke bedreigingen van kerkbestuurders, ook wat hun beveiliging aangaat? De minister zal hier een gewillig oor vinden. De ChristenUnie-fractie waardeert een toezegging op dit punt.
Mijn fractie verzoekt de minister daarnaast om in het kader van de voorziene evaluatie nauwgezet te monitoren wat de impact van het wetsvoorstel is op kerkbestuurders, in het bijzonder wat hun privacy en veiligheid betreft. Mag mijn fractie hier wellicht ook een bevestiging horen? Onze dank daarvoor.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 10, p. 14, 15, 16.
Minister Hoekstra:
Dan de kerkgenootschappen. Ik begrijp goed de zorgen die geuit zijn door de heer Ester en ook nog door een paar van de andere Peters, zou ik bijna willen zeggen, maar dat is niet helemaal aan mij. Wat vind ik van de suggestie om voor kerkgenootschappen een besloten register in te richten? Dat was volgens mij de vraag van de heer Ester, maar geëchood door anderen. De zorgen rondom de kerkgenootschappen begrijp ik natuurlijk zeer. Dat heb ik ook met de Tweede Kamer gedeeld. Dat is ook precies de reden geweest waarom het kabinet in het ingediende wetsvoorstel had voorzien in die uitzondering. Maar ja, het debat in de Tweede Kamer is gelopen zoals het is gelopen. Daarom geldt in het voorliggende wetsvoorstel de registratieplicht nu ook voor kerkgenootschappen. De richtlijn gaat uit van openbaarheid en staat afscherming alleen in individuele gevallen toe. Een generiek afschermingsregime voor een bepaalde entiteit is niet mogelijk. Het is vervolgens ook wel weer de vraag of je dat wenselijk moet vinden. Maar gegeven de voorgeschiedenis en gegeven hoe pregnant, en ik denk ook inhoudelijk relevant, de punten naar voren zijn gebracht, ben ik graag bereid en zeg ik uw Kamer toe om in ieder geval te kijken naar hoe ik kan faciliteren dat gerechtvaardigde beroepen op die afscherming van UBO's van kerkgenootschappen worden gehonoreerd.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Kan de minister toelichten wat hij daar exact mee bedoelt?
Minister Hoekstra:
Ik verwijs naar wat ik net gezegd heb. Ik maak onderscheidtussen twee dingen. Aan de ene kant het afschermen van de generieke groep. Vanuit de oriëntatie van de heer Ester begrijp ik die vraag wel. Dat is ingewikkeld. Tegelijkertijd denk ik uw Kamer zo verstaan te hebben dat alleen maar wachten tot er bij een individu een probleem ontstaat, misschien ook niet helemaal het juiste comfortniveau aan de voorkant geeft. Dus moet je puzzelen, een beetje in het duister, of je nog meer kan doen en of je überhaupt proactief zou kunnen reageren op bepaalde signalen die hier in de Kamer zijn genoemd. Dit levert bijvoorbeeld op, maar dan ben ik meteen bij mijn tweede toezegging aan de heer Ester — de vorige vraag was van Essers en Ester samen —want Ester vroeg ook nog of ik bereid ben om in gesprek te treden, dat ik zeer bereid ben om in gesprek te treden. Als iets zo gevoelig ligt, dan vind ik ook echt dat het aan het kabinet is om in gesprek te treden en te kijken hoe binnen de contouren van die wet en binnen de contouren die we met elkaar in Nederland maar ook in Europa hebben afgesproken, je toch tegemoet kan komen aan zorgen die er leven.
[…] De heer Ester vroeg om een generieke afscherming, maar zo ver kan ik hem niet tegemoetkomen. Maar ik vind wel dat ik hem zo ver tegemoet moet komen door te zeggen dat we gaan kijken hoe we hiermee moeten omgaan. Zie sommige van de voorbeelden die zojuist genoemd zijn. De verschrikkelijke situaties bij sommige synagogen zijn genoemd. Vervolgens moet je het nog steeds op individueel niveau bekijken, want dat vraagt deze wetgeving.
[…]
De heer Ester (ChristenUnie):
Ik ben zeer blij met de toezegging van de minister dat hij het gesprek met onze kerken aangaat. Ik vind het een belangrijk moment in het debat. Het gaat mij er niet om dat we allerlei groepen tegen elkaar uitspelen, maar wij hebben voorlichting gevraagd aan de Raad van State, met name op dit punt. Dan is het niet verwonderlijk dat dit punt in enige hevigheid bij verschillende sprekers terugkomt. Ik ben heel blij met het gesprek. Ik zou de minister willen meegeven — hij noemde het net ook al — om vooral onze joodse gemeenschap erin te betrekken. U heeft gezegd dat er geen sprake kan zijn van een generieke afscherming. Dat begrijp ik wel, maar hier hebben we te maken met een groep voor wie alleen al het woord "registratie" allerlei bellen doet rinkelen. We hoeven nu niet die afschuwelijke geschiedenis met elkaar te delen, maar ik vind het wel van belang om in dit debat te benoemen dat deze groep in zijn geheel slachtoffer is geworden van registratie. Die moeten we echt tegemoetkomen. Ik zou de minister willen meegeven om daar specifieke aandacht aan te besteden in zijn gesprek met de kerken.
Misschien mag ik als aansluitende vraag aan hem voorleggen hoe hij dat gesprek voor zich ziet en wat hij wil inbrengen. Het gaat ons, als ChristenUnie, maar ik denk dat ik ook spreek namens de andere Peters die hier hebben gestaan, om het helpen van de kerkgenootschappen, om zo ervoor te zorgen dat zij niet het slachtoffer worden van deze wetgeving.
[…]
Minister Hoekstra:
Ik begrijp heel goed waarom de heer Ester verwijst naar de rampspoed in de geschiedenis en wat joodse medeburgers ten deel is gevallen. Het is natuurlijk met geen pen te beschrijven hoe verschrikkelijk dat is. Het plaatst elk debat over registratie in een bepaalde context. Ook ik ben daar weleens geweest, en ik ben het met hem eens dat het volstrekt, maar dan ook volstrekt onacceptabel is hoe sommige synagogen zichzelf moeten beschermen. Ik ben dat zeer met hem eens. Ik wil de gevoelens die er leven dus ook zeer meenemen in de gesprekken en überhaupt de toelichting— want dat zal het toch in eerste instantie zijn — op het waarom achter dit wetsvoorstel, ook aan diegenen in de joodse gemeenschap die kerkelijk zijn, of ik moet zeggen: die naar de synagoge gaan.
De andere bumper is natuurlijk dat ik het met mevrouw Karimi eens blijf ten aanzien van het individu. Op het moment dat je bij een kerkgenootschap bent aanbeland waarbij je ook in dialoog met bijvoorbeeld justitie of politie tot de conclusie komt dat de situatie voor individuele bestuurders zorgelijk is, moet je dat vervolgens nog steeds persoon voor persoon beoordelen. Dat is de andere kant. Ik snap dus heel goed het sentiment, de gevoelens en de terechte zorgen. Sentiment klinkt als alleen maar sentiment, maar ik bedoel echt de zorgen die er leven. Die wil ik heel graag adresseren. Maar ik wil ook markeren dat we dit ten volle moeten doen volgens de wet zoals die voorligt en dat ik dus die andere bumper van de generieke bepaling ook serieus te nemen heb. Volgens mij kom ik Ester dan een eind tegemoet, maar er komt een punt waarop ik ook hem weer teleur moet stellen. Dat is hier volgens mij reëel.
[…]
De heer Ester (ChristenUnie):
Ik begrijp wat u zegt, maar ik zou willen zeggen dat het bij de joodse gemeenschap ook gaat om geïnstitutionaliseerd antisemitisme. Dat is niet alleen een kwestie van een individu dat bedreigd wordt. Dat gaat aanzienlijk verder dan dat. Ik denk dat u uitstekend aanvoelt wat ik bedoel. U laat ook uw empathische kant zien. Dat waardeer ik zeer. Maar er zit spanning tussen het afwijzen van de generieke behandeling en het feit dat antisemitisme helaas ook in Nederland geïnstitutionaliseerd is, en daarmee generiek is.
Minister Hoekstra:
Ja, en dat laatste is natuurlijk om razend van te worden. Laat daar geen enkel misverstand over bestaan. Dat is natuurlijk om echt, echt razend van te worden.
Toch betekent dit dat we een enorme opdracht hebben, als kabinet en als samenleving, om op te komen voor alle groepen. En zeker voor die groepen die zich zorgen moeten maken over hun eigen veiligheid, zoals helaas delen van de joodse gemeenschap. Dat moet vervolgens op zo'n manier dat dat past binnen de kaders van de wet. Bij dit stuk van de wet gaat het erom dat we via het amendement een realiteit hebben van waaruit ik te acteren heb. Zover moet ik echt met mevrouw Karimi meegaan, want dat is gewoon zoals de kaarten liggen. Ik ga dan niet alsnog een generieke uitzondering maken.
Vervolgens moet je wel kijken voor hoeveel individuen dat geldt. Nogmaals, daar is het ministerie van Financiën echt niet voor geëquipeerd. Daar zul je met anderen, die daar wel voor geëquipeerd zijn, over in gesprek moeten gaan. Dat is natuurlijk de spanning. Die begrijp ik en die zie ik ook in het debat. Maar zo moet het maar. Zo moeten we voorwaarts met elkaar.
De heer Essers (CDA):
Misschien moet ik het nog even wat meer concretiseren. Ik ben blij met wat de minister zegt. Ook het gesprek met de kerkgenootschappen zelf juich ik zeer toe. We hebben natuurlijk nog een bepaalde periode om daar ervaringen mee op te doen. Ik begrijp ook dat hij zegt dat er geen ruimte is voor generieke uitzonderingen. Ik vraag toch wat aandacht voor de bijzondere positie van bestuurders van kerkgenootschappen. Het kan dus zo zijn dat leden van een bestuur wel degelijk concrete bedreigingen hebben gehad, maar de persoon in kwestie nog niet. Het is natuurlijk te voorzien dat die er kunnen komen, zeker als hun gegevens alsnog worden genoteerd. Dat is mijn vraag aan u als u zegt dat u dat wilt faciliteren. Vindt u dat dit soort zaken meegenomen moeten worden? Ik bedoel dan niet in generieke zin, van: ik kan weleens bedreigd worden. Nee, er zijn aanwijzingen dat andere bestuurders worden bedreigd en dan komt er een nieuwe bestuurder die nog niet bedreigdis. Hoe wordt daarmee omgegaan?
Minister Hoekstra:
Ik ga me nu een beetje op glad ijs begeven, op het werkterrein van de minister van Justitie. Ik denk dat je dan, in overleg met degenen die daarvoor geëquipeerd zijn en verstand hebben van dreigingsanalyses en dit type problematiek, en mede op basis van hun kompas, tot oordeelsvorming moet overgaan. Daarbij moet je nog steeds individueel kijken. Natuurlijk ligt het dan wel voor de hand — dat is de andere kant ervan, zeker gegeven de gevoeligheid van deze wet en gegeven het debat dat wij hier voeren — dat je met meer proactiviteit daarover met elkaar in gesprek gaat bij een Amsterdamse synagoge dan bij een Friese plattelands-kerk, zonder daarmee ook maar iemand, ook mijn voorouders niet, te willen beledigen. Daar ligt het misschien toch net wat anders. Maar dat is precies wat Justitie ook doet. Justitie en politie richten zich op de plekken waarvan men denkt dat er misschien iets misgaat. De politie surveilleert ook meer op plekken waar ze verwacht dat er dreiging gaat ontstaan dan op plekken waar de geschiedenis lijkt te laten zien dat het er behoorlijk vredig aan toegaat.
Ik hoop dat dit de heer Essers voldoende comfort geeft. Ik vind het reëel om op het kompas te varen van degenen die hier ervaring in hebben. Ik denk ook dat het een heel Nederlandse oplossing is — daarom was ik daar ook voor— om in een gesprek te kijken: wat bedoelen we nu met deze wet? Wij willen daarmee ook zorgen wegnemen, bij alle kerkelijke genootschappen, maar zeker ook bij de joodse gemeenschap, in dialoog met degenen die verstand hebben van handhaving en dreigingsbeelden.
De heer Essers (CDA):
Dank voor dit antwoord. Bent u bereid om ons van de ervaringen die hierover zullen ontstaan in de komende maanden — misschien wel jaren, maar ik bekijk het nu even over een periode van achttien maanden — deelgenoot te maken? Ik snap dat het lastig is om in algemene termen te praten. Je moet kijken hoe het in de praktijk uitwerkt. Er zijn reële zorgen bij organisaties. Kunt u ons binnen die termijn van die achttien maanden informeren over hoe dat nu in de praktijk uitpakt?
Minister Hoekstra:
Ik ben graag bereid om dat toe te zeggen. Ik koppel dat —niet zozeer om de lieve vrede te bewaren, maar meer omdat ik het een reële vraag vind — aan de opmerking van mevrouw Karimi of wij signalen tegenkomen dat er ook ten aanzien van die andere criteria nog redenen zouden zijn tot zorg. Reken maar dat als die signalen er zouden zijn, Justitie en politie dat soort signalen ook binnen zullen krijgen. Is het niet elegant als ik ruimhartig toezeg om over die twee dingen te rapporteren, in ieder geval één keer in de komende achttien maanden? Daar zou in zitten: wat is de afdronk van de gesprekken die wij gevoerd hebben? Daar moet ook inzitten: wat zijn nu de eerste ervaringen? Overigens zeg ik er wel bij dat achttien maanden best een korte tijd is, want zo'n evaluatie moet je dan al na een jaar starten. Maar laat ik het toch maar in achttien maanden doen, ook voor het comfort hier. Mijn voorstel zou zijn om dat te herhalen en dat drie jaar later nog eens te doen.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 2.
De heer Ester (ChristenUnie):
De fractie van de ChristenUnie heeft als ik goed heb geteld twee belangrijke toezeggingen van de minister aan ons adres genoteerd. De minister zal in contact treden met het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, het CIO, waarbij zoals ik al zei meer dan 30 kerkgenootschappen zijn aangesloten, om samen concrete afspraken te maken over een vormgeving van het UBO-register die recht doet aan de kerkelijke zorgen rond privacyschendingen van kerkbestuurders, ook waar het gaat om het monitoren en evalueren van de impact van het register op onze kerken en kerkbestuurders. En om concrete afspraken te maken in geval van veiligheidsdreigingen en de daaraan gekoppelde opties van beveiliging van kerkbestuurders. Onze joodse gemeenschap is daarbij wederom nadrukkelijk in het vizier.
De minister heeft ook toegezegd in overleg te zullen treden met zijn ambtsgenoot van JenV en het Openbaar Ministerie. Dank voor deze voor mijn fractie belangrijke toezeggingen. Ik hoor overigens graag of mijn samenvatting klopt.
De minister begrijpt dat dit een aangelegen kwestie is voor de fractie van de ChristenUnie en we verzochten hem om enige spoed rond dit overleg. We willen hem ook graag vragen om de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken met de Raad van Kerken, JenV en het OM. Ik neem aan dat hij daartoe bereid is en hoor dat graag.
Handelingen 1 2019-2020, nr. 32 item 12, p. 6.
Minister Hoekstra:
De heer Ester wilde nog even zeker stellen dat ik de toezeggingen die ik gedaan had — wat natuurlijk almost too good to be true is — ook echt gedaan had. Hij frommelde er nog een vraag bij, want hij vroeg of ik bereid was om toe te zeggen dat ik hem over de toezeggingen zou blijven informeren. Dat zeg ik hem toe.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 12
-
behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 10
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 juli 2022
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Justitie en Veiligheid -
12 juli 2022
nieuwe deadline: 1 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 juli 2022
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Financiën -
23 juni 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 november 2021
nieuwe deadline: 1 januari 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 september 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging Binnen een jaar na inwerkingtreding in gesprek met de Raad voor de rechtspraak en de Eerste Kamer voorzien van een rapportage inzake al dan niet verandering strafmaat (35.122) (T03083)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van de leden Dittrich (D66) en Bezaan (PVV), toe dat hij binnen een jaar na de inwerkingtreding van de wet in gesprek gaat met de Raad voor de Rechtspraak en de Eerste Kamer voorziet van een rapportage inzake de al dan niet verandering van de strafmaat.
Nummer | T03083 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. I.A. Bezaan (PVV) mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | hogere straffen inwerkingtreding lagere straffen Raad voor de rechtspraak rapportage strafmaat strafoplegging |
Kamerstukken | Wet straffen en beschermen (35.122) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 31, item 3, blz. 11
Mevrouw Bezaan (PVV):
Mijn laatste punt is dat ik van de minister graag een toezegging zou krijgen. Kan hij binnen een jaar na de eventuele inwerkingtreding van deze nieuwe wet met een onderbouwde rapportage komen waaruit blijkt of deze wet al dan niet heeft geleid tot lagere straffen?
De heer Dittrich (D66):
(…)
Ik ben bijna aan de afronding toe. Er is veel gesproken over de vraag hoe rechters nu gaan straffen. Ik weet uit eigen ervaring dat er rechters zijn die zeggen: we kijken wel degelijk naar wat er effectief uitkomt. Daar baseren ze dan de straf op die ze opleggen. Maar er zijn ook rechters die zeggen: "Ik trek me helemaal niks aan van het wettelijk systeem: ik kijk of het feit dat ten laste wordt gelegd, bewezen is. Is de verdachte strafbaar en schuldig en welke straf vind ik passend?" Hij laat verder buiten beschouwing wat in het wettelijk systeem geregeld is. Ik denk dat we zullen moeten afwachten hoe rechters zich gaan opstellen, maar mijn vraag aan de minister is: wil hij in overleg met de Raad voor de rechtspraak de vinger aan de pols houden en dit aspect in de evaluatie van de wet betrekken?
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 3
De heer Dittrich (D66):
De heer Dittrich (D66): Gisteravond gaf ik aan dat ik weet dat er rechters zijn die wel degelijk ook kijken naar de daadwerkelijke uitkomst van de opgelegde straf. Dat zullen heus niet alle rechters zijn, maar het komt voor en dat is op zich ook logisch. Mijn vraag aan de minister is eigenlijk: hoe gaat hij monitoren wat het effect is van dit voorstel tot verandering van het stelsel? Wil hij bijvoorbeeld met de Raad voor de rechtspraak om de tafel gaan zitten om te kijken hoe het uitpakt en om eventueel bij de evaluatie van de wet te gaan kijken of er aanpassingen nodig zouden zijn?
Minister Dekker:
Ja. Het antwoord daarop is volmondig ja. Mevrouw Bezaan vroeg daar ook naar. Hou je daar vinger aan de pols, want als dat fenomeen zich voordoet, dan is het een ongewenst effect van deze wet. Dat zou betekenen dat we opnieuw zouden moeten kijken wat we moeten doen om dat te ondervangen.
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 8-9
Mevrouw Bezaan (PVV):
Ik heb een vraag in vervolg op de vraag die mevrouw De Blécourt net stelde. In mijn eerste termijn heb ik gevraagd of de minister toe zou kunnen zeggen dat hij binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze nieuwe wet met een onderbouwde rapportage zou kunnen komen om te laten zien of deze wet al dan niet geleid heeft tot lagere straffen. U gaat ervan uit dat dit niet het geval is, maar ik zou toch graag willen dat u dat toezegt, omdat er dan ten minste bewijs is.
Minister Dekker:
Dat kan ik doen omdat we jaarlijks de strafmaat die wordt opgelegd in kaart brengen. We zien het ook als dat leidt tot veranderingen en dan kom ik daar uiteraard op terug. Nogmaals, ik denk niet dat het zich zal voordoen, maar we hebben dus steeds een instrument om de vinger aan de pols te houden als er iets gebeurt wat we eigenlijk niet hadden verwacht of niet hadden gehoopt. Dan moeten we dat opnieuw wegen en bezien. Dus die toezegging kan ik doen.
(…)
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 21
De heer Dittrich (D66):
Daar denken sommige strafrechtadvocaten anders over. Zij wegen dat anders. U heeft de indruk dat het niet zo is. Zij baseren hun mening op daadwerkelijke zaken. De strafrechtpraktijk denkt daar anders over. Op een iets eerder moment in dit debatje zegde de minister toe om met de Raad voor de rechtspraak om de tafel te gaan zitten om te kijken wat de effecten zijn van dit nieuwe overgangsrecht, ook de nadelige effecten wellicht. Kan de minister daar wat specifieker op ingaan? Op welke termijn zal dit gebeuren? We hebben het over langgestraften. Het probleem zal zich pas over een aantal jaren in volle omvang laten gelden. Kan de minister toezeggen dat hij de Kamer daarover zal rapporteren? Wanneer is dat overleg? Wat gaat hij specifiek met de Raad voor de rechtspraak aan de orde stellen?
Minister Dekker:
Ik wil kijken of ik de vinger aan de pols kan houden. Ik weet niet of je moet wachten op de formele wetsevaluatie over vijf jaar. Ik denk dat je hier wat korter op de bal moet zitten omdat het gaat over lopende zaken. Mijn voorstel is dat ik om de tafel ga met het Openbaar Ministerie, de Raad voor de rechtspraak en eventueel de NOvA om te kijken wat je kan verzinnen om er in die gevallen waarin het echt onredelijk uitpakt rekening mee te kunnen houden. Je moet ook uitkijken dat het niet tot ongewenste effecten aan de andere kant leidt. Als je er echt beleid op gaat maken, heb je kans dat mensen denken dat het extra loont om in hoger beroep te gaan. Dat willen we volgens mij ook niet. Het gaat om het vinden van een goed evenwicht. Je wilt de rechtsgang niet belemmeren. Vanuit een oogpunt van rechtsbescherming moeten veroordeelden, als ze echt het idee hebben dat er een verkeerd oordeel is gegeven in eerste aanleg, de mogelijkheid hebben om hoger beroep in te stellen. Dat is volgens mij de fijne lijn die we moeten zien te vinden.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 2
-
behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 31, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 januari 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging De maximering van de vi tot twee jaar eerder evalueren met experts (35.122) (T03084)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker (ChristenUnie), toe dat hij vóór de evaluatie van vijf jaar al de gespreksronde met experts start inzake het evalueren van de maximering van de vi tot twee jaar.
Nummer | T03084 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2026 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | maximering strafrestant voorwaardelijke invrijheidstelling |
Kamerstukken | Wet straffen en beschermen (35.122) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 5-6
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik doel nu op een andere groep dan de calculeerders, die de allergrootste straf verkrijgen. Dan is twee jaar een gering deel op het geheel. Ik doel op de groep waarvan voor experts ook nu al duidelijk is dat ze langer nodig hebben dan die twee jaar vi om fatsoenlijk de samenleving in te komen, ook in het nieuwe stelsel. Daarbij wordt gezegd: het is een kleine groep, maar ze zijn er wel. Daar doel ik op. Ik zou de minister willen vragen om bij die specifieke groep de vinger aan de pols te houden. Zorg dat de evaluatie niet te laat komt, want we willen voorkomen dat mensen te vroeg uitstromen terwijl we dat met elkaar hadden kunnen weten en terwijl we het nu al hadden kunnen inrichten. Zorg dat je dat signaal op tijd oppikt. Ik zou de minister willen vragen hoe hij dat weegt.
Minister Dekker:
Ik zie dat punt, maar we hebben inmiddels ook wel een instrumentarium waarmee we daar wat aan kunnen doen. De Wet langdurig toezicht maakt het sinds een aantal jaar mogelijk om langer toezicht te houden, ook wanneer een strafdeel erop zit. Dat kan door een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen bij aanvang van een straf. We zijn druk bezig om ook de bekendheid met die maatregel te vergroten, want die moet bij de veroordeling worden opgelegd. Maar ook waar geen strafrestant meer resteert, maakt die het mogelijk om na de straf nog langer toezicht te blijven houden. Dat is een van de dingen die we hieraan kunnen doen. Het andere is een verlenging van de proeftijd voor degenen die wel in vi zitten en die weliswaar nog een strafrestant hebben, maar voor wie je het toezicht nog wat verder wilt verlengen. Ook dat is een onderdeel in die wet dat specifiek voor deze doelgroep kan worden toegepast. Tegelijkertijd ben ik het met mevrouw Bikker eens dat we steeds moeten kijken of het voldoende is. Als het niet voldoende is, moet je op zoek naar andere manieren om wellicht nieuwe maatregelen te verzinnen of te introduceren om langer een vinger aan de pols te houden bij specifiek deze doelgroep.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik dank de minister dat hij ervoor openstaat om de vinger al in een vroeger stadium, op langere termijn aan de pols te blijven houden, gedurende de hele rit vanaf het moment dat het wetsvoorstel start. Maar ik vraag hem op dit punt heel specifiek om al vóór die evaluatie over vijf jaar, dus bijvoorbeeld over drie of vier jaar, de gespreksronde met de experts te starten over de vraag wat zij tegenkomen. Werkt het punt van die twee jaar zoals we dat met elkaar bedacht hadden of blijven de bezwaren die wij als senatoren nu nog te horen krijgen — ik vermoed dat de minister die ook wel hoort via zijn departement — toch staan? Ik zou daar zeer aan hechten, want dan is de wet in werking en kunnen we zien of het allemaal uitwerkt zoals de minister nu denkt dat het werkt. Of hebben de experts gelijk als ze zeggen dat ze een handvol mensen voor ogen hebben die nu net tussen de gaten door zullen gaan? Dan kan daar nog wat op verzonnen worden.
Minister Dekker:
Dat gesprek moeten we gewoon aangaan, dus dat zeg ik toe. Of die maximering van twee jaar echt problematisch wordt, weten we pas zes jaar na inwerkingtreding van de wet. Dan pas zul je ervaring gaan opdoen met gedetineerden die anders misschien drie of vier jaar voorwaardelijke invrijheidstelling zouden hebben gekregen, maar voor wie dat nu gemaximeerd wordt tot twee. Natuurlijk moeten we niet gaan zitten wachten tot het zover is. Als een instantie bijvoorbeeld zegt dat we in de Wet langdurig toezicht een extra haakje nodig hebben dat het straks mogelijk maakt om specifiek voor deze doelgroep de teugels nog iets strakker te houden, dan kom ik naar uw Kamer om daar voorstellen voor te doen. Dit geeft ons dus ook wat tijd om dat gesprek aan te gaan. Dat is wat ik wil zeggen.
De voorzitter: Mevrouw Bikker, uw vierde interruptie.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik dank de minister voor zijn toezegging om dat gesprek aan te gaan. Ik zou hem ook willen vragen om daarover terug te koppelen naar deze Kamer. Ik denk echt dat die experts al eerder, nog voordat ze mensen in real life op straat hebben begeleid, zien aankomen of die twee jaar of iets meer tijd nodig is. Maar dat gaan we dan zien. Ik dank de minister dus hartelijk voor zijn bereidheid.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 2
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2026
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging Bij de vijfjaarlijkse evaluatie actie ondernemen inzake calculeerders als het risico onverminderd wordt ingeschat door het OM, rechtspraak en reclassering (35.122) (T03085)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bikker (ChristenUnie), toe dat hij onmiddellijk bij de vijfjaarlijkse evaluatie, als hij het signaal krijgt dat het risico op calculeerders onverminderd zou worden ingeschat door het OM, de rechtsspraak en de reclassering, actie zal ondernemen om dit gat te dichten.
Nummer | T03085 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2026 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | calculeerders evaluaties openbaar ministerie rechtspraak reclassering |
Kamerstukken | Wet straffen en beschermen (35.122) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 9-10
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Nou, allerlei instanties zijn wel het Openbaar Ministerie, de rechtsspraak en de reclassering. Dus het zijn niet de minste. Het zijn wel de mensen die de doelgroep goed kennen, zou ik willen zeggen. Ik deel met de minister dat het een hele kleine groep zal zijn, maar wel net de groep waarvan ik het het meest risicovol vind als zij zonder proeftijd en zonder vi de samenleving ingaan. Gisteren gaf ik al aan dat voor deze groep geldt: die zit lang; dus we zien wel op tijd aankomen dat die mensen absoluut ongemotiveerd zijn om ooit daarvoor in aanmerking te komen. Kan de minister toezeggen dat hij onmiddellijk bij de vijfjaarlijkse evaluatie, als hij het signaal krijgt dat het risico op die calculeerders onverminderd zou worden ingeschat door deze instanties, actie zal ondernemen om dit gat te dichten?
Minister Dekker:
Ja, absoluut, want wij willen dit niet. Ik denk dat het effect zich niet zal voordoen, maar als er wel een risico is en het is reëel en het manifesteert zich ook, moeten wij daar actie op nemen. Overigens geldt voor deze groep ook dat de Wet Langdurig Toezicht hier natuurlijk een hulplijntje biedt. Dat geldt niet zozeer voor de verlenging van de proeftijd, want dat kan alleen maar als er een strafrestant is. Stel nu dat een rechter iemand voor zich heeft die zware delicten heeft gepleegd en die misschien al verschillende keren heeft laten zien dat hij zijn leven niet wil beteren, waarbij de kans groot is dat hij als hij weer de gevangenis ingaat ofwel gaat calculeren of gewoon heel slecht gedrag laat zien, waardoor hij ook niet in aanmerking komt voor de vi. Overigens is dat nu voor een deel ook al zo: 10% gaat niet met vi. Dan komt er dus ook op een gegeven moment een einde aan de straf zonder dat er nog een strafrestant is. In zo'n geval lijkt het mij heel logisch dat een rechter — nu gebruik ik de ambtelijke term of de jargonterm — een zelfstandige gedragsbeïnvloedende vrijheidsbeperkende maatregel oplegt, een GVM, om ervoor te zorgen dat je nog wel een haak hebt aan het einde van een straf om dat toezicht voort te zetten. We moeten dan bekijken of dat dan voldoende is of dat er eventueel meer nodig is als het calculerende gedrag zich toch gaat voordoen.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie): Ik dank de minister voor die toezegging en ik hecht er enorm aan dat dit in de evaluatie een heel duidelijke plek krijgt.
Minister Dekker: Zeker.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 2
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging De Eerste Kamer op de hoogte houden van de gesprekken met organisaties in de strafrechtketen over de toepassing van de GVM (35.122) (T03086)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Blécourt-Wouterse (VVD), toe dat hij de Eerste Kamer op de hoogte zal houden van zijn gesprekken met de organisaties in de strafrechtketen over de toepassing van de GVM.
Nummer | T03086 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr. M.A. de Blécourt-Wouterse (VVD) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel voorwaardelijke invrijheidstelling |
Kamerstukken | Wet straffen en beschermen (35.122) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 31, item 3, blz. 19
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
(…)
Voorzitter. De VVD-fractie vindt het belangrijk dat langgestraften aan wie geen vi is verleend, adequaat worden voorbereid op hun terugkeer in de maatschappij. Via de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, de GVM, artikel 38z, kan toezicht worden gehouden en kunnen die gedetineerden worden begeleid. Gebleken is echter dat de bekendheid van de GVM zou kunnen worden vergroot. Begin 2020 is door verschillende uitvoeringsorganisaties een voorstel opgeleverd hoe dat kan worden bewerkstelligd. De VVD-fractie zou de minister willen vragen of hij de VVD-fractie de toezegging kan doen dat hij de Eerste Kamer op de hoogte houdt van zijn gesprekken met de organisaties in de strafrechtketen over de toepassing van de GVM.
(…)
Handelingen II 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 10
Minister Dekker:
(…)
Voorzitter. Ik heb al iets gezegd over de mogelijkheden van de Wet langdurig toezicht. Aan de overkant ben ik verschillende malen bevraagd over het instrument van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbenemende maatregel. Men zegt: ja, het is leuk dat het instrument er is, maar het is de vraag of het ook wordt toegepast. Dus we werken nu met reclassering, met OM en met ZM om het nadrukkelijker onder de aandacht te brengen en al die tijd en energie die erin zijn gaan zitten werpen ook vruchten af. We zien dat betrokken organisaties recent hebben aangegeven dat er een toename is waar te nemen in het gebruik van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Mevrouw De Blécourt vroeg of ik de Kamer op de hoogte wil houden of die ontwikkeling zich voortzet. Ik zeg dat toe. Dat zal ik doen.
(…)
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 2
-
behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 31, item 3
-
14 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
20 december 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de staatssecretaris van J&V ter aanbieding van het WODC-rapport over de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in 2022 en een afschrift van de beleidsreactie
Voor kennisgeving aangenomen op 14 januari 2025.
EK 35.122 / 33.816, N
-
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
9 november 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
29 oktober 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de minister voor Rechtsbescherming ter aanbieding van de eerste monitorrapportage en de procesevaluatie van de Wet langdurig toezicht
Op 9 november 2021 voor kennisgeving aangenomen.
EK 35.122 / 33.816, M
-
-
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging Het aantal door de rechter afgewezen verzoeken van het OM tot het achterwege blijven van de vi betrekken in de evaluatie (35.122) (T03088)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Rietkerk (CDA), toe dat hij het aantal door de rechter afgewezen verzoeken van het OM tot het achterwege blijven van de vi zal betrekken in de evaluatie van de wet.
Nummer | T03088 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2026 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | drs. Th.W. Rietkerk (CDA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | openbaar ministerie rechters voorwaardelijke invrijheidstelling |
Kamerstukken | Wet straffen en beschermen (35.122) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 31, item 3, blz. 16
De heer Rietkerk (CDA):
(…)
Dan het Openbaar Ministerie. In de huidige cijfers uit de memorie van toelichting blijkt dat het OM niet altijd aan het juiste eind trekt. De percentages staan daar aangegeven: in 12% tot 24% wees de rechter een verzoek tot het achterwege blijven van de vi af, en 3% tot 8% van de vorderingen werden niet-ontvankelijk verklaard. Ook in het geval van herroeping zie je dat nog steeds: rond de 25% van de vorderingen wordt afgewezen. En de veroordeelde kan in het nieuwe stelsel bij de rechter een bezwaarschrift indienen tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie om geen voorwaardelijke invrijheidstelling te verlenen of om de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk te herroepen. In het huidige systeem is er eerder in deze processen tussenkomst van de rechter of rechter-commissaris. De CDAfractie heeft hier een aanvullende vraag over. Uit — ik kort het even af — het EVRM volgt dat alleen een rechter op grond van een wettelijke grondslag kan oordelen over vrijheidsontneming. In het geval van vi is er natuurlijk al geoordeeld door een rechter dat iemand wordt opgesloten. Maar onze fractie vraagt de regering een toelichting te geven, en of ze wel goed genoeg kan onderbouwen, ook hier in deze Kamer, dat het feit dat het OM in deze gevallen alleen beslist over het wel of niet verlenen en herroepen van de vi, een toets aan het EVRM kan doorstaan.
Dan kijken we verder naar de cijfers van het OM en dan zien we — ik gaf het al aan — dat bij bijna een kwart, zo'n 25%, een verkeerde inschatting wordt gemaakt. Kloppen die cijfers, vraag ik de minister. En als die cijfers kloppen, vraag ik de minister wat het kabinet in deze situatie doet. Neemt u daar genoegen mee of heeft u een taakstelling, een percentage, om dat fors naar beneden te brengen? Wat zijn de gedachten van de minister daarover? En als deze 25% van de gevallen ook in het nieuwe stelsel een trend blijft, dan zal 25% van de gevallen beslecht worden op basis van een verkeerde inschatting, zonder tussenkomst van de rechter. Pas na het indienen van een bezwaarschrift bij de rechter kan de veroordeelde zijn gelijk krijgen. En als je dan bedenkt dat de vi maar twee jaar duurt, vraagt de CDA-fractie zich af of dat wel voldoende toegang tot de rechter biedt.
(…)
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 13-14
Minister Dekker:
(…)
Heel specifiek ging de heer Rietkerk in op een aantal van de cijfers uit de rapporten. Daaruit blijkt dat het OM in 12% tot 24% in het ongelijk wordt gesteld bij een vordering tot het achterwege blijven van de vi. De heer Rietkerk vroeg: hoe komt dat nou eigenlijk? Hij vindt dat die cijfers straks niet moeten gaan gelden voor alle beslissingen van het OM. Ik ben dat helemaal met hem eens. Ik weet nu al dat dit zich niet gaat voordoen, want het overgrote deel van de beslissingen zal geen afwijzende, maar een toekennende beslissing zijn. Ik vermoed niet dat gedetineerden in dat geval beroep zullen instellen bij een rechter of daartegen in bezwaar zullen gaan. Bij deze hele specifieke groep waarnaar de heer Rietkerk vraagt, gaat het om zulke kleine aantallen dat ik het lastig vind om wat te zeggen over de percentages. Ik geloof dat er in 2014 slechts vier vorderingen tot achterwege blijven waren. In 2015 waren er zeven en in 2016 vijf. Maar je moet ook als Openbaar Ministerie natuurlijk wel steeds komen tot een afweging die je vervolgens gestand kunt doen bij een rechter. Wij zullen in de evaluatie volgen hoe dat uitpakt. Ik vind het ook in het belang van het Openbaar Ministerie om dat op een goede manier te doen, want je wilt uiteindelijk niet nat gaan.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 2
-
behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 31, item 3
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging Rapporteren aan de Eerste Kamer over het correct afschermen van gegevens van slachtoffers (35.122) (T03089)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe dat hij aan de Eerste Kamer zal rapporteren over het correct afschermen van de gegevens van slachtoffers.
Nummer | T03089 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | gegevens van slachtoffers gegevensbescherming slachtoffergegevens |
Kamerstukken | Wet straffen en beschermen (35.122) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 15
De heer Dittrich (D66):
Mijn punt gister was dat er ook gegevens van het slachtoffer in het dossier terecht kunnen komen die beschikbaar kunnen zijn voor de veroordeelde, en andersom kan dat ook. Mijn vraag was hoe daarmee om te gaan. Kan dat goed afgeschermd worden? We zullen toch niet willen dat er een soort secundaire victimisatie kan ontstaan voor slachtoffers als blijkt dat persoonlijke gegevens, adresgegevens of wat dan ook, bekend worden bij de veroordeelde. Dus graag een reactie van de minister: hoe daarmee om te gaan?
Minister Dekker: Helemaal eens. Daar wordt hard aan gewerkt, maar het is wel een traject met vallen en opstaan. De strafrechtdossiers zijn dusdanig ingewikkeld en liggen op verschillende plekken. We zijn nu druk bezig om de adresgegevens, de slachtoffergegevens, eruit te filteren. Ik vind het ook pijnlijk om te zien dat deze gegevens soms landen op het bordje van de verdediging van de gedetineerde en dat een slachtoffer zich daardoor nog onveiliger voelt dan hij zich al voelde. Vanuit slachtofferzorg wordt hier heel hard aan gewerkt, maar dit is niet iets wat we van vandaag op morgen hebben geregeld.
De heer Dittrich (D66): Maar kan de minister dan specifiek en concreet aangeven dat in de evaluatie die is toegezegd, op dit punt de vinger aan de pols wordt gehouden en dat de Kamer daarover gerapporteerd wordt?
Minister Dekker:
Jazeker, maar dat doe ik al ver voor de evaluatie. Dit is een van de belangrijke onderdelen in het meerjarenplan slachtofferzorg. Ik denk dat wij al tegen het najaar een aantal oplossingen willen bieden die kunnen bijdragen aan het voorkomen van het delen van gegevens van slachtoffers.
De heer Dittrich (D66):
Ik dank de minister voor deze toezegging.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 2
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
23 april 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 april 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de minister voor Rechtsbescherming ter aanbieding van de derde voortgangsbrief Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2022-2025
Voor kennisgeving aangenomen op 23 april 2024.
EK, E
-
-
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 januari 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
15 februari 2022
nieuwe deadline: 1 juli 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 december 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging In de evaluatie van de wet betrekken hoe de belangen van slachtoffers en nabestaanden in de uitvoering worden meegewogen bij het al dan niet toekennen van een vi (35.122) (T03090)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Blécourt-Wouterse (VVD), toe dat hij in de evaluatie van de wet zal betrekken hoe de belangen van slachtoffers en nabestaanden in de uitvoering worden meegewogen bij het al dan niet toekennen van een vi.
Nummer | T03090 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2026 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr. M.A. de Blécourt-Wouterse (VVD) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | nabestaanden slachtoffers voorwaardelijke invrijheidstelling |
Kamerstukken | Wet straffen en beschermen (35.122) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 15
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Mijn fractie vindt het belangrijk om te kunnen monitoren hoe de belangen van de slachtoffers en nabestaanden in de uitvoering worden meegewogen bij het al dan niet toekennen van vi. De VVD vraagt de minister of het mogelijk is om dat toe te zeggen.
Minister Dekker: Zeker. Dat zal ik doen. Ik denk dat we straks bij de evaluatie goed moeten kijken hoe de risicotaxatie wordt gemaakt en hoe die uitpakt qua beoordeling van gedrag en qua weging van de slachtofferbelangen. Er moet een onderscheid worden gemaakt. Als een slachtoffer zegt "ik wil niet dat de dader vrijkomt", kom je eigenlijk van een koude kermis thuis, en dat kan niet. Maar je kan wel "rekening houden met", ook in de oplegging van voorwaarden. Ik wil heel graag in de evaluatie terugzien hoe dat hier heeft uitgepakt.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD): Dank u wel voor de toezegging, zeg ik via de voorzitter.
Handelingen I, nr. 32, item 9, blz. 6
Minister Dekker:
Ik vond het wel mooi dat mevrouw Bezaan het had over de uitgestoken hand naar niet alleen gedetineerden — ik vind dat dat goed is; daar worden we allemaal beter van — maar ook richting slachtoffers. Misschien mag ik daar twee dingen uithalen.
Ik had het net onder andere over de slachtofferorganisatie van Jack Keijzer. Als ik met slachtofferorganisaties praat, vinden zij twee dingen heel aantrekkelijk aan dit wetsvoorstel. Eén is de maximering van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Je zult maar je kind verloren hebben door moord. Dan wordt 24 jaar opgelegd. Het komt echt heel erg binnen bij slachtoffers als iemand dan na zestien jaar weer buiten staat. Ook voor het rechtsgevoel en de rechtvaardige uitwerking van sanctiebeleid denk ik dat dit richting slachtoffers echt een verschil maakt. Dat geldt in combinatie met het feit dat we op het toetsmoment, waarmee we het niet meer van rechtswege toekennen maar dat we echt voor afzonderlijke besluitvorming benutten, ook de slachtofferbelangen gaan meewegen. Daardoor kunnen we bijvoorbeeld extra voorwaarden stellen, rekening houdend met de belangen van slachtoffers. Ik zal zorgen dat dit in de evaluatie en de follow-up steeds weer een plek krijgt, want het is een belangrijke doelstelling van deze wet.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 9
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 2
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging In de evaluatie van de wet meenemen of de retributie of bijzondere voorwaarden voorrang hebben (35.122) (T03091)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks), toe dat hij in de evaluatie van de wet zal meenemen of de retributie of bijzondere voorwaarden voorrang hebben.
Nummer | T03091 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2026 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | bijzondere voorwaarden nabestaanden retributies slachtoffers voorwaardelijke invrijheidstelling |
Kamerstukken | Wet straffen en beschermen (35.122) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 2, blz. 15
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks): Hierop aansluitend. In de schriftelijke ronde is er gediscussieerd over de vraag of het al dan niet verlenen van vi niet opnieuw als retributie wordt ingezet als daarbij de slachtofferbelangen op een bepaalde wijze zouden worden meegewogen. De minister heeft gezegd dat dat geenszins de bedoeling is en dat de slachtofferbelangen met name een rol zullen spelen bij het opleggen van die bijzondere voorwaarden. Ik vroeg me dus af of in de evaluatie wordt meegenomen of de retributie of die bijzondere voorwaarden voorrang hebben.
Minister Dekker:
Ik zeg dat toe. Er is natuurlijk wel een samenspel tussen de pijler risico's en de pijler slachtoffers. Als het risico op het weer plegen groter is, heeft dat natuurlijk ook impact op het slachtoffer. Daar zit wel iets van een kruisbestuiving in. Maar ik neem dat zeker mee.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 2
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging In de wet een structurele plek geven voor herstelactiviteiten (35.122) (T03097)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Recourt (PvdA), toe dat hij in de uitvoering van de wet een structurele plek geeft voor herstelactiviteiten.
Nummer | T03097 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 16 juni 2020 |
Deadline | 1 juli 2026 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | Herstelactiviteiten slachtofferbegeleiding slachtoffers |
Kamerstukken | Wet straffen en beschermen (35.122) |
Handelingen I 2019-2020, nr. 31, item 3, blz. 9-10
De heer Recourt:
(…)
Voorzitter. Ook voor het betrekken van de slachtoffers bij de beslissing of iemand voor detentiefasering in aanmerking komt, bepaalt de praktijk het succes. Ik vraag de minister aan de hand van een voorbeeld nogmaals te schetsen hoe de mening van het slachtoffer wordt meegenomen in de beslissing. Welk gewicht wordt hieraan gegeven? Wordt de mening altijd gevraagd? Wordt er voorafgaande aan het vragen van de mening voorlichting aan het slachtoffer gegeven? Want als volstaan wordt met de enkele vraag aan het slachtoffer of deze het goed vindt dat de dader vervroegd vrijkomt, eindigt dit altijd in een teleurstelling, dan wel voor het slachtoffer, dan wel voor de dader.
Ook hier kan een goede kwalitatieve invulling veel goeds opleveren. Als de ruimte bestaat om het slachtoffer te begeleiden en als de ruimte bestaat om vrijwillig en professioneel begeleid een slachtoffer-dadergesprek te houden tegen het eind van de detentietijd, kan er juist veel worden gewonnen en hersteld voor alle partijen. Dit geldt altijd in het bijzonder als slachtoffer en dader na detentie elkaar weer gaan tegenkomen. In dit kader kun je het slachtoffer dan vragen wat er voor hem of haar nodig is om die dader weer gefaseerd vrij te laten. Zo wordt detentietijd hersteltijd, ook voor het slachtoffer. Kan de minister toezeggen dat er ruimte en geld zijn om bijvoorbeeld bureau Perspectief of strafrechtmediators structureel te betrekken bij dit onderdeel van de wet?
(…)
Handelingen I 2019-2020, nr. 32, item 9, blz. 6
Minister Dekker:
(…)
Een vraag van de heer Recourt ging over de structurele plek van herstelactiviteiten. Die kan ik ronduit toezeggen. Die krijgen ze.
(…)
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 32, item 9
-
behandeling Verslag EK 2019/2020, nr. 31, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2026
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 januari 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
15 februari 2022
nieuwe deadline: 1 juli 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 december 2021
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 juni 2020
toezegging gedaan
Toezegging De Kamer jaarlijks schriftelijk te informeren over de monitoring van de Wet inburgering 2021 (35.483) (T03101)
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van het lid Van Gurp (GroenLinks), toe de Kamer jaarlijks schriftelijk te informeren over de monitoring van de Wet inburgering 2021.
Nummer | T03101 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 1 december 2020 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | drs. R. van Gurp (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | asielzoekers gezinsmigratie migranten monitoring ondertussengroep slagingspercentages |
Kamerstukken | Wet inburgering 2021 (35.483) |
Handelingen I 2020-2021, nr. 12, item 4, p.2-3
De heer van Gurp (GroenLinks):
Voorzitter. Ik heb nog twee minuten. Resumerend vraag ik het volgende. Wat kan deze Kamer? Dat is altijd moeilijk, hè? Je kunt tegen een wet stemmen, maar ik ben helemaal niet van plan om tegen de wet te stemmen. Je kunt de minister heel vriendelijk in de ogen kijken en vragen: wil je het alsjeblieft voor me doen? Nou, daar komt het ongeveer op neer. Als het in een motie moet, dan moet het in een motie, maar nog liever heb ik dat u het gewoon belooft op de punten die ik heb genoemd. Zou u nou heel goed in de gaten kunnen houden — en dat noem ik monitoring; jaarlijks wordt er gemonitord — hoe die verhoogde taaleis doorwerkt in slagingspercentages en hoeveel mensen er halverwege de rit toch nog naar een lager niveau moeten terugschakelen? Zou u ook heel goed willen monitoren wat er met de gezinsmigranten gebeurt? Ik wijs op mijn zorg dat er eerste- en tweederangs inburgeraars komen. Kunt u zorgen dat die zorg niet bewaarheid wordt? Daar hebben we getallen voor nodig. Zou u heel goed willen monitoren dat de ondertussengroep — een lelijk woord voor de groep die nog instroomt — niet tussen de wielen van de wagen komt, zodat die mensen een zo veel mogelijk op de nieuwe wet gebaseerd systeem van inburgering kunnen krijgen? En zou u goed voor ons in de gaten willen houden hoeveel sancties er nu eigenlijk worden uitgedeeld en wat het effect van die sancties is? "Goed in de gaten houden" impliceert dan natuurlijk dat het inzichtelijk wordt gemaakt, dat wij dat ook nog mogen zien. Ik vraag u ook om de bereidheid uit te spreken om het systeem bij te stellen als de zorgen die wij daarover hebben zich voordoen, want dan kunnen we met een gerust hart samen de toekomst ingaan.
Handelingen I 2020-2021, nr. 12, item 10, p.12-13
Minister Koolmees:
De heer Van Gurp vroeg mij de monitoring toe te zeggen. Ik ga hem nu even volledig tegemoetkomen. Ik begin met de slagingspercentages. Voor de gehele doelgroep van de
nieuwe Inburgeringswet wordt bijgehouden op welk niveau examen wordt gedaan, hoeveel mensen er slagen en hoelang ze daarover gedaan hebben. Over de gezinsmigranten
heb ik net al iets toegezegd over het verschil tussen asielmigranten en de gezinsmigranten. De derde is de ondertussengroep. In de bestuurlijke afspraken met de gemeenten
in het voorjaar heb ik afgesproken dat we de ondertussengroep blijven volgen om te kijken hoe de zaken zich ontwikkelen. In de verdere afspraken met gemeenten — in december is de eerste afspraak — gaan we meer concreet vormgeven hoe we dat in de toekomst kunnen blijven monitoren.
Tot slot de opgelegde sancties door gemeenten en DUO. Deze zullen in een jaarlijkse monitor opgenomen worden. Hiermee kan onderzoek worden gedaan naar de effecten
van deze sancties. Daarmee hoop ik de heer Van Gurp echt ruimschoots zaken toegezegd te hebben.
De voorzitter:
Toch heeft de heer Van Gurp nog behoefte aan een verhelderende vraag. Gaat uw gang, meneer Van Gurp.
De heer Van Gurp (GroenLinks):
Het is altijd prettig om ruimschoots tegemoetgekomen te worden. Ik kan niet ontkennen dat u op de meeste vragen van mij ja hebt gezegd. Dat is buitengewoon plezierig. Naturalisatie is vanmiddag aan de overkant geregeld, dus dat is ook mooi. Nog iets over termijnen: wat is de interval in de monitoring, wanneer krijgen wij het te zien, wanneer
spreken we erover, et cetera?
Minister Koolmees:
Er is sowieso een evaluatie na drie jaar afgesproken. Maar de monitoring gaat natuurlijk pas lopen als het stelsel ingaat, dus dat begint pas 1 januari 2022. De ondertussengroep speelt natuurlijk al komend jaar. In tweede termijn kom ik erop terug wat we kunnen toezeggen qua timing. Want we hebben natuurlijk eerst bestuurlijke afspraken te
maken en dan ...
De heer Van Gurp (GroenLinks):
Ik weet dat die tussenevaluatie pas na drie jaar is. Maar ik zou de monitoring niet pas na drie jaar willen bespreken.
Minister Koolmees:
De monitoring is jaarlijks.
De heer Van Gurp (GroenLinks):
Daarvan worden we dus jaarlijks op de hoogte gesteld en in de gelegenheid gesteld om daarover vragen te stellen.
Minister Koolmees:
Ja.
De heer Van Gurp (GroenLinks):
Dank u wel.
Minister Koolmees:
Dan heb ik de jaarlijkse monitoring ook gehad.
De heer Van Gurp (GroenLinks):
Dit gebeurt me niet dagelijks.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling (zonder stemming aangenomen) Verslag EK 2020/2021, nr. 12, item 10
-
behandeling Verslag EK 2020/2021, nr. 12, item 4
-
11 maart 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
19 februari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de staatssecretaris van J&V ter aanbieding van diverse onderzoeken over de Wet inburgering 2021 (Wi2021)
Voor kennisgeving aangenomen op 11 maart 2025.
EK, N
-
-
25 september 2024
nieuwe commissie: commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) -
25 september 2024
commissie vervallen: commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) -
24 september 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
15 augustus 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
14 mei 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
1 mei 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
28 november 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 november 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
4 oktober 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
29 september 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de minister van SZW over de werking van de Wet inburgering 2021
Op 4 oktober 2022 voor kennisgeving aangenomen.
EK, K
-
-
10 mei 2022
nieuwe deadline: 1 januari 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
7 april 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
1 december 2020
toezegging gedaan
Toezegging Meldingsbereidheid meenemen in de evaluatie (34.091) (T03188)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe dat hij de meldingsbereidheid van uitbuiting en mensenhandel meeneemt in de evaluatie van de wet.
Nummer | T03188 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 22 maart 2021 |
Deadline | 1 juli 2026 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | evaluaties meldingsbereidheid mensenhandel prostitutie strafbaarstelling misbruik uitbuiting Wet regulering sekswerk Wet strafbaarstelling misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel |
Kamerstukken | Initiatiefvoorstel-Segers, Kuiken, Van Nispen en Kuik Wet strafbaarstelling misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel (34.091) |
Handelingen I 2020-2021, nr. 30, item 3, blz. 11
De heer Dittrich (D66):
(…)
Dat laatste is zeker zo. Misschien in antwoord op mevrouw Bikker, kom ik dan nog op positie van de prostituant. Mijn vraag aan de initiatiefnemers is namelijk: waarom verwachten de initiatiefnemers dat prostituanten naar de politie zullen stappen om een melding te doen van een vreselijke situatie van uitbuiting en mensenhandel, als zij daarmee het risico lopen zichzelf te incrimineren? Zouden zij bijvoorbeeld een melding doen via Meld Misdaad Anoniem — ik geloof dat mevrouw Bezaan dit ook al zei — dan is dat een anonieme melding, dan is er een getuige in een situatie waar je eigenlijk alleen de sekswerker en die getuige hebt en dan kan die verklaring niet als hard bewijs dienen in een strafzaak. Ik heb dus niet de indruk dat dat een goed werkbaar systeem zal zijn. Ik heb wat dat betreft grote zorgen met betrekking tot de uitvoering. Ik vraag dan ook aan de regering of zij verwacht dat er prostituanten zullen zijn die strafzaken zullen gaan aanmelden. En wordt het probleem van slachtoffers van mensenhandel die in de prostitutie zijn gekomen, dan aangepakt of opgelost? Wat verwacht de regering van de handhaafbaarheid? Wil de regering toezeggen dat in het kader van de evaluatie van dit wetsvoorstel — stel dat het aangenomen wordt — binnen drie jaar na inwerkingtreding, specifiek gekeken gaat worden naar de meldingsbereidheid van prostituanten? Kan de regering aangeven wat er aan flankerend beleid is georganiseerd om slachtoffers van mensenhandel te beschermen? Want tegen mevrouw Bikker zeg ik ook: dat delen wij. Die mensen moeten uiteraard beschermd worden tegen mensenhandel. Mijn vraag aan de regering is dan ook: is er ook hier sprake van een tekort aan recherchecapaciteit om daders van mensenhandel op te sporen? En hebben de tekorten binnen het Openbaar Ministerie en de zittende magistratuur invloed op de behandeling van mensenhandelzaken, als die eenmaal opgepakt zijn en verdachten uiteindelijk vervolgd gaan worden? Want dat staat wat D66 betreft allemaal in de sleutel van het beschermen van sekswerkers die tegen hun wil in de prostitutie zijn beland.
Handelingen I 2020-2021, nr. 30, item 3, blz. 37
Minister Dekker:
(…)
De heer Dittrich vroeg of we de meldingsbereidheid willen meenemen in de evaluatie. Dat zeg ik hierbij toe. Verder is een belangrijk onderdeel van het flankerend beleid in de Wet regulering sekswerk het tegengaan van misstanden, zoals mensenhandel. Maar dat betekent ook dat destigmatisering van sekswerk een belangrijk onderdeel is van dat flankerend beleid, want het stigma op het kopen van seks kan een drempel zijn voor klanten om misstanden, zoals seksuele uitbuiting, te melden. Vandaar die opmerking eerder ook over kanalisatie.
(…)
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2020/2021, nr. 30, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2026
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
22 maart 2021
toezegging gedaan
Toezegging De wet na twee jaar evalueren (35.296) (T03191)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bezaan (PVV) en het lid Nanninga (Fractie-Nanninga), toe dat de wet na twee jaar geëvalueerd zal worden.
Nummer | T03191 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 23 maart 2021 |
Deadline | 1 januari 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. I.A. Bezaan (PVV) A. Nanninga (JA21) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Brief |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | handhaving kraakverbod |
Kamerstukken | Initiatiefvoorstel-Koerhuis en Van Toorenburg Wet handhaving kraakverbod (35.296) |
Brief van de minister van J&V over evaluatie van de wet na twee jaar, 35296, F.
Naar aanleiding van de inbreng van de fractie-Nanninga en de PVV bij de plenaire behandeling van het voorstel van wet van de leden Koerhuis en Van Toorenburg tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het wijzigen van de rechterlijke procedure voor de beoordeling van de rechtmatige binnentreding van een woning of lokaal met als doel het verwijderen van personen alsmede voorwerpen die daar worden aangetroffen (Wet handhaving kraakverbod) zeg ik Uw Kamer graag toe dat de gevolgen van het wetsvoorstel na twee jaar zullen worden geëvalueerd.
Brondocumenten
-
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2020/2021, nr. 31, item 16
-
behandeling Verslag EK 2020/2021, nr. 31, item 3
-
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
23 maart 2021
toezegging gedaan
Toezegging Correlatie tussen percentage vrouwen in raad van commissarissen en benoeming vrouwen in raad van bestuur (35.628) (T03270)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Karimi (GroenLinks), dat bij de evaluatie van de wet de assumptie - dat als de raad van commissarissen diverser wordt gemaakt, de raad van bestuur ook vanzelf diverser wordt - onderzocht zal worden en dat indien mocht blijken dat dit niet het geval is, er passend beleid komt.
Nummer | T03270 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 14 september 2021 |
Deadline | 1 januari 2027 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming (Hoofdverantwoordelijke) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming (Hoofdverantwoordelijke) staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie |
Kamerleden | F. Karimi (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | diversiteitsquotum Raad van Bestuur raad van commissarissen vennootschappen |
Kamerstukken | Evenwichtiger verhouding tussen mannen en vrouwen in bestuur en raad van commissarissen (35.628) |
Handelingen I 2020-2021, nr. 47, item 5, blz. 2-45
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
(…)
Voorzitter. Het voorstel voor een ingroeiquotum van een derde vrouwen voor raden van commissarissen van beursgenoteerde bedrijven is een goed begin. Ook in rvc's zijn er nog grote ongelijkheden. Mijn fractie begrijpt de intentie van de regering om via de rvc's, die een rol spelen in het benoemen of voordragen van bestuursleden, ingroei van vrouwen in raden van bestuur te bewerkstelligen. Echter, dit lijkt ons onvoldoende. Het percentage vrouwen in rvb's van beursgenoteerde bedrijven is met ruim 13% schrikbarend laag. De afvlakking van de stijging hiervan geeft geen vertrouwen dat er met dit wetsvoorstel snel verandering zal komen. Kunnen de bewindspersonen toezeggen dat er in de evaluatie na vijf jaar specifiek zal worden geanalyseerd of er een correlatie bestaat tussen het percentage vrouwen in rvc's en de benoeming van vrouwen in rvb's van die bedrijven? Kan op basis hiervan de assumptie van doorgroei van rvc naar rvb opnieuw worden beoordeeld? Mocht de door de ministers verwachte doorgroei vanuit rvc's naar rvb's uitblijven, zullen daaraan dan consequenties worden verbonden in de vorm van nieuw beleid? Graag een reactie.
(…)
Minister Dekker:
(…)
(…). De SER zegt — en die redenering kunnen we wel onderschrijven — dat waar de raden van bestuur worden aangesteld door de raden van commissarissen, het helpt als er in de benoemingscommissies ook meer sprake is van een afspiegeling, met daarbij de verwachting dat zich dit zal doorvertalen. Daarnaast zegt de SER dat er bij veel grote bedrijven wordt gerekruteerd uit de organisatie en uit de pool daarin; dan moet je eigenlijk doen, wat mevrouw Nanninga ook doet. Dat is een langere weg om ervoor te zorgen dat je door die hele kolom, die hele organisatie heen net onder executive-niveau mensen krijgt en je een betere verhouding krijgt tussen mannen en vrouwen. Daar moet aan gewerkt worden, maar dat is zeker op deze korte termijn misschien iets minder realiseerbaar dan waar het gaat om de raden van commissarissen, hoewel ik het natuurlijk ontzettend stoer zou vinden als grote bedrijven, beursgenoteerde bedrijven laten zien dat ook te kunnen binnen een beperkt tijdsbestek.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Ik had daar in mijn eerste termijn ook vragen over gesteld. Ik ben namelijk sceptisch over deze redenering. De afgelopen jaren hebben we gezien dat als gevolg van beleid raden van commissarissen in staat waren om meer vrouwen te rekruteren terwijl de raden van bestuur gewoon achterbleven. Mijn vraag is dan ook hoe u ervoor gaat zorgen dat dit niet nog een keer gebeurt. Verder heb ik gevraagd of u bereid bent om in de evaluatie te kijken of deze assumptie echt werkt en, zo niet, of u dan met actie komt richting de raad van bestuur.
Minister Dekker:
De eerste vraag, of we dit betrekken bij de evaluatie: ja. Ik geloof dat mevrouw Karimi ook heeft gevraagd of ik ernaar wil kijken waar die vrouwen vandaan komen, of ze de Nederlandse nationaliteit hebben of van buiten komen. Dat nemen we ook allemaal mee. Vaak gaat het wel om internationale bedrijven. Dus ik heb er ook niet onmiddellijk moeite mee als er internationaal wordt gerekruteerd.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Dat was niet mijn vraag, maar die van iemand anders.
Minister Dekker:
Oké. Het zijn zeker wel elementen die we betrekken bij de evaluatie. Als dit zo blijkt te zijn, dan komen we bij de fundamentele vraag of zo'n quotum wel werkt als bedoeld. Dat kan dan natuurlijk twee kanten op. De ene kant is: het quotum werkt, maar alleen voor de plekken waar je het echt afdwingt. Aan de andere kant geloof ik ook niet dat we door de hele kolommen van organisaties heen overal met quota gaan werken. Mijn diepe hoop is, ook omdat het kan rekenen op draagvlak van het bedrijfsleven, dat je hiermee een kanteling krijgt aan de top en dat dit zich hopelijk na verloop van tijd gaat doorvertalen naar de rest van de organisatie. Het is overigens geen garantie op succes. Ik ben het helemaal met u eens dat de praktijk het uit zal moeten wijzen.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Ik ben het met u eens waar het gaat om het stellen van een quotum voor het hele bedrijf. Dat neemt niet weg dat ons governancemodel voornamelijk bestaat uit de raad van bestuur en de raad van commissarissen. Dat is gewoon ons model in Nederland. Ik praat dus niet over het hele bedrijf maar over de verantwoordelijke governors. Dit wetsvoorstel met een ingroeiquotum is gebaseerd op een assumptie. Ik vind dan wel dat je die assumptie goed moet onderzoeken. Dat is wat ik verzoek.
Minister Dekker:
Dat gaan we zeker doen. Dan hoeven we denk ik ook niet over de vervolgstappen na te denken totdat we uiteindelijk gaan kijken of die assumptie, die beleidstheorie als zodanig heeft gewerkt.
(…)
Minister Dekker:
(…)
Voorzitter. Ik denk dat ik richting mevrouw Karimi al het een en ander heb gezegd over de evaluatie en dat we haar punten daarin zullen meenemen.
(…)
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
(…)
Verder hebben we het erover gehad dat als we de raad van commissarissen diverser maken de raad van bestuur ook vanzelf diverser zou worden. De minister heeft toegezegd dat in de evaluatie die assumptie onderzocht zal worden en dat indien mocht blijken dat dit niet het geval is, er passend beleid komt.
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2020/2021, nr. 47, item 5
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
12 juli 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
24 juni 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van OCW over (deels) openstaande toezeggingen
voor kennisgeving aangenomen op 12 juli 2022.
EK, F
-
-
14 september 2021
toezegging gedaan
Toezegging Evaluatie Bedenktijd bestuur beursvennootschappen (35.367) (T03279)
De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een opmerking van het lid Frentrop (FVD), om het aantal keren dat de bedenktijd wordt ingeroepen uiteindelijk ook te betrekken bij de tussentijdse evaluatie.
Nummer | T03279 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 16 maart 2021 |
Deadline | 1 januari 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Dr. P.M.L. Frentrop (Fractie-Frentrop) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | bedenktijden bestuur beursvennootschappen evaluaties |
Kamerstukken | Inroepen bedenktijd door bestuur van beursvennootschap (35.367) |
Handelingen I 2020/21, nr. 29, item 3 - blz. 2
De heer Frentrop (FVD):
(…)
‘Hoeveel keer is er een voorstel van de aandeelhouders op de agenda gekomen om een commissaris of bestuurder te ontslaan? Bij alle keren waarin dat geprobeerd is, is dat door de rechter verhinderd. Het is sinds 2013 nul keer gebeurd dat op aandringen van de aandeelhouders op de agenda van een algemene vergadering van het beursfonds het voorstel kwam: we zouden die bestuurder of commissaris moeten ontslaan. Nul keer in zeven jaar. Waarom verwacht de minister dan dat het in de toekomst hooguit vijf keer per jaar zal gebeuren? We gaan het over drie jaar evalueren. Het lijkt mij dat nul keer per jaar de verwachting zou moeten zijn.’
(…)
Handelingen I 2020/21, nr. 29, item 13 - blz. 8
Minister Dekker:
(…)
‘Ik ben nog niet ingegaan op hoe wij nou uiteindelijk het effect van de regeling straks op een goede manier kunnen evalueren. Ik heb aangegeven dat ik in het kader van de lastenberekening rekening houd met ten hoogste vijf keer per jaar. Maar ik ben het wel met hem eens dat dit waarschijnlijk wat hoog is ingeschat. Het zal hoogstwaarschijnlijk ook nog wel wat lager zijn. We zullen het aantal keren dat de bedenktijd wordt ingeroepen uiteindelijk ook betrekken bij die tussentijdse evaluatie. Dan is het natuurlijk altijd best lastig hoe je die precieze effecten gaat meten, maar ik kan me voorstellen dat je daar waar de bedenktijd is ingeroepen casusonderzoek doet, dus dat je interviews houdt en gesprekken voert met verschillende betrokkenen en stakeholders, maar dat je ook in z’n algemeenheid bekijkt hoe het staat met het investerings- en vestigingsklimaat in Nederland. Want zijn nou de opinies van grote institutionele investeerders over het Nederlandse investeringsklimaat drie of vijf jaar na dato van de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel? Ik ben daar zelf niet zo heel erg pessimistisch over. Sterker nog, ik ben daar optimistisch over. Maar het is ook een manier om het preventieve effect waaraan de heer Frentrop refereerde daarin mee te nemen.’
(…)
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2020/2021, nr. 29, item 13
-
behandeling Verslag EK 2020/2021, nr. 29, item 3
-
11 maart 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
20 februari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de staatssecretaris Rechtsbescherming ter aanbieding van het onderzoeksrapport ‘Tussentijdse evaluatie van de wettelijke bedenktijd voor het bestuur van beursvennootschappen’
Voor kennisgeving aangenomen op 11 maart 2025.
EK, G
-
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
16 maart 2021
toezegging gedaan
Toezegging Informatievoorziening zittingen met spreekrecht (35.349) (T03283)
De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Boer (GroenLinks), toe ervoor te zorgen dat slachtoffers en nabestaanden op de hoogte zijn van zittingen met spreekrecht.
Nummer | T03283 |
---|---|
Status | deels voldaan |
Datum toezegging | 13 april 2021 |
Deadline | 1 januari 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | informatievoorziening slachtofferrechten spreekrecht |
Kamerstukken | Wet uitbreiding slachtofferrechten (35.349) |
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 33
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
(…)
‘Ik vroeg mij het volgende af over dit probleem dat in de praktijk bestaat. Wanneer een verdachte in hoger beroep gaat bij een door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf met voorwaarden, dan is het ressortsparket in de lead over de zaak, terwijl het arrondissementsparket weet van een verzoek wijziging TUL. In de praktijk loopt die informatievoorziening dus mis. Ik begrijp van de minister dat het niet nodig is om die informatievoorziening apart in de wet op te nemen, maar misschien kan hij wel toezeggen dat hij er zorg voor draagt dat goed wordt bekeken hoe die processen gaan lopen, zodat de slachtoffers en nabestaanden ook op de hoogte zijn van die verzoeken en die TUL-zittingen. Dat gaat nu dus mis.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 33
Minister Dekker:
‘Dat zeg ik toe, want anders gaat dit natuurlijk niet werken. Als je een recht hebt, maar je weet niet dat er een zitting is waarop je dit kunt uitoefenen, dan hebben we natuurlijk met z’n allen een mooie wet verzonnen die in de praktijk niet zo vreselijk veel doet. Dat zeg ik dus toe.’
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2020/2021, nr. 34, item 7
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2025
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
30 mei 2023
nieuwe deadline: 1 januari 2024
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
23 mei 2023
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
14 juni 2022
nieuwe deadline: 1 januari 2023
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
17 mei 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 april 2021
toezegging gedaan
Toezegging Bescherming persoonsgegevens slachtoffers in processtukken (35.349) (T03284)
De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Boer (GroenLinks) en de heer Dittrich (D66), toe aandacht te geven aan de bescherming van persoonsgegevens van slachtoffers en beperking tot de opname van alleen noodzakelijke gegevens in het dossier, e.e.a. in het perspectief van de vorming van een nieuwe regering.
Nummer | T03284 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 13 april 2021 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks) mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | dossiergegevens slachtofferrechten privacy |
Kamerstukken | Wet uitbreiding slachtofferrechten (35.349) |
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 1
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
(…)
‘De bescherming van privacy van het slachtoffer in de processtukken vindt mijn fractie van belang. Wij roepen de minister dan ook op om haast te maken met de AMvB die uitvoering moet geven aan deze bepaling en een evenwicht moet vinden tussen een effectieve bescherming van het slachtoffer en de uitvoerbaarheid door het Openbaar Ministerie. Ik merk daarbij we op dat de afwezigheid van de mogelijkheid om die bescherming van de privacy daadwerkelijk af te dwingen ons zorgen baart. Veel slachtofferrechten zijn niet afdwingbaar en op het niet respecteren van die rechten staat geen sanctie.
(…)
Onderkent de minister dat het niet-afdwingbaar zijn van slachtofferrechten knelt? En ziet hij mogelijkheden om hier iets aan te doen?’
(…)
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 6
De heer Dittrich (D66):
(…)
‘Dan is er met algemene stemmen een amendement aangenomen dat regelt dat er bij beide Kamers een algemene maatregel van bestuur wordt voorgehangen, waarin wordt bepaald welke privacygevoelige gegevens van het slachtoffer uit het strafdossier worden gehaald. Het Openbaar Ministerie beslist welke gegevens dat zijn. Te denken valt aan het adres, telefoonnummer en burgerservicenummer van het slachtoffer dat aangifte van een misdrijf heeft gedaan. De minister moet nog aan de uitwerking van zo’n AMvB beginnen. We zijn benieuwd hoe deze op zichzelf gerechtvaardigde wens in de praktijk kan worden uitgevoerd zonder problemen, vertragingen en administratieve rompslomp oor de strafzaak. Slachtoffers hebben er ook belang bij dat er snel recht wordt gedaan in hun zaak. En dat kan weleens op gespannen voet staan met het opschonen van het strafdossier. Kan de minister aangeven hoe de adviesorganen hebben gereageerd op het aangenomen amendement? Lukt het om een verstandige aanpak te introduceren?
Ik heb nog meer vragen over dit onderdeel. Stel, de officier van justitie haalt bepaalde gegevens van het slachtoffer uit het dossier, omdat hij denkt dat de rechter deze gegevens redelijkerwijs niet nodig heeft om tot een beslissing te komen. Weet de verdediging dat deze gegevens uit het dossier zijn gehaald? Heeft het Openbaar Ministerie daar een informatieplicht over? Wat gebeurt er als ter zitting blijkt dat bijvoorbeeld het adres van het slachtoffer relevant is in verband met de plaats van het delict? Heeft de officier van justitie door het weghalen van de gegevens de verdediging dan misschien op achterstand gezet? Is dat in strijd met de beginselen omtrent de equality of arms en een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Is er een mogelijkheid voor de verdediging om de beslissing van de officier van justitie tot weglating van de gegevens aan te vechten? Wat gebeurt er als de rechter die gegevens wel relevant acht? Volgt daar dan een sanctie op, zoals de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar ministerie? Of, als dat te streng wordt geacht, welke mogelijkheden heeft de rechter dan om dit te redresseren? Kan de rechter dan de opname van de gegevens in het dossier gelasten? Zo, ja, op basis van welke wettelijke grondslag kan de rechter dit gelasten?’
(…)
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 33
Minister Dekker:
(…)
‘Voorzitter. Dan kom ik bij het derde punt: de privacy van slachtoffers en een betere bescherming van de contactgegevens. Zoals u weet, is dat niet alleen maar in dit huis, maar ook aan de overkant al jarenlang een onderwerp dat heel veel politieke aandacht krijgt. Dat begrijp ik ook wel. Dat hoor ik ook in mijn gesprekken met slachtoffers. Het heeft soms grote impact als adresgegevens, telefoonnummers of dingen die niet per se in het strafdossier hoeven te zitten er toch in zitten. Dat raakt weer aan dat gevoel van veiligheid. […]. Ik maak het maar even heel concreet, want vaak gaat het om dit soort dingen en om gegevens in strafdossiers. Natuurlijk heb je soms gegevens nodig, bijvoorbeeld als het gaat om een plaats delict of iets dergelijks. Maar het is toch wel interessant dat het WODC-onderzoek – ik geloof dat het uit 2015 kwam- laat zien dat er soms onnodig gevoelige gegevens in strafdossiers zitten die niet per se nodig zijn voor een goede rechtsgang. Dat was de aanleiding voor de Tweede Kamer om het amendement in te dienen. Ook was dit voor Slachtofferhulp Nederland de aanleiding om hier een punt van te maken: ‘Kijk er nu eens een keer serieus naar. Kijk niet alleen naar de mooie intenties van alle betrokken organisaties, maar kijk ook eens of je er een wettelijke grondslag voor kunt vinden.’.
Ik heb daarbij ook onmiddellijk aangegeven dat dit echt een ingewikkeld proces is. Je kunt wel een haakje in deze wet slaan, maar daarmee hebben we het nog niet opgelost. Ik ben mij heel erg bewust van de complexiteit. Ik begrijp heel goed dat de implementatie van nader lagere regelgeving lange tijd in beslag zal nemen. Dit zal waarschijnlijk ook niet gratis zijn. Als je zoiets gaat doen, dan zijn daar ook kosten mee gemoeid. Ik heb tegen de Tweede Kamer gezegd dat ik dit nu niet op de lopende begroting heb staan en dat het ook niet zo kan zijn dat we dat maar even de organisaties in duwen, want die zitten ook met beperkte capaciteit. Dat is dus echt nog wel een vraagstuk. We moeten kijken hoe we dat oplossen. We weten allemaal dat er straks weer een nieuw kabinet is. Wie weet, komt dit ook weer terug. Wellicht ontstaat er iets meer financiële ruimte. Onder dat gesternte zou ik willen kijken hoe we daar een nadere invulling aan kunnen geven.’
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2020/2021, nr. 34, item 7
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
23 april 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
16 april 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de minister voor Rechtsbescherming ter aanbieding van de derde voortgangsbrief Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2022-2025
Voor kennisgeving aangenomen op 23 april 2024.
EK, E
-
-
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 januari 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 januari 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 juni 2022
nieuwe deadline: 1 juli 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
17 mei 2022
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
13 april 2021
toezegging gedaan
Toezegging Evaluatie Wet uitbreiding slachtofferrechten (35.349) (T03287)
De Minister van Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Baay-Timmerman (50PLUS) en De Blécourt-Wouterse (VVD), toe de resultaten van de uitbreiding van het spreekrecht, de verschijningsplicht, en de kostenevaluatie mee te nemen in een breed evaluatieonderzoek dat uitgevoerd zal worden over twee jaar.
Nummer | T03287 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 13 april 2021 |
Deadline | 1 januari 2027 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr. M.H.H. Baay-Timmerman (50PLUS) Mr. M.A. de Blécourt-Wouterse (VVD) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | evaluaties slachtofferrechten uitbreiding |
Kamerstukken | Wet uitbreiding slachtofferrechten (35.349) |
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 14
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
(…)
‘Voorzitter. In de memorie van antwoord op pagina 11 belooft de minister dat een evaluatieonderzoek zal worden uitgevoerd naar het functioneren van het onbeperkt spreekrecht. Hij verwijst hiervoor naar paragraaf 5, maar dat is een reeds bestaand evaluatieonderzoek uit 2013 en dus niet erg actueel. Mocht mijn fractie de belofte verkeerd hebben begrepen, dan vraag ik de minister nu specifiek of hij bereid is, in dien dit wetsvoorstel wordt aangenomen, om een evaluatieonderzoek toe te zeggen, zodat inzicht wordt verkregen omtrent de resultaten van de uitbreiding van het spreekrecht en de verschijningsplicht. 50PLUS zou met name graag meer informatie krijgen omtrent de vraag of een confrontatie tussen verdachte en slachtoffer een meer helende dan wel een nadelige uitwerking heeft op het slachtoffer. Deze vraagstelling zou ook meegenomen kunnen worden in het onderzoek.’
(…)
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 36
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
(…)
‘De minister zegt: de kosten zijn netjes in kaart gebracht en die worden gedekt. Het kan gaan om extra zittingscapaciteit of om de Dienst Justitiële Inrichtingen. Dat begrijp ik. Maar mijn vraag was nou juist: wat als achteraf blijkt dat het toch te krap is begroot?’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 36
Minister Dekker:
‘Dan moeten we dat oplossen.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 36
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
‘Ik ben heel blij met het antwoord van de minister dat we dat dan moeten oplossen. Hoe gaan we dat dan oplossen?’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 36
Minister Dekker:
‘Het zal niet de eerste keer zijn dat je ergens een tegenvaller hebt die je moet oplossen. Soms heb je ook meevallers. Dat scheelt, want dan kun je het doen op je eigen begroting. Soms valt iets heel erg tegen en dan ga je in een nieuwe begrotingsronde weer in gesprek met de minister van Financiën: ‘We hebben toch een aantal tegenvallers. Kun je helpen om het op te lossen?’.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 36
De voorzitter:
‘Mevrouw De Blécourt, tot slot.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 36
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
‘Dan vraag ik de minister of we dat kunnen evalueren. Want ik weet dat de capaciteit eigenlijk altijd moeilijk in te schatten is. Het is ook een probleem. Mensen zijn overbezet, zeker in deze hoek. Daarom vraag ik de minister om een evaluatiemoment in te bouwen, zodat we het ook met elkaar kunnen oplossen.’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 36
Minister Dekker:
‘Dat ben ik helemaal met u eens. Ik geloof dat de evaluatie mijn sluitstuk voor vanavond … Volgens mij staat in de wet een evaluatie voor over twee jaar, zeg ik ook in de richting van mevrouw Baay. Dat betekent dat daarin ook het kostenaspect moet worden meegenomen. Het gaat dus om een beleidsevaluatie, maar ook om uitvoeringsaspecten.’
(…)
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 37
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
‘Om toch even de bevestiging te krijgen: heeft de minister nu dus toegezegd dat er een evaluatieonderzoek komt over twee jaar, waarin worden opgenomen het kostenaspect, de effecten van de uitgebreidere spreekrechtkring, de effecten van de verschijningsplicht van de verdachte, alsmede de mogelijke nadelige of juist helende werking voor de slachtoffers?’
Handelingen I 2020/21, nr. 34, item 7- blz. 37
Minister Dekker:
‘Ja. Het is gewoon een normale, brede evaluatie: doet de wet wat deze moet doen en is deze uitvoerbaar in de praktijk? Dat zijn de hoofdlijnen, en daar vallen volgens mij al uw vragen onder.’
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2020/2021, nr. 34, item 7
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 januari 2027
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
13 april 2021
toezegging gedaan
Toezegging Vervroeging evaluatie stroomstootwapen (34.641) (T03305)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe – na aanvankelijk een brief te hebben aangekondigd -, naar aanleiding van vragen van de leden Recourt (PvdA), Rombouts (CDA) en Vos (PvdA), toe de evaluatie van de invoering van het stroomstootwapen met 2 jaar te vervroegen, namelijk in 2025 in plaats van 2027.
Nummer | T03305 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 20 april 2021 |
Deadline | 1 januari 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA) Mr.dr. A.G.J.M. Rombouts (CDA) dr. M.L. Vos (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | evaluaties Geweldsaanwending opsporingsambtenaar stroomstootwapen |
Kamerstukken | Geweldsaanwending opsporingsambtenaar (34.641) |
Handelingen I 2020/2021, nr. 32, item 3 - blz. 5
De heer Recourt (PvdA):
(…)
‘Is de minister bereid de inzet van de taser te heroverwegen of op z’n minst vroeger te evalueren?’
(…)
Handelingen I 2020/2021, nr 35, item 3 – blz 12
De heer Rombouts (CDA):
(…)
‘Zij ziet uit naar de beantwoording van haar vragen en hoort graag nog van de minister hoe hij de bij motie in de Tweede Kamer gevraagde evaluatie denkt te gaan inrichten.’
Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 13
Mevrouw Vos (PvdA):
(…)
‘Mijn fractie heeft daar nog wel wat zorgen over, vooral omdat de evaluatie daarvan pas in 2027 plaatsvindt, dat is pas over 6 jaar. Collega Recourt heeft gevraagd of het stroomstootwapen nog kan worden heroverwogen of dat ten minste de evaluatie kan worden vervroegd.’
Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 13
Minister Grapperhaus:
‘Voorzitter, mag ik voorstellen dat ik daar in een brief op terugkom? Dan moet ik namelijk echt even precies kijken hoe dat zit.’
Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 13
De voorzitter:
‘Een toezegging.’
Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 13
Minister Grapperhaus:
‘Bij dezen heb ik toegezegd om daarop in een brief terug te komen.’
Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 13
Mevrouw Vos (PvdA):
‘Een brief of eventueel de evaluatie eerder kan, of dat we iets meer informatie kunnen krijgen over hoe zo’n ding daadwerkelijk werkt?’
Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 13
Minister Grapperhaus:
‘Allebei. Voorzitter. Ik zeg op beide punten …’
Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 13
Mevrouw Vos (PvdA):
‘Een handleiding hoef ik niet te hebben.’
Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 13
De voorzitter:
‘Of in de tweede termijn?’
Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 13
Minister Grapperhaus:
‘Ik zeg op beide onderwerpen een brief toe.’
Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 14
(…)
‘De heer Rombouts vroeg naar de evaluatie. Als hij doelt op het evalueren van het geweldsmiddel stroomstootwapen samen met de andere onder het niveau van het vuurwapen zullen evalueren. Hier staat nog uiterlijk 2026. Ik heb al gezegd dat ik daarop terugkom in een brief naar aanleiding van een vraag van mevrouw Vos. Uiteraard zit daar ook de vraag bij of het doel met de invoering van het stroomstootwapen wordt bereikt.’
Handelingen I 2020/21, nr 35, item 7 – blz 26
Minister Grapperhaus:
‘Dan het stroomstootwapen. Daar vroeg mevrouw Vos van de PvdA naar. Het jaartal 2026 komt voort uit de originele planning van de uitrol van het stroomstootwapen. De nu aangepaste planning is dat de invoering begin 2022 start en aan het eind van dat jaar gereed is. Je moet het natuurlijk een beetje tijd geven om het te kunnen evalueren. Laten we zeggen, als dat enigszins helpt, dat we in 2025 zouden kunnen gaan evalueren. Dat is alweer een stukje eerder. Dat wil ik hier alvast gezegd hebben.’
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2020/2021, nr. 35, item 7
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2020/2021, nr. 35, item 3
-
20 april 2021
toezegging gedaan
Toezegging Indringender toetsen op evenredigheid, niet slechts marginaal (35.917) (T03374)
De Minister van Justitie & Veiligheid spreekt uit, naar aanleiding van een vraag van het lid Recourt (PvdA), dat het goed is wanneer het recent bijgestelde beoordelingskader van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ten aanzien van het evenredigheidsbeginsel ook ten grondslag ligt bij toetsing van de maatregelen die voortvloeien uit deze wet, vanwege de grote impact van de maatregelen.
Nummer | T03374 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 22 februari 2022 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | bestuursrechtspraak terrorismebestrijding |
Kamerstukken | Verlengen werkingsduur Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (35.917) |
Handelingen I 2021/22, nr. 19, item 21 - blz. 8-9
Minister Yesilgöz-Zegerius:
(…)
Ik heb hier een vraag die volgens mij van de heer Recourt was. De vraag ging over hoe de toetsing door de rechter plaatsvindt. Voor het opleggen van de maatregel moet er voldoende aannemelijkheid zijn. De hoofdregel is dat de betrokkene vooraf wordt gehoord omtrent het voornemen tot het opleggen van een maatregel. Alleen in bepaalde gevallen kan het horen achterwege worden gelaten: als er sprake is van spoed of indien het horen in de weg staat bij het bereiken van het doel van de beschikking. Dat zijn de uitzonderingen.
Vervolgens staat rechtstreeks beroep open bij de rechtbank. De bezwaarfase wordt overgeslagen, zodat sneller een rechterlijk oordeel wordt verkregen als dat nodig is. De rechtbank is verplicht de zaak versneld te behandelen. Bij de beoordeling van het beroep houdt de rechtbank rekening met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen.
In bepaalde gevallen kan de persoon aan wie de beschikking wordt opgelegd niet al het materiaal inzien. Daar hadden we vanmiddag ook een discussie over. Dan wordt er een beroep gedaan op geheimhouding. De rechter toetst of hier terecht een beroep op wordt gedaan en kan het materiaal inzien. Dat is de toetsing zoals we die nu hebben.
De heer Recourt (PvdA):
Dank, minister, het was alleen niet mijn vraag. Mijn vraag ging over de indringendheid van de toetsing. Een bestuursrechter laat over het algemeen een bestuur wat ruimte om een eigen afweging te maken en gaat daar niet vol op zitten. Maar juist na de kinderopvangtoeslagenaffaire is daar discussie over gekomen. Moet die bestuursrechter niet wat indringender toetsen? Daarom haalde ik in mijn termijn ook de heel recente uitspraak aan van de grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Die zegt: nee, als de impact groter is, dan gaan we ook indringender toetsen. Hoe zit dat in dit geval?
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
Dat uitgangspunt zal ook gevolgen hebben voor de toetsing van de maatregelen uit deze wet. Dat zal daarin doorwerken. Het is wellicht goed om te zeggen dat het goed is om dat inzicht, dat nieuwe besluit of hoe je het ook wilt formuleren, hierop van toepassing te laten zijn. Hier was de toetsing ook echt al indringend. Het is altijd goed om te kijken of het voller en zwaarder kan en moet. Dat gaat hier ook voor gelden.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2021/2022, nr. 19, item 21
-
22 februari 2022
toezegging gedaan
Toezegging Positie verkoper meenemen in evaluatie (35.734) (T03386)
De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Recourt (PvdA), Meijer (VVD) en Bezaan (PVV), toe om de positie van de verkoper mee te nemen in de evaluatie en de uitkomsten van deze evaluatie toe te sturen aan de Kamer.
Nummer | T03386 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 12 april 2022 |
Deadline | 1 januari 2026 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. I.A. Bezaan (PVV) drs. H.J. Meijer (VVD) mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | consumentenbescherming |
Kamerstukken | Implementatiewet richtlijnen verkoop goederen en levering digitale inhoud (35.734) |
Handelingen I 2021-2022, nr. 25, item 3 – blz. 1-2
De heer Recourt (PvdA):
Binnen Europa bestaat al langer de regel dat, als je bijvoorbeeld een wasmachine koopt die na een halfjaar stukgaat, het vermoeden bestaat dat je als consument een ondeugdelijke wasmachine hebt gekocht en geleverd hebt gekregen. Je hoeft voor herstel van de schade als consument dan niets meer aan te voeren dan dat de wasmachine niet meer doet wat je van die wasmachine mag verwachten, de zogenaamde non-conformiteit. Juridisch gaat het dan om een bewijsvermoeden. Je wordt geacht als consument je bewijs dat het product niet voldoet al geleverd te hebben. De verkoper kan, als hij het daar niet mee eens is, tegenbewijs leveren. De bewijslast blijft dus waar die is, namelijk bij de koper. De koper wordt een zogenaamd "kontje" gegeven bij het leveren van bewijs.
Ik vraag de minister meteen of ik dat zo goed zie, want ik heb inmiddels een alweer wat ouder arrest gezien van het hof Arnhem, van 2 mei 2006, dat met het oog op de Engelse, Franse en Duitse tekst van de al wat oudere richtlijn op dit punt beredeneerde dat je juist wel over een omkering van de bewijslast moet spreken. Dat bevreemdde mij, want de essentie van een richtlijn lijkt mij toch dat de Europese norm wordt omgezet in nationaal recht, en dat er dus ook ruimte is voor het misschien wel typisch Nederlandse bewijsvermoeden. Dat bewijsvermoeden staat ook letterlijk in de wet die we vandaag behandelen. Daarom, met het oog op toekomstige jurisprudentie, graag een duiding door de minister. Voor de afweging van de partijen voor wie ik vandaag spreek, maakt het overigens niet uit of het nu gaat om een omkering van de bewijslast of een bewijsvermoeden. Hierover later meer.
Voor nu: de termijn waarbinnen je dit bewijsvermoeden binnen de héle EU als consument krijgt, wordt dus verlengd van een halfjaar naar een jaar. Dat is een goede zaak.
Hier denken Nederlandse paardenhandelaren anders over. Zij stellen dat dieren, en in het bijzonder paarden, geen wasmachines zijn en daarmee ten onrechte onder die verlengde termijn van het bewijsvermoeden vallen. De verlengde termijn zal leiden tot méér onterechte claims van non-conformiteit en daarmee tot schade voor de handelaren, maar ook tot maatschappelijke schade, stellen zij, want tot meer procedures. Vandaag is de vraag aan de orde of deze claim terecht is en zo ja, of dit dan moet leiden tot een uitzondering op de algemene regel voor, in het bijzonder, de handel in dieren. Aan deze vraag zit een inhoudelijke en een staatsrechtelijke kant, te beginnen met de inhoud.
De SP, GroenLinks en de Partij van de Arbeid zijn het met de paardenhandelaren eens dat dieren geen wasmachines zijn. Het zijn levende wezens die kunnen lijden en zij verdienen extra wettelijke bescherming. Dit maakt dat naast het belang van verkoper en consument een derde belang moet worden meegenomen bij deze wetgeving, en dat is het dierenbelang. Ik vind het sowieso al ongemakkelijk en bijna ongepast om een dier juridisch als consumentengoed te beschouwen. Dat gaat namelijk voorbij aan de intrinsieke waarde van het dier zelf, maar voor vandaag gaat deze discussie dan weer voorbij aan de strekking van de wet die we behandelen, dus ik laat dat ethische debat hier voor wat het is.
In z'n algemeenheid kan worden gesteld dat dierwelzijn is gebaat bij een verlenging van de termijn van het bewijsvermoeden na een jaar. Het zal een stimulans zijn om bijvoorbeeld heupdysplasie bij honden zo veel mogelijk tegen te gaan. Ik heb in de memorie van antwoord van de minister van 22 maart jongstleden gelezen dat de regering hier ook zo over denkt.
Consumentenbelang en dierenbelang zijn dus gebaat bij een verlenging van de termijn naar een jaar. Blijft over de vraag of het in het belang is van de verkoper van dieren, in het bijzonder van paarden, en of hun belang onredelijk geschaad wordt door deze verlenging.
Hierover hebben de fracties namens wie ik spreek de volgende vragen. De wet heeft als doel harmonisatie binnen de EU. Stel, Nederland maakt met een klein aantal andere goederen en levering digitale inhoud landen een uitzondering op die Europese regels en vergroot de consumentenbescherming voor verkoop van dieren niet. Bestaat dan de kans dat kopers van paarden uitwijken naar landen waar die betere consumentenbescherming wél wordt geboden?
Dan de juridische bescherming van de verkoper. Een keuring van een duur paard lijkt standaard. Daarmee lijkt de juridische positie van de verkoper een stuk sterker. Keuring kan immers als een zeer sterk tegenbewijs, dan wel bewijs van het tegendeel worden tegengeworpen aan het bewijsvermoeden, waardoor de bal om te bewijzen dat het dier non-conform was weer bij de consument ligt. Toch zal ook een keuring niet alle medische aspecten van het paard kunnen afdekken. Er zal altijd discussie mogelijk blijven of een afwijking, zoals luchthappen, is ontstaan voor of na de verkoop. Dat is nu ook al het geval. Jurisprudentie laat zien dat de rechter met regelmaat de verkoper in het gelijk stelt, ondanks dat nu al geldende bewijsvermoeden van een halfjaar.
Hierbij is van belang dat hoe langer de tijd die is verstreken na verkoop, hoe groter de kans is dat dit soort aandoeningen na verkoop zijn ontstaan. Kortom, de juridische positie van de verkoper verbetert naarmate de tijd verstrijkt, ook met een verlengd bewijsvermoeden voor de consument. Mijn vraag aan de minister: kan de minister een inschatting maken van de gestelde juridische en daarmee financiële risico's voor deze bedrijfstak?
Handelingen I 2021-2022, nr. 25, item 3 - blz. 2-3.
De heer Meijer (VVD):
Voorzitter. Vandaag ligt hier een wetsvoorstel voor dat ertoe strekt twee Europese richtlijnen te implementeren, richtlijnen die bijdragen aan de verwezenlijking van een hoog en zo uniform mogelijk niveau van consumentenbescherming, door een aantal aspecten in het overeenkomstenrecht te harmoniseren. Een belangrijke vernieuwing ten opzichte van het huidige consumentenkooprecht is dat de Richtlijn verkoop goederen nu ook expliciet zaken met digitale elementen betreft en daaraan ook aangepaste rechten voor consumentenkopers jegens de verkoper koppelt. Een belangrijke wijziging is daarnaast — het is al even genoemd — dat de duur van de omkering van de bewijslast van de handelaar is verlengd van zes maanden naar een jaar.
Meneer de voorzitter. Er is van alles te zeggen over de diverse onderdelen van het wetsvoorstel, maar dat is in onze ogen in de Tweede Kamer al zorgvuldig gedaan. Daarom wil ik mij vandaag beperken tot de verlenging van die termijn van zes naar twaalf maanden, en dan in het bijzonder voor levende dieren. Ook daarover zijn in de Tweede Kamer argumenten gewisseld, maar de besluitvorming leek mij niet helemaal in overeenstemming te zijn met het gevoelen van de meerderheid in de Tweede Kamer. Daarom kom ik er nu op terug. Dat hebben we ook al gedaan in de schriftelijke voorbereiding van dit debat, maar de minister bleef daarin onbeweeglijk. Het was een beetje een herhaling van zetten.
Voorzitter. Het gaat erom dat de verkoop van levende dieren ook onder deze verlenging van de termijn valt. Vanuit de hippische sector, maar ook vanuit MKB-Nederland en VNONCW zijn daar kritische kanttekeningen bij geplaatst. De minister benadrukt het argument van dierenwelzijn nogal, maar ik denk dat wij over het dierenwelzijn niet van mening verschillen. Het gaat ons meer om de praktische kant van het geheel. Hoe langer de termijn wordt, hoe moeilijker het voor de verkoper wordt om aan te tonen dat een gebrek bijvoorbeeld bij een paard niet aanwezig was op het moment van aflevering.
We hebben ook de indruk dat in de huidige regelgeving het dierenwelzijn niet op orde is. Maar naast deze argumenten van consumentenbescherming en dierenwelzijn betoogt de minister ook dat één termijn voor alle soorten producten bijdraagt aan duidelijkheid, rechtseenheid en rechtsgelijkheid. De minister gaat er daarbij aan voorbij dat zijn opstelling juist leidt tot een ongelijk speelveld, want als ik goed ben geïnformeerd, maken Frankrijk en Denemarken gebruik van de mogelijkheid om de verkoop van levende dieren uit te sluiten van de werking van de richtlijn. België overweegt dat en Duitsland heeft gekozen voor een termijn van zes maanden. Dat betekent dat de minister de hippische sector in Nederland met een omzet van meer dan 1 miljard euro onnodig in een ongelijke uitgangspositie brengt.
In zijn schriftelijke reactie gaat de minister daar een beetje aan voorbij. Ik wil hem daarom vragen om in zijn beantwoording misschien toch iets over dat internationale speelveld te zeggen. Ik zal de discussie die in de Tweede Kamer heeft plaatsgevonden, niet verder herhalen, maar de heer Ellian heeft bij die behandeling een amendement ingediend om wat betreft consumentenverkoop van een levend dier, indien zich een afwijking openbaart van hetgeen is overeengekomen, de bewijslast voor de verkoper op zes maanden te houden. Zoals ik aangaf was dat amendement in overeenstemming met het gevoelen van de meerderheid van de Tweede Kamer op dat punt. Ik heb reden om aan te nemen dat ook in deze Kamer de meerderheid positief ten opzichte van de inhoud van dat amendement staat.
Graag hoor ik van de minister hoe hij met deze opvatting wil omgaan, ook in relatie tot de verdere behandeling van het wetsvoorstel. Van dat antwoord zal afhangen of ik in de tweede termijn een uitspraak van de Kamer zal vragen en hoe ik mijn fractie dan ook zal adviseren over de verdere afhandeling van dit wetsvoorstel.
Handelingen I 2021-2022, nr. 25, item 3 - blz. 5
Mevrouw Bezaan (PVV):
(…)
Uit de praktijk blijkt dat de termijn van zes maanden, weliswaar met wat haken en ogen, redelijk werkbaar is. Het verlengen van deze periode met nog eens zes maanden is dat volgens de PVV niet. De periode waarin de verkoper van een paard te maken kan krijgen met allerlei claims die moeilijk weerlegbaar zijn, wordt met de invoering van deze wet verdubbeld. Antidatering kan vaak maar tot drie maanden terug. Met antidatering bedoel ik dan het vaststellen wanneer de aandoening aanwezig was.
De consequentie van de omkering van de bewijslast is dat dit resulteert in een achteruitgang van de rechtspositie van de verkopende partij. Want hoe verder in het jaar, hoe moeilijker het wordt voor de verkopende partij om aan te tonen dat een gebrek niet aanwezig was op het moment van levering. We hebben het hier over levende dieren. Hoe een dier behandeld en gehuisvest wordt, heeft meer dan bij andere producten directe en hevige invloed op de gezondheid van het dier. De manier van het gebruik van het levende dier door de koper kan dus de staat van het levende dier negatief beïnvloeden. De verkoper heeft daar helemaal geen invloed op.
(…)
Handelingen I 2021-2022, nr. 25, item 3 – blz. 8
Minister Weerwind:
Meneer de voorzitter. Graag ga ik in op de vragen die mij gesteld zijn. Ik start met de omkering van de bewijslast levende dieren. Een aantal van u vraagt om de termijn van twaalf naar zes maanden terug te brengen. Als eerste. De Tweede Kamer heeft een daartoe strekkend amendement verworpen. Mij rest niets anders dan het voorstel te beoordelen zoals het is aangenomen door de Tweede Kamer. Ik sta dan ook achter het wetsvoorstel zoals het nu bij u voorligt. De bescherming van de consument gaat wat mij betreft voor op die van de verkoper. Ook is het voorstel in het belang van dierenwelzijn en dierengezondheid. Een langere termijn van omgekeerde bewijslast stimuleert mijns inziens fokkers tot het beter waarborgen van het dierenwelzijn. Eén termijn voor alle soorten producten — zaken, digitale producten en diensten, en ook dieren — draagt bij aan de duidelijkheid, de rechtseenheid en de rechtsgelijkheid in de praktijk.
Een verkoper is verder niet zonder meer aansprakelijk als een dier in het eerste jaar na levering een gebrek vertoont. Hij kan het bewijsvermoeden weerleggen. Neem bijvoorbeeld de verkoper van een sportpaard. Ik neem u mee in die casus. Het paard is na drie maanden kreupel. Het is dan aan de verkoper om aan te tonen dat hij een fit paard leverde, bijvoorbeeld door de medische keuringen die hij aan de voorkant heeft laten verrichten. Ik hoor achterliggende zorgen bij een enkele senator hier vandaag aanwezig over de gevolgen voor de positie van de verkoper. Ik spreek dan ook de bereidheid uit die zorgen, u gehoord hebbend, expliciet mee te nemen in de evaluatie die binnen twee jaar na invoering van het wetsvoorstel zal plaatsvinden. Ik heb immers ook tegen de Tweede Kamer gezegd dat ik deze wet na twee jaar wil evalueren. Natuurlijk zal ik u dan ook op de hoogte stellen van de resultaten van die evaluatie.
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2021/2022, nr. 25, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 januari 2026
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
12 april 2022
toezegging gedaan
Toezegging Geconsolideerde wetteksten (35.788) (T03434)
De minister van Algemene Zaken zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Bredenoord (D66), toe dat de minister voor Rechtsbescherming met de Eerste Kamer in gesprek zal gaan over het aanleveren van geconsolideerde wetteksten en de Kamer schriftelijk zal informeren over de voortgang.
Nummer | T03434 |
---|---|
Status | deels voldaan |
Datum toezegging | 15 februari 2022 |
Deadline | 1 januari 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Prof.dr. A.L. Bredenoord (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | doorlopende wetteksten |
Kamerstukken | Kabinetsformatie 2021 (35.788) |
Handelingen I 2021/22, nr. 17, item 3 - blz. 24
Mevrouw Bredenoord (D66):
Voorzitter. Mijn fractie ziet evenals de staatscommissie parlementair stelsel de toegevoegde waarde van de Eerste Kamer als deeltijdparlement. We behouden hierdoor enige afstand van het krachtenspel in de Tweede Kamer en wij nemen onze vakkennis en maatschappelijke ervaring mee bij de beoordeling van wetgeving. Echter, als wij onze parttime rol optimaal willen benutten, dan vraagt dit ook iets van het kabinet. We hebben minimale ondersteuning en onze tijd is begrensd. Een gedegen informatievoorziening vanuit de regering is dus noodzakelijk. Concreet doelt mijn fractie daarmee op het tijdig leveren van stukken en het niet uit het oog verliezen van toezeggingen. Daarnaast is het moeilijk om uit stukken op te maken welke wijzigingen er door de Tweede Kamer zijn aangebracht. Tegenwoordig krijgen wij met een versnipperde Tweede Kamer steeds meer geamendeerde wetgeving op ons bureau. In 2014 riep collega Postema van de Partij van de Arbeid via een motie de regering op om bij novelles geconsolideerde wetteksten op te nemen om voorgestelde wetswijzigingen inzichtelijk te maken. Deze motie is in 2018 komen te vervallen en daarmee niet uitgevoerd. Kan de regering uitleggen waarom deze motie niet is uitgevoerd? Zeker bij complexe wetgeving en wetgeving die flink is veranderd door moties en amendementen is het erg lastig om hier ons werk naar behoren te vervullen. Daarom zou het aanleveren van geconsolideerde wetsteksten de default moeten zijn, een enkele uitzondering daargelaten, als het bijvoorbeeld om spoedwetgeving gaat. Kan de regering toezeggen dat de senaat voor toekomstige wetgeving in principe een geconsolideerde wettekst krijgt aangeleverd, tenzij er overwegende redenen zijn om dat niet te doen? Ik overweeg op dit punt een motie in tweede termijn.
Handelingen I 2021/22, nr. 17, item 7 - blz. 56-57
Minister Rutte:
Ik ben graag bereid om gevolg te geven aan de wens om bij wijzigingswetten geconsolideerde versies van de te wijzigen wetten mee te sturen. Dat was een vraag van D66. In dat verband is er al enige tijd op ambtelijk niveau overleg gaande tussen de minister voor Rechtsbescherming en de Eerste Kamer over hoe we daar uitvoering aan moeten geven. De minister voor Rechtsbescherming, Franc Weerwind, gaat daarmee door. Die teksten zijn op dit moment niet al te standaard beschikbaar. Het vraagt een aparte actie om deze teksten op te laten stellen.
Mevrouw Bredenoord (D66):
Dank voor deze toezegging. Is het ook mogelijk om hier een datum aan te koppelen? Kunnen we bijvoorbeeld zeggen dat we dat vanaf 1 mei gaan doen? Ik weet dat er gesprekken zijn, maar die lopen al best wel eventjes. Ik denk dat dat belangrijk is, want anders gaan wij dat in deze Kamer niet eens meer meemaken.
Minister Rutte:
Ik vraag even of ik ambtelijk bijgelicht kan worden. De wens is 1 mei; kan dat? Dat komt zo terug.
Handelingen I 2021/22, nr. 17, item 7 - blz. 60
Minister Rutte:
Dan was er ook nog de vraag over de geconsolideerde wetsteksten per 1 mei. Dat gaat niet per 1 mei. Het moet handmatig gebeuren en het is als generieke maatregel voor alle wijzigingswetten arbeidsintensief en een grote belasting voor de beschikbare wetgevingscapaciteit. Laat ik het zo doen dat de minister voor Rechtsbescherming het gesprek hierover voert met de Eerste Kamer en tijdig een brief stuurt met welke timing wel kan. Ik kan dat nu niet toezeggen, wordt mij hier gemeld op gezag van Franc Weerwind, de minister voor Rechtsbescherming. Het is een hele hoop werk, maar hij zegt graag toe daarover zo snel mogelijk een brief te sturen met de voortgang.
Brondocumenten
-
voortzetting debat naar aanleiding van de regeringsverklaring Verslag EK 2021/2022, nr. 17, item 7
-
-
debat naar aanleiding van de regeringsverklaring Verslag EK 2021/2022, nr. 17, item 3
-
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2025
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
5 juli 2022
nieuwe status: deels voldaan
Opmerking: Toezegging is deels voldaan met de technische briefing van 5 juli 2022 door het ministerie van J&V over de complexiteit van de uitvoering van motie 35.788, I en de behoeftepeiling onder de Kamerleden. -
15 februari 2022
toezegging gedaan
Toezegging Signalenbrief bevordering wetgevingskwaliteit (35.925 VI) (T03471)
De Minister voor Rechtsbescherming (Weerwind) zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Talsma (ChristenUnie) over aanbevelingen ter bevordering van de wetgevingskwaliteit, toe signalen uit de praktijk jaarlijks te bundelen en daarop middels een signalenbrief aan de Kamers inhoudelijk te reageren.
Nummer | T03471 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 31 mei 2022 |
Deadline | 1 januari 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. H.J.J. Talsma (ChristenUnie) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | knelpunten signalen wetgeving |
Kamerstukken | Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI) |
Handelingen I 2021-2022, nr. 31, item 3 – blz 28
De heer Talsma (ChristenUnie):
(…)
Is het kabinet bereid werk te maken van de aanbeveling om ook periodiek — het kwam al eerder aan de orde — de staat van de wetgeving onder de loep te nemen?
Meneer de voorzitter. Een andere bron voor zelfreflectie is wat we desgevraagd terugkregen van deskundigen in de voorbereidende bijeenkomsten voor dit debat over de staat van de rechtsstaat. Het zijn adviezen die mijn fractie ter harte wil nemen en die we ook willen onderstrepen door enkele hiervan hier en nu hardop te noemen.
Het eerste advies kwam al eerder aan de orde: wees zuinig met wetgeving. Volgens mij zei de voorzitter van het College van pg's er nog achteraan: en wees zuinig óp wetgeving. Wij nemen dat in ieder geval graag ter harte. Besteed aandacht aan de uitvoerbaarheid, al in de ontwerpfase van wetgeving. Hanteer de aanbevelingen ter bevordering van de wetgevingskwaliteit, zoals ze zijn aangereikt door de Raad van State. Draag bij aan respect en balans tussen de staatsmachten. Maatwerk hoeft niet de regel te zijn, maar de menselijke maat wel. Geef opvolging aan signalen die vanuit de praktijk worden afgegeven aan de wetgever, zoals bijvoorbeeld in de jaarverslagen van de Hoge Raad, de Raad van State, de Nationale ombudsman, de Raad voor de rechtspraak, het OM, de advocatuur en anderen. En niet in het minst, investeer structureel en substantieel in rechtspraak en rechtsbescherming.
Uiteraard voert het te ver om op dit alles nu dieper in te gaan. Wel vraag ik namens mijn fractie aan het kabinet of het, net als wij, werk wil maken van deze aansporing. In het bijzonder zou ik van het kabinet willen weten hoe de genoemde aanbevelingen ter bevordering van de wetgevingskwaliteit, afkomstig van de Raad van State, in de praktijk worden geïmplementeerd. Waar het gaat om de signalen vanuit de praktijk over hoofdpijn- en buikpijndossiers, uitvoeringsproblemen en onrechtvaardige effecten wil ik het kabinet vragen ons klip-en-klaar toe te zeggen deze signalen jaarlijks te bundelen en daarop in een signalenbrief aan beide Kamers inhoudelijk te reageren, zodat de discussie over mogelijke aanpassingen van wetgeving voortvarend van start kan. Natuurlijk ben ik graag bereid om daar een motie over in te dienen, maar zeker geluisterd hebbend naar het betoog van collega Backer wacht ik met veel belangstelling de reactie van het kabinet op dit punt af.
(…)
Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 30
Minister Weerwind:
Meneer de voorzitter. Het laatste belangrijke punt voor mij is de vraag om een toezegging dat signalen uit de praktijk jaarlijks gebundeld worden en dat daarop middels een signalenbrief aan de Kamers inhoudelijk door het kabinet wordt gereageerd. Dat was een vraag van senator Talsma van de ChristenUnie. Voor het zomerreces zullen de Tweede en de Eerste Kamer per brief geïnformeerd worden over de stand van zaken van de inventarisatie hardvochtige wet- en regelgeving, ter uitvoering van de motie-Ploumen/Jetten, en hoe daarmee is en verder wordt omgegaan. U hoort mij zeggen "voor het zomerreces". Ik weet dat dit tweeënhalve week van nu verwijderd is. Ik praat mijzelf in een galg met alles wat ik voor het zomerreces wil doen, maar er is mij verzekerd dat dit gaat lukken. Ik zeg liever "rond het zomerreces", want dat is politiek meer verantwoord, maar ik heb net "voor" gezegd.
Het kabinet wil voorkomen dat verbetermaatregelen over elkaar heen buitelen en dat alle signalen op één hoop worden geveegd. De onderwerpen en oorzaken van signalen verschillen in de praktijk namelijk heel sterk van elkaar. Indien signalen van onvolkomenheden niet puur uitvoerend of operationeel van aard zijn, zal bekeken worden of zij zijn terug te voeren op een knelpunt in beleid en wet- en regelgeving. Dan zal de opvolging ervan bij de context van het specifieke bijbehorende beleidsthema worden betrokken. Informatie aan het parlement daarover zal dan in de context van het specifieke beleidsthema plaatsvinden. Ik kies voor de continue dialoog hierover.
De dienstverlenende organisaties gaan werken met een zogenaamde stand van de uitvoering. Dat geeft zicht op geïdentificeerde knelpunten en maatregelen. Beide Kamers zullen hierover per brief worden geïnformeerd aan de hand van een overkoepelend document genoemd "staat van de uitvoering". Ik kan niet aangeven waar in de tijd dat komt, maar ik denk dat u het in het derde of vierde kwartaal moet verwachten. Ik herhaal het: het doel van die staat van de uitvoering is om inzicht te geven in de wijze waarop is en wordt omgegaan met signalen uit de praktijk.
Daarnaast wijs ik in dit verband ook op de vorig jaar door mijn voorganger aangekondigde staat van de wetgevingskwaliteit. Die breng ik eens per twee jaar uit. Voor die staat zal ik mede gebruikmaken van álle signalen die rechterlijke colleges hebben gegeven over de door hen geconstateerde problemen in wetgeving. Daarmee probeer ik het proces rond te maken.
(…)
Brondocumenten
-
voortzetting debat Staat van de rechtsstaat Verslag EK 2021/2022, nr. 34, item 7
-
debat Staat van de rechtsstaat Verslag EK 2021/2022, nr. 31, item 3
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
30 mei 2023
nieuwe deadline: 1 januari 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 mei 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 mei 2022
toezegging gedaan
Toezegging Hardheidsclausule (35.925 VI) (T03472)
De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Ganzevoort (GroenLinks), toe bij nieuwe wetten de vraag te stellen welk mechanisme bij die wet past (hardheidsclausule of iets anders) en dat op te nemen in de aanwijzing voor de regelgeving. Op die manier wordt het geborgd in het proces.
Nummer | T03472 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 21 juni 2022 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | nieuwe wetten regelgeving |
Kamerstukken | Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI) |
Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 31
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dank voor de beantwoording van de vragen over de hardheidsclausule. Ik snap wel dat de minister zegt dat je het misschien niet altijd op die manier moet doen en dat er soms misschien andere vormen voor zijn. Maar tegelijkertijd heeft dat het risico in zich dat het bij nieuwe wetten die langskomen toch een beetje tussen wal en schip valt. Mijn vraag zou dus zijn of de minister zich in de gedachte kan vinden dat bij wetten in ieder geval de vraag gesteld moet worden welk mechanisme nou bij die wet past: is dat een hardheidsclausule of iets anders? Als de minister het ermee eens is dat die vraag op z'n minst gesteld zou moeten worden, kan hij zich dan ook vinden in de gedachte dat dat dan eigenlijk ook zou moeten worden opgenomen in de aanwijzing voor de regelgeving? Dan blijft het niet bij een mooie gedachte, maar vinden we echt een manier om het echt te borgen in het proces.
Minister Weerwind:
Ik zat net te denken: hoe borgen wij dat? Ik kan makkelijk ja antwoorden en u geeft het antwoord impliciet. Dus twee keer ja.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Dank voor de toezegging.
Brondocumenten
-
voortzetting debat Staat van de rechtsstaat Verslag EK 2021/2022, nr. 34, item 7
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 mei 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 juni 2022
toezegging gedaan
Toezegging Juridische acties belangenorganisaties (35.925 VI) (T03473)
De Minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Dijk (SGP) en een opmerking van het lid Recourt (PvdA), toe te reflecteren op de vraag van het lid Van Dijk (SGP) over het ondernemen van juridische acties van belangenorganisaties op grond van artikel 305a van het Burgerlijk Wetboek.
Nummer | T03473 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 31 mei 2022 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. D.J.H. van Dijk (SGP) mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | Artikel 305a Burgerlijk Wetboek |
Kamerstukken | Begrotingsstaten Justitie en Veiligheid 2022 (35.925 VI) |
Handelingen I 2021-2022, nr. 31, item 11 - blz. 2
De heer Van Dijk (SGP):
(…)
Voorzitter. Met enige zorg slaat de SGP gade hoe de verschillende staatsmachten zich ten opzichte van elkaar ontwikkelen. We zien, bedoeld of onbedoeld, gaandeweg dat de rechter toch min of meer, of vaker, op de stoel van de politiek wordt geplaatst. Dat gebeurt door het toenemend aantal succesvolle rechtszaken op grond van het algemeen belang, boek 3 artikel 305a van het Burgerlijk Wetboek. Ik noem de klimaatzaak door Urgenda, de zaak over luchtkwaliteit door Milieudefensie en de zaak over het gebruik van algoritmes door het Nederlands Juristen Comité en Privacy First. Milieuorganisaties blijken meer dan gemiddeld actief te zijn. Nu lijkt het positief dat deze organisaties opkomen voor het algemeen belang. Het is echter wel de vraag hoe representatief deze organisaties zijn, terwijl de impact van deze zaken bijzonder groot is. Denk bijvoorbeeld aan de gevolgen voor de energierekening van burgers of voor het bedrijfsbelang van boeren. Ziet de minister het risico dat het primaat van de politiek wordt ondergraven als de rechter steeds vaker gaat bepalen hoe afwegingen in dat soort complexe dossiers moeten uitpakken? Zijn de juridische mogelijkheden voor civiele procedures niet te veel uitgedijd?
(…)
Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 33
De heer Van Dijk (SGP):
De minister reageerde op mijn vraag over het ondernemen van juridische acties van belangenorganisaties op grond van artikel 305a van het Burgerlijk Wetboek. Dat zijn vaak acties vanuit heel specifieke belangen, met dikwijls grote consequenties voor het algemeen belang, die worden gedaan door organisaties waarvan de representativiteit vaak buitengewoon gering is. Erkent u dat schuurpunt? Zou u daarop willen reflecteren? Zijn we daar gelukkig mee? Het is niet de vraag of dat de schuld van de rechter is of van de wetgever. Zijn we gelukkig met deze consequentie, deze uitkomst?
Minister Weerwind:
Er wordt mij om een zijnsoordeel gevraagd. Als de rechter heeft gesproken, zal ik dat als overheidsdienaar oppakken en uitvoeren en daar rekenschap van hebben. U heeft wel een punt. Ik hoor u zeggen: hoe representatief is het? Een vraag die ook door mijn hoofd gaat. Maar feit is: zij staan daar, zij hebben de wegen gebruikt die alle Nederlanders ter beschikking staan, en de rechter heeft uitspraak gedaan.
De heer Van Dijk (SGP):
Een helder antwoord, dank u wel daarvoor. Dan mijn vervolgvraag. De ideële organisaties die dat soort rechtszaken kunnen aanspannen, kunnen worden uitgezonderd van allerlei ontvankelijkheidsvereisten. Maar zou op het terrein van de representativiteit er toch niet een ontvankelijkheidsvereiste moeten gelden? Zou de minister niet moeten verkennen of dat wenselijk zou zijn?
Minister Weerwind:
Ik ga u een reflectie schuldig blijven. Ik wil hierover nadenken. Geef ik een antwoord, dan wil ik dat doordacht hebben. U stelt een hele principiële vraag.
Handelingen I 2021-2022, nr. 34, item 7 - blz. 34
De heer Recourt (PvdA):
(…)
Daarachter, in aansluiting op de vraag van de SGP, zeg ik: rechtspraak is geen democratie. Dus als je de rechter allieert met een vraag, dan vraag je vooral het recht te duiden. Dan hoef je helemaal geen meerderheid te vertegenwoordigen, maar je moet wel een zeker belang hebben bij het onderwerp. Is het zo dat de rechter bijvoorbeeld kijkt in de statuten van een stichting of een vereniging of daar aansluiting te vinden is bij het onderwerp?
(…)
Dan toch nog een klein puntje, in aanvulling op de vraag van de collega van de SGP: als belangenorganisatie kun je alleen aar een civiele zaak starten op het moment dat ook in de statuten een relatie tot die zaak is aangegeven.
Minister Weerwind:
Ik gaf net ook in de richting van de collega aan, zeg ik tegen de heer Recourt, dat ik hier goed op wil reflecteren. Ik wil hier goed over doordenken. Ik hoor van de heer Recourt een suggestie, als ik het zo mag vertalen, die ik meeneem. Ik gaf net al aan dat het om iets heel principieels gaat, dus daar wil ik eerst goed over nadenken in plaats van daar voor de vuist weg op te antwoorden.
(…)
Brondocumenten
-
voortzetting debat Staat van de rechtsstaat Verslag EK 2021/2022, nr. 34, item 7
-
voortzetting debat Staat van de rechtsstaat Verslag EK 2021/2022, nr. 31, item 11
-
28 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een nader schriftelijk overleg met de staatssecretaris Rechtsbescherming over de toezegging Juridische acties belangenorganisaties
Voor kennisgeving aangenomen op 28 januari 2025.
EK, AP
-
-
24 september 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
19 juni 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister voor Rechtsbescherming over de toezegging Juridische acties belangenorganisaties
EK, AN
-
-
Bijlage: Beantwoording schriftelijke vragen Tweede Kamer inzake de reactie op de gewijzigde motie van het Tweede Kamerlid Stoffer over verkennen nadere vereisten representativiteit collectieve actie
-
-
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
11 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
4 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
27 juni 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juni 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de minister voor Rechtsbescherming over eisen aan representativiteit juridische belangenorganisaties met een ideëel doel
EK, AJ
-
-
brief van de minister voor Rechtsbescherming aan de Tweede Kamer van 17 april 2023 over eisen aan representativiteit juridische belangenorganisaties met een ideëel doel
-
-
30 mei 2023
nieuwe deadline: 1 juli 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
23 mei 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
31 mei 2022
toezegging gedaan
Toezegging Reflectie op hoe om te gaan met signalen uit de praktijk (35.871) (T03538)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Talsma (ChristenUnie), toe dat zij zal reflecteren op de vraag: hoe ga je om met signalen uit de praktijk? De Minister is van plan om deze reflectie te geven bij het behandelen van volgende wetsvoorstellen in de Eerste Kamer.
Nummer | T03538 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 14 februari 2023 |
Deadline | 1 januari 2027 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. H.J.J. Talsma (ChristenUnie) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | rechtspraktijk reflecteren signalen wetsvoorstellen |
Kamerstukken | Verhoging wettelijk strafmaximum doodslag (35.871) |
Handelingen I 2022-2023, nr. 19, item 8 - blz. 30.
De heer Talsma (ChristenUnie):
(…)
“De minister stelt in de beantwoording droogjes en correct vast dat bij de verhoging van het strafmaximum op moord in 2006 niet het strafmaximum op doodslag verhoogd is. Had daar dan niet de reflectie bij gekund dat dat met het oog op de onderlinge samenhang, die er al is sinds 1886, achteraf gezien misschien wel beter zou zijn geweest? Graag nodig ik de minister nogmaals uit tot een moment van reflectie en roep ik haar op de indruk van casusgedreven wetgeving glashelder weg te nemen.”
Handelingen I 2022-2023, nr. 19, item 8 - blz. 34.
De heer Talsma (ChristenUnie):
“Dank u zeer, meneer de voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording en ook voor de openhartige reflectie. Ik heb daar nadrukkelijk om gevraagd en ook gekregen. Ik zeg de minister daarvoor dank. Ik ben blij dat ze bij herhaling heeft benadrukt in te stemmen met de wat ik toch maar een wetssystematische benadering blijf noemen. Ik hoop dat dit een mooi vervolg gaat krijgen, al was het maar naar aanleiding van de motie van collega Veldhoen.
Twee dingen blijven nog wel even door mijn hoofd spoken. Die leg ik in tweede termijn toch nog graag op de regeringstafel. Een aantal keren heeft de minister gesproken over "signalen uit de praktijk", "de roep vanuit de praktijk" en "het knelt in de praktijk". Ik ga niet de discussie overdoen of het nou twee of veel meer voorbeelden zijn. Dat deed mijn gedachten uitgaan naar een andere kwestie waarbij ik me afvroeg of die voor de minister ook een aanleiding zou zijn om iets te gaan doen, want daar knelt het ook in de praktijk. Die kwestie leg ik toch even voor. Ik doe dat niet om de minister in tweede termijn te overvallen om een concrete uitspraak uit te lokken, maar ik vind het wel aardig om even te horen hoe de minister daarover denkt. Het deed mij namelijk denken aan een uitspraak van de rechtbank Amsterdam in de bekende koperzaak. Ik heb opgezocht dat die is gedaan op 28 november 2016. Die zaak gaat niet over de metaalsoort koper. Het onderzoek heette koper en ging over een enorm wapenarsenaal van meer dan 100 zware vuurwapens en allerlei andere attributen die een fatsoenlijk mens niet wil hebben, en de criminele organisatie daarachter. De rechtbank Amsterdam kwam tot de overweging in dat vonnis van 28 november 2016 dat de maximumstraf voor die 100 wapens niet meer was dan vier jaar op grond van de Wet wapens en munitie en die voor de criminele organisatie hooguit zes jaar. Kijkend naar de samenloopregels waar we het met elkaar over gehad hebben, kun je tot een straf komen van maximaal acht jaar. De rechtbank heeft nadrukkelijke overwegingen gemaakt: "We hadden wel meer willen geven. We hadden misschien wel die tien jaar, zes plus vier, op z'n minst willen geven, maar dat mag niet." Ziedaar een voorbeeld dat het knelt in de praktijk, dat er een signaal wordt afgegeven en dat de praktijk roept. Via deze weg vraag ik de minister hoe zij in de toekomst op dit soort roepende, knellende signalen gaat reageren. Wat kunnen we wat dat betreft van haar verwachten en welke afwegingen maakt zij daarin?”
Handelingen I 2022-2023, nr. 19, item 8 - blz. 37.
Minister Yesilgöz-Zegerius:
(…)
“Dan de heer Talsma. Als het mag, zou ik graag een andere keer terugkomen op zijn aanvullend verzoek om reflectie. Ik wil graag naar de specifieke uitspraak kijken. In algemene zin — maar ik vind dat ik daarmee zijn fundamentele vraag tekort doe — zou ik nu misschien het volgende kunnen zeggen. Als je in de praktijk signalen hoort, hoe ga je daar dan mee om? Als je er één pakt en je maakt daar een hele wet op, ben je dan incidentgedreven bezig? Hoe werkt dat? Specifiek noem ik de Wet wapens en munitie. Wij hebben nu een nieuw rapport liggen. Wij zijn het aan het herzien. Het zou kunnen dat daar allerlei adviezen bij zitten waarbij je, ter ondersteuning en inkleuring, bepaalde uitspraken betrekt. Ik zou daar heel graag wat dieper op willen ingaan. Wellicht kan ik dit bij elke volgende wetsbehandeling gebruiken als haakje om daar met elkaar bij stil te staan. Dat zal ik dan verwerken in mijn inbreng, als de heer Talsma dat een fijne route vindt. Het kan ook schriftelijk, maar misschien is het wat dynamischer en prettiger als we dat in het debat betrekken.”
De voorzitter:
“Dank u wel, minister. Mevrouw Veldhoen.”
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
“De minister antwoordde op een vraag van de heer Talsma, die volgens mij heel relevant is, dat zij gaat kijken hoe daarmee moet worden omgegaan in de toekomst. Dat is precies waarom het door mij gevraagde onderzoek zo belangrijk is. Er kunnen meer van dit soort vragen opkomen en dan is het belangrijk dat het wetsystematisch wordt benaderd.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Ik heb de vraag van de heer Talsma meer als volgt gehoord: hoe reflecteer je nou als dat soort signalen komen, naast de onderzoeken en de systematiek die wij hebben? Ik heb 'm misschien iets te veel gehoord in de sferen van de Eerste Kamer als reflectie en hoe we daarmee omgaan, maar zo heb ik 'm wel geïnterpreteerd. Als we terugvallen op de feiten en de onderzoeken die we hebben … We hebben namelijk jaarlijks onderzoeken naar de effectiviteit van straffen. Maar volgens mij was het een diepere vraag, waarbij we ook met elkaar het vraagstuk delen: hoe weeg je dat? Dat is volgens mij niet te ondervangen in een onderzoek. Het is juist aan de wetgever, de politiek en aan de debatten die we hier hebben om te bepalen hoe wij vinden dat we dat soort zaken moeten wegen, ook in een veranderende samenleving en omgeving.”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2022/2023, nr. 19, item 8
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 januari 2027
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 februari 2023
toezegging gedaan
Toezegging Veiligheidsmonitor altijd naar Kamer sturen (35.871) (T03539)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks), toe dat de Veiligheidsmonitor ook naar de Eerste Kamer zal worden gestuurd.
Nummer | T03539 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 14 februari 2023 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | legisprudentie |
Onderwerpen | Veiligheidsmonitor wetenschappelijk onderzoek zwaarder straffen |
Kamerstukken | Verhoging wettelijk strafmaximum doodslag (35.871) |
Handelingen I 2022-2023, nr. 19, item 8 - blz. 24
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
(…)
“Een ander punt is: onder de antwoorden van de minister zit de aanname dat het land veiliger wordt van zwaarder straffen. Ik vraag me af of er wetenschappelijk onderzoek is waar dat uit blijkt. Ik heb dat namelijk niet kunnen vinden. Ik kan me voorstellen dat de minister dat niet paraat heeft, maar misschien kan zij uitzoeken of dat het geval is. Ik ben benieuwd of wetenschappelijk bewezen is dat zwaarder straffen tot meer veiligheid leidt.”
Handelingen I 2022-2023, nr. 19, item 8 - blz. 36
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Dan had mevrouw Veldhoen nog een antwoord tegoed. Dat ging over het wetenschappelijk onderzoek naar de vraag of gesteld kan worden dat zwaarder straffen tot meer veiligheid leidt. Dergelijk onderzoek is in dit verband niet aanwezig, mede om de redenen die ik net aangaf. Wel is er natuurlijk de Veiligheidsmonitor. Daarin zie je heel veel tendensen en ontwikkelingen. Daar vallen we op terug om te kijken hoe effectief ons beleid is. Als ik mij niet vergis, komt de Veiligheidsmonitor ook altijd naar de Eerste Kamer. We zullen er zeker voor zorgdragen dat dit ook gebeurt. Misschien kan ik daarbij stilstaan bij een van de andere wetten die ik hier hoop te verdedigen.”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2022/2023, nr. 19, item 8
-
14 februari 2023
toezegging gedaan
Toezegging Evaluatie Wet introductie gecombineerde geslachtsnaam wordt naar voren gehaald (35.990) (T03586)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden De Boer (GroenLinks), Backer (D66) en Recourt (PvdA), toe dat de evaluatie van de Wet introductie gecombineerde geslachtsnaam naar voren wordt gehaald, daarbij wordt heel breed naar de vangnetregeling gekeken.
Nummer | T03586 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 14 maart 2023 |
Deadline | 1 januari 2027 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Jhr.mr. J.P. Backer (D66) Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | dubbele achternamen evaluaties vangnetregelingen |
Kamerstukken | Introductie gecombineerde geslachtsnaam (35.990) |
Handelingen I 2022-2023, nr. 22, item 6 - blz. 2
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
(…)
“Voorzitter. Zoals gezegd zijn onze fracties blij met de introductie van de mogelijkheid om te kiezen voor een gecombineerde geslachtsnaam. Maar zoals u heeft kunnen horen, zijn wij niet te spreken over het niet aanpassen van de vangnetnorm. Ik hoop dat de minister kan toezeggen deze norm zo spoedig mogelijk wél te zullen aanpassen. In dat geval kunnen onze fracties zeker voor het wetsvoorstel stemmen. Als hij deze toezegging niet kan doen, wordt dat lastig.”
Handelingen I 2022-2023, nr. 22, item 6 - blz. 4
De heer Backer (D66):
(…)
“Er is geëvalueerd of het stelsel van de gekozen naam werkt. Bij minder dan 10% van de aangiftes bleek dat het kind de naam van de man draagt en niet van de vrouw. De vraag is natuurlijk: kon men het er niet over eens worden of zijn dat nog steeds de zeden en opvattingen in het overgrote deel van Nederland? Of is er toch sprake van een frictie die niet aan de oppervlakte is gekomen? Mijn vraag aan de minister is: is er in die opvattingen werkelijk verandering gekomen en is daar ook onderzoek naar gedaan? Is er sprake van een disconnect tussen de opvattingen, die veranderd zijn, en het handelen daarnaar, namelijk het werkelijk veranderen van de keuze? Je zou zeggen dat door het aantal huwelijken of geregistreerde partnerschappen waarin de andere naam voorkomt, dat zou toenemen, maar dat is niet het geval.
Het wetsvoorstel van vandaag laat die keuze intact. Dat is in feite iets van de vorige wetgever.
(…)
Ook ons hebben zeer serieuze brieven bereikt van het College voor de Rechten van de Mens. Mevrouw De Boer wees daarop. Wat niet door haar werd vermeld — of ik heb het gemist — is dat er in de Tweede Kamer een amendement is ingediend door de leden Mutluer en Bromet, waarin staat dat er een andere vangnetregeling moet komen, omdat de vangnetregeling in het huwelijk en het geregistreerd partnerschap mogelijk discriminerend zou zijn. Als de echtgenoten er niet uitkomen, zou de alfabetische volgorde beslissend zijn. Dat amendement is verworpen. Dan kun je natuurlijk een institutionele vraag stellen: moeten we een verworpen amendement hier weer opbrengen? Of is het zo evident discriminerend dat het hier niet zou mogen passeren? Dat is eigenlijk de stelling van mevrouw De Boer. Dat is een van de redenen waarom ik net in mijn interruptie zei: is het zo discriminerend en zo schrijnend?
Eén: is het in het Nederlands personen- en familierecht evident dat de verdragen rechtstreeks werken? Twee: hoe- veel ruimte is er voor de nationale wetgever om daar zijn keuzes in te maken? In de beoordeling van onze fractie geeft het voorliggende wetsvoorstel er een optie bij, die de zorgen over discriminatie in zekere zin mitigeert. Er komt meer evenwicht in de posities, omdat er in principe ook geen verliezers meer hoeven te zijn. De man kan de naam houden. De vrouw wint terrein, want het is geen digitale keuze meer. De moeder kan haar naam toevoegen, en zo kunnen er ook geslachtsnamen blijven bestaan die anders verloren zouden gaan.
Naar mijn voorlopige oordeel valt niet in te zien waarom in de zin van discriminatie het alfabet beslissender en rechtvaardiger zou zijn dan wat er nu is, maar ik hoor graag wat de minister daarover zegt. Want je zal maar Zijlstra of Zwijnsbergen heten; dan ben je in deze discussie natuurlijk wel zeer op achterstand gezet. Ziet de minister nog nieuwe of andere argumenten die, sinds dit in de Tweede Kamer is behandeld, zijn genoemd, onder anderen door mevrouw De Boer maar ook in de literatuur, en die aangeven dat dat amendement eigenlijk toch wel had moeten worden aangenomen en dat een reparatie op zijn plaats zou zijn?”
Handelingen I 2022-2023, nr. 22, item 6 - blz. 6
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
“Ik denk dat het goed is om het echt even heel scherp te krijgen. Ik pak even door op de discussie die de heer Backer en de heer Recourt net hadden en ik interrumpeer ook naar aanleiding van uw vraag aan mij over de jurisprudentie. Wat er met deze wet nu natuurlijk verandert ten aanzien van de vangnetnorm, is dat er potentieel een ander vangnet bij is gekomen. Het vangnet had vroeger alleen de optie van óf de moeder óf de vader. Met het introduceren van de gecombineerde geslachtsnaam creëer je in beginsel de mogelijkheid van een vangnet met een gecombineerde geslachtsnaam. Of dat nou alfabetisch is of niet, is eigenlijk een minor punt voor mij. Met de introductie van de gecombineerde geslachtsnaam creëer je de mogelijkheid om ook een vangnet te maken met de gecombineerde naam, wat ontegenzeggelijk minder discriminerend is dan als het vangnet óf de vader óf de moeder is. Kunt u daar misschien nog even op reageren? Dat staat nog los van de alfabetische volgorde.”
De heer Backer (D66):
“Daar zijn we het volgens mij over eens.”
Handelingen I 2022-2023, nr. 22, item 6 - blz. 15
Minister Weerwind:
(…)
“We komen nu bij de vangnetnorm, het laatste kopje dat ik heb. Ik heb de zorgen van enkele van de senatoren scherp beluisterd. Ik ga mijn standpunt proberen te duiden ten aanzien van de vangnetnorm. Ik hoor duidelijk onzekerheid en onrust in deze Kamer. Ik sta achter het wetsvoorstel zoals dat hier ligt. Ik sta achter die vangnetnorm. Maar ik vind tegelijkertijd dat het ook zaak is dat we nu praktijkervaring moeten opdoen. Wetsvoorstellen worden na vijf jaar geëvalueerd. Ik wil de evaluatie naar voren halen. In die evaluatie wil ik ook heel specifiek weten hoe Nederland heeft gereageerd op de vangnetnorm. Wat kunnen we daarvan leren? Welke ontwikkelingen zie je in het buitenland? Ik ga dus niet zomaar kijken, maar ik ga heel breed kijken. Tijdens de lange beantwoording die ik over de vangnetnorm ga geven, verzoek ik u met klem om dit in uw achterhoofd te houden.”
Handelingen I 2022-2023, nr. 22, item 6 - blz. 18
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
(…)
“Ik ben blij met de toezegging die de minister heeft gedaan om de evaluatie naar voren te halen en om hier nog eens goed naar te kijken. Dat geldt ook juist voor de vraag: verandert de margin of appreciation door de toegenomen mogelijkheden, dus de mogelijkheid om niet voor het een of het ander te kiezen, de mogelijkheid die er eerst niet was?”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2022/2023, nr. 22, item 6
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
14 maart 2023
toezegging gedaan
Toezegging Keuzestress betrekken bij evaluatie (35.990) (T03587)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Dijk (SGP), toe dat keuzestress wordt betrokken bij de evaluatie van de Wet gecombineerde geslachtsnaam.
Nummer | T03587 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 14 maart 2023 |
Deadline | 1 januari 2027 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. D.J.H. van Dijk (SGP) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | dubbele achternamen evaluaties keuzestress |
Kamerstukken | Introductie gecombineerde geslachtsnaam (35.990) |
Handelingen I 2022-2023, nummer 22, item 6, blz. 6
De heer Van Dijk (SGP):
(…)
“Daarnaast is het de vraag welke toekomstige consequenties dit wetsvoorstel heeft. Inderdaad zijn er nu ook meervoudige en/of lange geslachtsnamen. Maar hoe werkt dit als de kinderen van morgen over 20 of 30 jaar met elkaar een relatie aangaan? Met het voorliggend wetsvoorstel mag elke nieuwe generatie opnieuw een keuze maken voor de gecombineerde geslachtsnaam. Is dit niet een verschuiving van het probleem naar de toekomst? Mocht men inderdaad een keuze willen maken, dan kan dit niet alleen zomaar lei- den tot extra keuzestress, er zal ook iets weg moeten vallen. Immers, de nieuwe geslachtsnaam kan enkel bestaan uit een tweeledige combinatie. Het risico is dat de gulzigheid van de huidige generatie een volgende generatie opzadelt met de verplichting om meer namen te laten vervallen dan nu het geval is. Uit vier mogelijke geslachtsnamen moeten er immers twee vervallen.
Handelingen I 2022-2023, nummer 22, item 6, blz. 18
De heer Van Dijk (SGP):
(…)
“Voorzitter. Zoals ook aangeduid in de eerste termijn, is hier voor de SGP geen sprake van een dusdanig maatschappelijk probleem dat dit met enige urgentie zou moeten worden opgepakt. Daartegenover staan praktische nadelen van dit wetsvoorstel, zoals een mogelijke afnemende kenbaarheid voor de omgeving en een mogelijke verrommeling van het naamrecht. Volgende generaties worden opgezadeld met de verplichting om juist namen te verwijderen. Individuele keuzevrijheid is mooi, maar te veel keuzemogelijkheden kunnen ook zomaar leiden tot keuzestress. Soms moet je dingen gewoon als gegeven aanvaarden. De SGP-fractie ziet op dit ogenblik geen aanleiding om dit wetsvoorstel te steunen.”
Handelingen I 2022-2023, nummer 22, item 6, blz. 20
Minister Weerwind:
(…)
“Er is ook gevraagd of het klopt dat er straks weer namen moeten afvallen. Verhoogt dat niet de keuzestress? Ja, er is keuzestress. Als je niet kan kiezen, heb je stress. Maar sommige landen in het buitenland werken al met dit systeem van doorgifte van één naamdeel en het combineren daarvan met het naamdeel van de andere ouder. Daaruit blijkt totaal niet dat dat niet werkbaar is. Ik leer graag van het buitenland en ik heb niet de vrees dat het anders bij ons zal zijn, maar ik heb geen glazen bol, dus ik neem dit nadrukkelijk mee in de evaluatie. Dan zullen we zien hoe het daadwerkelijk in de praktijk gaat.”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2022/2023, nr. 22, item 6
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
14 maart 2023
toezegging gedaan
Toezegging Mogelijkheid op elektronische wijze geslachtsnaam kiezen betrekken bij evaluatie (35.990) (T03588)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Recourt (PvdA), toe dat bij de evaluatie van de Wet introductie gecombineerde geslachtsnaam zal worden gekeken naar de mogelijkheid op elektronische wijze de geslachtsnaam te kunnen kiezen.
Nummer | T03588 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 14 maart 2023 |
Deadline | 1 januari 2027 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | mr. J. Recourt (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | dubbele achternamen elektronisch evaluaties |
Kamerstukken | Introductie gecombineerde geslachtsnaam (35.990) |
Handelingen I 2022-2023, nr. 22, item 6 - blz. 16
De heer Recourt (PvdA):
“Toch nog even op het vorige punt. De vraag is of dit een zinvolle interruptie is, maar misschien heb ik die toch gevonden. Is de minister bereid om de vraag of je op elektronische wijze de geslachtsnaam kan kiezen te betrekken bij de evaluatie over drie jaar? Dan vervalt het argument dat het zo belastend is om iets anders dan de vader te doen bij die 10%.”
Minister Weerwind:
“In antwoord op de vraag van senator Recourt kan ik alleen maar zeggen dat ik betere publieke dienstverlening voorsta, dus dat je kijkt naar alle mogelijkheden om de burger zo optimaal mogelijk dienstbaar te zijn. Ja, natuurlijk wil ik daar ook naar kijken.”
De heer Recourt (PvdA):
“Fijn; dat sowieso. Dat betekent ook dat het alsnog een argument kan zijn om een voorstander zijn van die andere vangnetbepaling, omdat het argument dat een andere vangnetbepaling extra belastend is voor de meerderheid van de ouders dan vervalt.”
Minister Weerwind:
“U spreekt over een periode van over drie jaar, dus dan gaan we naar het jaartal 2027. Op dat moment zullen we opnieuw moeten wegen. Laten we niet vooruitlopen op die evaluatie, maar laten we die evaluatie doen. Daar heb ik net een uitspraak over gedaan.”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2022/2023, nr. 22, item 6
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
14 maart 2023
toezegging gedaan
Toezegging Rapport evaluatie elektronische dienstverlening inclusief onderzoek naar digitale naamkeuze aan Kamer versturen (35.990) (T03589)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Boer (GroenLinks), toe dat het rapport betreffende de evaluatie van de Wet elektronische dienstverlening waarbij de opties tot digitale naamkeuze en naamswijziging worden betrokken, aan de Kamer wordt gestuurd.
Nummer | T03589 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 14 maart 2023 |
Deadline | 1 januari 2027 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | burgerlijke stand dubbele achternamen evaluaties Wet elektronische dienstverlening burgerlijke stand |
Kamerstukken | Introductie gecombineerde geslachtsnaam (35.990) |
Handelingen I 2022-2023, nr. 22, item 6 - blz. 13
Minister Weerwind:
(…)
“Er werd gevraagd waarom er niet is gekozen voor het gebruik van een akte van naamkeuze. Momenteel wordt de evaluatie uitgevoerd van de Wet elektronische dienstverlening burgerlijke stand. Daarbij wordt er gekeken naar de mogelijkheden van verdere digitalisering van de burgerlijke stand. Overeenkomstig toezeggingen aan de Tweede Kamer zullen de eventuele opties tot digitale naamkeuze en naamswijziging bij het onderzoek worden betrokken. Ik verwacht dat de resultaten van de evaluatie na de zomer beschikbaar zijn.”
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
“Fijn dat er bij de evaluatie van de elektronische dienstverlening ook gekeken wordt naar de mogelijkheid van digitale naamkeuze. Ik wil de minister vragen of hij het rapport van die evaluatie ook naar onze Kamer kan sturen.”
Minister Weerwind:
“Dat kan ik, zeker.”
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
“Graag.”
Minister Weerwind:
“Ik geloof dat het bij mijn collega van BZK ligt, maar ik hoor het verzoek van de Kamer en ik kan mij niet voorstellen dat we daar niet positief op kunnen reageren.”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2022/2023, nr. 22, item 6
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
14 maart 2023
toezegging gedaan
Toezegging Uitvoerbaarheid Wet introductie gecombineerde geslachtsnaam betrekken bij evaluatie (35.990) (T03590)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Raven (OSF), toe dat de uitvoerbaarheid van de Wet introductie gecombineerde geslachtsnaam wordt betrokken bij de evaluatie.
Nummer | T03590 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 14 maart 2023 |
Deadline | 1 januari 2027 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | A.C.M. Raven (OSF) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | dubbele achternamen evaluaties uitvoerbaarheid |
Kamerstukken | Introductie gecombineerde geslachtsnaam (35.990) |
Handelingen I 2022-2023, nummer 22, item 6, blz. 19
De heer Raven (OSF):
(…)
“Het belangrijkste voor ons is of de wet uitvoerbaar is. Komen wij in de praktijk niet allerlei onoplosbare problemen tegen? Ik zou graag van de minister willen horen hoe we de vinger aan de pols kunnen houden en hoe we dat kunnen overzien.”
Handelingen I 2022-2023, nummer 22, item 6, blz. 20
Minister Weerwind:
“Voorzitter, dank. Op de vraag of het uitvoerbaar is — een zorg die de heer Raven ventileerde — is het antwoord kort en goed ja. Maar ik blijf het monitoren, ik blijf het volgen. Natuurlijk kom ik erop terug in de evaluatie. Deze kernvraag wordt daar natuurlijk bij betrokken, naast de andere vragen waarover ik de Kamer een toezegging heb gedaan.”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2022/2023, nr. 22, item 6
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
14 maart 2023
toezegging gedaan
Toezegging Zowel nationaal als internationaal perspectief betreffende vangnetregeling betrekken bij evaluatie (35.990) (T03591)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Boer (GroenLinks), toe dat bij de evaluatie van de Wet introductie gecombineerde geslachtsnaam zowel het nationaal als internationaal perspectief met betrekking tot de vangnetregeling wordt betrokken.
Nummer | T03591 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 14 maart 2023 |
Deadline | 1 januari 2027 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | dubbele achternamen evaluaties vangnetregelingen |
Kamerstukken | Introductie gecombineerde geslachtsnaam (35.990) |
Handelingen I 2022-2023, nr. 22, item 6 - blz. 17
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
“Ik wil nog even terugkomen op de oordelen die er tot nu toe zijn geweest van een Nederlandse rechter. Die oordelen zijn allemaal gegeven op basis van de vangnetnorm die we kennen en die in stand blijft, maar in relatie tot de oude wetgeving waarbij de keuze was tussen de naam van de geboortemoeder versus de naam van de andere ouder. Dan is de keuze van de vangnetnorm ook beperkt. Bent u het met mij eens dat de beoordeling of er sprake is van discriminatie tot een ander oordeel kan leiden op het moment dat die derde optie van een gecombineerde naam er is?”
Minister Weerwind:
“Mevrouw De Boer stelt naar mijn idee een gesloten vraag. Ik heb in mijn inleidende woorden echt getracht aan te geven dat ik dat oordeel niet heb en nu niet heb. Ik heb wel aangegeven dat ik dit vanuit de praktijk de komende drie jaar in kaart wil brengen — ik wil echt de evaluatie naar voren halen — om veel scherper in beeld te krijgen of daar sprake van is, ja of nee. Dat wil ik nadrukkelijk aan uw Kamer terugrapporteren en bekijken of dit noopt tot wijziging, ja of nee.”
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
“Dank daarvoor. Mag ik dat dan ook zo begrijpen dat u bij zo'n evaluatie inderdaad niet alleen gaat kijken naar de ervaringen bij de wet — hoe vaak wordt die gebruikt; zijn mensen tevreden of niet? — maar dat u juist ook dit juridische kader in internationaal perspectief daarin meeneemt?”
Minister Weerwind:
“Zowel nationaal als internationaal perspectief wordt meegenomen, ja.”
Handelingen I 2022-2023, nr. 22, item 6 - blz. 18
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
(…)
“Ik ben blij met de toezegging die de minister heeft gedaan om de evaluatie naar voren te halen en om hier nog eens goed naar te kijken. Dat geldt ook juist voor de vraag: verandert de margin of appreciation door de toegenomen mogelijkheden, dus de mogelijkheid om niet voor het een of het ander te kiezen, de mogelijkheid die er eerst niet was?
Ik ben ook blij met de toezegging dat de evaluatie niet, zoals gebruikelijk is bij evaluaties, alleen zal gaan over hoe het bevalt, wat de uitvoeringsproblemen zijn en hoeveel geld het kost, dus over dat soort vragen, maar dat ook nog eens een keer echt goed de juridische analyse gemaakt zal worden, ook in internationaal perspectief.”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2022/2023, nr. 22, item 6
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
14 maart 2023
toezegging gedaan
Toezegging Afschrift brief representativiteitstoets WAMCA (35.334 / 33.576) (T03660)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Schalk (SGP), toe dat hij een afschrift van de brief, aangaande het representativiteitsvereiste in de WAMCA, aan de Kamer zal toesturen. In de brief wordt ook gereflecteerd op dat belangenorganisaties nu een makkelijkere ingang bij het bestuursrecht hebben dan burgers.
Nummer | T03660 |
---|---|
Status | deels voldaan |
Datum toezegging | 18 april 2023 |
Deadline | 1 januari 2026 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | P. Schalk (SGP) |
Commissie | commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) |
Soort activiteit | Mondeling overleg |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | rechters representativiteit Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie |
Kamerstukken | Problematiek rondom stikstof en PFAS (35.334) Natuurbeleid (33.576) |
Kamerstukken I 2022/23, 35 334, BF en 33 576 – blz. 12.
De heer Schalk (SGP):
“Dank u wel, voorzitter. Ik wil even inzoomen op de rechtsbescherming en de rechtsstatelijkheid, en dan met name op de zorgen rondom rechtsbescherming en rechtszekerheid. Daar had minister Weerwind het ook over. Daar zit natuurlijk wel spanning op. Belanghebbenden zijn in eerste instantie burgers, maar steeds vaker zijn er ook allerlei belangenbehartigers, -groepen en -clubs. Maar hoe staat het dan met de toegang tot het recht? Moeten de vereisten voor belangenorganisaties dan niet hetzelfde zijn als voor burgers? Hoe staat het met de representativiteit van die belangenorganisaties en bij het bestuursrecht met de belanghebbendheid? Ik begrijp dat minister Weerwind het recht op toegang tot de rechter niet wil inperken, maar hoe ziet hij dan deze ongelijkheid? In het bestuursrecht hebben belangenorganisaties immers een makkelijkere ingang dan burgers. Kortom, hoe staat het met die rechtsgelijkheid/rechtsongelijkheid? Dank u wel.”
Kamerstukken I 2022/23, 35 334, BF en 33 576 – blz. 21.
Minister Weerwind:
(…)
“Dan is mij een vraag gesteld door de heer Schalk over een stuk representativiteit. Ik heb recentelijk een motie behandeld in de Kamer. Ik denk dat ik de brief gister heb beantwoord. Daarbij heb ik aangegeven hoe belangrijk ik de representativiteitstoets in de WAMCA vind. Ik zal de afkorting even voluit uitspreken: de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie. Die is in 2020 in beide Kamers gewijzigd en aangenomen. Een van de punten daarin is het representativiteitsvereiste. Sommigen denken dat het te streng is als de rechter dat doet; anderen vinden het juist te ruim. Gelet op die discussie heb ik aangegeven dat ik met name dit punt meeneem in de evaluatie van de wet in 2025. Daarover heb ik al een brief naar de Tweede Kamer gestuurd. Als daar geen bezwaar tegen bestaat -- ik kan dat niet bedenken -- zou ik daarvan graag een afschrift aan de Eerste Kamer willen doen toekomen.”
De heer Schalk (SGP):
“Heel graag. Dat zie ik graag tegemoet.”
Kamerstukken I 2022/23, 35 334, BF en 33 576 – blz. 22.
De heer Schalk (SGP):
“Dank voor de toezegging van minister Weerwind. Ik heb nog één vervolgvraag daarbij. Als ik hem goed begrijp, zegt hij: dat neem ik mee in de evaluatie in 2025. Maar het lijkt erop dat belangenorganisaties in de tussentijd een makkelijkere ingang bij het bestuursrecht hebben dan burgers. Kan de minister daar nog op reflecteren, of kan hij dat meenemen in die andere brief die hij ons gaat toesturen?”
Kamerstukken I 2022/23, 35 334, BF en 33 576 – blz. 22-23.
Minister Weerwind:
“Ik zit ermee te worstelen of ik daar nu op zal reflecteren of dat ik het zal meenemen in de brief. In de brief ben ik er al op ingegaan. Dan krijgt u het antwoord ook; daar ga ik het duiden. Ik heb niet de indruk dat daar een groot verschil in zit, maar in de brief ga ik dat nog scherper formuleren.”
De heer Schalk (SGP):
“Dank u wel.”
Brondocumenten
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
16 januari 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2026
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
13 juni 2023
nieuwe commissie: commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) -
13 juni 2023
commissie vervallen: commissie voor Economische Zaken en Klimaat (EZK) -
2 juni 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
18 april 2023
toezegging gedaan
Toezegging vragen over diplomatieke inzet ten aanzien van erkenning van Nederlandse echtscheidingen in buitenland doorgeleiden naar minister BZ (35.348 / 36.123) (T03676)
De minister voor Rechtsbescherming zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid De Boer (GroenLinks), toe dat hij de vraag, naar de inzet op erkenning van Nederlandse echtscheidingen in het buitenland, aan de minister van Buitenlandse Zaken zal voorleggen.
Nummer | T03676 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 21 februari 2023 |
Deadline | 1 januari 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister voor Rechtsbescherming |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris Rechtsbescherming |
Kamerleden | Mr.drs. M.M. de Boer (GroenLinks) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | echtscheidingen erkenning huwelijkse gevangenschap |
Kamerstukken | Novelle Tegengaan huwelijkse gevangenschap en andere onderwerpen (36.123) Tegengaan huwelijkse gevangenschap en andere onderwerpen (35.348) |
Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 9 - blz. 2.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
(…)
“Ik heb gelezen dat de minister bij vragen over de diplomatieke inzet op het gebied van huwelijkse gevangenschap vooral refereert aan situaties van gedwongen achterlating. Daarbij gaat hij naar mijn idee voorbij aan een probleem dat veel vaker voorkomt: het niet erkennen van Nederlandse echtscheidingen in landen van herkomst, met alle gevolgen van dien. Ik noem het risico beschuldigd te worden van overspel. Kan de minister aangeven wat Nederland op dit vlak doet, zowel op individueel niveau, dus als een vrouw — meestal zijn het vrouwen — te maken krijgt met het niet erkennen van een echtscheiding en de problemen daardoor, als op structureel niveau? Wat doet Nederland om te zorgen dat andere landen Nederlandse scheidingen erkennen?”
Handelingen I 2022-2023, nr. 20, item 9 - blz. 7.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
“Nog even over de erkenning. Ik had ook gevraagd naar de inzet om niet op het individuele niveau, maar in zijn algemeenheid te bevorderen dat Nederlandse echtscheidingen in het buitenland erkend worden. Ik weet niet of u daar antwoord op kunt geven, maar anders kunt u de vraag misschien doorgeleiden naar uw collega in het kabinet, zodat die deze vraag kan beantwoorden. Want op het individuele niveau gaat het via de ambassades en de consulaire bijstand, maar een gesprek op diplomatiek niveau over de erkenning van Nederlandse echtscheidingsbeschikkingen kan ook heel nuttig zijn.”
Minister Weerwind:
“De makkelijke weg is inderdaad om het door te geleiden naar mijn collega van BZ. Ik zal er ook wel degelijk aandacht voor vragen bij mijn collega. Ik denk niet alleen aan het voorlichtingsmateriaal, dat we ook in andere talen beschikbaar hebben. Tegelijkertijd moet je er ook voor zorgen dat het aan de juiste tafels op het juiste moment breed wordt besproken. Dat is eigenlijk de opmerking die ik hoor. Ik neem die heel nadrukkelijk mee richting mijn collega van BZ.”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2022/2023, nr. 20, item 9
-
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris Rechtsbescherming -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister voor Rechtsbescherming -
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
23 januari 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
22 december 2023
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
21 februari 2023
toezegging gedaan
Toezegging Terugkoppeling pilot laagdrempelige meldvoorziening internetcriminaliteit, waaronder doxing (36.171) (T03716)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen van de leden Oplaat (BBB) en Van Toorenburg (CDA), toe dat zij de Kamer zal informeren over de pilot laagdrempelige meldvoorziening internetcriminaliteit, waaronder doxing, en de uitkomsten daarvan. Daarbij wordt ook gekeken naar eventuele lacunes in het overheidsbeleid.
Nummer | T03716 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 11 juli 2023 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | G.J. Oplaat (BBB) dr. M.M. van Toorenburg (CDA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | persoonsgegevens strafbaarstelling doxing |
Kamerstukken | Strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden (36.171) |
Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 3.
De heer Oplaat (BBB):
(…)
“Dit zijn zaken die wij weten, maar hoeveel zaken zijn er die we niet weten, doordat mensen er geen aangifte of melding van doen of durven doen? Waar kunnen deze mensen hun verhaal kwijt? Natuurlijk kun je naar de politie gaan, maar wij vinden dat er een meldpunt moet komen, zodat we beter in beeld hebben wat er gebeurt.”
Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 19.
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“De heer Oplaat vroeg nog waar mensen terechtkunnen met hun verhaal of eventuele meldingen en dergelijke. Natuurlijk kunnen zij meldingen en aangifte doen bij de politie. Wij gaan nu ook regelen dat die dan vervolgens meer kan handelen. Indien gegevens op een website zijn geplaatst of via een onlineplatform zijn gedeeld — want de vraag was breder dan alleen aangifte doen, denk ik — dan kan het slachtoffer een verwijderverzoek indienen bij het desbetreffende platform of de desbetreffende website. Met de inwerkingtreding van de Digital Services Act die, zoals ik net zei, in februari 2024 valt, zullen websites en platforms ook verplicht worden om een duidelijke meldknop te hebben om illegale inhoud, zoals doxing, te melden. Daar kan men dan ook concreet terecht. Om het melden van illegale content voor slachtoffers makkelijker te maken, wordt er momenteel ook gewerkt aan het opzetten van een laagdrempelige meldvoorziening. Dat is volgens mij in het verlengde van waar de heer Oplaat naar zocht. Dat project bevindt zich nu in de pilotfase. Eerst gaan we bekijken waar de meeste behoefte aan is bij slachtoffers, zodat het definitieve meldpunt zo effectief mogelijk kan functioneren. Doxing zal daar mogelijk een categorie voor kunnen zijn. Het gaat nu in ieder geval mee in de pilot. Het kan dus op heel veel verschillende plekken. Volgens mij is het een nadeel als je heel veel meldpunten hebt, maar hier is het redelijk overzichtelijk: of bij de politie of bij de website of inderdaad bij de laagdrempelige voorziening. Op die manier kan er gehandeld worden.”
Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 20.
De heer Oplaat (BBB):
“Ik ben blij met de toezegging dat er een soort laagdrempelige knop gaat komen waar mensen die hiermee te maken hebben, melding kunnen doen. Zou de minister ons daarover willen informeren, zodat we daadwerkelijk een beeld krijgen van wat er gebeurt?”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Ja. Het bevindt zich nu in een pilotfase. Ik kan me voorstellen dat ik het na afronding terugkoppel. Ik zal kijken of ik in de tweede termijn kan aangeven wanneer dat ongeveer zal zijn, maar ik zeg sowieso toe om dat te doen.”
Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 8.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
“Dan een laatste punt, voorzitter. Onlinecriminaliteit wordt steeds complexer. Daarop wijzen ook de Raad van State en het College van pg's. Die spreken zelfs over de noodzaak tot een bredere benadering van online immoreel gedrag. In opdracht van het WODC heeft het Rathenau Instituut — de heer Oplaat wees er al even op, en de heer Dittrich volgens mij ook — een groot onderzoek gedaan naar schadelijk en immoreel gedrag online. Dat is een hele mooie basis om verder op te gaan. Dan vraag ik de minister vandaag: wat is er indertijd eigenlijk gebeurd met de met algemene stemmen aangenomen motie om te komen tot een rapporteur internetcriminaliteit? Ik mag u best wel zeggen, voorzitter, dat degene die 'm heeft ingediend en degene die 'm heeft gesteund, hier in de zaal zijn. Dus ik ben extra benieuwd naar wat de minister hiervan vindt. Ergens in een brief van de minister staat dat er wel naar zal worden gekeken. Om tegemoet te komen aan die motie zal onderzoek worden uitgevoerd naar lacunes in het overheidsbeleid inzake onlinecontent vanuit een burgerperspectief. Maar dat is een beetje een beperkte uitleg. Wij zouden eigenlijk heel graag willen kijken of het niet juist noodzakelijk is om een rapporteur te hebben voor internetcriminaliteit, juist nu er zo veel bewegingen zijn op dat vlak. Die bewegingen wil je zien, net als bij de Rapporteur Mensenhandel gebeurt.”
Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 21.
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Mevrouw Van Toorenburg vroeg naar de rapporteur internetcriminaliteit, waarover een motie is aangenomen. Er zijn volgens mij verschillende moties en initiatiefnota's over geweest. Ik heb geprobeerd om het snel uit te zoeken. Het was in 2020, meen ik. Wat wordt er gedaan? Op dit moment wordt er projectmatig gewerkt aan de lacunes die er in ons overheidsbeleid zijn als het gaat om onlinecontent vanuit het perspectief van de mensen, want daar ging het over. Ten behoeve van slachtoffers wordt momenteel gewerkt aan de oprichting van die voorziening waar we het net over hadden. In de eerste pilotfase wordt specifiek gekeken naar de behoefte van slachtoffers. Daarbij zijn we druk bezig met de internetsector, zodat meldingen snel en effectief opgepakt en verwerkt kunnen worden. Dat doen we samen met andere departementen. Daarom heeft mijn voorganger, als het goed is, aangegeven dat we geen rapporteur internetcriminaliteit zullen instellen, maar het op deze manier zullen uitwerken. Ik zie aan het gezicht van mevrouw Van Toorenburg — het scheelt dat we elkaar een tijdje kennen — dat ze niet heel erg onder de indruk is van dit antwoord, maar wellicht kunnen we daar op een ander moment nog eens langer naar kijken, want wij waren in de veronderstelling dat de motie was afgedaan. Misschien kunnen we als we die pilot hebben afgerond en daarover toch aan de Kamer rapporteren, ook kijken wat eruit komt, wat voor lacunes we zien en hoe we dan verder kunnen.”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2022/2023, nr. 42, item 2
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 juli 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
11 juli 2023
toezegging gedaan
Toezegging Informeren bij te hoge uitvoeringslasten (36.171) (T03718)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Janssen (SP), toe dat de uitvoeringslasten worden meegenomen in de uitvoeringstoets na 2 jaar. Als er eerder signalen komen dat het toch te veel capaciteit in beslag neemt, dan wordt dit aan de Kamer voorgelegd.
Nummer | T03718 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 11 juli 2023 |
Deadline | 1 januari 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. R.A. Janssen (SP) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | persoonsgegevens strafbaarstelling doxing |
Kamerstukken | Strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden (36.171) |
Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 18-19.
De heer Janssen (SP):
“De minister zei het heel snel, maar ze zei wel iets wat we niet vaak in deze Kamer horen, namelijk: er is voldoende capaciteit bij politie en Openbaar Ministerie. Dat horen we hier niet zo vaak, want meestal horen we het omgekeerde. Mijn vraag aan de minister is dan: is er extra capaciteit bij gekomen hiervoor, of is die capaciteit vrijgemaakt op een ander vlak, waardoor iets anders dus niet meer wordt gedaan? "Er is voldoende capaciteit" klinkt heel mooi, maar we weten allemaal hoe het OM en de politie onder druk staan en bij voortduring zeggen dat ze mensen tekortkomen. Hoe kan het dan dat hier voldoende capaciteit voor is?”
Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 19.
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“De heer Janssen heeft er ook gelijk in dat we allemaal meer politieagenten en meer mensen bij het Openbaar Ministerie kunnen gebruiken. Natuurlijk zal dat bij de invoeringstoets meegenomen worden. Als daarbij blijkt dat de inschatting vanuit de uitvoering niet helemaal klopte, moeten we natuurlijk ook handelen. Het is dus niet zo dat ik denk dat het hiermee geregeld is. Maar voor nu lijkt het geregeld. Dat is het hele antwoord.”
De voorzitter:
“Meneer Janssen, tot slot.”
De heer Janssen (SP):
“Ja, tot slot. Ook als bestuurder was ik gewend om van sommige dingen te zeggen: dat is geen politiek; dat is gewoon het algemeen belang en dat moeten we ook vooral niet politiek maken. Dat geldt hier ook. Dat wilde ik even rechtzetten. Tot slot dan: ik hoor wat de minister zegt. Als de praktijk dat zegt, dan moeten we daar altijd naar luisteren. Als zij zeggen dat ze het aankunnen, dan gaan we dat afwachten. Als er eerder dan over twee jaar bij de uitvoeringstoets signalen komen dat er toch wel heel veel voorbijkomt en dat ze zich er toch een beetje op verkeken hebben, dan horen we dat ook graag.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Zeker, zeker, zeker. Ik vind het echt een verantwoordelijkheid van mijn kant om daar goed op te letten, om dat te evalueren. Als dingen anders uitpakken dan voorzien, dan moeten we met oplossingen komen of met extra vragen richting de Kamers. Dat kan ook. Dat kunnen we sowieso met elkaar afspreken. In de uitvoeringstoets na twee jaar zal dus ook meegenomen worden wat de uitvoeringslasten zijn en of die anders uitpakken dan voorzien.”
De heer Janssen (SP):
“Het slot van mijn betoog was nog: mocht eerder blijken dat het helemaal vastloopt, wordt het dan eerder?”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Ja, sowieso. Ja, afgesproken.”
Handelingen I 2022-2023, nr. 42, item 2 - blz. 24.
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Ik noem nog een keer de afspraak dat het natuurlijk ook om capaciteit gaat. Dat deel ik volledig met de heer Janssen. Als we nu denken dat het kan, wil dat niet zeggen dat we daar zomaar op moeten vertrouwen. We willen dat de uitvoeringsorganisaties het altijd goed kunnen doen. Het is dus bij de invoeringstoets, en indien nodig eerder.”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2022/2023, nr. 42, item 2
-
4 juni 2024
nieuwe deadline: 1 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
30 mei 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over (deels) openstaande toezeggingen
Voor kennisgeving aangenomen door de commissie I&A/JBZ op 11 juni 2024
EK, D
-
-
11 juli 2023
toezegging gedaan
Toezegging Monitoring wetsvoorstel en overleg met leasemaatschappijen en branchevereniging (36.418) (T03817)
De staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Heijnen (BBB), toe bereid te zijn om op zeer korte termijn in overleg te treden met de leasemaatschappijen en de branchevereniging van de leasemaatschappijen over de gevolgen van het wetsvoorstel. Eerder is al aangegeven dat het wetsvoorstel gemonitord gaat worden.
Nummer | T03817 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 12 december 2023 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | drs. E.H.J. Heijnen (BBB) |
Commissie | commissie voor Financiën (FIN) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | bpm Muldercasuïstiek Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm WOZ-waarde |
Kamerstukken | Belastingplan 2024 (36.418) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 11, item 3 - blz. 5
De heer Heijnen (BBB):
(…)
“En vanuit het belang van een efficiënte en kwalitatief correcte verwerking is het wenselijk om zo snel mogelijk inzicht te krijgen in de na 1 januari 2024 beoogde informatiestromen. Voor leasemaatschappijen is het hierbij belangrijk om de koppeling van de betaling met een kenteken en een berijder te kunnen maken. De sector ontvangt dan ook graag op korte termijn een beschrijving van de geplande betaalinformatie. We vragen de toezegging aan de staatssecretaris dat hij op korte termijn in overleg gaat met de sector.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 12, item 12 - blz. 12
Staatssecretaris Van Rij:
(…)
“Dank u wel, voorzitter. Ik ga door met het onderwerp WOZ, bpm en de Muldercasuïstiek. De heer Heijnen vroeg mij of ik kan toezeggen dat de sector op korte termijn een beschrijving van de betaalinformatie ontvangt en of ik daarover op korte termijn in overleg ga met de sector. We hebben al eerder aangegeven dat we uiteraard het wetsvoorstel gaan monitoren. Uiteraard worden de gevolgen voor de leasemaatschappijen daarin meegenomen. We zijn inderdaad bereid om op zeer korte termijn in overleg te treden met de leasemaatschappijen en de branchevereniging van leasemaatschappijen over de gevolgen van dit onderdeel van het wetsvoorstel.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 12, item 12
-
behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 11, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe verantwoordelijkheid: Minister van Justitie en Veiligheid -
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
28 januari 2025
verantwoordelijkheid verlopen: Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst -
10 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
12 december 2023
toezegging gedaan
Toezegging Zorgen over slagkracht en effectiviteit NCTV meenemen in uitvoeringstoets (35.958) (T03824)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Vogels (VVD), toe dat haar zorgen over de slagkracht en effectiviteit van de NCTV en eventuele andere punten die gevolgen kunnen hebben voor de uitvoering van de wet worden meegenomen in de invoeringstoets die over een jaar wordt uitgevoerd.
Nummer | T03824 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 28 november 2023 |
Deadline | 1 januari 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. H.W. Vogels (VVD) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | evaluaties invoeringstoets Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid |
Kamerstukken | Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid (35.958) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 9, item 6 - blz. 3
Mevrouw Vogels (VVD):
(…)
“Voorzitter. Het oorspronkelijke voorstel is stevig op de schop gegaan op advies van de Raad van State en na kritiek van niet alleen de organisaties die in het veiligheidsdomein actief zijn maar ook maatschappelijke organisaties. Tegelijkertijd kwam de NCTV zelf in 2021 met het project Taken en grondslagen tot het inzicht dat de grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens juridisch kwetsbaar was. De NCTV heeft daarom een aantal werkzaamheden per 31 maart 2021 opgeschort in afwachting van de facto dit wetsvoorstel. Feitelijk volgde een herbezinning op de kerntaak van de NCTV en in die maatschappelijke discussie bleek behoefte aan een duidelijke afbakening en inperking van de taken van de NCTV en een effectief toezicht op die taken. In het gewijzigd voorstel van wet zoals dat nu voorligt, is de analysetaak als zelfstandige taak geschrapt. Het signaleren, analyseren en duiden van trends en fenomenen en het daarbij verwerken van persoonsgegevens is alleen nog mogelijk als dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de coördinatietaak. Daarbij is het onderzoek gericht op personen of organisaties expliciet niet toegestaan. Deze inperking is in de ogen van mijn fractie stevig aangezet. Kan de minister die keuze nog eens toelichten? En in het verlengde daarvan heb ik de vraag aan de minister of de NCTV nog wel effectief kan opereren.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 9, item 8 - blz. 3
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Mevrouw Vogels zei in het verlengde hiervan: de belangrijkste reden om de taak van de NCTV wettelijk te verankeren, is om het heel scherp te hebben, maar heb je het nu niet héél erg scherp gedaan, en wat betekent dat voor de armslag en mis je niet iets? Dit was een vraag die ook breed in de Tweede Kamer bij verschillende partijen leefde. Het is zo dat die coördinerende taak van de NCTV nu niet wettelijk geregeld is. Dat betekent dus dat het ontbreekt aan hele belangrijke waarborgen. Dat gaan we nu regelen. Dat betekent ook dat deze wet de kans biedt om al die belangrijke zaken voor nu en voor de toekomst heel goed te verankeren.
Ik heb in de Tweede Kamer ook gezegd dat het wel zo zou kunnen zijn dat we na bijvoorbeeld een jaar of na een bepaalde tijd toch gaan zien dat we iets missen omdat we die analysetaak als zelfstandige taak eruit halen en eigenlijk niemand dat deel oppakt. Dat is niet zeker. Als ik zou denken dat dat gegarandeerd zo zal zijn, dan had ik hier met een ander verhaal gestaan. Maar ik kan het ook niet uitsluiten. Denk dan bijvoorbeeld aan een gemeente die aan de NCTV vraagt te kijken naar een buurthuis, waar een bepaald persoon die de gemeente in verband brengt met jihadisme vaak komt. Dit zijn zaken die in de praktijk voorkomen. Dit soort vragen van gemeenten mag de NCTV niet analyseren onder het huidige voorstel; daar kan de NCTV niet naar kijken. We zullen dit soort punten, die echt gevolgen kunnen hebben voor de uitvoering, wel meenemen in de invoeringstoets en we zullen er ook voor zorgen dat we die punten meenemen als we een jaar na de implementatie gaan evalueren. Dat heb ik de Tweede Kamer ook beloofd en dat zeg ik hier ook graag toe. Als je merkt dat daar toch gaten vallen die we ons niet kunnen permitteren, dan moet je kijken hoe je dat het beste kan oplossen.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 9, item 8 - blz. 13
Mevrouw Vogels (VVD):
(…)
“Mijn fractie heeft zorgen over de slagkracht en de effectiviteit van de NCTV, nu de analysetaak enkel nog ten dienste van de coördinatietaak mag worden uitgevoerd. Dat is dus anders dan het was. De minister waarschuwde in dat verband — dat heb ik heel goed gehoord — dat het mogelijk is dat een bepaald deel van de analysetaak niet wordt opgepakt. Een terechte zorg. Tegelijkertijd kan mijn fractie prima uit de voeten met het voorstel van de minister op dit punt om de uitkomst van de invoeringstoets af te wachten. In het verlengde daarvan: mijn fractie is heel blij met de toezegging van de minister, op een vraag van collega Talsma van de ChristenUnie, dat er na vijf jaar geëvalueerd wordt.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 9, item 8 - blz. 16
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Ik begin met mevrouw Vogels. Zij herhaalde de zorgen over de slagkracht. Ze vroeg in ieder geval om alertheid daarbij. Dat zal in de invoeringstoets worden meegenomen. Als het al eerder nodig is, kom ik eerder, zoals beloofd. En anders wordt er over een jaar een toets gedaan om te kijken hoe de wet functioneert en of het gaat zoals we het hadden bedacht. Dat wordt daarin dus echt volledig meegenomen.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 9, item 8
-
behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 9, item 6
-
28 november 2023
toezegging gedaan
Toezegging Evaluatie van de Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid (35.958) (T03825)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Talsma (ChristenUnie), toe dat naast de invoeringstoets die een jaar na de implementatie van de wet wordt uitgevoerd ook een evaluatie van de wet zal plaatsvinden na vijf jaar. Wanneer uit de praktijk blijkt dat de wet niet naar behoren geïmplementeerd is dan wordt eerder dan het evaluatiemoment ingegrepen.
Nummer | T03825 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 28 november 2023 |
Deadline | 1 januari 2029 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. H.J.J. Talsma (ChristenUnie) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | evaluaties Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid |
Kamerstukken | Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid (35.958) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 9, item 6 - blz. 7
De heer Talsma (ChristenUnie):
(…)
“Ik heb nog een vraag met betrekking tot evaluatie. Tijdens mijn voorbereiding bleek die vraag ook bij mijn partijgenoten in de Tweede Kamer te leven, maar dat die — ik moet het toch nog maar eens zeggen — een beetje zuinigjes door de minister werd beantwoord. Ik citeer: "Voor wat betreft het opnemen van een evaluatiebepaling geldt dat het niet vereist dat een dergelijke bepaling is opgenomen om te kunnen evalueren. Indien op enig moment de behoefte tot evaluatie bestaat, kan daarover gesproken worden." Juist als je kijkt naar de thematiek van terrorismebestrijding en nationale veiligheid, en de gebeurtenissen en ontwikkelingen die aanleiding hebben gegeven tot dit wetsvoorstel, is het in de visie van mijn fractie onontkoombaar en van groot belang dat de wettelijke verankering van de coördinatietaak van de NCTV qua vormgeving en uitwerking geëvalueerd wordt. Dat belang behoeft geen betoog. Daarom vraag ik de minister om die evaluatie alsnog ronduit toe te zeggen.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 9, item 8 - blz. 12
De heer Talsma (ChristenUnie):
“Niet omdat de minister mij zo uitdaagt op het punt van de AVG, want dat antwoord is helder wat mij betreft, maar ik heb nog een andere vraag gesteld. Ik loop nu het risico dat ik in mijn eigen val trap, want ik was door verplichtingen elders in het gebouw vijf minuten later bij de termijn van de minister. Mijn vraag over de evaluatie staat er nog. Misschien bent u daar in uw eerste zin mee begonnen, maar anders staat die vraag nog open.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Als ik me niet vergis, heb ik aangegeven dat na een jaar de invoeringstoets wordt gedaan, maar misschien hebben we het over iets anders. U bedoelt dan waarschijnlijk iets anders.”
De heer Talsma (ChristenUnie):
“Ik bedoel inderdaad echt de evaluatie. Ik vroeg daar in eerste termijn naar. Daar is in de Tweede Kamer vrij uitgebreid aandacht aan besteed en daar kwam een "wat zunigjes" antwoord op van de minister, om mijn eigen woorden te herhalen. Ik ben toch wel nieuwsgierig. Die invoeringstoets, oké, maar de echte evaluatie na pak 'm beet vijf jaar, gaat de minister die toezeggen?”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Ik ga die zeker toezeggen, want het is belangrijk dat we dat altijd in de gaten houden. Ik zeg ook toe wat ik aan het begin zei, en toen zat meneer Talsma er al wel. Op het moment dat we er eerder achter komen dat het misschien niet voldoende is, komen we hierop terug. Dan gaat het niet per se om de evaluatie van de wet, maar wel om de praktijk, dus dat spreek ik allebei graag af.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 9, item 8
-
behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 9, item 6
-
28 november 2023
toezegging gedaan
Toezegging Aandacht voor beleving bevoegdheden burgemeester (niet G4) bij invoeringstoets en evaluatie (36.217) (T03827)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Janssen (SP), toe aandacht te hebben voor de beleving van burgemeesters, die niet behoren tot de G4, met betrekking tot de bevoegdheden die worden voorgesteld in de wet en deze mee te nemen in zowel de invoeringstoets als de evaluatie van de wet.
Nummer | T03827 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 10 oktober 2023 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. R.A. Janssen (SP) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | bevoegdheden burgemeesters evaluaties invoeringstoets |
Kamerstukken | Uitbreiding sluitingsbevoegdheid burgemeester en gezaghebber ter handhaving van de openbare orde (36.217) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 13 - blz. 9.
De heer Janssen (SP):
“Voorzitter. Ik heb toch geprobeerd aandacht te vragen, niet zozeer voor de G4-burgemeesters, die vragen om deze bevoegdheid, maar juist ook voor de andere 338 burgemeesters, zoals ik het zelf noem rijp en groen door elkaar, voor wie het niet aan de orde van de dag is dat zij met dit soort zaken geconfronteerd worden. Daar moet toch wel bijzondere aandacht voor zijn. Dat is ook een van de vragen die ik heb over de invoeringstoets en over de evaluatie. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt geschreven over de invoeringstoets dat daarin de gevolgen voor de doelgroep en de uitvoering bestudeerd gaan worden. Maar ik zou toch ook willen vragen of er aandacht kan zijn voor de burgemeesters, niet alleen voor de doelgroep van degenen die het ondergaan, maar juist ook voor de burgemeesters, voor hoe het door de burgemeesters wordt ervaren. Dat lijkt mij ook van buitengewoon belang. Als dat in het begin al meegenomen kan worden, zou dat heel fijn zijn. Dan hoeven we niet drie jaar te wachten op de uiteindelijke evaluatie, waar het wat mij betreft zeker ook een onderdeel van zou moeten zijn. Ik hoor graag een reactie van de minister of zij dat met mij deelt en of dat ook kan gaan gebeuren.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 13 - blz. 11-12.
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Meneer Janssen, ik hoop nog lang genoeg minister van Justitie en Veiligheid te blijven om samen toch nog één wet te kunnen aftikken. Dat zou toch mooi zijn. Als ik nou die evaluatie en de aandacht voor de burgemeesters toezeg, stemt u dan wel voor? Nee? Maar ik zeg het wel toe, want dat is belangrijk. Natuurlijk hoort de rol van de burgemeester daar wel in mee te wegen. Wellicht is het goed om mijn inleiding in gedachten te houden, waarin ik het had over Purmerend, Middenbeemster, Winschoten: allerlei gemeenten die niet onder de G4 vallen. En dan nog begrijp ik de behoefte van de heer Janssen om te zeggen dat de burgemeester die aandacht wel moet krijgen.
Zelfs met een positieve toezegging is hij niet helemaal blij.
De heer Janssen (SP):
“Zeker wel, ik wilde "dank u wel" zeggen, maar dat is ook niet voor het eerst. Het gaat mij niet zozeer om de rol van de burgemeester, maar om de beleving van de burgemeester. Ik hoor de minister zeggen dat ze dat begrijpt, maar ik hoorde haar "rol" zeggen. Die rol is wel helder, ook bij de invoeringstoets en de evaluatie, maar het gaat mij er met name om hoe dit nou beleefd wordt door die andere 388, om het zo maar even te zeggen, dus rijp en groen door elkaar. Hoe wordt het daar beleefd? Want misschien niet iedereen kan hiermee even goed overweg.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Natuurlijk. Wat ik daarmee wilde zeggen, is inderdaad dat er al aandacht is vanuit het centrum om ervoor te zorgen dat ze die ondersteuning hebben. Dat was ook een van mijn antwoorden aan de heer Talsma. Juist ook vanuit die kleinere gemeenten of andere gemeenten dan de G4 — laat ik het even zo zeggen — is echt om deze bevoegdheid gevraagd. En dan nog moeten we goed weten of ze ermee uit de voeten kunnen en hoe dat er dan uitziet. We hebben al die elementen goed gehoord en nemen ze mee.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 3, item 13
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
10 oktober 2023
toezegging gedaan
Toezegging Scenario woningsluiting door burgemeester zonder strafzaak wordt meegenomen bij (gesprekken over) invoeringstoets en evaluatie (36.217) (T03828)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe om het scenario, waarin een woning door een burgemeester bestuursrechtelijk wordt gesloten zonder dat er een strafzaak volgt, mee te nemen bij (de gesprekken over het vormgeven van) de invoeringstoets en de evaluatie.
Nummer | T03828 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 10 oktober 2023 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | bestuursrechtelijke bepalingen burgemeesters evaluaties invoeringstoets onderzoek |
Kamerstukken | Uitbreiding sluitingsbevoegdheid burgemeester en gezaghebber ter handhaving van de openbare orde (36.217) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 9 - blz. 2
De heer Dittrich (D66):
(…)
“Het gaat hier over een bevoegdheid van de burgemeester in het kader van het hoeden van de openbare orde. Maar woningsluitingen vinden, vanwege geweld of wapens, plaats omdat er strafbare feiten zijn of worden gepleegd. Het strafrecht speelt dus ook een rol, zij het niet in de afweging van de burgemeester. Het Openbaar Ministerie oordeelt over de strafbare feiten onafhankelijk van het gemeentebestuur. Het zou toch onwenselijk zijn als het Openbaar Ministerie besluit het strafrechtelijke onderzoek te staken of de zaak te seponeren als iemands woning door de burgemeester wordt gesloten omdat er een strafbaar feit heeft plaatsgevonden? Dat laatste is natuurlijk gekoppeld aan de beoordeling van de openbare orde. Door zo'n beslissing van het Openbaar Ministerie gaat de woningsluiting door de burgemeester op basis van de openbare orde-afwegingen toch als een soort straf voelen voor de bewoners die de woning hebben moeten verlaten. Kortom, kan de minister aangeven hoe vaak het is voorgekomen dat er wel een bestuursrechtelijke sluiting van een woning door een burgemeester heeft plaatsgevonden, maar geen strafzaak op basis van strafbare feiten? Mijn vraag is natuurlijk ook of dit bij de invoeringstoets een rol kan spelen en bij de evaluatie als de wet een aantal jaren in werking is.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 9 - blz. 17
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“We beginnen met het bestuursrecht versus strafrecht. Daarbij hebben we de rol van de burgemeester betrokken. De heer Dittrich vroeg hoe vaak het is voorgekomen dat er bestuursrechtelijk is gesloten, maar dat er geen strafzaak op is gevolgd. Kan bij de invoeringstoets en de evaluatie specifiek gekeken worden hoe die dynamiek — ik maak er even dynamiek van — dan werkt? We hebben geen concrete cijfers of en, zo ja, hoe vaak dat is voorgekomen. Dus die hebben we niet. Het kan natuurlijk zijn dat het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek is gestart, maar dat daar geen strafzaak uit is voortgekomen. Dat zou kunnen. Dat is uiteraard aan het Openbaar Ministerie en dat hangt ook van het strafrechtelijk bewijs af.
Ik moet zeggen dat het gewoon heel lastig is om een voorbeeld te verzinnen waarbij er geen strafrechtelijk onderzoek voorligt. Dat kon ik ook niet tijdens het debat in de Tweede Kamer, en dat is me in de tussentijd ook niet gelukt. Het gaat namelijk over explosies en beschietingen. Het gaat echt over forse zaken; het gaat niet om klein bier. Dus het is moeilijk om hier een casus te schetsen. Dat klinkt eerlijk gezegd ook logisch in dit kader. Maar het is wel heel goed om het punt ook mee te nemen bij de invoeringstoets en de evaluatie. We zullen het uiteraard ook meenemen in de gesprekken die we nu hebben over het vormgeven van de invoeringstoets en de evaluatie. Dus dat betrekken we er gewoon goed bij.”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 3, item 9
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
10 oktober 2023
toezegging gedaan
Toezegging Onduidelijkheid rond de termijn van sluiting en de problemen die voortkomen uit (lange) leegstand van een woning wordt betrokken bij toekomstige toetsen en evaluaties (36.217) (T03829)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe contact op te nemen met Aedes, de koepelorganisatie van woningbouwcorporaties, om te spreken over de onduidelijkheid rond de termijn van sluiting en de problemen die voortkomen uit (lange) leegstand van een woning en dit te betrekken bij toekomstige toetsen en evaluaties.
Nummer | T03829 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 10 oktober 2023 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | evaluaties invoeringstoets leegstand sluiting woningcorporaties |
Kamerstukken | Uitbreiding sluitingsbevoegdheid burgemeester en gezaghebber ter handhaving van de openbare orde (36.217) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 9 - blz. 1.
De heer Dittrich (D66):
(…)
“Waar gaat allemaal op getoetst worden bij de invoeringstoets en de evaluatie van dit wetsvoorstel? Graag een reactie van de minister.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 13 - blz. 3-4.
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“De heer Dittrich vroeg waarop getoetst gaat worden bij de invoeringstoets en de evaluatie van het voorstel. Hij had verschillende ideeën voor wat daarin in ieder geval terug moest komen. Het doel van de invoeringstoets is om eventuele knelpunten in regels al in een heel vroeg stadium te ontdekken. In de consultatiefase van het wetsvoorstel en in latere vragen zijn al aandachtspunten meegegeven, zoals de begunstigingstermijn. We kijken op dit moment hoe we precies vorm gaan geven aan de invoeringstoets en welke elementen daar dan in terug moeten komen. Daarvoor is dit debat natuurlijk heel belangrijk. Dat betekent dat we alle signalen die we nu krijgen, meenemen en dat we heel goed begrijpen waar u straks op wil kunnen toetsen. Het wetsvoorstel wordt na drie jaar geëvalueerd, zodat we daar weer lessen uit kunnen trekken en kunnen beoordelen of het allemaal werkt zoals we nu hebben bedacht dat het zou moeten werken. Het lijkt mij goed om daarbij de wetenschappers van het WODC aan te haken of te zorgen dat zij daarin een belangrijke rol hebben, zodat we het goed vorm kunnen geven.
De heer Dittrich vroeg of de contacten tussen woningcorporaties en burgemeesters ook worden meegenomen. Een burgemeester betrekt bij een besluit informatie van politie, het Openbaar Ministerie en ook zienswijzen van belanghebbenden, zoals bewoners en de verhuurder, die ook een woningcorporatie kan zijn. Dat zit in die zin hier ingebouwd. Het zou dus goed zijn als de woningcorporatie de mogelijkheid heeft om contact te hebben over een besluit bij de gemeente. Wij hebben geen signalen ontvangen dat dit contact tot nu toe onvoldoende tot stand komt. Het is wel iets om alert op te blijven, want je wilt dat dit allemaal goed op elkaar aansluit. Het beeld dat wij hebben, is dat dit goed gaat. We zijn op dit moment in gesprek met relevante partijen om te kijken hoe die toets vormgegeven kan worden. Ik kan mij goed voorstellen dat al deze elementen daarin terugkomen.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 13 - blz. 4.
De heer Dittrich (D66):
“Ik wil de minister bedanken voor het antwoord. Aedes, de koepelorganisatie van woningbouwcorporaties, heeft geschreven dat met name rond de termijn van sluiting onduidelijkheid bestaat en dat het lange tijd leegstaan van een woning soms kan leiden tot kraken, vandalisme en verloedering in de buurt. Dit wil niemand. Ik las het als een soort noodkreet. Kan er in het kader waar we het nu over hebben formeel contact worden gezocht met die koepelorganisatie, omdat zij over al die woningbouwverenigingen in Nederland gaat?”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Laten we afspreken dat ik nu toezeg dat we die contacten zullen leggen en dat we kijken waar dingen misgaan en hoe we dat kunnen betrekken bij de toekomst en de toetsen die er zijn.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 3, item 13
-
behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 3, item 9
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
10 oktober 2023
toezegging gedaan
Toezegging Bij herziening stelsel bewaken en beveiligen nogmaals kijken naar borging bevoegdheden van actoren in crisissituaties (36.217) (T03830)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Toorenburg (CDA), toe dat bij de herziening van het stelsel bewaken en beveiligen nogmaals gekeken wordt naar de borging van de bevoegdheden van alle actoren zodat er adequaat gehandeld kan worden in crisissituaties, zoals dreiging richting een burgemeesterswoning.
Nummer | T03830 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 10 oktober 2023 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | dr. M.M. van Toorenburg (CDA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | bevoegdheden burgemeesters crisissituaties dreigingen openbare orde stelsel bewaken en beveiligen |
Kamerstukken | Uitbreiding sluitingsbevoegdheid burgemeester en gezaghebber ter handhaving van de openbare orde (36.217) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 13 - blz. 8
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
(…)
“Dan krijg ik een klem om mijn hart, zeg ik gewoon eerlijk: als er straks echt een dreigende situatie is, dan is óf iedereen bevoegd, óf iedereen stapt achteruit en zegt: jij hebt hierin een taak. Laten we dat echt heel goed bekijken. Zodra deze wet in werking treedt, moeten we heel goed bespreken wat we daadwerkelijk doen in een situatie van dreiging richting een burgemeesterswoning. Wie heeft dan de bevoegdheid? Wie staat er dan als eerste aan de lat? Ik denk dat het belangrijk is om dat te weten, want als het eenmaal gebeurt, dan staan we misschien elkaar de tent uit te vechten en dat willen we niet.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 13 - blz. 11
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Dan bewaken en beveiligen. Ik deel volledig met mevrouw Van Toorenburg dat je in dit soort urgente, complexe situaties nooit moet willen dat iedereen denkt: de ander doet het wel. Dat verantwoordelijkheden niet helder zijn kan je nooit hebben, in wat voor crisissituatie dan ook, en alles wat raakt aan veiligheid, wordt als het acuut is al vrij snel een crisis. Bij bewaken en beveiligen is het stelsel echt heel goed ingericht. Ik ben nog even nagegaan of daarin een aparte taak is weggelegd voor de commissaris van de Koning. Volgens mij lopen hier een paar dingen door elkaar. Ik kijk er graag nog een keer naar, hoor, maar als de integriteit van de gemeente in het geding is, komt de commissaris in beeld. Voor bewaken en beveiligen hebben we echt een heel ander stelsel ingericht. Dit is een hele aparte bevoegdheid op het gebied van de openbare orde. Wij zijn het stelsel bewaken en beveiligen totaal aan het herzien, naar aanleiding van een aantal hele heftige incidenten. Ik zal zorgen dat ik deze zorg daar sowieso in meeneem, zodat we nog een keer kijken of we het nu allemaal goed hebben geborgd. Ik hoop dat ik mevrouw Van Toorenburg zo in ieder geval gerustgesteld heb in dit verband, maar wij gaan nog eens kijken of we allemaal gerustgesteld zijn.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 3, item 13
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
10 oktober 2023
toezegging gedaan
Toezegging Capaciteit politie betrekken bij invoeringstoets en evaluatie (36.217) (T03831)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Bijsterveld (JA21), toe dat bij de invoeringstoets en bij de evaluatie wordt meegenomen wat wetsvoorstel ‘Uitbreiding sluitingsbevoegdheid burgemeester en gezaghebber ter handhaving van de openbare orde’ (36.217) doet met de capaciteit van de politie.
Nummer | T03831 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 10 oktober 2023 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. K. van Bijsterveld (JA21) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | capaciteit evaluaties invoeringstoets politie |
Kamerstukken | Uitbreiding sluitingsbevoegdheid burgemeester en gezaghebber ter handhaving van de openbare orde (36.217) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 13 - blz. 6
Mevrouw Van Bijsterveld (JA21):
“Dank u, voorzitter. Dank inderdaad aan de minister voor het beantwoorden van de vragen. De minister ging heel snel met haar mapjes. Misschien heb ik het niet goed gehoord, maar ik wil toch aan de minister vragen om expliciet nog even terug te komen op mijn verzoek om de aantallen in de uitvoeringstoets dan wel de evaluatie mee te nemen, en dan vooral geënt op de uitvoeringsproblemen die zich kunnen voordoen ten aanzien van de capaciteit van de politie.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 13 - blz. 12
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Dan ga ik naar de vragen van mevrouw Van Bijsterveld. Bij de invoeringstoets en bij de evaluatie straks nemen we inderdaad mee wat dit doet met de capaciteit van de politie. Ook daarom verzoek ik om die motie aan te houden. Als je heel concreet weet waar je extra ruimte nodig hebt, kun je je daarop richten. Ik denk dat dat effectiever is.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 3, item 13
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
10 oktober 2023
toezegging gedaan
Toezegging Keuze munitie niet te betrekken in onderhavige wet betrekken bij evaluatie (36.217) (T03833)
De minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Talsma (ChristenUnie), toe bij de evaluatie de vraag mee te nemen of het een gemis is dat ‘munitie’ niet is opgenomen in het wetsvoorstel ‘Uitbreiding sluitingsbevoegdheid burgemeester en gezaghebber ter handhaving van de openbare orde’ (36.217)
Nummer | T03833 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 10 oktober 2023 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. H.J.J. Talsma (ChristenUnie) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | evaluaties munitie |
Kamerstukken | Uitbreiding sluitingsbevoegdheid burgemeester en gezaghebber ter handhaving van de openbare orde (36.217) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 13 - blz. 10
De heer Talsma (ChristenUnie):
(…)
“Eén thema houdt de minister en mij toch nog verdeeld. Ik ben blij dat het antwoord al op haar tafel ligt en ik kijk daar ook bijzonder belangstellend naar uit, maar ik zal de vraag toch nog wel stellen. Het gaat over munitie, vuurwerk en explosieven. De minister zegt tamelijk stellig: het is een bewuste keuze om munitie niet op te nemen. Het is niet aan mij om dat keihard te weerspreken, maar laat ik zeggen dat een redelijk vermoeden dat dat een bewuste keuze is geweest nog niet echt bij mij wil opkomen als ik de stukken lees. De memorie van toelichting bevat 24 keer het woord "munitie" en 23 keer daarvan is dat in de combinatie met "Wet wapens en". Nergens lees ik in de onderliggende stukken — ik heb ze niet allemaal nu nog even snel kunnen checken — dat de minister er uitdrukkelijk voor gekozen heeft om munitie hier uit te zonderen. Ik denk stiekempjes ook dat het misschien niet zo verstandig is om dat niet te hebben gedaan. Ik geef de minister nog eens in overweging om na te denken over de vraag: zou het niet goed zijn om simpelweg aan de relevante bepalingen de twee woordjes "of munitie" toe te voegen? Ik houd de minister toch nog maar eens het standpunt van mijn fractie voor dat munitie zonder een wapen vele malen gevaarlijker is dan een wapen zonder munitie.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 3, item 13 - blz. 12
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Ik zou willen kijken of we consensus kunnen vinden als ik zeg dat we bij de evaluatie de vraag meenemen of het een gemis blijkt te zijn dat we "munitie" niet hebben opgenomen.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 3, item 13
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
10 oktober 2023
toezegging gedaan
Toezegging Afschrift uitkomsten pilot straatintimidatie (36.222) (T03882)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Veldhoen (GroenLinks-PvdA), de Kamer een afschrift te sturen van de uitkomsten van de pilot betreffende straatintimidatie. Daarbij zal ook de publiekscampagne en evaluatie mee worden genomen. De minister van Justitie en Veiligheid zegt tevens toe seksuele intimidatie toe te willen voegen aan de Halt-feiten. De pilot zal daarover meer duidelijkheid geven.
Nummer | T03882 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 19 maart 2024 |
Deadline | 1 juli 2026 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | seksuele misdrijven straatintimidatie |
Kamerstukken | Wet seksuele misdrijven (36.222) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 3 - blz. XXX
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):
(…)
“De werkgever zal duidelijk moeten vastleggen, bijvoorbeeld in een gedragscode, dat alle vormen van seksuele intimidatie op de werkvloer ontoelaatbaar zijn en dat seksuele contacten tussen leidinggevende en ondergeschikte in beginsel niet verenigbaar zijn met een afhankelijkheidsrelatie, en dat een leidinggevende het, als daarvan sprake is, direct moet melden bij een leidinggevende. Heeft ook dit de aandacht van de minister? En wat is zij voornemens te gaan doen? Gaat zij bijvoorbeeld in overleg met regeringscommissaris Hamer en met werkgeversorganisaties, of in ieder geval met haar collega van SZW? Wij horen het graag.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 3 - blz. XXX
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):
(…)
“Ik ga nu in op de handhaving en opsporing van seksuele intimidatie op straat, het zogenaamde sisverbod, onlangs ook weer volop in het nieuws. Wie worden daarmee belast, naast de politie ook de boa's? En, zo vragen wij ons af, wordt een overtreding van dit artikel toegevoegd aan de lijst met Halt-feiten, zodat de zaken van jonge first offenders meteen met lik-op-stukbeleid kunnen worden afgedaan?”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Komen de uitkomsten van de pilot straatintimidatie ook naar de Eerste Kamer? Dat was volgens mij een vraag van mevrouw Veldhoen. We zullen daar uiteraard een afschrift van sturen. Er werd ook gevraagd of we de publiekscampagne en de evaluatie kunnen meenemen. Volgens mij moet dat ook goed kunnen.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Mevrouw Veldhoen had een vraag over Halt-feiten: wordt strafbaarstelling daaraan toegevoegd? Na inwerkingtreding van de wet zal er een pilot in koplopergemeenten starten, zoals ik al zei, voor de handhaving door de boa's. De pilot heeft onder andere als doel om ervaring met handhaving op seksuele intimidatie op te doen en om aan de hand hiervan de handhaving door en de rol van boa's verder vorm te geven. Wat mij betreft is het zeer wenselijk om bij seksuele intimidatie doorverwijzing naar Halt mogelijk te maken. In het kader van de voorbereiding van de pilot wordt gekeken of dat kan, wanneer dat mogelijk is en hoe dat met Halt het beste opgepakt kan worden. We zullen ervoor zorgen — dat hoop ik in ieder geval; laat ik het zo zeggen — dat de eerste ervaringen uit de pilot daarover meer duidelijkheid geven. Maar ik ben het er helemaal mee eens dat we dat eigenlijk zouden moeten willen.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 8
-
behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2026
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
19 maart 2024
toezegging gedaan
Toezegging Afschrift update richtlijn voor strafvordering (36.222) (T03883)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Schippers (VVD), een afschrift te sturen van de brief met betrekking tot het aanpassen van de strafvorderingsrichtlijn in verband met de inwerkingtreding van de Wet seksuele misdrijven.
Nummer | T03883 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 19 maart 2024 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | drs. E.I. Schippers (VVD) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | deepfakes seksuele misdrijven strafvordering |
Kamerstukken | Wet seksuele misdrijven (36.222) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 3 - blz. XXX
Mevrouw Schippers (VVD):
(…)
“Ik vind ook dat deze deepfakepornovideo's offline moeten kunnen worden gehaald en dat kan nog niet. De Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal dwingt hostingbedrijven om ranzigheid offline te halen. Mijn vraag aan de minister is of dit kan worden uitgebreid met deepfakepornovideo's en, zo ja, hoe en wanneer zij dat gaat doen.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Mevrouw Schippers had het over een heel actueel onderwerp. Zij vroeg namelijk: hoe worden deepfakes aangepakt? Uit de Richtlijn voor strafvordering misbruik seksueel beeldmateriaal van het Openbaar Ministerie volgt dat in zaken waarbij sprake is van misbruik van seksueel beeldmateriaal door het Openbaar Ministerie forse onvoorwaardelijke taakstraffen, al dan niet gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf, kunnen worden geëist. Uit gepubliceerde strafvonnissen van soortgelijke zaken blijkt ook dat rechters forse onvoorwaardelijke straffen passend vinden en dat ze die ook toepassen. Ik heb de Tweede Kamer toegezegd rond de zomer te informeren over een eventuele aanpassing van de strafvorderingsrichtlijn in verband met de inwerkingtreding van deze wet. Ik zou natuurlijk ook de Eerste Kamer daarvan een afschrift kunnen sturen. Laten we dat hierbij afspreken. Vooruitlopend hierop kan ik zeggen dat de Richtlijn voor strafvordering misbruik seksueel beeldmateriaal zal worden aangepast. Volgens mij heb ik daar zo meteen nog wat vragen over.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 8
-
behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
19 maart 2024
toezegging gedaan
Toezegging Betrekken onderscheid artt. 249 en 251 bij opleiding boa's en pilot (36.222) (T03884)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Janssen, dat boa’s goed moet worden opgeleid om onderscheid te kunnen maken tussen artikelen 249 en 251. Dit zal worden betrokken bij de pilot.
Nummer | T03884 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 19 maart 2024 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. R.A. Janssen (SP) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | buitengewoon opsporingsambtenaren handhaving seksuele misdrijven |
Kamerstukken | Wet seksuele misdrijven (36.222) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
De heer Janssen (SP):
(…)
“Daarom de volgende casus. Een man zegt in het openbaar, dus offline, tegen een meisje van 15: "Kom je mee naar mijn huis voor seks? Ik geef je nu mijn adres." Dat is een indringende mondelinge seksuele benadering, zoals strafbaar is gesteld in artikel 429ter. Of maakt de leeftijd van het meisje dat dit automatisch valt onder artikel 251, lid 1 onder c, namelijk een voorstel voor een ontmoeting en de handeling om tot verwezenlijking daarvan te komen door "ik geef je nu mijn adres" te zeggen? Dat verschilt namelijk nogal in de strafmaat: een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de derde categorie in artikel 429ter versus een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of een geldboete van de vierde categorie in artikel 251. Het gebruik van dezelfde terminologie in beide artikelen, te weten "het indringend mondeling seksueel benaderen", vraagt dan om een nadere duiding. Graag een reactie van de minister. Ik probeer me voor te stellen hoe boa's hiermee om moeten gaan, maar dat vind ik ook nog buitengewoon ingewikkeld. Hoe verhouden die twee artikelen, 251 en 429ter, zich wat betreft gelijke strafwaardigheid tot elkaar als een 15-jarige jongen aan een 15-jarig meisje offline en online een voorstel doet zoals ik net noemde, in die twee varianten?”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
De heer Janssen (SP):
“Ik heb gezegd — dat was ook mijn vraag — dat de verwarring ontstaat doordat bij beide delicten dezelfde terminologie wordt gebruikt, namelijk het "indringend mondeling seksueel benaderen". Dat staat in beide wetsartikelen. Mijn vraag was dus als volgt en ik gaf daarbij de volgende casus. Stelt dat het op straat gebeurt en er wordt voldaan aan de voorwaarde, namelijk het indringend mondeling seksueel benaderen en daar ook nog een handeling aan toevoegen, namelijk: "Wil je met me mee naar huis gaan voor seks? Hier heb je mijn adres." Dan zit je eigenlijk ook in de delictsomschrijving van artikel 251. Mijn vraag is dan: als dat in het openbaar gebeurt, is dat dan nog 429ter of schuift dat, als dat bij een kind van 15 gebeurt, automatisch door naar 251? Wat moeten boa's daarmee? Dat was mijn aanvullende vraag.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Als het gaat om een kind, kan het ook 251 zijn. Dat is dus een eerste deel van het antwoord. Die indringende benadering als bedoeld in artikel 251, eerste lid, onderdeel a, het seksueel benaderen van kinderen, hoeft niet puur intimiderend te zijn. Wij kunnen het wel als intimiderend beoordelen, maar het kan bijvoorbeeld ook gaan over het inpalmen van een kind. Daarin zitten dus meerdere lagen. Maar inderdaad, als het gaat om een kind, kan het ook 251 zijn.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Dan ten aanzien van de handhaving en onze eerdere wisseling over 249 en 251, de boa's. Dat moeten ze echt meekrijgen in hun opleiding. Dat zullen we betrekken bij de pilot, dus dat wordt ook teruggekoppeld.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 8
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Justitie en Veiligheid -
19 maart 2024
toezegging gedaan
Toezegging Inzet transnationaal misbruik (36.222) (T03885)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van vragen van de leden Talsma (ChristenUnie) en Schalk (SGP), dat de minister voor Rechtsbescherming een brief zal sturen over de effectieve inzet van instrumenten zoals de Blue en Green Notices. De minister zegt de Kamer tevens toe dat voor het zomerreces in de voortgangsbrief zeden nader zal worden bericht over de voortgang omtrent artikel 24, lid a Paspoortwet. In deze brief zal ook worden ingegaan op de voortgang omtrent het risicotaxatie-instrument voor transnationaal seksueel kindermisbruik. Daarnaast onderzoekt de minister voor Rechtsbescherming momenteel de mogelijkheden om in het kader van de motie-Kuik/Ellian uitreisverboden beter te handhaven. Daarover zal de minister voor Rechtsbescherming de Tweede Kamer direct na de zomer informeren.
Nummer | T03885 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 19 maart 2024 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | P. Schalk (SGP) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | green en blue notices seksuele misdrijven transnationaal |
Kamerstukken | Wet seksuele misdrijven (36.222) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
De heer Schalk (SGP):
(…)
“Hoe voorkomen wij dat plegers van zedendelicten elders doorgaan met hun verwerpelijke gedrag? Wat zijn de mogelijkheden van de minister om bijvoorbeeld te voorkomen dat iemand het land uit reist en elders ongehinderd zijn gang gaat? De heer Talsma wees daar ook al op. Klopt het dat bijvoorbeeld een pedofiel die gestraft is voor zijn gedrag rustig kan uitreizen naar andere landen zonder dat daar een waarschuwing naartoe gaat?”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“De heer Schalk had ook vragen over transnationaal seksueel kindermisbruik. Hij zei dat je uitreisverboden kunt hebben en vroeg in dat kader hoe je ervoor kunt zorgen dat iemand niet op pad gaat en in het buitenland ook verschrikkelijke dingen gaat doen. In zo'n geval kunnen Green Notices en Blue Notices worden ingezet als instrument voor de opsporing. Het vereist een gedegen toets en afweging om te komen tot de inzet daarvan, maar dat instrument wordt zeker ingezet. Daarnaast wordt er op dit moment door mijn ministerie een werkproces ingericht omtrent artikel 24, lid a Paspoortwet, om te voorkomen dat Nederlandse daders uitreizen om in het buitenland seksueel misbruik te plegen. Voor het zomerreces zal in de voortgangsbrief zeden ook uiteraard nader worden bericht over de voortgang. In deze brief zullen we ook ingaan op de voortgang omtrent het risicotaxatie-instrument voor transnationaal seksueel kindermisbruik. In samenwerking met een groot aantal stakeholders is er ook een barrièremodel ontwikkeld om bewuste en onbewuste faciliteerders van transnationaal seksueel kindermisbruik tegen te gaan. Daarnaast onderzoekt mijn collega Franc Weerwind momenteel de mogelijkheden om in het kader van de motie-Kuik/Ellian uitreisverboden beter te handhaven. Daarover zal de minister voor Rechtsbescherming de Tweede Kamer direct na de zomer informeren. Er wordt dus op allerlei niveaus hard aan gewerkt.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
De heer Talsma (ChristenUnie):
(…)
“Hoe kunnen bestaande reismaatregelen als de Green en Blue Notices effectiever worden ingezet?”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Als ik me niet vergis, vroeg de heer Talsma nog naar de effectieve inzet van de instrumenten zoals de Blue en Green Notices. Ik denk dat het het beste is dat de minister voor Rechtsbescherming daarover een brief stuurt, want hij zit daar middenin en is bezig om te kijken waar dat effectiever kan. Laten we dat afspreken.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“De motie met letter F vraagt om te onderzoeken welke juridische bevoegdheden er zijn of kunnen worden uitgewerkt op grond waarvan gegevens kunnen worden uitgewisseld met derde landen betreffende zedendelinquenten. Die onderzoeken zijn er. Wellicht mag ik de motie zo lezen dat die onderzoeken worden aangeleverd, zodat de heer Schalk en iedereen die dat graag wil, daar kennis van kan nemen en kan zien of er witte of blinde vlekken zijn waar we iets mee moeten doen. Ik lees de motie dan zo dat deze mij niet vraagt om opnieuw onderzoek te doen, maar vooral om te komen met de elementen waarover ik de toezegging heb gedaan aan de heer Talsma. Die gaan over wat er nu allemaal is en wat we kunnen doen om te voorkomen dat mensen die voor een seksueel misdrijf zijn veroordeeld, zomaar rond gaan reizen en elders op de wereld mensen in gevaar brengen.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 8
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Justitie en Veiligheid -
28 mei 2024
Voortgang: -
14 mei 2024
Voortgang: -
19 maart 2024
toezegging gedaan
Toezegging Bestanddelen evaluatie Wet seksuele misdrijven (36.222) (T03886)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van vragen van de leden Marquart (BBB), Veldhoen (GroenLinks-PvdA), Schippers (VVD), Van Toorenburg (CDA), Dittrich (D66), Bezaan (PVV), Talsma (ChristenUnie) en Van Bijsterveld (JA21), verschillende onderwerpen te behandelen bij de evaluatie van de Wet. Geëvalueerd zal worden of categorieën verloren gaan, omdat het ofwel valt onder voorwaardelijk opzet ofwel onder onbewuste schuld. Bij de evaluatie wordt dus gekeken naar de verhouding tussen opzet en schuld met betrekking tot deze Wet. De manier waarop de rechter de mentale houding van de verdachte moet beoordelen wordt ook expliciet meegenomen in de evaluatie. Tevens wordt geëvalueerd of het de juiste keuze was om seksuele intimidatie als overtreding strafbaar te stellen nu er geen camerabeelden opgevraagd kunnen worden. In het kader van de procesevaluatie zal worden gekeken naar de (zeden) politiecapaciteit. Ook de publiekscampagne wordt meegenomen in de evaluatie.
Nummer | T03886 |
---|---|
Status | deels voldaan |
Datum toezegging | 19 maart 2024 |
Deadline | 1 januari 2029 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. I.A. Bezaan (PVV) mr. K. van Bijsterveld (JA21) mr. B.O. Dittrich (D66) mr. H.A. Marquart Scholtz (BBB) drs. E.I. Schippers (VVD) mr. H.J.J. Talsma (ChristenUnie) dr. M.M. van Toorenburg (CDA) mr. G.V.M. Veldhoen (GroenLinks-PvdA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | evaluatie |
Onderwerpen | opzet schulden seksuele misdrijven |
Kamerstukken | Wet seksuele misdrijven (36.222) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):
(…)
“Tot slot. Ik vraag me af of u categorieën gaat verliezen, omdat het ofwel valt onder voorwaardelijk opzet ofwel onder onbewuste schuld. Die ondercategorie, die bodem, blijft er gewoon liggen, dus daar vallen die strafwaardige gedragingen gewoon in. Ik vraag me dus echt af of je de rechtspraktijk niet met een onmogelijke opgave opzadelt door die tussencategorie van bewuste schuld zo naar voren te brengen, want dat soort situaties laten zich heel goed onder voorwaardelijke opzet scharen. De rest valt onder onbewuste schuld. Dus dan is het voor de rechtspraktijk veel helderder.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Dat denk ik niet, met alle respect, omdat de praktijk al anders werkt. Je zou die vraag natuurlijk wel expliciet kunnen meenemen — want deze wet wordt ook geëvalueerd, zoals andere wetten — zodat je de praktijk ook vanuit deze context daarbij kunt pakken. Maar we hebben juist gekeken naar de staande praktijk en ons daarbij aangesloten.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 3 - blz. XXX
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
(…)
“Het is wel helaas strafbaar gesteld als overtreding. Dat maakt de opsporing niet veel gemakkelijker. Is dat een gemiste kans of valt dat wel mee? Ik vraag me toch wel af: waarom kunnen die camerabeelden, waarover discussie is in de stukken, dan niet gewoon altijd worden opgevraagd? Ik las dat daar verschillend over wordt gedacht, maar ik begrijp dat niet zo goed. Moeten we daar dan misschien nog een extra regeling voor maken? Dat hoor ik ook graag.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Mevrouw Van Bijsterveld (JA21):
(…)
“Voorzitter. Dan nog een laatste aandachtspunt met betrekking tot de handhaving van seksuele intimidatie in de fysieke publieke ruimte. De minister heeft ervoor gekozen om seksuele intimidatie strafbaar te stellen als overtreding. Ik lees echter in de verslagen dat de strafbaarstelling van seksuele intimidatie een afschrikkende en normerende functie zou moeten hebben. Daar zijn wij het als fractie volledig mee eens. Maar wij vinden eigenlijk dat dit voor een afschrikkende werking, als die er echt moet zijn, meer te kwalificeren zou zijn als een misdrijf in plaats van een overtreding, ook ten aanzien van de bewijsbaarheid en het opvragen van bewijsmateriaal waar mijn collega Van Toorenburg al over sprak. Dat blijft nog steeds een punt van aandacht. Ik noem het maar. Als we met z'n allen vinden dat hier in de maatschappij het signaal van moet uitgaan dat dit moet stoppen, zegt dat iets. Dan moeten we daadwerkelijk strenge maatregelen nemen. Collega's hebben al gezegd dat het strafrecht het sluitstuk is. Daar ben ik het mee eens, maar toch.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Mevrouw Van Toorenburg en mevrouw Van Bijsterveld vroegen: is het een gemiste kans om seksuele intimidatie als overtreding strafbaar te stellen nu er geen camerabeelden opgevraagd kunnen worden? Bij het opstellen van het wetsvoorstel Seksuele misdrijven is goed onderzocht of seksuele intimidatie als overtreding of misdrijf strafbaar dient te worden gesteld. Met name de aard van het verwijt is aanleiding voor strafbaarstelling als overtreding. De strafbaarstelling van seksuele intimidatie als overtreding heeft inderdaad het gevolg dat geen bijzondere opsporingsbevoegdheid kan worden ingezet. Het maakt niet dat strafrechtelijk optreden dan niet mogelijk zou zijn, maar ik begrijp de vraag wel. Wat mij betreft zouden we ook kunnen zeggen dat we dit bij de evaluatie van de wet meenemen, want dan kun je ook kijken of dit inderdaad de beste keuze, de juiste keuze was en of je instrumenten mist die je graag had gewild.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 3 - blz. XXX
De heer Marquart (BBB):
(…)
“Wat zijn de gevolgen van deze verwachte toename van zedenzaken? Bij de politie zullen meer liefst ervaren zedenrechercheurs moeten worden ingezet en ondanks alle miljoenen die de regering ter beschikking stelt, is dat niet een-twee-drie verwezenlijkt, nu in de praktijk blijkt dat de zedenrecherche het aantal zaken nu al niet goed aankan. De BBB-woordvoerder heeft bij de wetsbehandeling in de Tweede Kamer het grote gebrek aan politiecapaciteit de grootste belemmering bij de uitvoering van deze wet genoemd. Ook kan het structurele tekort niet alleen aan politiemensen, maar ook aan officieren van justitie en rechters bij de uitvoering van deze wet teleurgestelde slachtoffers opleveren. Nog niet zo lang geleden seponeerde het OM 1.500 zaken, 1.500, wegens gebrek aan zittingsruimte. Dat waren weliswaar geen zedenzaken, maar de grote kans bestaat dat die ook vroegtijdig een einde zullen vinden zonder structurele en forse investeringen in de strafrechtketen. Ik sluit mij bij de opmerkingen van die woordvoerder aan.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 3 - blz. XXX
De heer Dittrich (D66):
(…)
“Voorzitter. Tot slot een enkel woord over de uitvoerbaarheid. Anderen hebben ook al gesproken over de ketenpartners. Wij zouden graag willen weten of alle ketenpartners klaar zijn voor de invoering van deze wet in 2024. Ik vraag dat omdat we enerzijds min of meer geruststellende antwoorden van de minister lezen over extra geld, extra mensen en dergelijke, maar we tegelijkertijd grote achterstanden bij zedenzaken zien. We hebben de heer Otte gehoord, de voorzitter van het College van procureurs-generaal. Hij zegt dat er scherpe keuzes moeten worden gemaakt bij het Openbaar Ministerie over welke zaken wel en welke zaken niet gehandhaafd gaan worden. We lezen dat Slachtofferhulp klaagt dat een heleboel zaken via artikel 12 toch naar de rechter moeten nadat het Openbaar Ministerie geseponeerd heeft, waarna deze zaken toch met een veroordeling eindigen. Het probleemoplossend vermogen van instituties in de rechtsstaat staat echt op het spel. Onze fracties willen dan ook graag weten hoe het ermee staat. Wij zien uiteraard veel, zeg ik erbij, in herstelbemiddeling en ook in het project Herstelcirkels bij seksuele misdrijven.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
De heer Talsma (ChristenUnie):
(…)
“Hiermee verwant is de bredere vraag — collega's hebben die vraag ook al gesteld — naar de beschikbaarheid van voldoende politiecapaciteit. In de schriftelijke beantwoording buitelen de miljoenenbedragen over elkaar heen: Klavergelden, Hermansgelden en andere fondsen op naam. Voor de Talsmagelden ben ik nog aan het sparen. Tegelijkertijd erkent de minister dat de uitstroom bij de politie op dit moment groter is dan de instroom en dat de capaciteit daardoor de komende jaren onder druk staat. De akelige realiteit is dat er eerder minder dan meer politiemensen beschikbaar zijn, ook voor de aanpak van seksuele misdrijven, en dat grote hoeveelheden euro's niet simpelweg om te zetten zijn in grote hoeveelheden politiemensen, laat staan in politiemensen die de expertise hebben om complexe zedenzaken te behandelen.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
De heer Dessing (FVD):
(…)
“Het gevolg is dat de slachtoffers in meer gevallen aangifte kunnen doen van een strafbaar feit en dat talloze vermeende daders op grond van boterzacht bewijs gestraft zullen gaan worden. Het gevolg hiervan is dat politie en OM ruimere mogelijkheden zullen hebben om zaken op te pakken, waarbij het nog maar de vraag is — het is al eerder genoemd — of hiervoor ook voldoende capaciteit beschikbaar is. Hoe beoordeelt de minister — dat is ook onze vraag — de druk op het justitiële apparaat en de capaciteit die hiervoor nodig zal zijn?”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Vanuit de BBB, D66, ChristenUnie en Forum is een vergelijkbare vraag gesteld: zijn er voldoende zedenrechercheurs; wat is de stand? De formatie van de zedenrecherche is vanaf 2020 gestegen als gevolg van het ter beschikking stellen van de extra middelen uit de motie-Klaver. Er zijn inmiddels 110,3 fte toegevoegd aan de opsporingscapaciteit. Er zijn 3 fte toegevoegd aan de docentencapaciteit. Op dit moment is sprake van een kleine onderbezetting van de zedenteams. Zoals ik al richting mevrouw Schippers aangaf, wordt dat veroorzaakt door de uitstroom van medewerkers die met pensioen gaan of doorstromen en door de ophoging van de formatie. Ook zijn sommige formatieplaatsen uit de motie-Klaver nog niet ingevuld, maar dat is omdat de werving nog doorliep tot vorig jaar en mensen ook opgeleid moeten worden.
In het kader van het wetsvoorstel Seksuele misdrijven wordt de formatie van de zedenteams de komende jaren verder uitgebreid, zodat de politie de verwachte toename van het aantal meldingen en aangiften door de wet kan opvangen. Dat gaat om extra 5 miljoen vanaf dit jaar. De politie streeft ernaar deze capaciteitsuitbreiding, het screenen en opleiden van nieuwe mensen in 2026 gerealiseerd te hebben. De politie is daarbij natuurlijk wel afhankelijk van de arbeidsmarkt, maar we zullen ons best doen. Zedenteams bestaan altijd uit ervaren personeel — dat zeg ik richting de BBB — maar er is ook nieuwe instroom nodig. Sinds recent is er gelukkig ook die zijinstroom op het werkterrein van zeden. Dat betekent dat daar een combinatie van verschillende achtergronden ontstaat met allemaal specialistische mensen die dit zware en ontzettend belangrijke werk kunnen doen.
In het kader van de procesevaluatie zal worden gekeken naar de eerste ervaringen met de wet in de praktijk. Daarbij wordt onder meer de politiecapaciteit betrokken. De concrete invulling van de procesevaluatie zal aan de onderzoekers zelf zijn, maar het is wel een belangrijk onderdeel.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 3 - blz. XXX
Mevrouw Schippers (VVD):
(…)
“Tot slot, voorzitter. Het lijkt nogal complex als je deze wet leest, zeker voor een niet-jurist, maar het maakt nogal wat uit of je opzettelijk seksuele grenzen overgaat of dat je hebt nagelaten om te verifiëren of je seksuele grenzen overgaat, of er sprake is van aanranding of van verkrachting en of je slachtoffer minderjarig is. Het maakt nogal wat uit of je geweld gebruikt of niet. Natuurlijk staat niet iedere situatie in deze wet. Dat is schier onmogelijk. Net zoals dat het geval is bij vele andere wetten, zal dit zich in de praktijk moeten uitkristalliseren. Kan de minister toezeggen dit goed te monitoren opdat we als dit in de praktijk niet goed gaat tijdig als wetgever kunnen bijsturen?”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 3 - blz. XXX
Mevrouw Bezaan (PVV):
(…)
“Kan de minister aangeven wat er gedaan wordt om een vinger aan de pols te houden en waar eventueel mogelijkheden liggen om een helpende hand te bieden? Graag een reactie van de minister.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“De PVV en de VVD zeiden dat de nieuwe wet in de praktijk zal moeten uitkristalliseren. Ze vroegen of wij kunnen toezeggen om dat goed te monitoren. Uiteraard, absoluut. Wij blijven goed in gesprek met de betrokken organisaties. Er zijn ook verschillende momenten ingepland om de Wet seksuele misdrijven te evalueren. Op dit moment wordt er een nulmeting voorbereid ten behoeve van de evaluatie van de wet. Wat mij betreft zal die vijf jaar na inwerkingtreding worden gedaan. Het is ook goed om te zeggen dat we ongeveer twee à drie jaar na de inwerkingtreding een procesevaluatie zullen doen. Dan gaat het over een vraag als: wat zijn de eerste ervaringen met de implementatie en de invoering?”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 3 - blz. XXX
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):
(…)
“Daarom nog een aantal verhelderende vragen aan de minister die zien op zowel de ondergrens van onbewuste schuld als de bovengrens van opzet. Kan de minister nog eens uiteenzetten wanneer iets leidt tot de lichtste variant van onbewuste schuld? Hoe ziet de minister de verplichting om bij de ander te checken of het nog oké is? Wanneer heeft iemand aan die verplichting voldaan en wanneer niet.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Mevrouw Van Bijsterveld (JA21):
(…)
“In de eerste plaats heerst er onzekerheid over de precieze afbakening van de concepten "schuld" en "opzet" bij aanranding en verkrachting. Deze onzekerheid raakt de kern van ons rechtssysteem: de afbakening tussen de verantwoordelijkheid van het slachtoffer en die van de dader. Het wetsvoorstel streeft ernaar om de bescherming van veronderstelde slachtoffers te vergroten, door ook situaties waarin sprake is van schuld in plaats van opzet strafbaar te stellen. Dit roept de vraag op: waar gaan we de grens trekken? Wanneer is iemand zich voldoende bewust van het ontbreken van instemming?”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Mevrouw Veldhoen en mevrouw Van Bijsterveld hebben stilgestaan bij de uitwerking van schuld en opzet, en bij alle andere elementen die we de hele middag hebben besproken. Volgens mij is het inderdaad het beste als we dit meenemen in de evaluatie. Dat komt het dichtst bij de zorgen die er zijn: is het onderscheid te dun of niet? Dan kunt u helemaal terugzien hoe het gewogen is, hoe het in de praktijk heeft uitgewerkt en of de evaluatie er aanleiding toe geeft om het op een andere manier in te richten of er kennis van te nemen hoe het goed werkt.
Komen de uitkomsten van de pilot straatintimidatie ook naar de Eerste Kamer? Dat was volgens mij een vraag van mevrouw Veldhoen. We zullen daar uiteraard een afschrift van sturen. Er werd ook gevraagd of we de publiekscampagne en de evaluatie kunnen meenemen. Volgens mij moet dat ook goed kunnen.”
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):
“Even terugkomend op opzet en grove schuld en het voorbeeld dat u gaf over hoe de mentale houding van de verdachte door de rechter kan worden beoordeeld. Dat was niet helemaal een bevredigend antwoord voor mij. Nou kunnen we daar een welles-nietesdiscussie over voeren, maar dat lijkt me niet verstandig. Mijn vraag aan de minister is: kunt u dat element ook meenemen in de evaluatie? Ik vraag dus of juist de manier waarop de rechter die mentale houding van de verdachte moet beoordelen ook expliciet kan worden meegenomen in de evaluatie.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Ja, dat doen we.”
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):
“Ik heb nog een laatste vraag. Misschien heb ik het antwoord gemist, maar ik had nog een vraag gesteld over het betrekken van de voorlichtingscampagne bij de evaluatie van de wet.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Volgens mij heb ik die vraag beantwoord, maar dat nemen we in ieder geval mee.”
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):
“Oké.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 8
-
behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 3
-
14 januari 2025
nieuwe status: deels voldaan
Voortgang: -
20 december 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de minister van J&V en de staatssecretaris van J&V ter aanbieding van de Voortgangsbrief aanpak seksuele misdrijven
Voor kennisgeving aangenomen op 14 januari 2025.
EK, I
-
-
19 maart 2024
toezegging gedaan
Toezegging Gesprekken OM en brief over pilot betrekken burgers bij hoogte strafmaat (36.222) (T03887)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Toorenburg (CDA), dat zij in de gesprekken met het OM en in een brief zal terugkomen op het juist betrekken van de uitkomsten van de pilots waar burgers betrokken worden bij de hoogte van de strafmaat.
Nummer | T03887 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 19 maart 2024 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | dr. M.M. van Toorenburg (CDA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | overig |
Onderwerpen | openbaar ministerie seksuele misdrijven |
Kamerstukken | Wet seksuele misdrijven (36.222) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
“We hebben gesleuteld aan een hoop bepalingen ten aanzien van de strafmaat. Mijn vraag was of de pilots die hier en daar in Nederland plaatsvinden om burgers te betrekken bij de hoogte van de strafmaat, in het implementatietraject kunnen worden meegenomen. Dat was mijn vraag.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Ja, dat is waar. Specifiek bij de evaluatie van deze wet? Was dat de vraag?”
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
“Nee, bij de implementatie. Op enig moment zijn er natuurlijk gesprekken met officieren. Die doen dit graag. Kan de minister daar een pleitbezorger voor zijn? Wil ze dit meenemen in de mogelijkheden van het implementatieplan?”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Kunnen we het zo afspreken met mevrouw Van Toorenburg dat ik dit punt sowieso meeneem, ook in mijn gesprekken met het Openbaar Ministerie, en dat ik ook ambtelijk kijk waar we op welke plek het beste op kunnen terugkomen? Kunnen we het in die zin loskoppelen van deze wet, voor zover het dit onderwerp raakt? Dan kom ik op een ander moment, voor de zomer, terug op hoe ik dit een plek ga geven, en vooral waar, want dat heb ik niet zo snel paraat.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 8
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
19 maart 2024
toezegging gedaan
Toezegging Geweld in homoseksuele relaties meenemen in nationaal actieprogramma van mevrouw Hamer (36.222) (T03888)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), dat geweld in homoseksuele relaties zal worden meegenomen in het nationaal actieprogramma van mevrouw Hamer.
Nummer | T03888 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 19 maart 2024 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Voormalige Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Huidige Verantwoordelijke(n) | Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | geweld seksuele misdrijven |
Kamerstukken | Wet seksuele misdrijven (36.222) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
De heer Dittrich (D66):
“Ik heb nog één vraag aan de minister. Ik had het ook over geweld in homoseksuele relaties. De vraag is of dat specifiek meegenomen kan worden in het flankerend beleid.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Ik heb het antwoord daarop gezien. Ik ga het even checken. Ja, sorry, dat heb ik in de antwoorden over het nationaal actieprogramma over het hoofd gezien. Dat wordt daarin meegenomen. Dus dat krijgt absoluut een plek, maar in het plan van mevrouw Hamer.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 8
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
2 juli 2024
nieuwe verantwoordelijkheid: Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
2 juli 2024
verantwoordelijkheid verlopen: Minister van Justitie en Veiligheid -
19 maart 2024
toezegging gedaan
Toezegging Kijken naar campagnemogelijkheden voor minderjarigen (36.222) (T03889)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Bezaan (PVV), te kijken of kinderen en jongeren onder de 16 jaar een plek kunnen krijgen in de campagne en voorlichting.
Nummer | T03889 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 19 maart 2024 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. I.A. Bezaan (PVV) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | seksuele misdrijven voorlichting |
Kamerstukken | Wet seksuele misdrijven (36.222) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 3 - blz. XXX
Mevrouw Bezaan (PVV):
(…)
“Voorzitter. Ik ga afronden met een laatste punt. In de voornoemde nota stelt de minister dat ook goede voorlichting en bewustwording van groot belang zijn om het normerende karakter van de wetgeving over seksuele misdrijven te versterken. Daarom wordt een ketenbrede publiekscommunicatie ontwikkeld, om de normen achter de Wet seksuele misdrijven effectief onder de aandacht van het grote publiek te brengen. Dat is een goede zaak. Kan de minister aangeven of er bij deze publiekscampagne ook specifiek aandacht wordt besteed aan het voorlichten van kinderen, aangezien zij een kwetsbare doelgroep zijn? Graag een reactie van de minister.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Volgens mij heb ik de vragen van mevrouw Bezaan beantwoord. We zullen kijken of we jongeren onder de 16 jaar een plek kunnen geven in onze eigen campagne en voorlichting. Het terrein waar mevrouw Bezaan terecht naar op zoek is, zal vooral vanuit het nationaal actieprogramma opgepakt worden. Ik doe hierbij de toezegging dat we zullen kijken of we hele jonge kinderen in de komende tijd ook heel gericht kunnen meenemen, maar dat zal vooral bij VWS en OCW komen te liggen.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 8
-
behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
19 maart 2024
toezegging gedaan
Toezegging Na zomer informeren in voortgangsbrief over herstelrecht (36.222) (T03890)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), de Kamer na de zomer te informeren over de voorgang van het herstelrecht.
Nummer | T03890 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 19 maart 2024 |
Deadline | 1 januari 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | herstelrecht seksuele misdrijven |
Kamerstukken | Wet seksuele misdrijven (36.222) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 3 - blz. XXX
De heer Dittrich (D66):
(…)
“Voorzitter. Tot slot een enkel woord over de uitvoerbaarheid. Anderen hebben ook al gesproken over de ketenpartners. Wij zouden graag willen weten of alle ketenpartners klaar zijn voor de invoering van deze wet in 2024. Ik vraag dat omdat we enerzijds min of meer geruststellende antwoorden van de minister lezen over extra geld, extra mensen en dergelijke, maar we tegelijkertijd grote achterstanden bij zedenzaken zien. We hebben de heer Otte gehoord, de voorzitter van het College van procureurs-generaal. Hij zegt dat er scherpe keuzes moeten worden gemaakt bij het Openbaar Ministerie over welke zaken wel en welke zaken niet gehandhaafd gaan worden. We lezen dat Slachtofferhulp klaagt dat een heleboel zaken via artikel 12 toch naar de rechter moeten nadat het Openbaar Ministerie geseponeerd heeft, waarna deze zaken toch met een veroordeling eindigen. Het probleemoplossend vermogen van instituties in de rechtsstaat staat echt op het spel. Onze fracties willen dan ook graag weten hoe het ermee staat. Wij zien uiteraard veel, zeg ik erbij, in herstelbemiddeling en ook in het project Herstelcirkels bij seksuele misdrijven.”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“Ik kom op de uitvoerbaarheid. De heer Dittrich vroeg hoe het staat met de herstelbemiddeling en het project Herstelcirkels bij seksuele misdrijven. In zedenzaken wordt in toenemende mate gebruikgemaakt van het herstelrecht. De politie staat bij iedere melding van seksueel misbruik stil bij de mogelijkheid van het herstelrecht. In alle zedenteams is daarover ook kennis aanwezig. De toenemende aandacht voor het herstelrecht bij de politie zorgt onder andere voor een stijging van het aantal aanmeldingen bij zedenzaken voor Perspectief Herstelbemiddeling. Ook is Perspectief Herstelbemiddeling samen met Slachtofferhulp Nederland en Restorative Justice Nederland in het kader van zedenzaken het project Herstelcirkels gestart. Vanuit het Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken wordt in het kader van betekenisvol afdoen gewerkt aan het eerder, vaker en op andere manieren informeren van slachtoffers. Ik zal uw Kamer na de zomer in de voortgangsbrief verder informeren over de voortgang van het herstelrecht.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 8
-
behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 3
-
19 maart 2024
toezegging gedaan
Toezegging Resultaten onderzoek geweld tegen LHBTIQ+ (36.222) (T03891)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), dat het onderzoek over geweld tegen lhbtq+-mensen naar de Kamer komt. De beleidsreactie op het rapport wordt gecombineerd met de evaluatie van het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019-2022.
Nummer | T03891 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 19 maart 2024 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | lhbtiq seksuele misdrijven veiligheid |
Kamerstukken | Wet seksuele misdrijven (36.222) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 3 - blz. XXX
De heer Dittrich (D66):
(…)
“Voorzitter. Dan een opmerking over geweld tegen mensen met een niet-heteroseksuele oriëntatie. Uit onderzoek blijkt dat er regelmatig geweld wordt gebruikt tegen mensen, bijvoorbeeld twee homo's of lesbiennes, vanwege hun seksuele oriëntatie of hun genderidentiteit. De minister kondigde in de stukken aan dat er een onderzoek naar de problemen zou worden uitgevoerd. Dat zou in 2023 beschikbaar komen. De vraag is dan: is dat onderzoek met beleidsconclusies van de minister al af? Wanneer kunnen we dat tegemoetzien? Hoe verhoudt zich dat tot de agressie in deze wetsartikelen?”
Handelingen I 2023-2024, nr. 24, item 8 - blz. XXX
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
(…)
“De heer Dittrich had het over geweld tegen lhbtq-mensen en vroeg: wat is de stand van zaken van het specifieke onderzoek? Het is net afgerond en komt komende week naar uw Kamer. Uw vraag had dus een goede timing. Het komt eraan. De beleidsreactie op dit rapport zal ik combineren met de uitkomsten van de evaluatie van het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019-2022. Het evaluatieonderzoek wordt voor de zomer afgerond, dus de daarmee gecombineerde beleidsreactie ontvangt u daarna.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 8
-
behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 3
-
28 januari 2025
nieuwe deadline: 1 juli 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
19 maart 2024
toezegging gedaan
Toezegging Vraag capaciteit rechters ter beantwoording doorgeleiden naar minister voor Rechtsbescherming (36.222) (T03892)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Marquart Scholtz (BBB), toe de vraag betreffende de tekorten aan rechters door te geleiden naar de minister voor Rechtsbescherming.
Nummer | T03892 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 19 maart 2024 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. H.A. Marquart Scholtz (BBB) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | capaciteit rechters seksuele misdrijven |
Kamerstukken | Wet seksuele misdrijven (36.222) |
Handelingen I 2009-2010, nr. 23, item 8 - blz. XXX
De heer Marquart Scholtz (BBB):
“Dank u voor het antwoord, minister. Ik heb twee vraagjes daarover. Ten eerste: is de minister misschien voornemens, wat zeer wenselijk zou zijn, om de goeie, ouwe raio-opleiding terug te brengen? Er is enige hilariteit nu, maar dat was een voortreffelijke opleiding.
Ten tweede. De Raad voor de rechtspraak zegt: 200 rechters. De NRC zegt: als ze niet meer overwerken, dan zijn het er 800. Weet de minister het? Of kan de minister in tweede termijn misschien antwoord geven op de vraag hoeveel rechters er nu te weinig zijn? Dat wil ik graag weten.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Daar kan ik niet op ingaan, want dat betreft de minister voor Rechtsbescherming en zijn team. Ik kan de vraag wel doorgeleiden. Maar hoe hij daarop kan terugkomen, moet ik even in het midden laten. Ik denk dat ik in tweede termijn kan terugkomen op de manier waarop. De Raad voor de rechtspraak geeft aan ons aan: als het gaat over zedenzaken in relatie tot deze wet, dan zijn er geen rechters te weinig. Dat is waar we op dit moment staan. Alle andere vragen zal ik doorgeleiden richting mijn collega.”
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 24, item 8
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
20 december 2024
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten:-
-
brief van de minister van J&V en de staatssecretaris van J&V ter aanbieding van de Voortgangsbrief aanpak seksuele misdrijven
Voor kennisgeving aangenomen op 14 januari 2025.
EK, I
-
-
19 maart 2024
toezegging gedaan
Toezegging Invoeringstoets WGS (35.447) (T03903)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Van Toorenburg (CDA), toe om over een jaar een invoeringstoets uit te voeren naar de invoering van de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden waarbij in het bijzonder zal worden gekeken naar de wijze waarop aan waarborgen en zorgvuldigheidseisen wordt voldaan.
Nummer | T03903 |
---|---|
Status | openstaand |
Datum toezegging | 11 juni 2024 |
Deadline | 1 juli 2025 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | dr. M.M. van Toorenburg (CDA) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | invoeringstoets Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden |
Kamerstukken | Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (35.447) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 35, item 8 - blz. 48
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
“Misschien kunnen we het nog één slag concreter krijgen. We hebben gesproken over de uitvoeringstoets en over de evaluatie, maar we hebben natuurlijk ook nog het mooie instrument van de invoeringstoets. Ik zou heel graag van de minister de toezegging krijgen dat die wordt uitgevoerd en dat daarbij specifiek wordt gekeken naar de wijze waarop aan al die belangrijke waarborgen en zorgvuldigheidseisen wordt voldaan. Want het gaat erom dat de wet uiteindelijk rechtmatig wordt uitgevoerd. Daar zijn zorgen over in deze Kamer. Als we daar met een goede invoeringstoets zicht op houden, zou mijn fractie dus zeer gerust zijn.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“Ik denk dat het heel goed is als we die invoeringstoets na een jaar sowieso doen en al deze elementen daarin meenemen. Wat betreft de elementen die je daar dan nog niet in terug kunt zien — dat zit immers ook een beetje in de vraag van mevrouw Van Toorenburg: je zal bij die invoeringstoets niet alles kunnen merken — zorg je er ook voor dat daar bij de evaluatie naar wordt gekeken. Dan doen we en-en.”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 35, item 8
-
11 juni 2024
toezegging gedaan
Toezegging Uitsluiten "seksuele gerichtheid" bij gegevensverwerking RIEC (35.447) (T03904)
De minister van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Dittrich (D66), toe om “gegevens over seksuele gerichtheid" te schrappen uit artikel 2.15 van het (ontwerp) Besluit gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden, alvorens dit ontwerpbesluit aan de Raad van State wordt gestuurd.
Nummer | T03904 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 11 juni 2024 |
Deadline | 1 juli 2024 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Justitie en Veiligheid |
Kamerleden | mr. B.O. Dittrich (D66) |
Commissie | commissie voor Justitie en Veiligheid (J&V) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | gegevensverwerking seksuele gerichtheid Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden |
Kamerstukken | Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (35.447) |
Handelingen I 2023-2024, nr. 35, item 8 - blz. 12 en 33.
De heer Dittrich (D66):
“Artikel 9, lid 1 van de AVG bepaalt dat het verboden is persoonsgegevens te verwerken over iemands seksuele gerichtheid. Maar nu lees ik in de artikelen 2.21 en 2.22 van het wetsvoorstel dat er een grondslag wordt gecreëerd om persoonsgegevens met betrekking tot iemands seksuele gedrag of gerichtheid te verwerken. De minister legt uit dat het dan gaat om mensenhandel, illegale prostitutie en uitbuiting. Maar mijn vraag blijft nog steeds wat het doel om die vormen van criminaliteit te bestrijden te maken heeft met of iemand homo of hetero is. Ik begrijp dat gewoon niet.”
Minister Yeşilgöz-Zegerius:
“De heer Dittrich vroeg waarom het bij de RIEC's nodig is om iemands seksuele gerichtheid te kennen bij onderzoek. Het kan relevant zijn als het gaat om mensenhandel of illegale prostitutie — dat noemde hij zelf en dat zat ook in de beantwoording — maar bij bijvoorbeeld georganiseerde criminaliteit doet het er niet toe. Hij vroeg: hoe zit het nou precies? Volgens het wetsvoorstel mogen de RIEC's, de Regionale Informatie en Expertise Centra, gegevens over seksueel gedrag en seksuele gerichtheid verwerken met het oog op de bestrijding van mensenhandel en onderzoeken naar illegale prostitutie en uitbuiting. De zinsnede "gegevens over seksueel gedrag en seksuele gerichtheid" is overgenomen uit de Algemene verordening gegevensbescherming. Dat is artikel 9. Bij nadere afweging is de zinsnede "seksuele gerichtheid" echter niet noodzakelijk. Daarom zal ik die uitsluiten van de gegevensverwerking. Dat is mogelijk via een artikel in het ontwerpbesluit dat de gegevensverwerking in de Regionale Informatie en Expertise Centra nader afbakent. Dat is artikel 2.15. In dat artikel wordt het nu nog wel genoemd, maar ik zeg hierbij toe dat ik het zal schrappen in de versie die naar de Raad van State gaat.”
Brondocumenten
-
behandeling Verslag EK 2023/2024, nr. 35, item 8
-
28 januari 2025
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
14 januari 2025
nieuwe status: openstaand
Voortgang: -
11 juni 2024
toezegging gedaan